Skip to main content

230 - Joe Cocker: van Sheffield naar Woodstock (1968-1970)


 
Een van de hoogtepunten in de geschiedenis van de popmuziek is het festival van Woodstock in augustus 1969: drie dagen en nachten achter elkaar muziek van topartiesten. Dankzij de film die acht maanden later in roulatie gebracht werd kon de hele wereld (blijvend) meegenieten. Ten Years After, Jimi Hendrix, Santana, Sha Na Na, Richie Havens, Tim Hardin, Country Joe McDonald, de Who, iedereen had er voordeel van in zijn carrière. En niet te vergeten Joe Cocker, op 20 mei 1944 geboren in het Engelse Sheffield.

 
Doorbraak in 1968
 
 
In het voorjaar van 1968 kreeg de zanger, die aanvankelijk vooral in pubs optrad, voor het eerst een beetje erkenning. Zijn single ‘Marjorine’ kwam de Engelse top 50 binnen en vertoefde er één week op plaats 48. Joe kreeg nu de kans om in augustus van dat jaar tijdens een groot jazz- en bluesfestival op te treden. Keith Altham van het popblad New Musical Express was erbij. Hij vond hem ‘most impressive’. Vooral zijn interpretatie van ‘With a little help from my friends’ (Beatles) en ‘I shall be released’ (Dylan) viel in de smaak. Met een beetje geluk, aldus de popjournalist, ‘zal Joe nog eens veel meer succes hebben’.
   Op 2 oktober verscheen ‘With a little help from my friends’ als nieuwe single in de Britse charts. John Lennon en Paul McCartney overweldigden de nog redelijk onbekende zanger door hem een telegram te sturen met: “Thanks. You are far too much. John and Paul”.
   Cocker moest de doorbraak nog verwerken. Maar, liet hij noteren, het publiek hoefde niet bang te zijn. Hij zou altijd de zelfde Joe blijven die hij geweest was. Zo nodig, zorgde zijn vader daar wel voor. “There’s no danger of it going to my head. I’ve been trying for too long and when I go home to Sheffield there’s always my dad to put me in my place”.
   Steeds weer benadrukte Joe dat hij, de voormalige gasfitter, een gewone jongen was. Allures waren hem vreemd. Een hippie was hij al helemaal niet.

 

Denny Cordell achter de knoppen
 
 
In een pub in Londen genoot de zanger tijdens een gesprek met Altham niet alleen van Schotse whiskey en zijn sigaretje. Ook vertelde hij wat hem de afgelopen tijd overkomen was. Al vanaf zijn zestiende trad hij op in het noorden van Engeland. In Londen hadden ze daar weinig of niets van gemerkt. Tony Hall, op allerlei terreinen actief in de muziek-business (onder andere bij platenmaatschappij Decca) had het talent van Cocker min of meer ontdekt.
   Hall was zo enthousiast over de stem van Joe dat hij een demo-bandje bij Denny Cordell (1943-1995) had bezorgd. Cordell had indruk gemaakt met Decca-producties als ‘Go Now’ (Moody Blues, 1965) en ‘A Whiter Shade of Pale’ (Procol Harum, 1967). Als hij je onder zijn hoede nam kon er wel eens iets gebeuren. En zo ging het ook bij Joe Cocker in 1968.
 
Vanwege de hit werd Cocker flink aan het woord gelaten in de Britse kranten. De pers wilde ineens alles van hem weten.
   Misschien tot verbazing van menigeen vertelde Joe dat hij vier jaar eerder ook al eens een Beatles-nummer op de plaat had gezet (bij Decca): ‘I’ll cry instead’. “Ik hoop dat ze die plaat niet opnieuw in de handel gaan brengen”, verklaarde hij. “Sinds die tijd is op opnametechniek geweldig vooruit gegaan”.
   Journalisten die de moeite genomen hadden om naar een optreden te komen kijken vielen op zijn bijzondere manier van presenteren. Waarom zwaaide hij toch zo met zijn handen?
   Joe zat om een antwoord niet verlegen: “I used to play drums and when I started singing there was this terrible thing about: ‘What do I do with my hands?’ Most people feel rhythm in their feet. I feel mine in my arms, and waving them about helps me relax”.
   Je zou het misschien niet verwachten: als zanger vergeleek Cocker zich met de Italiaanse Amerikaan Mario Lanza (1921-1959). “I sing from the stomach and not from the throat. It’s the Mario Lanza method”.
 
