Skip to main content

176 - Northern Songs, ‘muziekuitgeverij van Lennon & McCartney’


 
In de jaren vijftig en kort daarna schreven de meeste popidolen meestal niet hun eigen repertoire. Bill Haley, Elvis Presley, Everly Brothers, Chubby Checker, Cliff Richard, Lydia, Anneke Grönloh, Blue Diamonds, Connie Francis enzovoort, de liedjes die ze zongen werden hen op de een of andere manier aangereikt. Buddy Holly was een uitzondering. De zanger met de bril bracht voornamelijk eigen composities die hij liet uitgeven door Southern Music in New York. Maria Elena werkt bij dat bedrijf in Brill Building. Zo leerde Buddy zijn echtgenote kennen.
   Buddy Holly was een voorbeeld voor de Beatles. Zijn begeleidingsgroep heette de Crickets. De groep uit Liverpool, die eerst als de Quarrymen optrad, ging zich de Beatles noemen. De uitgeverij die de songs van Paul McCartney en John Lennon exploiteerde kreeg de naam Northern Songs. Het bleek niet mogelijk de muziekuitgeverij Northern Music te noemen.
 
 
Love me do
 
 
 

Hoe dat ging met die liedjes is vastgelegd in een boek dat Brian Southall in 2006 (samen met Rupert Perry) publiceerde onder de titel Northern Songs. The true story of the Beatles song publishing empire. Een mooi inkijkje in de wereld achter al die succesverhalen.
   Southall, 15 jaar medewerker van EMI, maakte duidelijk dat de artiesten en hun manager Brian Epstein, afkomstig uit de provinciestad Liverpool, nog maar weinig van het muziekvak afwisten toen ze erin slaagden een platencontract bij EMI in Londen in de wacht te slepen. Ze waren blij dat muziekuitgeverij Ardmore & Beechwood, onderdeel van hetzelfde bedrijf, bereid was de a- en b-kant van hun eerste single (‘Love me do’, ‘P.S. I love you’) uit te geven. Die liedjes zouden dan in druk verschijnen en ze kregen nog wat Engelse ponden als voorschot! “I really had no idea what publishing meant”, vertelde de manager later. Dat de twee liedjesschrijvers een belangrijk deel van hun inkomsten daarmee voor altijd afstonden beseften ze in dat stadium nog niet.
   Southall formuleerde het als volgt: “As a result of this first deal, the two composers received 50% of all royalties from record sales both in the UK and overseas [‘Stemra’] plus 50% of fees received by the company from the Performing Rights Society [‘Buma’] until Lennon & McCartney became members of the PRS and were paid direct. Epstein signed this agreement [7 september 1962] on behalf of the two Beatles”.
   Wat Epstein deed was volgens de auteur een standaardprocedure in die tijd. Zo ging het ook bij uitgevers als Peter Maurice Music, Mills Music, Southern Music, Essex Music en Robins Music.
   Epstein kon moeilijk hogere eisen stellen. Zijn groep stelde nog niets voor.
   De manager slaagde erin ‘Love me do’ op de Engelse hitlijsten te krijgen, onder meer door 10.000 exemplaren van de single zelf op te kopen. Over de inzet van de uitgeverij was hij niet tevreden. Producer George Martin zei later: “Brian Epstein was furious with Ardmore & Beechwood over their poor performance with ‘Love me do’ and decided not to give them any more Lennon & McCartney songs”.
 
