486 - Bill Kenny, zanger van de Ink Spots
De dood van rock & roll-idool Elvis Presley, op 16 augustus 1977 te Memphis, was voor veel muziekliefhebbers een schok. Alle media, kranten, radio en televisie, besteedden er volop aandacht aan. Arie ‘Eddy’ Ouwens veranderde zijn naam tijdelijk in Danny Mirror. Onder dat pseudoniem nam hij razendsnel ‘I remember Elvis Presley’ op. Binnen de kortst mogelijk tijd bereikte die single de top van de nationale en internationale hitlijsten.
Negen maanden later, op 23 maart 1978, overleed Bill Kenny – de voormalige frontman van de Ink Spots – in Vancouver (Canada). Dat was geen wereldnieuws. De muziekbusiness stond niet op z’n kop. Er verscheen geen ‘I remember Bill Kenny’. Maar op 8 april schreven David McGee en Barry Taylor een stukje over hem in het Amerikaanse vakblad Record World.
Ink Spots (Bill Kenny, midden onder)
Are You Lonesome Tonight
De twee journalisten wisten waar ze het over hadden. Ze legden een verband tussen de blanke en de zwarte zanger.
“So well remembered: One of the hallmarks of Elvis Presley’s genius was his ability to assimilate the most compelling elements of a multitude of vocal styles. Bill Monroe, Otis Blackwell and Arthur ‘Big Boy’ Crudup have been pointed to as the sources from which Presley’s inspiration sprang and, to a certain extent, Presley’s recordings (and theirs as well) bear out this observation.
Despite the critical scrutiny of Presley’s recorded works, though, a crucial name – perhaps the crucial name – has often been omitted from lists of seminal influences on his style. It was in fact the plaintive tenor-soprano of the Ink Spots’ Bill Kenny that caught the ear of the young Presley, as dramatically as did any of the voices of the country or blues or gospel singers he heard as a youth.
Presley then employed Kenny’s vocal mannerisms, sometimes blatantly but always effectively, on his finest ballads: ‘Are You Lonesome Tonight’ might well have been sung by the lnk Spots, it was so close to the group’s style; and ‘The First In Line’, one of Presley’s most compelling performances, has Bill Kenny written all over it”.
Een redacteur van het Dagblad voor Amersfoort was de gelijkenis met Kenny al in 1960 opgevallen. Bij het verschijnen van ‘Are You Lonesome Tonight’ liet hij afdrukken: “Een fijn plaatje met sfeer. Het tempo is een rustige Engelse wals. Helemaal nieuw voor Elvis is een gesproken gedeelte op de plaat. Zo’n beetje in de sfeer van de stem uit de opnamen van de Ink Spots. Hij spreekt en zingt dan over een meisje dat hem bedrogen heeft, maar van wie hij nog steeds houdt. Is ze eenzaam, heeft ze tranen in haar hart, ja? Dan wil hij terugkomen”.
Over de zanger meldde Record World in 1978: “The only living member of the famous quartet, Bill Kenny, had been planning a comeback when he was struck down by a respiratory ailment at his home in Vancouver, British Columbia. He died in the Royal Columbia Hospital in Vancouver at age 55”.
De jeugd van Bill Kenny
Bill Kenny werd op 12 juni 1914 in Philadelphia geboren als een van een tweeling. Al op jonge leeftijd viel op dat hij over een bijzondere stem beschikte. Op de basisschool zong hij ‘Japanese Sandman’, een hit uit 1920 (van zangeres Nora Baynes). Tot zijn idolen behoorden Morton Downey en Orlando Roberson.
In 1944 vertelde Bill aan de verslaggever van een Baltimore-krant: “I’ve been singing since I was seven and never had a voice lesson in my life. I was sitting in class one day, and I began singing. My teacher wanted to know who was singing and at first I was afraid to answer, but finally, I confessed. I was singing a full soprano then and unless you knew you would have thought a girl was singing.
Anyhow, the teacher kept me after school, but instead of punishing me, he arranged for me to sing in the auditorium. My voice hasn’t changed much yet. It’s still rather high”.
