Skip to main content

178 - Leon Ramakers, got my ‘Mojo’ working

 
 
In de jaren 1956-1962 was ik leerling van het katholieke Henric van Veldeke-college op de Aylvalaan in Maastricht. Drs. H.G. Wassenberg gaf er les in natuurkunde. Ongetrouwd als hij was ging hij helemaal op in zijn vak. Tijdens een van de lessen in 1960 of 1961 behandelde hij op een vrijdag hoe licht door een spectrum viel en dan op de wand met strepen geprojecteerd werd. Aan de leerlingen maakte Wassenberg duidelijk dat die strepen steeds dichter naar elkaar toe kropen.
   Ik was het niet met mijn leraar eens. Toen ik dat duidelijk maakte reageerde de leraar verontwaardigd. Sowieso was mijn opmerking onzin, zei hij, want alle handboeken, zelfs dat van Kronig, bewezen het.
   Na afloop kwamen klasgenoot Harry Brouwers en ik bij elkaar en wisten mijn waarneming met berekeningen te onderbouwen. De volgende ochtend, een zaterdagmorgen, namen we contact met de leraar op. We werden meteen bij hem thuis uitgenodigd. Na enige discussie gaf Wassenberg zich gewonnen. Zoiets was ongehoord. Leerlingen die het handboek van Kronig wisten te verbeteren, dat was voor hem iets onvoorstelbaars. Tijdens de volgende natuurkundeles werden we uitgebreid in het zonnetje gezet. Bovendien wijzigde Wassenberg het dikke gestencilde natuurkunde-dictaat dat je diende aan te schaffen. Zijn leerlingen moesten voortaan de ‘Knipschild-verwijding’ kennen.
 


drs. Wassenberg, midden tweede van boven (derde van onder)
lerarencorps Henric van Veldeke, 1961

 

Jaren later was ik werkzaam in de popmuziek. Een jongeman kwam kennis maken. Hij was afkomstig uit een van de dorpen in de omgeving van Maastricht. Toen we elkaar de hand gaven vertelde hij dat hij mijn naam goed kende. Hij had op het Henric van Veldeke-college gezeten. Als verplichte kost had hij mijn naam met bijbehorende stelling moeten leren tijdens de natuurkunde-les. Hij stelde zich voor als Leon Ramakers.
 
 

Het begin van Mojo

 

Leon was een van de twee directeuren van organisatiebureau Mojo in Delft. In 2008 vertelde Berry Visser, de oprichter: “Ik was student aan de sociale academie in Delft en had de taak op me genomen elke week in de sociëteit het cabaret te regelen. We kregen van de gemeente Delft 100 gulden subsidie om elke zondag iets te doen. Soms ging het heel goed en met artiesten als Gerard Cox en Martine Bijl zat de tent stampvol. Ik trad ook zelf samen met anderen op onder de naam Cabaret Mojo. Toen ik concerten ging organiseren, is die naam gebleven”.
   Berry Visser kende de Muddy Waters-song ‘Got my mojo working’. Trouwens, ook de Rolling Stones ontleenden hun naam aan een song van de blues-artiest uit Chicago.
 

In de tweede helft van de jaren zestig begon Visser buitenlandse groepen naar Nederland te halen. In het begin werd hij niet voor vol aangezien. Berry was een echte jonge hippie. Hij droeg een brilletje als John Lennon (met een half montuur), verplaatste zich per fiets of openbaar vervoer en had geen cent te makken. De grote organisatoren, Lou van Rees en vooral Paul Acket, waren een stuk ouder en hadden goed lopende bedrijven. Toch wist Berry zich vanuit het niets een plaats te verwerven. Misschien kwam dat wel omdat hij en de artiesten van dezelfde generatie waren en op dezelfde golflengte zaten. “Via via was ik aan een adres van een agent in Londen gekomen en ik ben met de boot naar Engeland gegaan. Daar heb ik Traffic en Spooky Tooth geregeld voor een dubbelconcert dat ik wilde organiseren in de grote zaal van het Concertgebouw, dus ik heb daar gewoon eens aangebeld.
   De directeur luisterde naar mijn plannen en zei direct nee. En gelijk had hij natuurlijk. Ik was een hippie, had geen geld en wist nergens wat van. Toch ben ik vol blijven houden en mocht ik een keer de kleine zaal afhuren voor een concert van Judy Felix. Uiteindelijk heb ik toch een keer die grote zaal weten te huren voor Soft Machine en Jethro Tulll. Dat werd gelukkig een succes met 2.000 man in de zaal en zo begon het een beetje te lopen. Niet dat ik er geld mee verdiende. Het kleine beetje dat soms overbleef, stak ik weer in een volgend concert”.
 


