Skip to main content

223 - Over ‘Oerend hard’ en popmuziek in de taal van je omgeving


 
 
Wat wij vandaag de dag aanduiden met de term popmuziek is afkomstig uit de Verenigde Staten. Logisch dus dat de teksten in het Engels waren. Vooral in de beginjaren was dat in Nederland en andere landen op het Europese continent best een probleem.
   Dat gold ook voor mij [HK]. In 1954, nog op de lagere school, kreeg ik voor het eerste les in een vreemde taal: niet Engels maar Frans. In de eerste klas van het gymnasium (1956) kwam daar een tweede taal bij: Latijn. Mijn eerste lessen in het Engels kreeg ik pas in de tweede klas, najaar 1957. Het duurde dan ook een tijdje voor ik er enig benul van had waar de liedjes over gingen. Je liet je voorlopig alleen maar meeslepen door de muziek zelf en het ritme. Hoe kon je begrijpen waar hits als ‘Purple People Eater’ (Sheb Wooley) en ‘Witch Doctor’ (David Seville) over gingen? Niet voor niets waren er in Nederland relatief veel instrumentale hits. Denk aan de Shadows, Billy Vaughn, Ventures, Champs, Duane Eddy, String-A-Longs, Tornadoes, Johnny & the Hurricanes.
 

Rock & roll in het Nederlands

 
In ons land was er al lang een traditie om buitenlandse liedjes in een Nederlandstalige versie op de markt te brengen. Bovendien kon je in een tijdschrift als Tuney Tunes alle teksten zelf meelezen en dan woord voor woord proberen te begrijpen. Het afdrukken van die teksten besloeg ongeveer de helft van het blad en was een belangrijke reden om ‘TT’ te kopen. Die traditie werd gewoon voortgezet bij de opkomst van de rock & roll in het midden van de jaren vijftig.
   Zo verscheen in 1956, nog op 78 toeren, ‘Onder de klok’ van de Melody Sisters, een Nederlandstalige versie van ‘Rock Around the Clock’. “Als het avond wordt denk ik misschien: zal ik onder de klok jou terug zien. Steeds als ik onder de klok afspreek met jou, dan denk ik: toren sla je zeven gauw”.
   Een jaar later werden de Fouryo’s gelanceerd met een eigen versie van ‘Bye bye love’, de eerste hit van de Everly Brothers. Daarin onder meer: “Vaarwel tederheid, hallo eenzaamheid, bye bye lieflijkheid. Ik voel me moe en loom, vaarwel vaarwel mijn droom”.
   Godert en Luc van Colmjon uit Amersfoort, de Butterflies, kregen erkenning door de aanpak die Pierre Wijnnobel wist te bedenken voor ‘Wake up little Susie’, de opvolger van ‘Bye Bye Love’, ‘Wake up little Susie’ werd ‘Willem word wakker’. Van een vertaling was geen sprake meer. Wijnnobel schoof de Amerikaanse woorden ter zijde en maakte op de oorspronkelijke melodie een eigen tekst. Alleen het ‘wakker worden’ bleef.
 


Butterflies

 
Gerrit den Braber zette die aanpak nog lang voort. ‘Tender Years’ van George Jones (en Johnny Halliday) werd voor Willeke Alberti ‘Spiegelbeeld’, ‘Pazza Idea’ van Patty Pravo werd bij Rita Hovink: ‘Laat me alleen’.
   Origineel was vooral Peter Koelewijn uit Eindhoven (geb. 1940). Op initiatief van zijn familie schreef hij op 18-jarige leeftijd songs met een eigen Nederlandse tekst. In de studio zong hij die met een zachte ‘g’ en Brabants-Amerikaans accent. Liedjes als ‘Kom van dat dak af’, ‘De hele stad is gek en dol’ en ‘Marijke’ waren, letterlijk, on-Hollands. Met zijn aanpak wist Koelewijn de Nederlandse jeugd in 1959 voor zich te winnen.
 