 
Please Please Me
 
 
Op 1 oktober 1962 maakte Epstein (NEMS management) met de Beatles afspraken voor een periode die liep tot 1 maart 1966. Brian werd tevens partner bij het verdelen van de inkomsten op de liedjes. Er werd zelfs vastgelegd dat de groep in die periode met tenminste 18 nieuwe songs moest komen.
   Epstein had er nu belang bij dat de uitgaverechten goed geregeld werden. Het leek hem een goed ideee om de liedjes voortaan onder te brengen bij Hill & Range. Dat was immers de muziekuitgeverij van Elvis Presley, het grootste popidool sinds 1956. George Martin bracht de manager op andere gedachten. Het zou beter zijn samen te werken met een ambitieuze, eerlijke en onafhankelijke publisher. In een gesprek vielen namen als Alan Holmes (Robbins), David Platz (Essex) en Dick James.
   Martin had goede contacten met Dick James (1920-1986). Voor zijn liedje ‘Double Scotch’ had hij een deal met de uitgever gemaakt.
   James (Isaac Vapnick, van Poolse afkomst) moest hard werken om rond te komen in die tijd. Na de Tweede Wereldoorlog deed hij het goed als zanger bij Britse orkesten als die van Cyril Stapleton, Geraldo en Henry Hall. In 1948 wist Dick zowaar de Amerikaanse hitlijsten te bereiken met ‘You can’t be true dear’ (op RCA, later het label van Elvis Presley). In Engeland had hij in 1956 en 1957 nog hits met hits met ‘Robin Hood’ en ‘Garden of Eden’. Die verschenen op het Parlophone-label, dat gerund werd door George Martin.
   Toen Dick James als zanger min of meer uitgerangeerd was wierp hij zich op als muziekuitgever. Contacten in de business had hij genoeg. Om aan de bak te komen had hij een open deur hoog in zijn vaandel staan. Ondanks dat was het begin van Dick James Music (DJM) maar moeilijk. Zoon Stephen zei: “Since he’d opened the company in 1961, my father hadn’t had any great success. It’s a fact that he was actually running out of money. He was hungry”.
 
 

Dick James, zanger
 

Tijdens een rondje door Londen om contacten te leggen met muziekuitgevers had Epstein een afspraak gemaakt met een mogelijke publisher voor de Beatles. Die kwam echter niet opdagen. Daarom stapte de manager een half uur te vroeg binnen op 132 Charing Cross Road, het kantoor van Dick James. De open deur-politiek werkte. Ondanks het vroege tijdstip werd de nog onbelangrijke manager Epstein toch welkom geheten.
   Brian had een lakplaat bij zich van de tweede Beatles-single. Hij zette ‘Please Please Me’ op. Als James bereid was er hard voor te werken was het mogelijk een overeenkomst te maken voor de liedjes van John Lennon & Paul McCartney.
   Volgens Stephen James zag zijn vader de Parlophone-single meteen zitten. Ter plekke, was zijn verhaal, pakte hij de telefoon en belde met Philip Jones, producer van het populaire tv-programma ‘Thank Your Lucky Stars’. Over de telefoon liet hij hem een stukje horen van ‘Please Please Me’ en hoorde “Ok, they’ll do, they’re on the show”.
   Zoiets had Epstein bij Ardmore & Beechwood niet meegemaakt. Zowel de a- als de b-kant (‘Ask Me Why’) kwamen in de uitgeverij van Dick James terecht. In ruil voor het regelen van het tv-optreden bracht Epstein het copyright, en daarmee ook een groot deel van de inkomsten, voor altijd onder bij Dick James Music. De single haalde mede dank zij ‘Thank Your Lucky Stars’ de tweede plaats in de Britse hitlijsten van New Musical Express.
   De overeenkomst was voor de voormalige zanger van groot belang. Collega-uitgevcr Peter Phillips: “Dick was a good publisher, he knew music and he knew songs because he was a singer. We all knew that he was close to going under when he met Epstein because he had no catalogue of standards to fall back on. Earning a living from trying to find hit songs on a day-to-day basis was a tough way to work”.
 
 


 
Northern Songs
 
 
Toen ‘Please Please Me’ uitmondde in de eerste grote hit voor de Beatles besloten Epstein en James hun relatie te bestendigen. Op 22 februari 1963 werd ‘Northern Songs’ opgericht. Dick James Music werd voor de helft eigenaar van de nieuwe muziekuitgeverij. De andere helft werd gelijk verdeeld door manager Epstein enerzijds en de twee liedjesschrijvers anderzijds. Voortaan zouden alle songs (dus niet de vier eerste composities) in dat fonds komen. Lennon & McCartney hadden ieder dus maar een aandeel van 12,5% in ‘hun’ uitgeverij. Zo ging dat in die tijd.
   Bij Dick James kon de vreugde waarschijnlijk niet op. Southall: “It was a deal that, within 18 months, would make James wealthy beyond his wildest dreams”.
   Bij Paul McCartney riep het succes later andere gevoelens op. Aan een redacteur van het tijdschrift Mojo vertelde hij in september 2005 dat er een advocaat naar Liverpool kwam in 1963. “John and I were taken for a ride. No doubt about it. We’d signed the whole thing away one morning before getting on a train and we didn’t understand what it was. Later, when we tried to readjust it, the publisher (Dick James) said, ‘I can’t’. I know now through having a publishing company that you can, at any point. So in other words, yeah we were signed to a slave contract”.