Kralingen, 1970

 

Mojo manifesteerde zich nadrukkelijk door in 1970 het popfestival van Kralingen te organiseren. Dat was een imitatie van ‘Woodstock’ in 1969. Financieel was het een fiasco. Maar Berry slaagde erin de Byrds naar Rotterdam te halen. “Achteraf zie ik het wel als een legendarische gebeurtenis ja, maar tijdens het festival had ik alleen maar stress. Het enige moment dat ik echt heb genoten, was tijdens The Byrds. Dat was in die tijd mijn absolute favoriete band.
   Toen Roger McGuinn begon te zingen was het zachtjes aan het motregenen in het park. Ik keek vanaf het podium naar al die mensen en even was het helemaal goed. Maar daarna was het weer stress. Bewakers die mensen over de hekken hielpen klimmen zodat ze gratis naar binnen konden, kassabedienden die het binnenkomende geld zo in eigen zak staken”. Enzovoort...
   In die tijd was Berry in contact gekomen met Leon Ramakers. “Tijdens Kralingen deed Leon het transport van de artiesten”. Leon kon achter het stuur gaan zitten, Berry niet. Ze hadden elkaar leren kennen toen de Limburger, student waterbouwkunde, bij hem op kantoor een kaartje voor een concert van het door Mojo georganiseerde concert van de nieuwe groep Led Zeppelin kwam kopen. Leon had bovendien een garantiesubsidie van 25.000 gulden weten los te peuteren bij de overheid.
 
 

Leon Ramakers en Berry Visser worden partners

  

Berry en Leon, alletwee in 1947 geboren, vulden elkaar goed aan. Al snel werden ze partners. In een Oor-artikel uit 1981 werd Berry omschreven als het introverte, behoorlijk wereldvreemde directielid. “Tijdens concerten onttrekt hij zich doorgaans aan de zakelijke beslommeringen om de reacties van het publiek te kunnen peilen”. Leon werd door Jan Libbenga de Bourgondische helft van de directie genoemd. Meer dan Berry ontpopte hij zich als de zakenman van het duo. Het was, zeker in de beginjaren, een goede combinatie.
   Voor de erkenning van Mojo was het goed dat ze een zakelijke afspraak maakten met Oor. Door in het popblad te investeren kreeg Mojo steeds de achterpagina cadeau zodat ze gratis konden adverteren voor de concerten en festivals die ze organiseerden. Dat was geen garantie voor succes. Zo ging het Amsterdam Rock Circus in 1972 de mist in. Leon in 1981: “Het was prachtig weer, maar er waren slechts 19.000 man. Ik herinner me nog dat je vier à vijf weken voor die tijd al wist dat het niets zou worden”. Blijkbaar was hun begroting op een groter aantal (betalende) bezoekers berekend.
   Regelmatig leek het erop dat Mojo het niet zou redden. Soms werd het piepkleine bedrijfje op het nippertje van een faillissement gered. Leon: “Het Mahavishnu Orchestra was een mooi voorbeeld. De voorverkoop was zo ontmoedigend dat we dachten dat we zwaar verlies zouden lijden. We zijn naar de kroeg gegaan met het idee: ‘Dat was het dan’. In die stemming liepen we naar de zaal. Aan de kassa zeiden ze: ‘Niet slecht’. En wij: ‘Ja ja, hou maar op’. Tot onze verbazing was het vol!”
 

Voor Ramakers was het popfestival dat Mojo in 1974 in Hilversum samen met Wim Bosman organiseerde van essentieel belang. Niet omdat ze zoveel verdienden, maar omdat ze quitte draaiden. The Allman Brothers Band was top of the bill in het gemeentelijk sportpark. Andere geboekte acts waren Van Morrison, Earth & Fire, Alquin, Doobie Brothers en Mahavishnu Orchestra.
   Leon: “We wisten dat het een succes zou worden. Er waren 10.000 mensen. Voor mij persoonlijk was het festival een nachtmerrie, omdat ik Van Morrison moest vertellen dat hij wegens tijdgebrek niet kon optreden. De tranen stonden in zijn ogen. Hij kon niet geloven dat hij gewoon zijn gage kreeg. Hij vroeg zelfs of hij dan tenminste 20 minuten kon optreden. Sindsdien heb ik van alle organisatoren in Europa met Morrison het beste contact. Ze zijn allemaal bang voor hem, maar mij groet hij elke keer”.
   Dat was voor Mojo van het allergrootste belang. Een artiest werd te allen tijde betaald! Anderen moesten eventueel wachten als er geen geld was. De artiesten nooit. Berry Visser liet in Oor afdrukken: “We hebben een tijd geen Buma-rechten betaald. De schuld liep maar op. Je betaalde eerst de crediteurs die het hardst schreeuwden”.
 