 
 
 
Ray Charles was een van zijn favoriete artiesten. ‘Let’s go get stoned’ van Charles was vast onderdeel van het repertoire tijdens zijn optreden. Producer Cordell had Joe bovendien een groot plezier gedaan door hem In Los Angeles in een studio te laten samenwerken met de Raelettes, die altijd de achtergrondpartijen deden bij de zanger van hits als ‘What’d I say’, ‘Hit the Road Jack’ en ‘Georgia on my mind’.
   Op zijn eigen hitsingle hadden Madeline Bell en Rosetta Hightower de zangpartij in Londen evenwel op de achtergrond gedaan.
 
Het jaar 1968 kon niet meer kapot voor Joe Cocker. Op 9 november bereikte ‘With a little help from my friends’ de nummer één positie in Engeland, nog vóór ‘Those were the days’ (Mary Hopkin), ‘The good, the bad and the ugly’ (Hugo Montenegro) en ‘Eloise’ (Barry Ryan).

  
Veranderingen
 
 
 
 
Uit de biografie die Julian Bean van Joe Cocker schreef is goed op te maken dat het een hectische tijd was voor de zanger. Plotseling moest hij met zijn begeleiders, de Grease Band onder leiding van bassist Chris Stainton, heel Groot-Brittannië doortrekken. Samen met de Who, Small Faces en de Crazy World of Arthur Brown, stond hij avond aan avond in één programma. En meteen daarna een eigen toernee.
   Aan het einde van het jaar betaalde de groeiende schare Joe Cocker-fans maar liefst 35 pond om een optreden van de zanger mee te mogen maken. Bij die gelegenheid waren beroemdheden als Peter Sellers en prinses Margaret van de partij. Ze kwamen niet alleen genieten van ‘With a little help from my friends’, ze wilden de voormalige gasfitter persoonlijk spreken.
   Cocker was niet gewend om op dat niveau te converseren. Toen de Britse prinses hem vroeg: “Mr. Cocker, how are you”, antwoordde hij: “Oh ’ello luv!’”

 
Wisselingen in de Grease Band
 
 
Het jaar 1969 bracht meteen grote veranderingen. Volkomen onverwacht werden drummer Kenny Slade en organist Tommy Eyre (1949-2001) uit de Grease Band gezet. Cocker en Stainton hadden tussen alle beslommeringen door met bassist Alan Spenner en drummer Bruce Rowland (beiden uit Wynder K. Frogg) gerepeteerd.
   Tommy Eyre: “Kenny belde me. Hij had het ontdekt toen hij telefonisch contact met het kantoor had. Hij zei: ‘Je zult niet geloven wat die schurken hebben gedaan. Ze hebben ons ontslagen. Ik moest er maar zien achter achter komen. Niemand nam de moeite om me dat zelf te laten weten. Joe Cocker had er niets over gezegd’”.
   Twee muzikanten die dachten dat 1969 fantastisch voor hen zou uitpakken, waren van het ene moment op het andere brodeloos. Ze moesten het verder maar uitzoeken. Eyre kwam er nooit overheen hoe pijnlijk het voor hem gegaan was. “Ik begreep het niet. We zouden te ‘jazzy’ geweest zijn. Volgens mij werden we aan de kant gezet omdat Chris Stainton piano wilden gaan spelen. Bovendien was Joe in een super-hippe wereld terecht gekomen, wij niet. Wij gebruikten geen woorden als ‘vibe’ en ‘far out’. Wij rookten geen ‘ganja’ [cannabis]. Daar werd ik misselijk van”.
   Eyre: “Joe had all the super-exotic pseuds around him and I got the impression that he got wound up into that”.
   Als je de twee ontslagen bandleden mag geloven bleef Joe Cocker dus juist niet de gewone jongen die hij altijd gweest was.
   Zelf legde de zanger het vertrek uit als een puur muzikaal meningsverschil. “Kenny en Tommy wilden liever jazzy muziek spelen. Chris Stainton en ik wilden vooral rock maken. Tijdens een van de optredens kwam het tot een uitbarsting. Na afloop barstte Chris in tranen uit en zei: ‘I just can’t play with them any more’”.
   Het is een bekend verschijnsel in groepen: door het succes ben je tot elkaar veroordeeld, trek je dag en nacht met elkaar op. De spanningen lopen op, over geld, over ‘gedoe’, over muzikale ideeën. De een wordt beter, de ander niet. Het duurt niet lang of de originele groep valt uit ekaar. Zo ging het ook bij de Grease Band.
 