McCartney maakte duidelijk dat hij er in die tijd niets van begreep wat ‘uitgeven’ betekende. “John en ik wisten niet dat je eigenaar van liedjes kon zijn. Een huis kon je bezitten, een gitaar of een auto, dat was iets wat je kon vastpakken. Maar een liedje, dat was iets ongrijpbaars”.
   De overeenkomst was bovendien zo gemaakt dat Brian, John en Paul samen 49 procent van de aandelen van Northern Songs bezaten en Dick James met zijn partner Charles Silver samen 51 procent. Als een knoop moest worden doorgehakt waren de artiesten dus per definitie in de minderheid.
 
 
      
 
Liedjes schrijven
 

De Beatles waren behoorlijk populair aan het worden. Ze mochten zowaar met de populaire zangeres Helen Shapiro op toernee. Met singles als ‘Walking back to happiness’ en ‘You don’t know’, eveneens verschenen bij EMI, had Helen op de eerste plaats van de Britse hitlijsten gestaan. In het voorjaar van 1963 bereikten de Beatles nu zelf voor het eerst de top met ‘From Me To You’, een song die ze in de bus tijdens die toernee schreven voor Northern Songs. John en Paul componeerden waar ze zich ook maar bevonden, op hotelkamers, garages, noem maar op. De Beatles werden steeds meer gevraagd om op te treden. De twee songwriters wilden wat ze dachten dat hun eigen onderneming was bovendien voeden met zelf-gemaakte liedjes.
   John Lennon verklaarde: “Northern Songs is a long term thing. Unless something happens there’s nothing to stop Paul and I writing hits when we’re old. It’s so profitable and anyway we’re good friends – there’s no reason on earth why we should give it up”.
 
Dick James zette zich in om de liedjes van het tweetal ook buiten Groot-Brittannië te exploiteren. Hij maakte overeenkomsten met uitgeverijen in het buitenland. Zo’n onderuitgever had, dat was normaal, recht op 50 procent van de opbrengst, alvorens de rest aan de uitgever in Londen toe te spelen. En dat geld werd dan weer binnen Northern Songs verdeeld. In een aantal landen, aldus Southall, zette Dick James eigen muziekuitgeverijen op. Op die manier bleef die eerste vijftig procent eveneens binnen boord (voor hem). De platenmaatschappijen in die landen moesten er dan maar voor zorgen dat er voldoende in de (liedjes van de twee) Beatles geïnvesteerd werd.
   Die manier van werken lijkt nog steeds te bestaan als je afgaat op de persberichten van de laatste tijd over Rob Bolland.
 