Bill ontwikkelde zijn muzikale kwaliteit. Als opgroeiende jongen deed hij mee aan talentenjachten en kwam voortdurend als winnaar uit de bus, vooral als hij met die stem mooie langzame nummers ten gehore bracht. Tijdens zo’n optreden in Atlantic City werd hij ontdekt door impresario Phil Berle, die hem meteen onder zijn hoede nam. Maar met zo weinig resultaat dat het contact al weer snel verbroken werd.
Bij de Ink Spots
Bill bleef scoren bij de talentenjachten. Steeds opnieuw werd hij ‘ontdekt’. Een andere impresario, Moe Gale, raakte overtuigd van de kwaliteiten van de zanger met de bijzondere stem. Hij behartigde de belangen van een aantal zwarte groepen en artiesten, onder wie Ella Fitzgerald.
Bij een van die groepen, afkomstig uit Indianapolis, was Jerry Daniels opgestapt. De anderen, Deek Watson, Charlie Fuqua en Orville ‘Hoppy’ Jones, hadden opgetreden onder diverse namen, zoals de Riff Brothers, Percolating Puppies, Swingin’ Gate Brothers en King, Jack and Jester. Moe Gale gaf de zangers een nieuwe naam: Ink Spots.
In 1946 schreef Margaret Winter hoe die rare naam tot stand gekomen zou zijn. “A legend relates how they came to be called The Ink Spots. It seems that the four young men and their manager were sitting in an office trying to think up a good snappy name. ‘Harmony Four’ – ‘Rhythm Quartet’ – ‘Jazz Melodeers’.
‘Can’t one of you guys think of something?’ moaned the manager. He was making dollar doodling signs on the blotter with his pen and the pen dried up. He shook it impatiently and four blots appeared. ‘The Ink Spots’, he shouted - and The Ink Spots they’ve been ever since”.
Nog vóór Bill Kenny lid werd van de Ink Spots, had die zanggroep al aardig aan de weg getimmerd. In New York traden ze bijvoorbeeld op bij radiostation WJZ en in het Apollo-theater. Dat had geleid tot een contract met platenmaatschappij RCA Victor. In 1935 verschenen hun eerste singles met nummers als ‘Your Feet’s Too big’ en ‘Swing, Gate, Swing’. Succes bleef echter uit. De Ink Spots gingen langdurig op toernee in Groot-Brittannië, waar ze zich door middel van de BBC-radio toch ‘transatlantisch’ in Amerika konden laten horen.
In 1936 waren ze terug in eigen land. “We were glad to get back! I’ve had enough cups of tea to last me the rest of my life”, verklaarde Charles Fuqua later.
Zo’n succes was het blijkbaar niet.
Moe Gale
In dat jaar, 1936, trad Bill Kenny weer eens te voorschijn als winnaar van een talentenjacht. Voor Moe Gale was dat aanleiding om hem aan te trekken als vervanger van Jerry Daniels. Aan een verslaggever van Downbeat vertelde Kenny: “It was Charlie Buchanan, the manager of the Savoy Ballroom [in Harlem], who suggested I join a group called the Ink Spots that had been formed in 1934 and was close to breaking up in 1936. Up to then, they’d done almost no vocalizing except for a little scat singing and harmony, but mostly, it was a rhythm-instrumental group.
I suggested we try ballads to inject variety, and we more or less broke in what was to be our style at a hotel in Binghampton, N.Y., for several weeks at $50 a week for each of us”.
Om redelijk in leven te blijven werkten de leden van de zanggroep ook als portiers en uitsmijters in hotels waar ze optraden.
Wat de Ink Spots deden was in zekere zin revolutionair, aldus Kenny: “When I broke in with the Ink Spots, there were almost no colored vocalists who were singing ballads, so I was an oddity”.