 

Chris Stainton en Joe Cocker
 
 
Bij A&M in Amerika
 
 
In eerste instantie scoorde Joe Cocker met zijn bewerking van het ‘Sgt. Pepper’-nummer in Europa. Maar dan is er natuurlijk altijd Amerika dat trekt, het land van de dollars. Voor dat land was er een contract afgesloten met A&M Records, de platenmaatschappij van Herb Alpert en Jerry Moss. A&M was aanvankelijk vooral actief met easy listening-muziek, met artiesten als Alpert zelf, Sergio Mendes, Claudine Longet, Sandpipers, Lucille Starr, Baja Marimba Band.
   Tegen het einde van de jaren zestig ontdekte het tweetal de verkoopmogelijkheden van Britse rockmuziek. Joe Cocker was een van de artiesten die A&M onder contract wist te krijgen. De singles van Joe en z’n band verkochten echter niet geweldig. De Britse nummer één ‘With a little help from my friends’ kwam in Amerika niet hoger dan nummer 68.
   Het begin van 1969 was wat platen betreft verre van gemakkelijk. In Engeland was er acht maanden lang geen nieuwe hit, in Amerika duurde het tot in juni voor ‘Feeling alright’ de charts binnenkwam, er zes weken verbleef en niet verder kwam dan nummer 69.
   Volgens Julian Bean trok de muziek van Joe Cocker wel aandacht omdat de ‘underground radio stations’ er aandacht aan besteedden. Dat gold met name voor het eerste album op A&M, met songs als ‘Bye Bye Blackbird’, ‘I shall be released’ en ‘Do I still figure in your life’.

Ook bij het blad Rolling Stone viel het album in goede aarde. John Mendelsohn prees Denny Cordell dat hij na Procol Harum opnieuw een geweldig talent had weten te ontdekken. Matthew Fisher, de man die op ‘A Whiter Shade of Pale’ orgel speelde, had in ‘Just like a woman’ opnieuw achter de toetsen gezeten.
   Mendelsohn: “Cordell was so determined to come up with a perfect album (and the album is nearly perfect) that he spent over a year and a small fortune getting everything just so. For instance, he’s reportedly got ten excellent takes of ‘Released’ in a can somewhere, having decided that none of the takes – done by Al Kooper and Aynsley Dunbar among others – were quite good enough.
   Cordell’s success in fusing a consistently marvelous backing unit out of America’s premier studio sound singers and England’s most famous rock musicians and delicate egos cannot be exaggerated”.
     Onder die Engelse rock-muzikanten vond je bijvoorbeeld Jimmy Page, Clem Cattini (van de Tornadoes met ‘Telstar’), Albert Lee en Stevie Winwood. Een Amerikaanse muzikante op het album was Carol Kaye, bekend van het basloopje in ‘These boots are made for walking’.

 Ook de redacteur van Rolling Stone vergeleek Joe Cocker met Ray Charles. Joe was volgens hem de ‘latest and perhaps greasiest British bearer of the Ray Charles tradition’. Maar dat was geen bezwaar, integendeel.
   “That Cocker is a Charles imitator is beyond argument – at various places on his album he even receives vocal backing from former Raelettes. But Cocker has assimilated the Charles influence to the point where his feeling for what he is singing cannot really be questioned. And, in answer to the question of why someone should listen to Cocker when there is Charles to listen to – how many times in recent years has the latter applied himself to such exceptional modern material as Dave Mason’s ‘Feelin’ Alright?’ or such contemporary Dylan as ‘I Shall Be Released’? (Of which Cocker does the most evocative, moving version I’ve yet heard)”.
   Het album werd door Mendelsohn dan ook een ‘juweeltje’ genoemd.
   Rolling Stone liep overigens niet voorop. Die positieve recensie werd pas op 23 augustus 1969 afgedrukt.
 