John Lennon en Paul McCartney werden aangezet om ook liedjes voor andere artiesten te schrijven. Dat deden ze. Soms was het materiaal dat de Beatles niet goed genoeg vonden om zelf te gebruiken. Zo groeide de catalogus van Northern Songs. Brian Epstein, is te lezen in het boek, deed volop mee. Niet alleen verdiende hij eraan, bovendien kon hij sommige van die artiesten bij het NEMS-management onderbrengen. Aansprekende voorbeelden waren ‘Bad to me’ en ‘Do you want to know a secret’ van Billie J. Kramer & de Dakotas, ‘A world without love’ van Peter & Gordon, ‘Hello Little Girl’ van de Fourmost, ‘Love of the Loved’ en ‘Step Inside Love’ van Cilla Black.
   Artiesten uit Liverpool en elders waren er altijd trots op dat de beroemde Beatles zo maar een liedje voor ze wilden schrijven. Dat gaf bovendien extra publiciteit. In werkelijkheid was het business voor John, Paul, Brian en Dick.
   De Beatles moesten er overigens in het begin zelf nog aan wennen een heleboel songs te schrijven. Op hun eerste albums zijn heel wat covers te vinden: ‘Boys’ (Shirelles), ‘Anna’ (Arthur Alexander), ‘Twist and Shout’ (Isley Brothers), ‘Please Mr. Postman’ (Marvelettes), ‘Money’ (Barrett Strong), ‘Roll over Beethoven’ (Chuck Berry), ‘Long Tall Sally’ (Little Richard) enzovoort.
   Maar de liedjes die ze zelf componeerden, de copyrights, kwamen bij Northern Songs terecht. En dat werd door Dick James beheerd. Zelfs hun manager besefte het niet.
   Bill Martin, componist van ‘Congratulations’ (Cliff Richard), ‘Puppet on a string’ (Sandie Shaw) en andere grote hits in die tijd, liet (achteraf) in het boek afdrukken: “Brian Epstein was not shrewd enough, and had no real idea of how things worked. He was a disgrace for the Beatles and it’s a tragedy that John and Paul lost ownership of their songs – an absolute tragedy”.
   Southall probeerde in het boek aan te tonen dat Epstein zich ook in andere zaken soms nogal naïef opstelde en zo kansen verspeelde, bijvoorbeeld op het gebied van merchandising. Met name na de verrassende en gigantische doorbraak in Amerika (1964) ging heel wat geld voor de groep verloren bij de productie van Beatle-pruiken, kauwgum, speelgoedgitaren, truien, badges en dat soort dingen.
   Het ging allemaal heel snel. Elvis Presley had met Col. Tom Parker (de Nederlander Dries van Kuijk) iemand die al jaren actief was in de (muziek)business en de kneepjes van het vak kende. Parker stond bekend als een onaangename man die alleen maar aan geld dacht, maar hij liet zeker niet met zich sollen. Het gezelschap uit de havenstad Liverpool moest daarentegen nog heel veel leren.
 
 
George Martin, Dick James, Brian Epstein
 
 
Northern Songs op de beurs
 

Een belangrijke stap in de ontwikkeling van Northern Songs waren de politieke ontwikkelingen in Engeland en het aantreden van een Labour-regering onder leiding van Harold Wilson in 1966. Southall wijdde er een heel hoofdstuk aan. “In the mid-Sixties, income tax in the UK was set up at a top rate of 83% plus a further 15% surtax for the country’s highest earners – and this included the Beatles”. Inkomstenbelasting kon dus oplopen tot 98 procent van wat je verdiende.
   Ondanks alles hadden de vier leden van de groep een heleboel geld binnen weten te halen. Een onderzoek wees uit dat George en Ringo drie miljoen dollar bezaten. De twee songwriters zouden ieder een miljoen meer geïncasseerd hebben. De verschillen waren niet eens zo groot.
   Ondanks het geringe onderscheid in inkomsten was het George Harrison die met het liedje ‘Taxman’ op de proppen kwam. “It was Harrison who was moved to write the song ‘Taxman’ as a caustic comment on the then Labour Government’s high levels of personal taxation”.
 
Niemand wil graag (veel) belasting betalen. Er zijn soms knappe koppen die tegen een stevige vergoeding bereid zijn te helpen. Je zou bijvoorbeeld naar een ander land kunnen verhuizen, een staat waar de fiscale last minder drukkend was. Dat deden de Rolling Stones later.
   John Lennon en Paul McCartney kwamen met een andere oplossing. Op het advocatenkantoor van Northern Songs, Stephenson Harwood & Tatham, werd met tal van adviseurs druk vergaderd over de gigantisch hoge belastingaanslagen die te verwachten waren. De enige aanwezige Beatle was John Lennon. Besloten werd de uitgeverij van de liedjes naar de beurs te brengen. Het bedrijf, dat op dat moment naar schatting een waarde had van 2,7 miljoen pond sterling, werd in miljoenen aandelen opgesplitst, waarvan 3.750.000 stuks voor iedereen te koop zouden zijn.
   Kon je met het schrijven van een dozijn of wat liedjes de publieke markt opgaan?
   Michael Eaton, een advocaat, vond het maar een groot risico. “It was a brave move to go public with a couple of songwriters as your only asset. They could have had any sort of accident along the way which made it a very hazardous move”.
   Stephen, de zoon van Dick James, vond het een slimme zet. “When the flotation of Northern Songs took place a lot of fans were able to buy small numbers of shares in the Beatles. It also meant that Lennon & McCartney got a capital gain rather than income and to be honest my father [Dick James] was also happy to take the capital gain as well”.
   Peter Brown was het helemaal eens met de politiek van zijn baas Brian Epstein. “De belastingdruk werkte als een straf voor veel-verdieners. Op die manier zouden de Beatles weinig of niets van hun inkomsten overhouden”. Door het uitgeven van aandelen zou het fiscale probleem in gunstiger vaarwater komen. Bovendien ging er tevens een positieve uitstraling van uit. Als fan van de Beatles kon je meedelen in het succes. De Beatles en hun aanhang, was de gedachte, gingen hand in hand.
   Maar door die succesvolle aanpak verwaterde wel het aandeel dat Lennon & McCartney hadden in hun ‘eigen bedrijf’.
 