Doorbraak van de Ink Spots
Met hun nieuwe zanger, Bill Kenny, stapten de Ink Spots over van RCA Victor naar platenmaatschappij Decca. Voortaan zouden ze 25 dollar per opgenomen nummer krijgen, maar geen royalties. Kenny trad lang niet altijd op de voorgrond, kun je in allerlei artikelen lezen. Meestal was het Deek Watson die als frontman fungeerde. Er werd van alles uitgeprobeerd, zoals een song van George Gershwin (‘Let’s Call The Whole Thing Off’) en een eigen versie van ‘Stompin’ At The Savoy’. Bovendien gingen ze op toernee met Ella Fitzgerald en Moms Mabley.
Na een tiental platen was er nog steeds geen belangstelling voor het viertal. “The group was on the verge of calling it quits as bookings were down and record sales had never been up”. De Ink Spots, zo lijkt, stonden aan de rand van de afgrond.
Wellicht door het uitblijven van succes kreeg Bill de kans om meer op de voorgrond te treden, de plaats in te nemen van Deek Watson. In 1938 mocht hij de solo-partij voor zijn rekening nemen bij de plaatopname van ‘I Wish You The Best Of Everything’. Bovendien experimenteerde de groep in dat jaar met een originele aanpak: een gitaar-intro van Charles Fuqua, de hoge stem van Kenny en in het midden een stukje gesproken woord, geschreven en uitgesproken door Orville ‘Hoppy’ Jones.
Misschien was Orville wel de man van de nieuwe ideeën. “Everything I learned about show business, I learned from Hoppy”, verklaarde Kenny later.
Op 12 januari 1939 brachten de Ink Spots de nieuwe aanpak voor het eerst bij Decca in praktijk. A&R manager Dave Kapp suggereerde om ‘If I Didn’t Care’ op de plaat vast te leggen – een al geflopte song van Jack Lawrence (1912-2009). “Frankly I didn’t think too much of it”, moest Bill bekennen. “But nevertheless we recorded it” – als eventuele b-kant voor ‘Knock-Kneed Sal’.
Tot hun verbazing constateerden de Ink Spots dat ‘If I Didn’t Care’ geweldig aansloeg. Ze hadden de song nooit ingestudeerd voor een optreden. Toen de verzoeken binnenstroomden wisten ze niet wat hen overkwam, vertelde Kenny aan Jack Cullen.
‘If I Didn’t Care’ was de eerste van een enorme reeks plaatsuccessen voor de Ink Spots. Het viertal had een formule gevonden waar ze vele jaren op konden teren – de gitaar van Fuqua, de zang van Kenny en het stukje parlando van Hoppy. Om er een paar te noemen: ‘Address Unknown’ (1939), ‘My Prayer’ (1939), ‘When the Swallows Come Back to Capistrano’ (1940), ‘Maybe’ (1940), ‘We Three’ (1940), ‘Do I Worry’ (1941), ‘I Don’t Want to Set the World on Fire’ (1941), en ‘Don’t Get Around Much Anymore’ (1943).
De Ink Spots werden nu overal gevraagd voor optredens, Dat deden ze tevens met orkesten als die van Glenn Miller en Lucky Millinder. Bovendien kon iedereen hen zien in de films ‘The Great American Broadcast’ (1941) en ‘Pardon My Sarong’ (1942).
Veranderingen (1944)
Tijdens de Tweede Wereldoorlog was er volop behoefte aan amusement voor de Amerikaanse soldaten. Organist Bill Doggett (1916-1996) trad op als begeleider en arrangeur voor de zanggroep. Maar ondanks al die hits hadden de Ink Spots toch met tegenslagen te maken – onder meer door een langdurige staking, uitgeroepen door de muzikantenvakbond onder leiding van James Petrillo. Bovendien werd Charlie Fuqua opgeroepen voor de dienstplicht. Er moest (tijdelijk) een vervanger aangetrokken worden om het kwartet in leven te houden. Een van de invallers was Herb Kenny, de tweelingbroer van Bill. In die tijd was ‘Don’t Get Around Much Anymore’ hun grootste hit.
1944 was een belangrijk jaar. De zanggroep werkte intensief samen met Ella Fitzgerald. Samen met het orkest van Cootie Williams werden uitvoeringen in stampvolle zalen gegeven. Opkomst-records werden in veel steden gebroken. Met name hun opname van ‘Into Each Life Some Rain Must Fall’ deed het fantastisch en werd in zekere zin een klassiek nummer.