Het Amerikaanse publiek maakte al eerder kennis met de artiest. Dat gebeurde in april 1969. Ed Sullivan, de presentator die eerder de Beatles, Elvis Presley en Buddy Holly en anderen bij zijn landgenoten introduceerde, gaf Cocker een kans zijn tweede Amerikaanse single ‘Feelin’ Alright’ te vertolken. Volgens Bean ging dat echter niet zonder problemen. “The show’s producer, seemingly startled by Joe’s arm-jerking physical performance and fearful of offending viewers, tried to hide him behind a large contingent of dancing girls”.
   Volgens Alan Spenner was het optreden een groot succes, misschien wel juist door die aanpak van CBS-TV. “The older generation thought he was a lunatic and should be sent home”. Wellicht daarom vonden de ‘kids’ het prachtig. Spenner: “It was the perfect start”.
 
 
Een Amerikaanse manager: Dee Anthony
 
 

Dee Anthony
 
 
Cocker moest je zien optreden. Daar zorgde Dee Anthony (1926-2009, Bandana Management) voor, nadat hij Joe in de Londense Marquee aan het werk had gezien. Anthony wierp zich op als de Amerikaanse manager van de Engelse artiest.
   Bandana wist de Grease Band goed weg te zetten in de States. In de Fillmore East (New York) mocht Cocker het voorprogramma doen van Jeff Beck. Daarna volgden gigs in Boston en Detroit, als voorprogramma van de Who. Joe en z’n begeleiders traden veel in clubs op aan de Amerikaanse oostkust, zoals The Scene en Ungaro’s (New York) en The Railway Station in New Jersey.
   Moeilijker ging het in eerste instantie op de Westkust. Joe was er achter de Byrds in een programma neergezet. De halve zaal in San Francisco liep leeg alvorens hij het toneel betrad. Maar wie bleef had de avond van z’n leven, schreef Ben Fong-Torres in Rolling Stone. “Five hundred people discovering something truly incredible. Fillmore West never felt so good”.
   De ‘presentatie’ van Joe Cocker riep bij iedereen verbazing op. Er waren nog geen YouTube-clips, dus je moest het zelf ontdekken. Albert Goldman liet in het blad Life afdrukken: “You had heard about the strange mannerisms, but you never expected he’d look like a bad case of muscular dystrophy exacerbated by Parkinson’s disease and St. Vitus Dance”.
 
Joe Cocker wist niet wat hem overkwam in Amerika. Een oude vriend in Sheffield liet hij per brief weten: “This tour has been a fantastic experience. Such strange things have been happening on the road. You feel so free here. Although there’s lots of guns about, there’s quite a bit of love in the air”.
   In tegenstelling tot eind 1968 in Engeland, toen de Grease Band aan onderlinge spanningen ten onder dreigde te gaan, wisten de muzikanten elkaar in Amerika steeds beter te vinden, meldde Joe aan zijn vriend Stuart Moseley.
   De Amerikaanse omgeving bracht Cocker in betere en hogere sferen. Hij kreeg inspiratie voor het schrijven van nieuwe songs. In Sheffield konden ze bovendien van zijn hand lezen: “Remember, ‘what the soul wants the spirit shall attain’. I think God said that, or somebody nearly as hip”.
   Dat soort opmerkingen zou hij twaalf maanden eerder niet gemaakt hebben.

 
Rockfestivals overal in Amerika
 
 
Joe Cocker had, bij wijze van spreken, geen beter moment kunnen uitzoeken om in Amerika te toeren. Bean formuleerde het met: “The summer of 1969 witnessed what is probably the greatest chapter in rock history”.
   Mede door Monterey in 1967, en de film die ervan gemaakt was, werden er overal in de Verenigde Staten rock-festivals georganiseerd. De biograaf deed verslag van de ontwikkelingen, die voor Joe Cocker van belang waren. “Het eerste grote festival was het Newport Rock Festival van 20 tot 22 juni [1969], dat gehouden werd in Northridge, Californië. Niet minder dan 33 acts traden er op, onder wie Jimi Hendrix, Jethro Tull, Eric Burdon, Marvin Gaye, Ike & Tina Turner, Steppenwolf, Johnny Winter, Poco, Creedence Clearwater Revival, de Flock, Byrds en Joe Cocker met z’n Grease Band. Ze speelden voor een publiek van 150.000 man.
   Het volgende weekeinde trad Joe op tijdens het popfestival in Denver (Colorado). De politie trad er hard op met de wapenstok en traangas tegen mensen die (onbetaald) over de hekken wilden klimmen.
 