 
  Brian Epstein met George Martin
 

In de loop van de jaren zestig werd ook George Harrison actief in het schrijven van liedjes. Ringo Starr en hij deden mee met het naar de beurs brengen van Northern Songs. Zij ontvingen ieder 40.000 aandelen, tegenover 750.000 stuks voor Lennon & McCartney.
   Harrison was niet gelukkig met de beperkte rol die hij in de Beatles mocht spelen. In een bui van jaloezie schreef hij er zelfs een song over: ‘It’s only a northern song’. Het nummer was bedoeld voor ‘Sgt Pepper’, maar belandde op de soundtrack van ‘Yellow Submarine’. Toen hem om uitleg gevraagd werd gaf hij aan: “‘Northern song’ was a joke relating to Liverpool, Holy City in the North of England. In addition the song was copyrighted to Northern Songs Ltd., which I didn’t own”.
   Ook Harrison besefte dus niet dat de twee andere Beatles ook niet zo veel meer te vertellen hadden in de ‘muziekuitgeverij van de Beatles’.
 
 
Betere condities
 

Paul McCartney zei het in een interview (zie boven): Toen het succes van de groep alle pop-records verbrak deden ze hun best de overeenkomsten die ze getekend hadden te verbeteren. EMI Records ging al een heel eind mee nog voordat het artiestencontract ten einde liep.
   Omdat Epstein onvoldoende voor elkaar kreeg (en in 1967 overleed) deden de Beatles een beroep op Allen Klein. De Amerikaan had eerder succesvol geopereerd voor artiesten als Bobby Darin, Sam Cooke, Bobby Vinton, Herman’s Hermits, Animals en Rolling Stones. Klein, een accountant, wist van wanten. Hij slaagde erin lucratieve en afzonderlijke contracten af te sluiten met Capitol Records in de VS en EMI in Londen. De sterk verhoogde inkomsten uit hun platen, waaronder ‘Sgt Pepper’, zullen er zeker toe hebben bijgedragen dat de Beatles er langzamerhand geen behoefte meer aan hadden op te treden voor schreeuwende teenagers die niet naar een concert kwamen om te luisteren naar hun muziek, die steeds beter werd.
   Paul McCartney distantieerde zich van de andere Beatles en Allen Klein. Hij liet zich adviseren door het advocatenkantoor van de familie van zijn vriendin Linda Eastman.
   Er was dus sprake van tweedeling. Ron Wood, directeur van EMI: “It led to terrible arguments and lots of bad feeling between the boys. Eastman and Klein were like chalk and cheese. Lee Eastman was a very cultured lawyer while Klein was the most difficult man I ever had to deal with. You could never get him to sign anything, he was a bit crafty yet there was something about him that made it difficult to hate him”.
 
