Skip to main content

01 - Vincent van Gogh in Auvers-sur-Oise, februari 1994

  
 
In de jaren zeventig kreeg ik belangstelling voor Vincent van Gogh (1853-1890). Hoe dat kwam weet ik niet meer. De liedjes van de Amerikaan Don McLean hebben er zeker toe bijgedragen. In 1972 had de singer-songwriter eerst een grote hit met ‘American Pie’ en daarna, vooral in Nederland, met ‘Vincent’, een ode aan de Nederlandse schilder.
   Om mijn interesse te bevredigen kocht ik de historische roman Lust for life die Irving Stone al in 1934 geschreven had. Vincent, zo las ik, werkte als jongeman voor kunsthandel Goupil in Den Haag. In 1873 ging Van Gogh aan de slag bij het filiaal in Londen. Stone liet de roman beginnen met de ontluikende liefde van de jongeman voor Ursula Loyer, de dochter van zijn hospita. Hij werd zo door haar vertroeteld dat hij ervan overtuigd was dat er iets gegroeid was tussen hun tweeën.
   In een emotionele bui deed hij haar een aanzoek. “I am trying to tell you, Ursula, something you know already. That I love you with all my heart and can only be happy if you will be my wife”.
   Het meisje reageerde anders dan hij verwacht had. “Your wife! Why Monsieur Van Gogh, that’s impossible! How extraordinary that you shouldn’t know. I’ve been engaged for over a year. You’ve never met my fiancé? He had your room before you came. I thought you knew”.
 
Vincent, aldus de roman, deed nog een laatste poging om haar hart te winnen. “Ursula, you don’t love him. I won’t let you. You’re going to be my wife. I couldn’t bear to lose you. I’ll never stop until you forget him and marry me!”
   Met die opmerking riep hij alleen maar weerstand op. “Marry you! Do I have to marry every man that falls in love with me? Now let go of me, do you hear, or I shall call for help. Red-headed fool!”.
   Door op die manier ‘Lust for life’ te beginnen gaf Irving Stone aan, dat de jeugd van Van Gogh op een schokkende manier afgelopen was. Hij begon een totaal nieuw leven. Vincent werd schilder. Hij werd artiest.
 
Vincent van Gogh leefde en werkte enkele jaren in Frankrijk, in Parijs, Montmartre, Arles, de Camarque, Saint-Rémy. Op 20 mei 1890 arriveerde hij in Auvers, een dorpje aan de Oise ten noordwesten van Parijs.
   Na aankomst schreef hij aan zijn broer Theo en diens vrouw Jo Bonger in de Franse taal: “Ik hoop dat Jo het goed vindt dat ik in het Frans schrijf. Na twee jaar in het zuiden kan ik me beter in die taal uitdrukken.
 
Auvers is werkelijk prachtig. Ik zie hier nog van die rieten daken die zeldzaam geworden zijn. Ik ga een paar doeken schilderen in het hart van het platteland. Het is hier zo schilderachtig mooi. Met de schilderijen hoop ik wat terug te verdienen van de kosten die ik maak. Dokter Gachet, die me behandelt, bracht me bij een herberg waar ze 6 francs [drie gulden] per dag vroegen. Ik heb er zelf een gevonden waar ik 3,50 francs per dag betaal. Zolang de [financiële] omstandigheden niet veranderen denk ik dat ik daar maar blijf”.
   Van Gogh liet de dokter nog weten dat hij in die andere herberg desnoods wel vier francs wilde betalen, maar er kwam niets van terecht. Vincent bleef daarom in herberg Ravoux.
 
  
Auberge Ravoux
 
 
Ook aan zijn moeder en zus Willemien schreef de artiest enkele brieven vanuit Auvers bij het riviertje. Op 5 juni bijvoorbeeld: “De tijd gaat snel voorbij, al duren sommige dagen lang. Het is hier ongelukkig duur in het dorp maar Gachet, de dokter, zegt me dat het in al de dorpen in de omtrek net eender is en hij zelf er ook veel van te lijden heeft bij vroeger vergeleken. Hem kan ik in schilderijen betalen”.
   In de tweede week van juli: “Ik voel me veel kalmer dan verleden jaar. Werkelijk de onrust in mijn hoofd is zo veel bedaard. Ik ben geheel geabsorbeerd in de onafzienbare vlakte met korenvelden tegen de heuvels, groot als een zee, fijn geel, fijn zacht groen, fijn paars van een omgewerkt en gewied stuk grond, regelmatig met het groen van bloeiende aardappelplanten gespikkeld, alles onder een lucht met fijn blauwe, witte, rose, violette tonen. Ik ben geheel in een stemming van haast al te grote kalmte, in een stemming om dat te schilderen”. Vincent eindigde die brief met de woorden: “Gegroet voor heden, ik moet op mijn werk uit”.
   Op 27 juli sloeg Vincent van Gogh de hand aan zich zelf. Hij bleef nog twee dagen in leven. Op 29 juli 1890 overleed hij in het kamertje dat hij voor bijna twee gulden per dag gehuurd had.
 