Engels-Amerikaanse popmuziek in andere talen gezongen

 
Voor sommige buitenlandse artiesten was de Nederlands-Vlaamse muziekmarkt interessant genoeg om speciale opnamen te maken. Het meest succesvol was Caterina Valente die in 1959 op nummer één kwam met ‘Sweetheart my darling mijn schat’. En niet te vergeten Reinhard Mey met ‘Als de dag van toen’ (1975).
   Maar lang niet altijd kwam er wat van terecht. Connie Francis (‘Jij bent niet van mij’), Dalida (‘Speel niet met mijn hart’), Mr. Acker Bilk (‘Ik zag twee beren broodjes smeren’) en Freddy Quinn (‘Ik dans met u geen tango meer’) bijvoorbeeld wisten niet te scoren.
   Deze praktijk ging nog door tot het einde van de sixties, met de Zweedse Hep Stars (‘Aldus mijn horoscoop’). Het grootste succes had het orkest van James Last, die met zijn ‘Klompen’-album misschien wel de grootste elpee-bestseller van de sixties in Nederland maakte.
   Voor de meeste buitenlandse sterren was ons land echter te klein. Wél maakten ze van hun hits versies in het Duits, Frans, Italiaans en Spaans. Zelfs de Beatles, Abba en heel wat Motown-artiesten (Supremes, Stevie Wonder, Marvin Gaye, Temptations) deden er aan mee. Dat gold trouwens ook voor Nederlandse artiesten. Als ze een grote Nederlandstalige hit in eigen land hadden kwam er al snel een Duitse versie. Onze oosterburen omarmden veel van onze artiesten als die zich een beetje wisten aan te passen.
   Het omgekeerde gebeurde natuurlijk ook. Bobby Rydell maakte een hit van ‘Volare’ (Domenico Modugno), Elvis Presley van ‘Muss i denn’  en ‘O sole mio’ (‘Wooden Heart’, ‘It’s now or never’), Paul Anka en Frank Sinatra van ‘Comme d’habitude’ (Claude François, ‘My Way’), de Everly Brothers van ‘Je t’appartiens’ (Gilbert Bécaud, ‘Let it be me’), Bobby Vinton met ‘My melody love’ (‘Herzen haben keine Fenster’, Elfi Graf).
   De vertalingen hadden weinig met idealisme te maken. Iedereen probeerde gewoon zo succesvol mogelijk te zijn en geld te verdienen.
 

Muziek voor je achterban

 
De mensen in de muziekindustrie begrepen dat je meer kon verkopen als je een duidelijke doelgroep had. Met Indische bandjes kon je bijvoorbeeld gemakkelijk een behoorlijk aantal exemplaren van een single wegzetten. Het eigen publiek ging er voor naar de winkel. Zo kwamen er nogal wat platen die veel later het predikaat ‘indo-rock’ kregen.
   Heel wat beatgroepen in de sixties hadden (organiseerden) een actieve fanclub, waarvan de leden alles kochten wat hun idolen op de markt brachten. Bovendien gingen de aanhangers steeds mee als hun groep ver weg van de eigen woonplaats optrad.
   Een bekend voorbeeld is het optreden van de Outsiders in het voorprogramma van de Rolling Stones in Den Bosch (1966). De fans werden met bussen vervoerd en lieten zich op een opvallende manier gelden. Het zou me niet verbazen als hun manager (John van Setten) dat organiseerde. Met veel succes overigens. Niet veel later werd ‘Lying all the time’ de eerste hit voor de Amsterdammers.
   In het boek over de Shuffles is goed te lezen hoe manager Jan Vis de promotie van ‘Cha la la I need you’ ter hand nam. Dank zij de regionale fanclub zorgde die eerste single voor een landelijke doorbraak, die bekroond werd met een gouden plaat – in Hilversum. In artikel 171 kun je het lezen.
   Het is maar een willekeurige greep.
 

Regionaal repertoire

 
Naarmate de muziekmarkt groeide ging steeds meer popmuziek een eigen leven leiden. Na de stroom van artiesten uit Amerika, en daarna uit Engeland, lieten meer landen van zich horen. Het makkelijkst was het natuurlijk als de artiesten de Engelse taal goed meester waren. Canada, Ierland, Jamaica en Australië bijvoorbeeld hadden dan ook een streepje voor op de rest van de wereld.
   Ook was het handig om Engels-Amerikaanse artiesten bij lokale producties hulp te laten bieden in landen waar Engels niet de voertaal was. Zo betrokken de Nederlandse Motions Scott Walker bij hun platen in de sixties en de Tee Set Ray Fenwick. Long Tall Ernie deed hetzelfde met Tony Britnell, Hans Vermeulen met Dee Murray en Nigel Olsson, die door Elton John (tijdelijk) buitenspel gezet waren.  Voor hun eerste single ‘Ring Ring’ riep het (latere) Zweedse ABBA de hulp in van Neil Sedaka. De Duitser Frank Farian betrok Engelse zangeressen bij zijn project Boney M. Alleen de Fransen waren enigszins eigenzinnig. Die hadden een eigen taal als onderdeel van hun cultuur. Internationaal ‘werkte’ dat niet optimaal.          
 