 

 
 
 
Weer een week later was Atlanta (Georgia) aan de beurt. Janis Joplin, Delaney & Bonnie, Led Zeppelin, Blood Sweat & Tears, Johnny Rivers, Ten Wheel Drive, Canned Heat, Chicago Transit Authority en Creedence Clearwater Revival waren samen met Cocker van de partij”.
   Het ging er nogal chaotisch aan toe in het Atlanta-stadion. Bovendien had de Grease Band nog weinig ervaring. De organisatoren waarschijnlijk ook. “We were pretty new on the scene. We were supposed to go on at eight o’clock at night, then they gradually put us back for the star bands and we didn’t get on until about six the day after”.
   Joe Cocker besefte dat hij een beginneling was in de Amerikaanse rock-business. Wie kende hem? Een echte hit had hij nooit in de VS gehad.
 
 
Spul
 
 
Festivals waren er niet alleen voor de muziek. De muzikanten en de jeugd kregen de kans te experimenteren met allerlei middelen. Alan Spenner later: “We waren nog jong en vooral onervaren. Natuurlijk hadden we wel eens wat hash gerookt. Plotseling werden we geconfronteerd met ‘weird stuff’. Jonge scheikundigen, die kort daarvoor op de universiteit waren afgestudeerd, vonden nieuwe dingen uit. In Seattle hadden we een ontmoeting met zo iemand. Hij was aan het experimenteren geslagen en presenteerde ons spul dat hij de naam THC had gegeven. Wij noemden het Heavy Jelly. Het is heel goed, zei hij.
   Met een nagel van je vinger haalde je er wat van af en deed dat in een glas cola. De eerste drie kwartier was er niets aan de hand. Maar dan begon ineens alles in kleuren om je heen te draaien. Drie dagen lang duurde dat. Het leek wel of je hoofd los zat van de rest van je lichaam. Van heel hoog boven keek je ver naar beneden”.
   Henry McCullough, gitarist van de Grease Band, zei het zo: “Iedereen was ‘pretty out of it a lot of the time’. Je wist niet wat je overkwam als je vanuit Engeland of Ierland ineens terecht kwam in die mix van drugs, drank en muziek – een dodelijke combinatie. Maar we waren jong en gingen er helemaal voor”.
   Tussen de optredens door was er gelegenheid om te relaxen. Op een feestje dat managers Dee Anthony en Frank Barselona organiseerden liep het helemaal uit de hand. Ook Ten Years After met Alvin Lee was van de partij. Chris Stainton wist van voren niet meer dat hij van achteren leefde. Hij gooide filmapparatuur om, ging op de grond zitten en viel meteen in slaap, aldus mede-bandlid Bruce Rowland.
   Door hun drugsgebruik kregen de muzikanten met de politie te maken, al kon die, wegens gebrek aan bewijs, soms weinig uitmaken. Spenner en Rowland werden in Atlanta opgepakt en in een cel gestopt met bezoekers van het rock-festival. Ze werden enthousiast begroet toen ze bij hen achter de tralies arriveerden. Een heel etmaal zaten ze met z’n allen vast.