Er was niet alleen voorspoed voor de Ink Spots in 1944. Deek Watson, die na verloop van tijd niet meer zo op de voorgrond trad als in de jaren dertig, vertrok – al dan niet vrijwillig – en begon met een eigen Ink Spots. Na het nodige juridische geharrewar moest hij onder een andere naam met drie collega’s het podium op: The Brown Dots.
Minstens even ingrijpend was dat Orville Jones als gevolg van een hersenbloeding op 39-jarige leeftijd kwam te overlijden. De man met de lage spreekstem was immers essentieel voor het geluid van de groep. “Hoppy was a very wise and kind person. When he died of a cerebral hemorrhage, it was a big upset to all of us personally. And as for the group, we never did find a really adequate replacement”, vertelde Kenny later aan een redacteur van Downbeat. Op 18 oktober 1944 was de zo populaire groep in zwaar weer terecht gekomen.
Voorlopig was er in commerciële zin nog geen vuiltje aan de lucht – als je tenminste afgaat op de verkoop van hun grammofoonplaten. Van ‘If I Didn’t Care’ werden niet meteen een miljoen of meer exemplaren verkocht. In zijn boek over gouden platen vermeldde Joseph Murrells de single niet. Maar elders kun je op diverse plaatsen lezen dat dat wel degelijk het geval was. Er werd zelfs ergens gesproken van 19 miljoen. Tijdens de Tweede Wereldoorlog was er sprake van een tekort aan grondstoffen om platen van te persen. Dat kan bij ‘If I Didn’t Care’ in die tijd een rol gespeeld hebben.
Volgens Murrells was ‘Into Each Life Some Rain Must Fall’ de eerste million seller van de Ink Spots. Ondanks het verdwijnen van Watson en Jones kwam de verkoop na de oorlog steeds meer op gang, suggereerde de auteur. In 1946 ging ‘To Each His Own’, uit de gelijknamige film, opnieuw over het miljoen, gevolgd door ‘The Gypsy’, geschreven de Brit Billy Reid.
De Ink Spots bleven regelmatig aan de overkant van de Noordzee optreden. In Downbeat deed Peter Tanner per luchtpost verslag van wat zich in het vroege najaar in Londen afspeelde: “The opening night of the Ink Spots engagement at the London Casino caused one of the biggest traffic jams the city has experienced since pre-war.
Hours before the first show the surrounding streets were thronged with people and it was virtually impossible for cars to get anywhere near the theater. Those who couldn’t get admission waited patiently hoping to getting a glimpse of the famous singing quartet as they left.
Inside the theater they were given what must have been their biggest ovation ever. They were the last turn on an all star bill of vaudeville and if the audience had had their way the Ink Spots would still be singing encores.
Most of the familiar numbers were trotted out, familiar to many people over here by virtue of their recordings, and the performances of such favorites as ‘Whispering Grass’, ‘The Gypsy’, ‘Bless You’ and ‘Java Jive’ had all the polish that one has come to expect from this talented quartet.
After the second show the Ink Spots had the greatest difficulty in getting back to their hotel, so great was the crowd of enthusiastic well-wishers and autograph fans. Indeed, the Ink Spots themselves seemed a little awed by their popularity; though, as almost the same scenes have been witnessed every night this week, they should by now be getting accustomed to it!”
Het einde van de (echte) Ink Spots
Van de min of meer originele Ink Spots waren na verloop van tijd nog maar twee leden over: Charles Fuqua en Bill Kenny, die er in 1936 bij gekomen was. Door zijn unieke stem was hij het die het meest naar voren trad. Bovendien had Bill, achteraf gezien, zakelijk inzicht. Hij had het aandeel van Watson gekocht en kreeg het grotendeels voor het zeggen. Bovendien had hij steun van Herb, zijn tweelingbroer. Sommige platen waren meer solo-uitvoeringen dan Ink Spots nummers. Na Deek Watson voelde ook Fuqua zich op het tweede plan gezet.