Internationale samenwerking

 
Maar zoals gezegd, de muziekmarkt groeide. De mensen hadden geld genoeg om volop platen te kopen. Dat gaf mogelijkheden voor bijzondere marktsegmenten. Eén ervan was het regionale repertoire. Jan Schepers, 48, woonachtig in het Drentse Borger en werkzaam bij een administratiekantoor, publiceerde onlangs een interessant boek over het fenomeen, dat hij Dialectpop noemde, met als ondertitel: ‘Van Oerend Hard tot O, o, Den Haag en van In Nije dei tot Sjeng aon de geng’. In het encyclopedisch opgezette boek vind je een schat aan gegevens over (pop)muziek die op nationaal niveau niet altijd de aandacht heeft gekregen die het ook volgens mij ontbeert.
   Met ‘dialectpop’ bedoelde de auteur muziek die gezongen werd in de lokale/regionale taal of met een sterk accent. De grenzen waren niet altijd goed te trekken. Zo viel Peter Koelewijn bij Schepers uit de boot maar haalde Harry Klorkestein zelfs de ondertitel.
 

Inleiding

 
In de inleiding stelde Schepers, mijns inziens terecht, over vroeger: “Op het platteland spraken de mensen bijna uitsluitend dialect, ook al leerden ze op school het lezen en schrijven van de standaardtaal. In de tweede helft van de twintigste eeuw veranderde dat. Het Nederlands werd over het platteland verspreid en het dialect vernederlandste. In reactie op de voortschrijdende Europese eenwording gingen de mensen op zoek naar de eigen identiteit, geschiedenis, volkscultuur en spreektaal”. De dialectmuziek leed volgens hem dan ook niet door ‘Europa’. Integendeel. Die kreeg een eigen niche dankzij de ontwikkelingen in de muziekindustrie.
   Wat betreft de geschiedenis van regionale muziek ruimde Schepers een belangrijke rol in voor de Regionale Omroep Zuid in Maastricht, ‘het oudste regionale omroepbedrijf (1945). Drie Limburgse zangers plukten er de vruchten van’. Dat waren Jo Erens, Harry Bordon en Frits Rademakers. Van platen als ‘Wie sjoen ôs Limburg is’, ‘Loeënde klokken’ en ‘’t Huikske’ zouden volgens hem ieder ongeveer 100.000 stuks verkocht zijn.
   Persoonlijk kan ik [HK] me nog herinneren hoe trots ik me als kind voelde als je dat soort platen op de radio hoorde.
 

Normaal, de eerste liefde voor popmuziek

 


Jan Schepers met zijn interessante boek

 
Voor Schepers persoonlijk begon het muzikale leven pas met Normaal. Jan werd geboren in het jaar van ‘A Whiter Shade of Pale’ (Procol Harum, 1967). Op 21 april 2015 liet hij me per e-mail weten:  “Op mijn tiende hoorde ik op de radio de single ‘Oerend hard’. Ik was meteen verkocht en schafte mij het 45-toerenplaatje aan. Zowel de muziek als de dialecttekst spraken mij aan. Dat was nog eens wat anders dan songs als ‘Una Paloma Blanca’, ‘Als het gras twee kontjes hoog is’, ‘Ik krijg een heel apart gevoel van binnen’ en ‘Dokter Bernhard’.
   Ik scheurde die zomer op mijn fiets door de straten en zong daarbij het relaas van Bertus en Tinus. Hierna bleef ik Normaal volgen en zag de Achterhoekse band hit na hit scoren. Zelf droeg ik daar ook een steentje aan bij door iedere single te kopen. Daarnaast verzamelde ik veel informatie over de band (volgens mij heb ik zo’n twintig plakboeken over de groep)”.
   Al in 1989 schreef Jan Schepers een boek over Normaal, dat hij persoonlijk aan Bennie Jolink (geb. 1946) mocht overhandigen. Bij die gelegenheid maakte Jan bovendien kennis met de artiest uit de Achterhoek.
 