 
Uitnodiging voor Woodstock
 

Producer Denny Cordell vertelde aan Julian Bean hoe Joe Cocker op het festival van Woodstock terecht kwam. “Ik zat in Nassau [op de Bahama’s]. Omdat ik niets te doen had ging ik na de lunch naar het casino. Een hippie, met lang haar en een leren jasje met franjes, zat er met veel succes te gokken. Zijn stapel chips groeide aan tot een waarde van maar liefst 20.000 dollar. Toen stopte hij er mee en kwam naar me toe. Hij zei: ‘Ken ik je ergens van?’
   Ik had hem nog nooit gezien. We raakten in gesprek en hij stelde zich voor. Zijn nam was Artie Kornfeld. Hij vertelde over ‘Woodstock’.
   Ik zei: ‘Je moet Joe Cocker er laten optreden. Hij is geweldig’. Hij liep met me mee naar het huis waar ik verbleef en daar liet ik hem het album horen. Kornfeld was geweldig onder de indruk. In New York vertelde hij aan zijn partner Michael Lang van de ontdekking die hij in Nassau gedaan had. Lang wilde iedereen hebben die een ‘must’ was om te hebben”.
   In het boek dat Pete Fornatale (1945-2012) over het festival schreef leek het enigszins anders gegaan te zijn. Organisator John Morris had Joe Cocker in Engeland zien optreden en hem in Fillmore East geboekt. “He was just amazing. He was a talent and energy that was incomparable. Then Michael Lang heard him and went: ‘Oh yeah!’”
   Lang zelf: “We were engaging acts no one had heard before based on our own personal taste. Joe Cocker, for example, sent a tape to Artie Kornfeld, who sent it to us. John Morris and I listened to it and were completely blown away by it”.     
   De nog nauwelijks bekende Joe Cocker kwam in ieder geval aan een uitnodiging om de derde dag van het festival te (mogen) openen. De totale gage voor hem en zijn groep zou 1.375 dollar bedragen hebben.
 
 
Naar Woodstock
 
 

Aankomst van Ten Years After en Joe Cocker op Woodstock
 

Volgens Joe Cocker was Woodstock het laatste optreden van een lange toernee. Eerder hadden ze nog ergens in New England op de bühne gestaan. Na afloop reden ze ’s nachts door naar het hotel op dertig kilometer afstand van Bethel, de plek van het festival. Toen ze de volgende dag wakker werden hoorden ze dat alle wegen geblokkeerd waren.
   Al eerder was duidelijk geworden dat het een groot spektakel zou worden. Henry McCullough: “We knew it was the big one all right because of the effort of artists trying to get in. It became headline news just prior to the festival”.
   Per helicopter werden de leden van de Grease Band en Ten Years After naar het terrein gevlogen. Cocker: “It was quite mind-blowing to see – such a mass of people”
   Ze wisten niet wat hun overkwam. Alan Spenner: “It was when we got plonked on the site, we realised the enormity of it all. I felt like I was tripping... naturally... just the vibes that you seemed to be getting. When we got on stage nobody felt really nervous, just incredibly exhilirated.
   We had a few minutes to kill, being first on, while they were setting up. You stood on the stage and looked out. It was like standing on the edge of Southend pier, only it wasn’t sea, it was people. The occasion was bigger than anything else”.
   In 1994 gaf Joe Cocker een andere draai aan de feiten, terecht of niet. “Ray Charles is altijd mijn grote held geweest. Toen ik in 1969 op Wood­stock stond, openden we het concert met zijn ‘Let’s go get stoned’. Zelf had ik weinig binding met die hele drugscultuur, maar mijn band had LSD gebruikt en stond te freaken op het podium. Dat werd me pas na afloop verteld, en toen drong het pas tot me door waarom ze er zo lamlendig bij stonden. Op een vreemde manier klonk ‘With a little help from my friends’ die dag beter dan ooit”.
 
In het boek van Fornatale is te lezen dat de Grease Band eerst zonder Joe instrumentale muziek speelde. Pas in het derde nummer verscheen de zanger zelf en zong ‘Dear Landlord’, oorspronkelijk van Bob Dylan. Cocker vertolkte die dag ook de Dylan-songs ‘Just like a woman’ en ‘I shall be released’.
   Volgens Fornatale deed Cocker het gewone repertoire. Natuurlijk zat er ‘Let’s go get stoned’ bij, de Ashford-Simpson song die door Ray Charles al tot een succes gemaakt was. En dan als uitsmijter natuurlijk: ‘With a little help from my friends’.
   In het Woodstock-boek werd Cocker als volgt geciteerd: “I just sort of dreamed it up on the toilet one day. Just the idea of doing. I don’t know why I chose that song – I just wanted to take some well-known tune and three, four-it. I tried it with a song called ‘Bye Bye Blackbird’ before. It was just a simple idea, by the time we added all of the girls.
   In America ‘With a little help from my friends’ was not that big a hit. It was in the top 200. But it got us a contract with Dee Anthony. We got a great thrill when we played it that time in Woodstock. It was a marvelous sense of communication. It was the last number of the set, I remember. It felt that we had finally gotten through to someone eventually”.
   Volgens Fornatale liep Joe Cocker na zijn interpretatie van het nummer, dat eerder door Ringo Starr gezongen was, in triomf van het toneel af.