Het kon niet uitblijven. Charles Fuqua stapte begin jaren vijftig uit de groep en begon zijn eigen Ink Spots (zonder Kenny en de al lang overleden Hoppy Jones). Dat leidde uiteraard tot nieuwe problemen. Die konden worden opgelost als Fuqua bereid was met zijn groep op te treden als Charles Fuqua’s Ink Spots.
Met het verdwijnen van Fuqua – en al eerder Watson – was het verval begonnen. Vanaf die tijd wemelde het van zanggroepen die zich de Ink Spots noemden. De verwarring was groot. In de Nederlandse popkrant Muziek Expres kon je in augustus 1959 lezen: “Er zijn thans niet minder dan vijf (Amerikaanse) groepjes, die optreden onder de naam The Ink Spots”. En dat was nog maar het begin.
Bill Kenny besloot daarom solo-zanger te worden. Volgens een redacteur van Downbeat, die in 1955 een artikel over hem schreef was dat bijzonder. “When Bill Kenny decided finally to dissociate himself from the Ink Spots after 18 years of singing his unique high-altitude tenor, it was as if George Burns had split with Gracie Allen or Dagwood had divorced Blondie.
Bill’s piercing flights with the Ink Spots had become part of American popular music lore. But even a tradition occasionally breaks apart, and so did the Ink Spots. Bill is now working clubs as a single and there are now two separate groups calling themselves the Ink Spots with a third being formed.
Until two years ago, there had only been one Ink Spots. Then Charlie Fuqua, the guitarist and baritone with the group, broke away to form a unit of his own.
Kenny, meanwhile, continued working occasionally with his Ink Spots and kept recording for Decca.
But suddenly, in addition to Kenny’s and Fuqua’s units, other teams calling themselves the Ink Spots began to multiply about the countryside.
‘All-in all’, says Kenny, ‘it became a very confusing situation and one of the reasons I decided to go out as a single was to make it clear that Bill Kenny is now with no Ink Spots group; that I’m on my own.
What has happened in the past year or so, for example, is that when a club bills a group called the Ink Spots and the people find that Bill Kenny isn’t with the group, business often falls down.
Furthermore during the past couple of years when I was taking it easy and playing a lot of golf around home, people would write me from various places… saying I had a nerve sending all those Ink Spots units on the road and collecting money from their work while I stayed at home in leisure.
You see, they thought I’d licensed the name out and was getting a share of the profits whereas actually I’d had no connection with any of those groups and some were even using my name or picture in their advertising without authorization’”.
Bill Kenny in latere jaren
Vanaf 1969 had Bill ademhalingsmoeilijkheden. Op 4 juli van dat jaar ontplofte de brandstoftank van zijn auto in een ondergrondse parkeergarage. Mede als gevolg daarvan kwam hij negen jaar later te overlijden.
De invloed van Bill Kenny en de Ink Spots
Als je afgaat op wat er geschreven is, was de zang van de Ink Spots niet meer weg te denken. Een voorbeeld is er van de eerder genoemde Elvis Presley. Toen die anno 1953 in de studio van Sam Phillips een plaatje voor moeder Gladys opnam, deed hij dat in de stijl van Bill Kenny. Op de ene kant ‘My Happiness’, op de andere ‘That’s When Your Heartaches Begin’, een song van de Ink Spots.
In het Billboard boek American Singing Groups schreef Jay Warner: “One of the two granddaddies of vocal groups, the Ink Spots introduced a number of firsts that had a direct impact on the development of rhythm and blues in the ’40s and rock and roll in ’50s. Although The Mills Brothers were successful years before the Ink Spots and turned out many more hits (71 to the Spots’ 46), each had a tremendous influence on music, the public, and future vocalists, and chances are that a group or singer influenced by one was also influenced by the other.
Bill Kenny’s soaring tenor paved the way for Sonny Til (The Orioles), Maithe Marshall (The Ravens), Frankie Lymon (The Teenagers), Curtis Mayfield (The Impressions), Russell Tompkins, Jr. (The Stylistics), and many others to follow. Hoppy Jones’s revolutionary talking-bass parts redefined a bass singer’s value and role in a group, and his style was emulated by Jimmy Ricks (the Ravens) and almost every rhythm and blues and rock and roll bass since then. More broadly, the Ink Spotswere one of the first black groups to cross the racial barrier in radio and live performances”.