Jaren van onderzoek

 
Schepers ging door. “Eind jaren tachtig/begin jaren negentig raakte ik geïntrigeerd door de Nederlandse volkskarakters. Waarom was bijvoorbeeld de mentaliteit van een Limburger anders dan die van een Drent of Hollander? Waarom zetten de ‘provincialen’ zich af tegen de ‘randstedelingen’?
   Ik ging geschiedenisboeken lezen over de Nederlandse provincies/regio’s. Ik was benieuwd hoe ze waren ontstaan, wat voor geschiedenis ze hadden gekend. Uiteindelijk had ik een aardig beeld van de provinciale geschiedenis en de Nederlandse volkskarakters (in het boek Normaal deur de joaren hen, maar vooral in het boek over PSV, waarin de Eindhovense club met Ajax en Feyenoord wordt vergeleken, heb ik daar aandacht aan besteed). Door het lezen over de geschiedenis werd tevens mijn belangstelling voor het dialect (en de dialectmuziek) meer aangezwengeld.
   Ik heb destijds ook veel dialectartiesten gemaild en vragen gesteld (waarom ze in het dialect zingen en of ze in het dagelijks leven dialect spreken). Daar heb ik vrij veel respons op gekregen.
   Ik had dus wel al de nodige gegevens, maar een aantal jaren geleden werd ik nieuwsgierig hoeveel artiesten, er naast Normaal, in het verleden een hitnotering hadden gehaald met een liedje in het dialect.
   Tijdens het onderzoek borrelden diverse vragen bij mij op. Wie waren bijvoorbeeld de eendagsvliegen De Stipkes, Bob Barbeque & Willy Would-Be plus Agaath, Duo de Pelikaan en Haagse Harry & Hollandscheveldse Hendrik? Slechts eenmaal drongen ze de hitlijsten binnen om daarna weer in de anonimiteit te verdwijnen.
   Waarom hadden Gerard Hoebe, The Dutch Boys, De Nachraove, Het Börker Trio, Janse Bagge Bend, Jo Hoogendoorn en De Maïs Girls ineens zo’n succes? Hoe waren de liedjes ‘Brand’ (Sylvia Millecam) en ‘Annie’ (Miggy) tot stand gekomen? Wat was er gebeurd met de Utrechtse band Pleps? Welke persoon ging er schuil achter de namen Berry van den Bebber en Fred van Boesschoten? Ik wilde er meer over te weten komen. Ik ben in krantenarchieven gedoken en ben op internet naar informatie gaan zoeken.
   Daarna ben ik allereerst artiesten/bandleden/tekstschrijvers van niet meer bestaande bands gaan opsporen, later heb ik ook contact gelegd met bands of artiesten die nog actief zijn”.
  

Bennie Jolink

 
Het resultaat, Dialectpop, boordevol met gegevens over ruim zestig muzikale acts, begon meteen met Normaal. In een lang verhaal maakte Schepers duidelijk dat het succes van ‘Oerend hard’ niet zomaar uit de lucht kwam vallen. Er zat meer achter.
   “Als kind was Bennie Jolink door astma veelvuldig ziek. Om de verveling van het vele thuis zijn tegen te gaan, tekende hij veel. Wonend in de nabijheid van een feestzaal kwam hij vaak in aanraking met Duitse schlagers. Met deze muziek had Bennie weinig op. Zijn voorkeur ging meer uit naar Little Richard, Johnny & the Hurricanes, Chuck Berry, Fats Domino en Elvis Presley.
 

 
Met hangen en wurgen haalde hij in 1964 zijn Mulo-diploma. Bennie ging naar de Akademie voor Kunst en Industrie (AKI) in Enschede. In 1967 werd hij door de Amsterdamse Toneelgroep Studio als ontwerper aangetrokken. Na zijn eindexamen, in 1968, vertrok Bennie vol verwachting naar Amsterdam, ‘the place where the action is’”.
   In de hippe hoofdstad was de Achterhoeker een interessante verschijning. “Hij viel op door zijn opzichtige pakken, lange haar en luidruchtige gedrag. In het begin beviel hem het leven daar uitstekend. Maar door een aantal minder prettige ervaringen verdween dat goede gevoel als sneeuw voor de zon. Bennie had grote moeite met het oppervlakkige bestaan in Amsterdam. Daarnaast speelde zijn Achterhoekse accent hem parten: ‘Zo gauw ik mijn mond open deed, kwam mijn boerendialect te voorschijn. Ik zag hoe hun gezichten veranderden. Ze dachten: o nee, nog zo’n stomme boer. Opeens was ik niet hip meer. Als kunstenaar verdiende ik goed mijn brood. Ik vond het leuk om rondjes te geven in het café tot het geld op was. Maar dan was er niemand die er eentje aan mij weggaf. Ze waren mijn vrienden tot het geld was verdwenen. Op dat moment verdwenen zij ook’.
   Dat krenkte hem diep. Bennie had het gevoel gediscrimineerd te worden en werd [daardoor] steeds depressiever. Na een klein jaar keerde hij Amsterdam de rug toe. In zijn geboorteplaats Hummelo kwam hij weer op krachten”.
 