 

Joe Cocker voor een 'zee van publiek', Woodstock, augustus 1969
 
 
Terug naar huis
 

Tot dan toe had Joe Cocker vooral geprobeerd de Amerikaanse muziekmarkt te veroveren. Het succes was betrekkelijk, als je tenminste afgaat op de hitnoteringen. Het eerste Cocker album kwam niet verder dan nummer 35 in de album-charts. De derde single, ‘Delta Lady’ bereikte in Billboard evenals ‘Feelin’ Alright’ een 69ste plaats.
   Joe Cocker en Chris Stainton gingen na afloop van Woodstock terug naar Engeland. Daar was een optreden voor de band geboekt op het festival van Wight. De meningen van de popjournalisten waren verdeeld. In New Musical Express schreef Richard Green: “Joe had the audience behind him to a man.
His treatment of Traffic’s ‘Feelin’ Alright’, which I have heard many times before, sounded as great as ever and over a well-deserved drink later Joe told me that he feels fit and is all ready to get going again now he’s back home”.
   In Melody Maker kon je een volstrekt andere recensie lezen: “Joe did not quite make contact with the audience. His stage movements were irritating”.
   Wat zat er anders voor hem op dan gewoon door te gaan. Hij had de Beatles achter zich. Aan Jan Vollaard vertelde Joe dat hij begreep dat ze samen een belang hadden. “Ze feliciteerden me met het succes, maar waarschijnlijk ook als dank voor de royalties [auteursrechten]!” Paul McCartmey speelde hem persoonlijk zijn song ‘She came in through the bathroom window’ voor. Dat werd de volgende Cocker-single.
   Begin 1970 trad de Grease Band met Joe Cocker op in het Zuid-Franse Cannes tijdens de MIDEM, de internationale muziekbeurs. ‘Alternatief’ gekleed probeerde hij zich zo goed mogelijk te presenteren aan een zaal die gevuld was met muziekmensen in degelijke kledij. Het publiek reageerde beleefd op zijn vertolking van ‘The Letter’ (Box Tops).
   De grote doorbraak kwam pas een paar maanden later. Toen verscheen de film ‘Woodstock’ in de bioscopen. Nu was pas goed te zien hoe Joe ‘With a little help from my friends’ in upstate New York gepresenteerd had. Door die vertolking, vastgelegd op film, werd Joe Cocker pas de echte popster, tot zijn overlijden op 22 december 2014.
 
Harry Knipschild
23 juli 2015

Clips

* Mario Lanza, Drink, 1954
* Ray Charles, Raelettes, 1963
* Joe Cocker, I'll cry instead, 1964
* Moody Blues. Go Now, 1965 
* Ten Years After, Going Home, Woodstock, augustus 1969
* Joe Cocker, Grease Band, With a little help from my friends, Woodstock, augustus 1969
* Joe Cocker, interview met Ivo Niehe, 2004

Literatuur
 
Keith Altham, Richard Green, ‘Eighth National Jazz and Blues Festival’, New Musical Express, 17 augustus 1968
Keith Altham, ‘John and Paul send their thanks to Joe Cocker’, New Musical Express, 12 oktober 1968
Lon Goddard, ‘They said... it couldn’t be done but... Joe Cocker did it!’, Record Mirror, 19 oktober 1968
Chris Welch, ‘Soul Sheffield Style’, Melody Maker, 26 oktober 1968
RichardGreen, ‘Joe Cocker: Hit single was just a fluke’, New Musical Express, 30 november 1968
John Mendelsohn, ‘With A Little Help From My Friends’, Rolling Stone, 23 augustus 1969
RichardGreen, ‘Isle of Wight Festival’, New Musical Express, 6 september 1969
Jan Vollaard, ‘Joe Cocker’, NRC, 12 september 1994
J.P. Bean, Joe Cocker. The authorised biography, Virgin Books, 2003 (1990)
Pete Fornatale, Back to the Garden. The Story of Woodstock, New York 2009
 
 
  • Hits: 18984