 
  Allen Klein met Yoko Ono en John Lennon
 

Uiteraard werd ook geprobeerd het contract met Northern Songs open te breken.
   Dick James werd, is in het boek te lezen, in de val gelokt. Hij werd uitgenodigd bij Apple op bezoek te komen in het kader van het maken van een documentaire. James geloofde de Beatles en gaf zelfs toestemming voor het openbaar vertonen van de film in de zomer van 1968.
   Lennon & McCartney pakten hun uitgever stevig aan. Ze zetten hem onverwacht neer als de man die vroeger liedjes als ‘Robin Hood’ zong en was omhoog gevallen tot publisher van de belangrijkste componisten van het tijdperk waarin ze leefden. John Lennon met name vergeleek Northern Songs met een soort onkruid dat een hele tuin overwoekerd had.
   Aan de orde kwam niet, lijkt het, dat de uitgever de afgelopen jaren zijn werk wel heel goed gedaan had. Hij had zich perfect voor de liedjes van Northern Songs ingezet en voor covers gezorgd. Over onregelmatigheden en fouten werd niet gesproken in het boek.
   James liet zich niet overbluffen. “There was nothing to be done”, liet hij weten.
   Paul McCartney pakte James wat vriendelijker aan.
   Terwijl de camera zoemde reageerde Dick met de woorden: “I promise you I will try and sort it [een hoger aandeel in de opbrengst] out as quickly as possible, come back and sit down with you and put it on the line”. Optimistisch was hij niet maakte hij meteen duidelijk. “I’ll still come back and sit down and honestly tell you so. And that’s the most pessimistic view I can take”.
   McCartney reageerde ad rem. “So Dick that’s it. You go away and you come back with something which you know won’t start this argument again”.
 
 
De verkoop van Northern Songs aan Lew Grade
 

De omstandigheden waren veranderd. Na het overlijden van Epstein op 27 augustus 1967 was er geen effectieve controle op NEMS Enterprises, het bedrijf uit Liverpool dat belangrijke aandelen in Northern Songs bezat. Bovendien was er verschil van mening binnen de groep. Er waren drugs-schandalen. De manier waarop John Lennon en Yoko Ono zich in de media opstelden zag James al helemaal niet zitten. Hij maakte zich zorgen dat zijn aandelen op de beurs zouden kelderen.
   Stephen over zijn vader: “He was seriously worried that the Northern Songs share price could take a tumble. He believed that, in an effort to try and create a large capital gain for himself and also for both Paul and John, the best solution was to sell out”. Dick en zijn partner Charles Silver hadden op dat moment nog 32 procent van de aandelen van Northern Songs in handen.
   Het verkopen van zo’n succesvolle uitgeverij was niet moeilijk. Volgens Stephen James was zijn vader al jaren eerder benaderd door Lew Grade van ATV Music. Lew en zijn broer Leslie hadden al voor hem gewerkt toen hij nog zanger was. Dus ze kenden elkaar goed. Dick James zou Lew geantwoord hebben dat hij wel met hem wilde praten als de tijd er rijp voor was en zijn aanbod dan aantrekkelijk genoeg zou zijn.
   Stephen James: “Dad had a close relationship with John and Paul. He met them in the studo and kept them up to date with what was going on. We all worked to get covers of their songs. He signed George and started Harrisongs to keep him happy and make him feel part of it all, and if Ringo had written anything, we would probably have given him a company as well”.
 
 
McCartney vs Lennon
 

In 1969 lagen de zaken anders. “The realisation that the relationship between the various Beatles and, in particular, John Lennon and Paul McCartney, was rapidly deteriorating, coupled with the feeling that the enormous success of the Beatles had reached its zenith, prompted the board of directors of Northern Songs to consider whether or not the time was right to entertain a take over offer for Northern Songs by a third party”.
   Zonder overleg met John Lennon (Allen Klein) en Paul McCartney (Lee Eastman) trad Dick James handelend op. Het tweetal had immers een minderheidsbelang in de uitgeverij van hun liedjes. James senior nam contact op met Lew Grade en liet hem weten dat er nu te praten viel als hij met flink wat geld over de brug kwam.
   Peter Brown, ex-Nems en nu werkzaam bij Apple, begreep het wel. “Allen Klein veroorzaakte een hoop moeilijkheden. Voortdurend bedreigde hij EMI en bij Apple werden mensen de laan uitgestuurd. Dick James hield rekening met de mogelijkheid dat hij de volgende was die aangepakt zou worden. Ik denk dat hij vreselijk bang was dat Klein hem zou beschuldigen van onfatsoenlijk handelen. Daarom rende hij in de richting van iemand die hij kende – een sterke man die hem kon verdedigen: Lew Grade”.
 