Bennie Jolink in Hummelo

 

Normaal komt van de grond

 
Als je leest wat Jan Schepers schreef krijg je het gevoel dat Bennie Jolink zich steeds meer ging afzetten tegen alles wat met een stad te maken had. Zelfs op Enschede raakte hij uitgekeken. “Zijn blitse pakken bleven in de kast en steeds vaker dacht hij met weemoed terug aan zijn geboortestreek. Als vanzelf dacht en praat hij weer in het Achterhoeks”. Met zijn gezin betrok Jolink in 1973 een armenhuisje in Hummelo.
   Jolink was nog steeds beeldend kunstenaar. Hoe kon je daarvan leven? “Bennie deed een beroep op de Beeldende Kunstenaars Regeling (BKR). Hij verdiende er weinig mee. Vervolgens besloot hij een lerarenopleiding in Arnhem te volgen. De studie liep uit op een fiasco. Hij had het er te vaak aan de stok met de docenten. Tenslotte had Bennie zijn buik vol van de beeldende kunst. Hij wilde in de muziek”.
   Zo werd Normaal geboren: “Doe maar normaal, dan doe je al gek genoeg”. In eerste instantie bestond het repertoire uit covers van Creedence Clearwater Revival, Rolling Stones, Chuck Berry, Merl Haggard en wat zelf geschreven nummers. Het sturen van demobandjes naar de omroepen leverde geen respons op. Normaal was in die tijd misschien te normaal.
   De groep viel pas op tijdens het Lochems popfestival (8 mei 1975). Op eigen bodem durfde Jolink het aan om blues in het Achterhoeks te zingen. “Ik zong een bluesintro met een heftige solo en de tekst was: ‘Ik zat laatst te drieten op de plee’. Door het volk ging iets van: ‘Wat is dit nou? Om te beginnen was blues in een andere dan de Engelse taal al heel opvallend, maar dan ook nog op z’n Achterhoeks, en bovendien nog over schijten op de plee. Ze braken de tent af. Het publiek was getuige van iets nieuws. Op onze beurt waren ook wij getuige van iets nieuws. Van z’n lang zal ze leven hadden we nooit gedacht dat het zó zou inslaan’”.
   Zoals wel vaker in de popmuziek, de creativiteit zat in het toeval. Jolink: “Om in het Achterhoeks te zingen was geen geniaal idee. Ik had die liedjes geschreven zonder erbij na te denken – in de taal waarin ik dacht”.
   Schepers: “In het oosten van het land trok Normaal volle zalen. Binnen een jaar waren de groepsleden beroepsmuzikant”.
 

Normaal op de plaat

 
In zijn boek Oerend Hard legde Jos Palm uit wat er gebeurde met de eerste single. Normaal viel in de gunst bij Peter Koelewijn, die als producer wel raad wist met bijzondere acts. Hij bewerkstelligde hits van ‘Beestjes’ (Ronnie Schutte), ‘Kom uit de bedstee’ (Rob Out), ‘Oei oei, dat was me weer een loei’ (Johan Cruijff), Bots (‘Zeven dagen lang’) en Nico Haak (‘Foxie Fotrot’). Met Peter maakten de Achterhoekers een single.
   Jolink: “‘’t Is kloot’n hier’ was een zacht country-achtig deuntje. Het ging over de ellende in de stad, en dan vooral over de mijne in Amsterdam en Enschede”. Voor hem was het de a-kant.
   Een negatief uitgangspunt voor de tekst van een liedje, in het Achterhoeks gezongen. De single kwam dan ook niet ver. Ze boycotten ons, liet de groep weten. Ook de regionale pers was die mening toegedaan. Peter Koelewijn was het er niet mee eens. De producer en Normaal konden niet meer door één deur. Volgens Jos Palm zouden er van de plaat overigens 10.000 stuks alleen in de Achterhoek verkocht zijn. Was dat waar?
   Het eerder door Jolink en Ferdi Jolij geschreven ‘Oerend Hard’ kreeg Koelewijn niet te horen. Later vertelde de zanger: “Het was een nummer dat zomaar uit de pen vloeide. Meer dan vijf minuten heb ik er niet over gedaan. Het was geen Achterhoeks, maar gewoon mijn kindertaaltje [! HK]. Als ik met mijn broer had gevochten en als verliezer uit de strijd was gekomen riep ik altijd: ‘Henkie die sleet mie oerend hard’. Die kreet ging in ons gezin een eigen leven leiden. Ik kan me herinneren dat ik met verbazing naar het papier heb zitten staren toen ik het had opgeschreven. En met dat ik de tekst schreef wist ik ook meteen de melodie”.
   Normaal kwam terecht bij Telstar, de platenmaatschappij van Johnny Hoes. De Rotterdammer was in het Limburgse Weert neergestreken. Regionale muziek was hem verre van vreemd. Integendeel. Bovendien beschikte Hoes over een eigen studio. Het was zaak die zo goed mogelijk te ‘vullen’. Elke nieuwe opname kon wel eens een hit worden.
   In januari 1977 werd ‘Oerend Hard’ in Weert op de band gezet. In maart verscheen de single op het Killroy-label van Telstar. Producer was Adri-Jan Hoes, zoon van de grote baas. Manager Joost Carlier: “Alles moest snel en goedkoop”. Een kennis van de producer leverde het motor-geluid aan, zij het van een ‘verkeerd’ merk. Een Harley. Blijkbaar was dat een spontane vondst. Anders had Normaal zelf voor het juiste ‘lawaai’ kunnen zorgen. Jolink: “Het geluid kwam van een, door ons gehate, Harley. Een waardeloos geluid. Ronduit slecht”.
 