Leon Ramakers, 1974

 VNU

In 1974 verloor Mojo een tijdje zijn zelfstandigheid. Leon: “Een paar dagen voor het festival in Hilversum werden we door Paul Acket gebeld. Op dat moment had hij zijn bladen Muziek Expres en Popfoto aan uitgeverij VNU verkocht. Het concern was ook in het impresariaat [van Acket] geïnteresseerd. Hij vroeg of we in samenwerken waren geïnteresseerd. Omdat het eindelijk goed met ons ging hadden we daar eerst niet zo’n trek in”.
   Bij VNU dachten ze, aldus Berry Visser, dat Paul Acket een dagje ouder werd. Er moest nieuw bloed in het impresariaat van Acket komen. Dat jonge bloed was Mojo. Leon en zijn partner lieten zich overhalen op te gaan in het grote concern. Dat pakte verkeerd uit. Nu werden ze ineens gedwongen dingen te doen waar ze geen binding mee hadden. Een avondje John Woodhouse opzetten bijvoorbeeld.
   Leon: “De VNU had Gerrit den Braber aangesteld en die zei: ‘Mensen, het geld ligt voor het oprapen met zo’n Woodhouse. Moeten we doen. We hebben er het apparaat voor’. Dus Den Braber draaide een programma in elkaar met Woodhouse, de Three Jacksons en Therèse Steinmetz. Rond deze artiesten werden twee Story-festivals georganiseerd, één in Groningen en één in Rotterdam. Story besteedde pagina’s aan die festiviteiten, er kon niets fout gaan. Woodhouse trok immers volle zalen, er waren reductiebonnen en weet ik wat. Maar de hele opzet mislukte. In Groningen kwamen maar 300 man en in Rotterdam werd het eveneens een fiasco. Toen zei de VNU: ‘Mojo kan er niets van’. Nou, de volgende keer pak je dat liever niet meer aan. Je wilt niet ten onrechte op je donder krijgen”.
   Mojo en Acket zaten samen onder de vlag van VNU. Maar Leon en Berry waren op hun hoede. Acket werkte vanuit Den Haag, Mojo bleef in Delft zitten. “Misschien was het de angst om opgeslokt te worden door een groot bedrijf. We wilden een mate van zelfstandigheid. Eén van onze voorwaarden was dat we zelf konden bepalen welke artiesten we zouden contracteren. We hadden een tekenbevoegdheid van 150.000 gulden per concert, zonder allerlei mensen te hoeven raadplegen. We waren ook bang om als bijwagen van Acket te worden aangezien”.
   Werken voor de VNU had wél voordelen. Leon: “Voor het eerst in je leven kreeg je een echt salaris, je was verzekerd. Het was een heerlijk gevoel”.
   Na een tijdje boterde het niet meer. Uitgeven en concerten organiseren lagen te ver uit elkaar. “We zijn nog eens voor een gesprek uitgenodigd, daarna hoorden we een hele tijd niets en is elke partij zijns weegs gegaan”.
 
 

Van liefhebberij tot business

 

In hun gesprek met Jan Libbenga van 1981 constateerden Berry en Leon dat hun vak de jaren ervoor nogal verzakelijkt was. Leon: “In 1973 was de business nog niet zo gevorderd als nu. Anno 1981 zijn managers vaak advocaten met accountants in hun kielzog. Je groeit mee. De markt is in een stroomversnelling geraakt. Na 1975 kon je ineens drie keer Ahoy vullen met groepen van het kaliber Bowie en Eagles. Van een uitzondering werd Ahoy usance”.
   Ramakers vertelde dat ze er bij Mojo alles aan deden om de prijzen laag te houden. “Ons kaartje mag hooguit 30 gulden kosten. Neil Young verkocht op die prijs in één dag uit. Met een kaartje van 50 gulden was dat ook gelukt, maar Young realiseede zich dat het zijn imago zou kunnen schaden. Abba, die gemakkelijk 80 gulden had kunnen vragen, ging om dezelfde reden accoord. Maar denk niet dat het eenvoudig is. Je ziet nu al concerten van 35 gulden. Straks krijg je dat artiesten vragen. Waarom wij niet?”
   Leon liet zich met name negatief uit over Bob Dylan. “Denk maar niet dat we op het Dylan-concert iets verdiend hebben. Dylan heeft er een kapitaal aan verdiend. Uit dank heeft zijn organisatie niet eens ons telefoontje beantwoord toen Dylan opnieuw Europa aandeed. Ik zal trouwens nooit vergeten hoe zijn medewerkers in de stromende regen alle stoeltjes van het Feyenoord-stadion gingen tellen om te kijken of we contractueel aan onze verplichtingen voldeden”.