Dick James deed geen poging Northern Songs aan Lennon & McCartney zelf te verkopen. Die hadden voor zoiets nooit belangstelling aan de dag gelegd.
   De twee Beatles reageerden echter furieus toen ze vernamen dat over Northern Songs achter hun rug om afspraken gemaakt waren. Ze zouden geroepen hebben dat hij zoiets niet kon maken. Dick James zocht de liedjesschrijvers op voor een gesprek in St John’s Wood. Opnieuw werd hij onder handen genomen. “Paul was annoyed but John was inconsolable, he was hurt and I was very sorry”, verklaarde hij later.
   Voor het tweetal was de verkoop meer dan een zakelijke transactie, legde Peter Brown uit. “To John and Paul, Northern Songs wasn’t just a collection of compositions, it was like a child, creative flesh and blood”. Northern Songs verkopen vergeleken ze met een kind in een weeshuis wegstoppen.
   Dick James hield echter voet bij stuk. Charles Silver en hij verkochten hun aandelen, 32 procent van Northern Songs, voor ongeveer 3 miljoen pond in aandelen in ATV. James ging verder met zijn bedrijf. Een van zijn nieuwe ontdekkingen was Reggie Dwight die onder de naam Elton John carrière maakte. Zo bleef hij als gefortuneerd man nog jarenlang actief in de muziekbusiness.
 
 
Lee Eastman met dochter Linda en schoonzoon Paul
 

James had het goed gezien. In 1970 kwam er een einde aan de Beatles. John en Paul hielden op vrienden van elkaar te zijn. Ze begonnen ieder een eigen muzikale loopbaan, John met Yoko, Paul met Linda. Wat Dick James wellicht niet besefte was dat de songs van Lennon & McCartney een soort eeuwigheidswaarde bezaten. De catalogus bleef in waarde alleen maar stijgen. Regelmatig deed Paul McCartney pogingen om ‘zijn kinderen’ te kopen. Maar hij bood steeds onder de marktwaarde en slaagde daarom niet.
   In de jaren tachtig adviseerde McCartney aan Michael Jackson het geld dat bij de artiest van ‘Thriller’ binnenstroomde te beleggen in iets waar hij verstand van had – (het kopen van) liedjes.
   Michael had al een eigen uitgeverij, Mjac Music. Hij liet zich overtuigen en kocht de rechten op songs als ‘Every Day People’ en ‘Stand’ van Sly Stone, ‘The Wanderer’ en ‘Runaround Sue’ van Dion DiMucci, ‘1-2-3’ van Len Barry, ‘Great Balls of Fire’ van Jerry Lee Lewis en ‘Expressway to your heart’ van Soul Survivor. Min of meer tot verbijstering van Paul McCartney sloeg Jackson echter zijn grote slag met de aankoop van de ‘kinderen’ van Paul McCartney en John Lennon.
   Hun liedjes waren een soort handelswaar geworden. Later kwamen ze in het kamp van het Japanse bedrijf Sony. Paul McCartney bleef zitten met een soort poedelprijs. De twee liedjes van de eerste Beatles-hits, ‘Love me do’ en ‘P.S. I love you’zijn copyrights geworden van MPL Communications, het bedrijf van de artiest die in 1962, 52 jaar geleden, voor het eerst een plaatje mocht opnemen voor EMI.
 
Harry Knipschild
21 februari 2014

Clips

* Dick James, You can't be true dear, 1948
* Dick James, Robin Hood, 1956 
* Helen Shapiro, You don't know, uit 1961
* Beatles, Love me do, uit 1962
* Beatles, Please Please Me, uit 1963
* Billy J. Kramer & Dakotas, Bad to me, uit 1963
* Peter & Gordon, World without love, 1964
* Beatles, Northern song, 1967
* Cilla Black, Step inside love, uit 1968
    
Literatuur
Brian Southall, met Rupert Perry, Northern Songs. The true story of the Beatles song publishing empire, Londen 2007
 
 
 
 
 
  • Hits: 13165