 

Marketing in punk-stijl

 
Het waren de dagen van alle rumoer rond de Sex Pistols met Johnny Rotten als zanger. Door die groep kreeg de rockmuziek een nieuwe impuls – van onderop. De Sex Pistols gedroegen zich niet als ‘heren’. Het revolutionaire, het zich afzetten tegen de bestaande orde, leverde een geweldige hoeveelheid publiciteit op. Binnen korte tijd stonden de kolommen van de Britse rockpers, gevolgd door de Nederlandse muziekkrant Oor, vol met verhalen over soms gewelddadige optredens van de nieuwe punkgroepen.  
   De aanpak van Normaal deed daar een beetje aan denken. Roberto Palombit, afkomstig uit de Achterhoek, deed verslag in Oor. Samen met mede-redacteur Peter van Bruggen maakte hij een dienstreis naar Hengelo in de Achterhoek. Maar liefst drie grote pagina’s trok de muziekkrant uit voor het fenomeen. Normaal trad er op tijdens een internationale motorcross. De show leek minstens even belangrijk als de muziek.
   “Na de eerste manche stond Normaal klaar om de cross-supporters een eenvoudig doch met smaak opgediend rock and roll-maal voor te schotelen. Het werd hen in dank afgenomen. Een groot aantal in gele of oranje zeiljacks gestoken motor-fanatici stond te genieten van de muziek, terwijl ze er ooit van overtuigd waren geweest dat ze hun hart exclusief aan de 250cc klasse hadden verpand.
   Maar die rock and roll hakte er ook behoorlijk in. Frederik Puntdroad uit Zieuwent bleek solo’s te kunnen trekken, die gierden als de opgevoerde Suzuki van Gerrit Wolsink en Boozin’ Bennie is een oorspronkelijke podium-persoonlijkheid, die van de eerste sekonde af met een simpel ‘Als ie ’m maor nat holt’ en ‘Wie gaot d’r effe goed tegenan’, de meest weerbarstige rock and roll-hater tot een echte fan maakte.
   Brekken Jan Schampschot van de bakker uit Lechtenvoorde is een doodgewone houthakker en ging ervan uit, dat iedere ritmewisseling alleen maar afleidt. Om even in de sfeer te blijven: hij sloeg op z’n drumstel of het z’n schoonmoeder was.
   Soms gaat het iets té goed. Dan draait de groep haar publiek iets te ver op en komt de stemming op een beangstigend kookpunt te liggen. Bennie vertelde over de vorige avond, terwijl hij met vreugde een zojuist gevonden beugelflesje echte Achterhoekse Grolsch open trok.
   ‘Ik was écht bang. Verdomd. Ik ben niet vaak bang geweest, maor gisteravond was ik écht bang. We speelden gisteravond in Meddo. Dat was een hele grote tent en daar hadden ze een houten vloer in gelegd, met op flinke afstand daaronder balken. Dat veert als ’n gek. En als daar allemaal van die onmondige hoeveelheden boten van kerels op staan te springen, gaat dat vreselijk wiegen.
   Die hele massa deinde heen en weer. En vooran stonden goddomme van die tengere grietjes, die steeds met een klap tegen het podium geslingerd werden. Wat moet je dan doen. Je kunt eigenlijk moeilijk gaan zeggen, jongens, nou een beetje rustig aan. Want die luu bent daar tenslotte gekomen om feest te vieren, en wij hadden ze zelf in die stemming gebracht.
   Maar op een gegeven moment heb ik wel gezegd: ‘als jullie nou eens op en neer springen in plaats van heen en weer’”.
   Jan Schampschot vond het ook maar een enge bedoening. ‘Ik was blij dat je het op een bepaald moment een beetje ging drukken, want als je door was gegaan zoals je begon, hadden ze de hele tent afgebroken’.
   ‘Wat’, zegt Bennie. ‘De tent afgebroken? Dan waren d’r dooien gevallen joh’”.
   Onder enthousiast geluid van tegen elkaar klapperende zeiljacks speelde Normaal de aankomende hit ‘Oerend Hard’.
 