Leon was in 1981 tot de conclusie gekomen dat Mojo het vooral moest hebben van de muziekfreaks. “Het heeft ons een kwart miljoen gekost om daar achter te komen. Neem Iggy Pop. Met een verkoop van 2500 elpees trok hij 1800 man publiek. Hij werd populair. Er werden 10.000 exemplaren verkocht van ‘Lust for Life’ en toen kwamen er nog maar 800”.
   Berry Visser was Mojo begonnen omdat hij zelf weg was van de Byrds en andere groepen. Leon was met hem in contact gekomen omdat hij een concert van de nieuwe groep Led Zeppelin wilde meemaken. Maar de tijden waren veranderd, constateerde Leon in 1981. “Ooit had je je idealen. Toen je de Eagles uit Amerika overhaalde, deed je dat met het idee: dit is pas muziek. Dat moet in Nederland worden gebracht. Later bleek dat de groep behoorde tot de L.A. jetset, die meer coke door haar neus snoof dan er rook uit de schoorsteen van het café kwam.
   Je idealisme wordt toch niet gerechtvaardigd. Het is en blijft business. Het klinkt dom, maar ik vind het heerlijk als ik om acht uur ’s ochtends een lege Ahoy binnen stap en tien uur later alles op z’n plaats staat. Voor mij is het optreden om zes uur afgelopen, als alles gereed staat”.

Leon, inmiddels wat ouder geworden, besefte dat hij minder dan vroeger handelde als liefhebber. Misschien ging het Mojo wel steeds beter omdat hij gewoon vakmatig opereerde. “Je kunt van ons niet verwachten dat wij begrijpen wat Judas Priest op het toneel doet. Ach, het valt mee. Het probleem is dat van de meeste nieuwe platen me hooguit één of twee nummers boeien”.
   Heel wat jongelui hadden er een heleboel geld voor over om hun favoriete popartiesten te ‘beleven’. Ramakers nam juist afstand. “Als ik op vakantie ga en ik praat met mensen, dan zeg ik dat ik de boekhouder van Mojo ben. Zodra ze horen dat jij poporganisator bent, gaat het gesprek alleen daar nog maar over. Iedereen denkt dat je al die artiesten kent. Dat is niet waar, ik spreek jaarlijks hooguit twee artiesten”.
   Bij Berry Visser lag het wat genuanceerder. Volgens Jan Vollaard was hij wat artistieker dan Leon.
   “Ik weet niet of dat een compliment is. Je wordt met de harde feiten om de oren geslagen. Je moet je bedrijf gezond houden. Mijn hobbies doen niet ter zake”.
 