Belgische belangstelling
 
In het begin van de jaren negentig verschenen er verhalen in de Nederlandse kranten. Dominique-Charles Janssens had in Auvers een aanrijding gehad. Dat zou gebeurd zijn voor de deur van herberg Ravoux, de plek waar Van Gogh overleden was. De Belg zag er naar eigen zeggen een voorteken in. Hij besloot het pand te kopen, op te knappen en opnieuw in bedrijf te stellen. Op 18 september 1993 publiceerde Marc Chavannes in NRC Handelsblad:
   “Bedevaart of afgoderij? Wat drijft mensen er toe de kamer te willen zien waar een groot kunstenaar 103 jaar geleden zijn laatste ademtocht uitblies? Een maaltijd-van-toen te willen eten in de herberg waar hij de laatste twee maanden van zijn leven at en dronk? Kijk zelf maar. Vandaag gaat de auberge Ravoux open, waar het allemaal kan.
   Pelgrims, geen toeristen. Dat is waar Janssens na zeven jaar studie, geld inzamelen en restaureren op hoopt. Velen hebben geholpen; geen overheid, maar een stichting voor vrienden, Japanse, Franse, Belgische en Nederlandse sponsors (een dochter van Amev). Maar het blijft een beknopte verzamelplaats voor laat-negentiende eeuwse impressies.
   Het hoogtepunt van een bezoek aan dit bedevaartsoord is de piepkleine zolderkamer waar Van Gogh 20 mei 1890 zijn intrek nam voor 3 franc 50 per nacht. In de Provence hield hij het niet langer uit. Theo attendeerde hem op dokter Gachet, homeopaat en liefhebber van de impressionisten, die in Auvers woonde en een oogje op Vincent kon houden. Gelukkig boterde het tussen de dokter en de schilder.
   Gachet zat boven in het kamertje aan zijn zijde nadat Van Gogh zich 27 juli fataal had verwond. De herberg leidde sindsdien een wisselend maar weinig vooraanstaand bestaan. Hoe hij er moet hebben uitgezien is tijdens de restauratie beetje bij beetje aan het licht gekomen. Vanaf begin oktober is het weer een drankwinkel waar je kunt eten. Meer dan 45 mensen kunnen er niet tegelijk zitten. Reserveren is nodig (vanuit Nederland 09-331.42273340). Zo veel mogelijk volgens Van Goghs voorkeur worden simpele maaltijden geserveerd, met goede, gewone wijn - tegen winkelprijzen plus kurkgeld.
   Toen buurtgenoten dezer dagen een voorbezichtiging kregen, vroeg één van hen boven op het overloopje: wanneer begint de restauratie? Maar die is dus net klaar. Van Goghs laatste kamer is een beschermd monument, mét verfkringen en punaise-gaatjes. Omdat onzekerheid bestaat over de precieze meubilering wordt de inrichting aan de verbeelding van de pelgrim overgelaten”.
 
Saint-Rémy
 
 
 
Vincent van Gogh door de ogen van Zadkine
 
 
In de jaren zeventig bezocht ik als ‘pelgrim’ enkele plaatsen die als decor dienden voor de schilderijen van de schilder uit Zundert. Ik was in de Camarque, Arles en het plaatsje Saint-Rémy-de-Provence. In de groene Michelin van de Provence (1974) was in het Frans te lezen:
   “Vincent van Gogh zag er lelijk uit en hij was slecht gekleed toen hij in Arles arriveerde in 1888. Het provençaalse landschap bekoorde hem. Zonder ophouden schilderde Vincent er van februari 1888 tot mei 1890. Meer dan driehonderd van die doeken zijn bewaard gebleven. De schilder werd echter sinds verscheidene jaren getroffen door crises van waanzin. Vrijwillig isoleerde hij zich in Saint-Rémy, in een gesticht dat de herinnering aan zijn verblijf koestert. Hij bleef er schilderen. Hij wilde de kleuren maximaal laten zien. ‘Ik heb geprobeerd om met rood en groen de verschrikkelijke menselijke hartstochten uit te drukken’”.
 
Het voormalige klooster van St. Paul-de-Mausole was in die dagen te bezichtigen van ’s morgens negen tot twaalf en ’s middags van twee tot zes uur. Je kon er zo binnenlopen. “Situé près du plateau des Antiques et transformé en maison de santé, cet ancien monastère a conservé son église (beau clocher) et un joli petit cloître romans. Van Gogh fut soigné dans la maison pendant un an (1889-1890), une pièce conserve plusieurs réproductions de tableax du peintre”.
   Als je naar het gesticht liep zag je aan je linkerkant een nis met daarin een bronzen hoofd van de schilder. Het was vervaardigd door Ossip Zadkine. Toen ik er op 27 juli 1993 met Greetje terugkwam vertelde ik haar van dat beeld. We liepen er onmiddellijk heen, maar vergeefs. De nis was leeg. Bij de lege plek was een mededeling opgehangen: “Bezoekers die op deze plek komen zoeken naar de herinnering aan Vincent van Gogh moeten weten dat zijn borstbeeld, gebeeldhouwd door Zadkine, in de nacht van 29 op 30 januari 1989 door vandalen is gestolen”.
 