Normaal in Hilversum

 
Mede door wat punk-groepen uithaalden had ook de Nederlandse televisie belangstelling, in eerste instantie de Avro (Toppop). De jongens van Normaal gedroegen zich alsof het hun niet interesseerde.
   Bennie Jolink, alias ‘Buizend Berend’, over landelijk beroemd worden: “Beroemd? Wat beroemd. Man, we zijn al twee jaor beroemd. Ik bedoel: die vraog krieg’n wie natuurlijk de laatste daog’n steeds weer un de or’n geslingerd. Maar we hebben al twee jaor’n succes in de zaol’n, en dat ons plaatje nu een hit wordt, dat is niks. Dat is lucht, gewoon een deal tuss’n Telstar en het bedrijf Hilversum Drie. Allemaole onzin”.
   Goed, maar was het dan niet geweldig leuk om op de televisie te komen?
   “Jao, veur de mens’n. Veur ons maokt het niks uut. We zijn nu twee dagen naar Hilversum geweest en dat waren vreselijk vervelende dagen. Veur ons maakt het geen klot’n uut, hoor, televisie. Zo’n filmpje van vier minuten en dan nog een vreselijk slecht filmpje, dat wel beter is dan de andere filmpjes, maar een goed filmpje is het zeker niet, flikker op, da’s toch niks. Met die gekke gitaar in het beeld, dat soort Bob Klooyens-grappen. Ik bedoel: live, da’s goed. Maar dit is niks”.
   Popartiesten werden door Oor meestal kritisch gevolgd. Bij Normaal was dat minder het geval. misschien wel omdat de groep zich op een grappige manier afzette tegen het grootstedelijke randstedelijke establishment en de bureaucratie in het Hilversumse omroepcentrum.
   Het begon al bij aankomst. “Toen we die suppoosten zagen rennen, wilden we die een beetje opfokken. Dat ging zo: zij renden hier en wij reden daar. En we moesten zo rondrijden op de parkeerplaats. Dat moest volgens de pijlen. Wij flink hard rijden en die kerel zich de benen uit de kont rennen. En toen we later binnen kwamen stond daar zo’n kerel met een uniform aan... zo stond ie’...
   Verontwaardigd maakt Buizen Berend de Heil Hitler-groet. ‘Zo, Sieg Heil, met ze stomme uniform aan. Daar heeft m’n vader me helemaole niet met opgevoed, da’k dat goed moet vind’n. Affijn, die kerel die ons gebaarde te stoppen, zei dat het wel de bedoeling was, dat we even teruggingen naar Studio 1.
   ‘Jaah, dat doen we wel even’, zeiden we. We moesten linksaf. En wij... fffft... rechtsaf. We keken wel uit om terug te gaan. En dan dat verhaal wat ze d’r van maakten, dat we ze bijna hadden doodgereden. Wat is nou bijna dood. Toen we er de volgende dag weer waren liepen ze nog wel gewoon rond in de studio. Ze lagen niet in het ziekenhuus”.
 Bij Toppop zou een scriptgirl (assistente van de regisseur van ‘Oerend Hard’) verkracht zijn. Mooi voor Oor om te noteren hoe Normaal reageerde. “Het begon ermee dat die griet ons uut begon te scheld’n en zei dat we kapsonenboer’n war’n. ‘Kujje niet opdonder’n?’ zei ze. Die dacht natuurlijk: ik ga naar Hilversum en daar kan ik meteen regisseur word’n als ik de benen maar van mekaor doe. En dat viel even tegen, want ze moest stro vegen met een bessem, en dat had ze niet verwacht. Ze had verwacht dat ze er wat anders tussen kreeg as ’n bessem”.