Berry Visser en Leon Ramakers, 1981


 Berry Visser verlaat Mojo

In 1981 werkten Berry Visser en Leon Ramakers naar eigen zeggen goed met elkaar samen. Leon: “Berry kan met enkele agentschappen beter overweg dan ik, en omgekeerd”. Ze vulden elkaar ook aan als ze beslissingen moesten nemem. Leon: “Moest ik een tweede concert van Genesis doen? Velen hadden het mij afgeraden, toch deed ik het. Berry was er niet. Desperaat heb ik geprobeerd hem te bereiken. Het is vreselijk als je geen klankbord hebt”.
   Ramakers ging steeds meer een unieke rol spelen bij het organiseren van concerten met de grote internationale acts. Berry Visser genoot van de details. “Begin jaren tachtig hadden we een nieuw festival bedacht: Pandora’s Music Box. Het zou gewoon een new wave festival worden met heel veel bands in de Rotterdamse Doelen. Eigenlijk vond ik ik ‘alleen maar bands’ wat saai en in twee weken tijd heb ik samen met Michel Waisvisz een groot aantal verschijnselen bedacht om de bezoeker te verrassen. Er stond een meisje in bikini in een bak van plexiglas gevuld met limonade waar de festivalganger zelf een bekertje uit kon scheppen, er werden eens in het uur vluchttijden omgeroepen alsof je in de vertrekhal van een vliegveld stond, allemaal vervreemdende verschijnselen die het festival uniek maakten. We hadden zelfs staaldraad omwikkeld met in benzine gedrenkte doeken langs de voorzijde van de Doelen gespannen. Daar ging ’s avonds, toen iedereen binnen was de fik in, zodat het leek alsof het gebouw in brand stond.
   Dat waren de dingen waar ik heel veel plezier in had, maar het zakelijke gedeelte van Mojo ging me steeds minder interesseren. We hadden inmiddels twintig of dertig man in dienst, maar mijn hart ging uit naar zelf muziek maken. Ik vond dat als ik minder wilde werken, ik me langzaam moest gaan terugtrekken uit de organisatie.
   Van de 50 procent aandelen die ik in Mojo had, heb ik toen de helft weggegeven aan de belangrijkste personeelsleden. Weggegeven, ja is dat zo raar? Ik besteedde minder tijd aan Mojo en ik had nog steeds 25 procent van de aandelen, dat leek me wel genoeg. Uiteindelijk heb ik begin jaren negentig die laatste 25 procent verkocht.
   Tegenwoordig winnen mensen belachelijk hoge prijzen in de loterij. Vroeger was het nog wat redelijker allemaal. Ik heb voor die aandelen gekregen wat je vroeger in de loterij kon winnen. En dat was voldoende. Ik heb met de verkoop van die aandelen veel vrijheid en tijd gekocht. Ik kan doen wat ik het liefste doe: dingen creëren, piano spelen, theater maken, mijn creativiteit benutten. Natuurlijk is dat niet alléén leuk. De belangrijkste les die ik in alle jaren heb geleerd is dat je ook te inhalig kunt zijn. Dat geldt niet alleen voor de muziekindustrie, maar voor alles. Iedereen wil steeds meer en meer. Het is ook wel een keer genoeg”.
 


Berry Visser, 2012

 

Voor Berry kon het bij wijze van spreken niet klein genoeg zijn. Op 7 oktober 2012 kwam hij aan het woord in een gratis verspreid Delfts krantje. “Berry Visser heeft aan de Voorstraat 13a een relatief klein theatertje. Er is plek voor 27 toeschouwers. Jarenlang struinde Visser rommelmarkten af op zoek naar die bijzondere spullen voor zijn theater. Dat leidde tot een volgepakt voormalig pakhuis, waar je uren kunt rondkijken en nog steeds nieuwe dingen ziet. Het theater heeft één ‘grote zaal’ met rijen stoelen voor het publiek en een piano. Daarnaast zijn er verschillende salons”.
   Berry: “Het is met een huiskamertheater begonnen. Maar je doet het theater te kort als je het zo noemt. Het is nu meer een privétheater met salons”.
   In Delft op Zondag was te lezen: “Je komt in een droomwereld terecht. In de poort richting de entree hangt een kroonluchter, boven de ingang wappert een witte jurk in de wind. Eenmaal binnen blijkt geen vierkante centimeter van het pand onbenut. In de verschillende kamers staan, hangen en liggen sierlijke meubels, kroonluchters en beelden. Aan de muren hangen spiegels en schilderijen”. Berry: “Bezoekers zeggen na afloop wel eens: Hoe moet ik nou aan anderen vertellen waar ik geweest ben. Dat is inderdaad lastig uitleggen. Het is een droomwereld, dát is het”.
 
 

Het Mojo van Leon Ramakers

 

In een interview, anno 2008, liet Berry zich uitermate positief uit over Ramakers. “De zakelijke ontwikkeling van Mojo is grotendeels Leons verdienste. Hij wordt zelfs alom gezien als een van de beste promotors wereldwijd en is echt heel erg goed in zijn vak”. Berry werkte in het klein, Leon in het groot.
   In 2004 nam Ron van der Sterren het woord. “Mojo beheerst ongeveer negentig procent van de Nederlandse live-industrie”. De gevolgen bleven niet uit. “De Nederlandse Mededingingsautoriteit (NMa) deed een inval omdat er ‘klachten uit het veld’ waren. De monopoliepolitie wilde de boeken inzien naar aanleiding ‘van een paar geruchten’”. Mojo zou een arrogante machtswellusteling zijn volgens festivalorganisatoren en boekers.
   Van der Sterren had een andere ervaring. “Wie voet in het gebouw van boeker en concertorganisator Mojo zet, schrikt. Na de verhalen verwacht je namelijk geen gezellige chaos. Geen oude computermonitors in de gang die volgens de receptioniste naar een school gaan, geen stapel dozen met flyers en medewerkers die een rondje draaien om het nieuwe zomerjurkje te showen aan collega’s. Geen boeker die de directeur met een grote lach een flinke klap geeft. Toch is dat de dagelijkse gang van zaken bij het bedrijf”.