Enigszins tot mijn verbazing maakte de auteur geen melding van de Platters. Zoals de Ink Spots in zekere zin de opvolgers waren van de Mills Brothers, namen de Platters met enorm succes de rol van de Ink Spots over. De groep, die Buck Ram formeerde in de tijd dat de Ink Spots uit elkaar vielen, liet zich veelal horen met repertoire van weleer. Tony Williams vervulde de rol van frontman. De komst van Zola Taylor, deze keer een zangeres in plaats van de man met de bas, zorgde voor een nieuwe gimmick. Menige Platters-hit werd overgenomen uit het repertoire van de Ink Spots, zoals ‘My Prayer’, ‘To Each His Own’ en ‘If I Didn’t Care’. Maar de allergrootste hits kwamen deze keer uit de pen van de manager-eigenaar: ‘Only You’ en ‘The Great Pretender’.
Buck Ram maakte zich zorgen over de cohesie binnen zijn zanggroep. Hij had geconstateerd wat er fout gegaan was bij de Ink Spots. Op het internet kun je lezen: “Some of the members began to have a falling out. In 1956 Buck Ram had tried to avert these kind of troubles after he had seen what had happened with the Ink Spots. He had established The Five Platters Inc. and had issued shares to the members, with the provision that none could use the group name after leaving the Platters”.
Maar: “It didn’t work. Other competing groups began to appear, including one led by Herb Reed. Lawsuits were filed and injunctions were issued”.
Zo gaat dat nu eenmaal. Probeer maar eens artiesten bij elkaar te houden als ze niet meer willen samenwerken. Dat is van alle tijden, tot zelfs binnen één gezin, zoals bij de broers Dave en Ray Davies (Kinks) en Liam en Noel Gallagher (Oasis).
Dave en Ray Davies in 1966
Tal van hedendaagse popartiesten kennen de geschiedenis van de popmuziek. Zo verklaarde John Fogerty van Creedence Clearwater Revival: “We’re right in the middle between blues and rock ’n roll. We have a bit of the Ink Spots and a bit of the Beach Boys”.
En wat te denken van Frankie Valli, leider van de Four Seasons: “Falsetto wasn’t anything new. There was a group called the Ink Spots many, many years ago”, verkondigde hij in 1995.
In een biografie van Del Shannon werd geopperd dat de uithalen in zijn hit ‘Runaway’ (en volgende singles) geïnspireerd zouden zijn door de hoge stem van Bill Kenny. Maar gaat dat niet een beetje te ver?
Hoe dan ook, 45 jaar na het overlijden van de Ink Spots-artiest vond ik het de moeite waard om dit artikel te schrijven aan de hand van gegevens die in gedrukte vorm en door middel van het internet beschikbaar gekomen zijn.
Harry Knipschild
4 maart 2023
Clips
Literatuur
‘Best negro tunes named in poll by Philly newspaper’, Billboard, 10 februari 1940
‘Ink Spots set for movie’, Downbeat, 15 januari 1941
Margaret Winter, ‘The tale of the four spots’, Bandleaders, augustus 1946
Peter Tanner, ‘Ink Spots take London by storm’, Downbeat, 24 september 1947
Paul Wimbish, ‘Miami Club books colored artists’, Downbeat, 14 januari 1949
‘New Ink Spots result of split in group’, Jet, 28 augustus 1952
‘Bill Kenny still flying on high. However, now it’s a solo stint’, Downbeat, 12 januari 1955
‘Elvis’ nieuwste – topper met sfeer’, Dagblad voor Amersfoort, 17 december 1960
Joseph Murrells, The Book Of Golden Discs, Londen 1978
David McGee & Barry Taylor, ‘Bill Kenny’, Record World, 18 april 1978
Jay Warner, The Billboard Book of American Singing Groups. A History 1940-1990, New York 1992
Steven R Rosen, ‘Frankie Valli’, Denver Post, 1995
- Raadplegingen: 2949