Met dat soort verhalen haalde je de kolommen van de landelijke en schrijvende pers wel in die dagen. Dat voelde Jolink haarfijn aan. Zo ook over het consumeren van bier uit de Achterhoek (Grolsch). Dat was de volgende dag een probleem bij ‘Op losse groeven’. Om te beginnen werd het Tros-tv-programma consequent ‘Losse boeven’ genoemd.
   Jolink: “Dinsdags hadden we per man één geuniformeerde suppoost aan de broek. Ze hingen de hele dag om je heen. Als je één keer zó deed, stonden ze on-middellijk achter je. Omdat er maandag een paar dingen waren mis gegaan, dus. Daar deden ze nog steeds ontzettend zenuwachtig over.
   Met ‘Losse Boeven’ hadden we ’s morgens om negen uur repetitie, om twaalf uur schminken, om half twee generale repetitie en om half vier opname. En in de tussentied zit je maar te klooien. Dan heb je niks te doen, dan verveel je je grenzeloos. En we kregen niks meer te drinken in de kantine, hoe vin je dat dan, we kregen niks meer te drinken”.
   Bennie deed een ‘vreselijk hysterische’ Hilversum 3-suppoost na. “Dat ging zo: ‘Heren, als er nog mensen van Normaal met één glas bier worden gesignaleerd, wordt de groep voorgoed de toegang tot Hilversum ontzegd’. Dan kwamen we er nooit meer in.
   En wij knikten vriendelijk, maar zaten onderhand naar elkaar te knipogen. Had je ons moeten horen toen we door de gang terug liepen naar de kleedkamer. Dan hoorde je de pilsflesjes klink-klonk klink-klonk tegen elkaar tikken in onze jaszakken.
   Het zijn allemaal paniekzaaiers daar in Hilversum. Drammers. Leeglopers”.


Normaal in Toppop, 1979

 

***

 
Met dat soort opmerkingen en die houding kreeg je alle publiciteit die je maar kon wensen. Maar om hoog op de hitlijsten te komen moest je in die tijd, en misschien altijd wel, behalve een revolutionair imago ook een sterke song hebben. Dat was meestal niet de kracht van de punkgroepen als de Sex Pistols.
   Er waren uitzonderingen. De groep Blondie maakte een cover van een oud rock & roll-liedje, ‘Denise’ van Randy & the Rainbows (uit 1963). Dankzij de sexy act van Debbie Harry en Toppop haalde Blondie begin 1977 de eerste plaats in de top 40 met ‘Denis’. Jonathan Richman en de Modern Lovers scoorden instrumentaal met het goed in het gehoor liggende ‘Egyptian Reggae’.
   Ook Normaal voelde de tijdgeest prima aan. Door zich af te zetten tegen de randstad, tegen het oppervlakkige stedelijke leven, tegen het establishment van een vorige generatie, wist ook Bennie Jolink de moeilijke barrières van Hilversum te doorbreken. ‘Oerend Hard’ werd in het voorjaar van 1977 een grote hit voor een nieuwe generatie, zoals voor de tienjarige Jan Schepers, die de groep 38 jaar later in zijn aan te bevelen boek Dialectpop nog eens in het zonnetje zette.
 
Harry Knipschild
5 mei 2015

Clips

Melody Sisters, Onder de klok (Rock around the clock0, 1956 
* Sheb Wooley, Purple People Eater, 1958
* The Champs, Tequila, 1958   
* Caterina Valente, Sweetheart, my darling, mijn schat, 1959
* String-A-Longs, Wheels, 1960
* Stevie Wonder, A place in the sun (Italiaans)
* Hep Stars, Aldus mijn horoscoop, 1969
Normaal, Het is klooten hier, 1976
Blondie, Denise, Toppop, 1977
* Normaal, Oerend Hard, Toppop, 1977
* Nachraove, Sjeng aon de geng, 1990
* Normaal, documentaire 'Andere tijden', 2005
* Normaal, Drieten blues, tijdens afscheidstoernee, Lochem, 2015

Literatuur
‘Godert [van de Butterflies] gaat nog een jaartje door met zingen’, Dagblad voor Amersfoort, 18 juni 1960
Peter van Bruggen, Roberto Palombit, ‘De grootste lullen van de achterhoek’, Oor, 18 mei 1977
Roberto Palombit, ‘Oerend hard’, Oor, 29 juni 1977
Cees van Leyde (Mentink), ‘Normaal ruikt naar koeiestront’, Muziekparade, oktober 1977  
Constant Meijers, Kom van dat dak af. Geschiedenis van de Nederlandse rock & roll, Amsterdam 2003
Henk van Gelder, De schnabbeltoer, Amsterdam 2005
Jos Palm, Oerend hard. Het onmogelijke hökersleven van Ben Jolink, Pandora, 2008
Cees Mentink, ‘Pierre Wijnnobel (1916-2010), de koning van de covers’, Weergever, 2010
Piet Keet, The Shuffles. En toen kwam de hit, Vinkel 2011
‘40-jarig jubileumfeest Normaal uitverkocht’, Nu.nl, 23 maart 2015
Jan Schepers, Dialectpop. Van Oerend Hard tot O, o, Den Haag en van In Nije dei tot Sjeng aon de geng, Eigenboekuitgeven, 2015
  • Hits: 9655