Leon Ramakers had zich, vertelde hij, nooit druk gemaakt om imago. “Omdat ik van mening ben dat het de consument geen moer interesseert. Je koopt geen kaartje van Mojo, maar van Coldplay.
   Toen dat hele circus hier op de stoep stond, was ik vooral verbaasd, verbijsterd. Maar er is niemand snel naar zijn computer gerend om geheime contracten te verwijderen. Want er is niks. Er is echt waar he-le-maal niks.
   Ik heb altijd gewerkt op basis van vertrouwen. Als je een contract uit de kast moet trekken, zit het al verkeerd. Dan is er gewoon iets mis. Natuurlijk hebben sommigen daar misbruik van gemaakt en mij belazerd. Maar dan werk ik niet meer met ze. Nooit meer. Het is de enige manier waarop je voorkomt in het verleden te leven. Dat kan en wil ik niet. Ik denk dat ik juist door mijn manier van werken niet hoef om te kijken”.

Leon had nog steeds lol in zijn werk. “Het is waar, ik hoor het verschil tussen ambient en techno niet. En de business is veranderd. Net als de wereld. Rock ’n’ roll gaat mee met de rest van de wereld. Maar is dat verharding? Over dertig jaar zullen mensen zeggen: ‘In 2004, toen was alles nog relaxed’. Ik geloof niet dat vroeger alles beter was. Ook toen we pioniers waren, heb ik gehuild. Het was één grote barenswee. Net als nu. We lachen en huilen. Misschien is de aanleiding van een andere orde, maar de emotie is precies hetzelfde. Je vecht voor iets en het gaat helemaal klote. Of het gaat onverwacht goed.
   Afgelopen zaterdag bijvoorbeeld. Intern liepen er weddenschappen over de kaartverkoop van Lenny Kravitz. Niemand had gedacht dat we er 22.000 in één dag zouden verkopen. En dan gonst het hier van de opwinding. Precies als vroeger. Alleen ging het toen om 220 of 2.200 kaarten”.
 
 

Leon Ramakers over duimschroeven en ‘mensen die een kunstje kunnen’

 
 

 

In 2007 had Leon Ramakers afscheid genomen als formele directeur van Mojo. Zijn Mojo had hij aan een Amerikaans bedrijf verkocht. Maar hij bleef nog ‘consultant’. Die titel had hij zelfs op zijn visitekaartje laten zetten. “Ze mogen me altijd bellen, als ze me nodig hebben. Dat geldt zowel voor relaties in het buitenland als voor de mensen bij Mojo. Er zijn sommige mensen, zoals de manager van Bruce Springsteen, die zeggen: ik heb mijn hele leven alleen naar jou gebeld, het zal me een rotzorg zijn wat jij gaat doen. Ik blijf jou bellen. Die belt mij dus gewoon”.
   In de begindagen van Mojo waren er artiesten als Bob Dylan, Joan Baez, Donovan, Barry McGuire en Country Joe McDonald die met hun liedjes (wellicht) de wereld wilden verbeteren. In 2007 was het anders. “De wereld is veranderd. Die veranderingen hebben ook invloed op de muziek. Ik denk niet dat die invloed meer of anders is dan op bijvoorbeeld de makelaardij. Veel is veranderd. omdat je nu alles op het internet kunt vinden”. Leon citeerde zijn voormalige Amerikaanse collega Bill Graham “It’s not about the money, IT’s ABOUT THE MONEY!”
 


Bill Graham

In het artikel liet David Kleijwegt de voormalige eigenaar nog eens aan aan het woord. “Mojo Concerts biedt in Nederland concerten van artiesten aan voor een publiek. Muziek is overal te downloaden, legaal of illegaal, maar de ervaring van aanwezig zijn bij een optreden niet. ‘Wij verkopen herkenning’, verkondigde Ramakers ooit. En dat doet Mojo dus nog steeds, met concerten in het clubcircuit, met grote shows in sporthallen en stadions, met festivals als Lowlands. Maar de macht is verschoven. Die ligt, meer dan ooit, bij de artiest. En die artiest is zich, onder meer door de tanende invloed van de platenmaatschappijen, meer dan ooit bewust van zijn marktwaarde. In onderhandelingen zoekt het management bewust de marges op. Wat levert de meeste winst per concert op? Het resultaat is dat de entreeprijzen hoger en hoger worden, het percentage van de omzet voor de promotor kleiner en kleiner.
   ‘Madonna verkoopt de Arena uit, niet Mojo. Dat moet je goed begrijpen. Dus zij kan alle eisen stellen die ze wil. We hebben de entreeprijzen relatief laag kunnen houden in Nederland. Dat lukt niet meer. Nee, dat heeft niets met onze Amerikaanse eigenaar te maken. Vroeger bleven wij er eindeloos op hameren dat de artiesten hier waren om hun fans te ontmoeten, om hun product te promoten. Wij konden dat mooie praatje ophouden, omdat wij er zelf in geloofden, en omdat er niemand anders was die zei: bij ons kun je meer geld verdienen. In die tijd was het bij de artiesten ook nog niet doorgedrongen, dat kun je achteraf constateren, dat hun marktwaarde hoger was dan we allemaal aannamen. En omdat zij enorme inkomsten hadden uit de platen, was het destijds geen noodzaak voor hen om daarover na te denken’”.
 

Als je Leon zo hoorde praten, waren het dus niet de zakenmensen maar de artiesten zelf die de idealen van weleer verkwanseld hadden, althans in financieel opzicht. De manager voerde vaak uit wat de artiest wilde. “Artiesten zijn wijzer geworden, door de praktijk. Het meest pregnante verhaal in dit opzicht is volgens Leon Ramakers dat van Billy Joel. ‘Het speelt zich af in een tijd dat hij per se niet wilde dat kaartjes duurder waren dan 39 dollar. De manager besloot tijdens een avond de proef op de som te nemen. Hij ging de mensen op de eerste rijen één voor één af, om te vragen wat zij effectief hadden betaald voor een kaartje. Er bleken iets van vier mensen op de eerste zes rijen te zijn die daadwerkelijk 39 dollar hadden uitgegeven, op de zwarte markt had de rest – vaak veel – meer betaald.
   Toen dachten Billy Joel en zijn manager: als iedereen toch honderd dollar betaalt, dan gaan wij ook eens beginnen. De eerste zes rijen bieden we aan voor honderd dollar. Zo is in Amerika de golden circle begonnen. Die was aanvankelijk de eerste zes rijen. Toen die snel verkocht werden, werden het de eerste tien rijen. Nu is het eenderde van de zaal, waarvoor die belachelijk hoge entreeprijzen worden gevraagd’”.
   Onderhandelen was er niet makkelijker op geworden. Volgens Leon in 2007 was de business kei – en keihard. “Natuurlijk ben ik ook wel eens ontzettend kwaad. De nieuwe lichting van managers, en ook oudere die alles hebben overleefd, die hebben maar één instrument, dat zijn de duimschroeven. Hoe je dan die woede kunt onderdrukken? Door te wachten totdat de hoorn weer op de haak ligt en dan keihard een drie letter-woord te brullen. En dan weer over te gaan tot de orde van de dag”.
   Leon had, lijkt het een keuze in het leven gemaakt. Als je zaken deed, dan kon je, ondanks de macht van de artiest, beter met de manager praten dan met de artiest zelf. “Ik sta met niemand op de foto. Ja, ik ben een keer voor het blok gezet door Roger Davies, de manager van Tina Turner: ‘En nou ga je naast Tina staan, en dan maak ik een foto van je’. Die ligt bij mijn moeder. En ik sta op de foto mat Kaz Lux. Dan heb je het helemaal gehad.
   Ik heb één ding al heel snel begrepen. Je moet kiezen: óf je bent de vriend van de manager óf je bent de vriend van de artiest. De relatie tussen manager en artiest is altijd gespannen. Als je te dicht naar de artiest toegaat, dan denkt de manager dat je onder zijn duiven schiet. Bovendien zijn bijna alle artiesten emotionele mensen, die niet gewend zijn om ‘nee’ te horen. Dus als een artiest met een voorstel komt waarvan je denkt: sodemieter gauw even op, dan kun je dat nauwelijks tegen die man zeggen. Maar wel tegen zijn manager.”

In de interviews met Leon waren er enkele thema’s waar hij steeds op terugkwam. Zoals de favoriete popmuziek van steeds weer een nieuwe jonge generatie. Collega’s zeiden volgens hem nog wel eens:
“Ik voel dj Tiësto nog aan, ik weet wat death metal is en ik draai voor mijn plezier Ozzy Osbourne”.
   Daar geloofde Leon niet in. “Ja, ammehoela. Ik heb veel stappen kunnen maken: van sixties pop naar de Beatles, van symfonische rock naar hardrock, van funk naar disco. Ik heb het altijd begrepen en gevoeld. En toen kwam opeens de house, werd alles retro. Toen heb ik in de spiegel gekeken en gezegd: Ramakers, je bent ook gek als je denkt dat jij muziek kan voelen zoals iemand van vijftien dat doet. Dat zal je nooit lukken”. De dagen dat hij leerling op het Henric van Veldeke-college in Maastricht was zouden niet meer terugkomen, besefte hij.
   Leon sprak over pop-artiesten als over ‘mensen die een kunstje kunnen’. Zo zou Berry Visser het waarschijnlijk nooit gezegd hebben. In de sportwereld en het bedrijfsleven was het volgens Ramakers overigens niet anders. Wie zijn favoriete artiest tijdens ‘een feest van herkenning’ wilde zien optreden moest de knip maar opentrekken. Leon: “Ik heb er geen psychologische verklaring voor, alleen een de facto-verklaring: de mensen zijn bereid dat ervoor te betalen. Of dat rechtvaardig is? Ja, want wij leven in een kapitalistische maatschappij. De artiest wil precies zoveel verdienen als de markt kan hebben. ‘Als de markt kan hebben dat ik drie miljoen per dag verdien, kom maar op. Als de markt accepteert dat mijn kaartjes honderd euro per stuk kosten, kosten ze honderd euro’”.
 
 

‘Je leert het niet op school’

 


Leon Ramakers anno nu

In 2007 legde Leon Ramakers nog eens uit hoe pragmatisch hij dacht. Als kind al. “Mijn moeder had vroeger de dorpswinkel. Daar kostte een sigaar een dubbeltje. Mijn oude oma kwam dan langs om te zeggen: vroeger verkocht ik die voor anderhalve cent. Als jongetje dacht ik toen al: mens, rot toch op met je vroeger. Dit is nu. Je kunt wel lopen zeuren dat het vroeger allemaal veel leuker was. Dat was niet zo, je onthoudt alleen de leuke dingen. De slechte dingen, daar heb je in de loop der jaren een prachtig verhaal omheen gebouwd, waardoor alleen de humoristische kant overblijft. De ellende, waar je toen inzat, heb je volledig gecamoufleerd. Het is nu ook een feest.”
   Door pragmatisch te handelen had hij een en ander bereikt. Onderhandelen met agenten, met managers, was een vak apart. “Hoe je daar goed in wordt? Dat weet ik niet. Ik moet natuurlijk Berry Visser dankbaar zijn. Berry had iemand nodig, indertijd, hij was een paar keer belazerd. Langzamerhand heeft hij meer en meer aan mij overgedragen. Waardoor ik, in een tijd waarin het allemaal nog niet om verschrikkelijk grote bedragen ging, heb kunnen wennen aan het milieu, heb kunnen wennen aan de manier van omgaan met agenten. Daarin heb ik een eigen stijl ontwikkeld. Die stijl gaat eigenlijk uit van: jij hebt iets dat ik wil hebben, dus ik zorg ervoor dat jij je bij mij goed voelt. Ik heb nooit lopen schreeuwen: wat denk je wel? Er was altijd een welwillend oor. Ondertussen probeer je het dan zo te spelen dat jij krijgt wat jij wilt hebben. Daar bleek ik heel goed in te zijn”.
   Eén ding stond voor Leon Ramakers vast. “Je leert het in elk geval niet op school”.
 

Harry Knipschild
6 maart 2014
  
 
 
 

Literatuur
Jan Libbenga, ‘De Mojo-story. Berry Visser en Leon Ramakers’, Oor, 7 oktober 1981
Ron van der Sterren, ‘Interview - Mojo directeur: ‘Als je een contract uit de kast moet trekken, zit het verkeerd’, 3 voor 12, 5 maart 2004
David Kleijwegt, ‘Leon Ramakers’, Sex Drugs & Rock ’n’ Roll Highschool, najaar 2007
Jasja Zuidmeer en Minke Weeda, ‘Berry Visser, oprichter van Mojo: Ik was een hippie, had geen geld en wist nergens wat van’, Sex drugs & rock ‘n’ roll highschool, najaar 2008
‘Het theater van Berry de Visser is een soort droomwereld, maar dan nog specialer’, Delft op Zondag, 7 oktober 2012
 
 
 
 
 
 
  • Hits: 24647