In het reisverslag van die dag noteerde ik: “Even ten zuiden van het stadje heeft Vincent van Gogh een jaar in de kliniek doorgebracht nadat hij zich van een oor ontdaan had. Het beeld van Zadkine is geroofd. Een beloning voor een goede tip wordt niet in het vooruitzicht gesteld. Er vinden hier nog steeds behandelingen plaats, maar we mogen wel het kerkje en de kloostergang bekijken. De slaapzaal waar de schilder vertoefd heeft is deze keer niet toegankelijk. Het geheel maakt een wat vervallen indruk. Toch pronkt St. Rémy met zijn voormalige patiënt”.
 
 
Auvers-sur-Oise
 
 
               
                                         Gemeentehuis Auvers, 1994                                               Gemeentehuis Auvers 1890, Van Gogh
 
Vincent van Gogh reisde in het voorjaar van 1890 van Saint-Rémy naar Auvers-sur-Oise. Bij ons duurde de reis van juli 1993 tot (bij wijze van spreken) februari 1994. Om zeker te zijn van een plaats in de Auberge Ravoux belde ik op 1 februari voor de reservering van een tafel. Het telefoonummer bleek van de historische plek bleek na enkele maanden al veranderd te zijn in 34.48.05.47.
   Op 4 februari ’s avonds in het donker bereikten we Auvers. Het kostte weinig moeite de herberg van weleer te vinden of te herkennen. De voorgevel was in de oude stijl teruggebracht. Janssens had bovendien op de omslag van de spijskaart een negentiende-eeuwse foto afgedrukt. Boven de ingang van het pand was op die foto ‘Commerce de vins. Restaurant’ in grote letters aangebracht. Op een van de ramen: ‘Chambres meublées’. Buiten voor de ingang zat eigenaar Arthur Gustave Ravoux aan een tafeltje bij zijn klanten en dochter Adeline. Op de kaart zelf was ‘Maison de Van Gogh’ toegevoegd aan Auberge Ravoux, Auvers-sur-Oise. Op de achterkant had de Belg laten afdrukken dat Ravoux zijn zaak in 1876 had opgezet. Auvers was een schildersdorp, een ‘village de peintres’. Daumier, Daubigny en Cezanne werden met name genoemd.
   Volgens Janssens was de herberg beroemd geworden doordat Vincent van Gogh er op 29 juli overleden was, maar het lokaal had altijd zijn traditie van artiestencafe behouden. In 1994 ‘verwelkomde het Maison de Van Gogh bezoekers uit de hele wereld, die verlangden deelgenoot te zijn van de emotie en gastvrijheid van deze plaats van herinnering’.
 
 
Als je de spijskaart open sloeg, las je meteen een citaat uit een brief van Vincent begin juni 1890 aan zijn broer Theo en zijn vrouw Jo. In die brief beklaagde hij zich over de enorme maaltijden die in Auvers gegeten werden. Het streekmenu bestond uit vier of vijf gangen. Dat was waarschijnlijk het geval omdat er op het platteland in het noorden van Frankrijk door de boeren hard gewerkt moest worden. Niet vanachter een bureau of met een penseel, maar door gebruik te maken van pure spierkracht. Maar die tijden waren aan het vervliegen. “L’idée de manger un, ou tout au plus deux plats, est pourtant certes un progrès et un loin retour à l’antiquité vraie”, legde Vincent op 3 juni vast. En zo werd hij geciteerd.
   Onder het citaat was dan ook te lezen dat je voor 140 francs [ongeveer 20 euro] een twee gangen-diner kon bestellen. Of drie gangen voor 35 francs extra. Op onze komst was gerekend. We zaten al snel aan een tafeltje in het volle restaurant. Om ons heen heerste een tamelijk vrolijke stemming, bij bezoekers én bedienend personeel. Die werd waarschijnlijk veroorzaakt omdat de ‘plats’ herinneringen opriepen aan de vermeende eetlust van boeren die zich een heel etmaal extreem hadden moeten inspannen. Met andere woorden, het waren kolossale hoeveelheden.
   In het reisverslag noteerde ik: “Achteraf waren we gelukkig zo slim om slechts een tweegangen ‘deux plats’ maaltijd te bestellen, want dat was meer dan voldoende voor het spreekwoorde­lijke plaatselijke weeshuis. Een niet betamelijke hoeveelheid paté, een schotel aardappelen (pommes boulangères) en een gestoofd ‘gigot d’agneau’ lam, besprenkeld met een heerlijke Crozes Hermitage. Als dit normale hoeveelheden voor de boeren uit die tijd waren, wat moeten ze dan hard gewerkt hebben om slank te blijven. Ook de mensen om ons heen worden getrakteerd op onmogelijke hoeveelheden”. Diegenenen die een toet[je] namen werden voorzien van een bak slagroom waar een koe heel wat melk voor moest produceren.
 
 
De spijskaart kregen wij ‘pelgrims’ mee als herinnering. Willen jullie soms de kamer bekijken waarin de schilder overleden is, werd ons gevraagd. Een medewerkerster van het restaurant bracht ons naar boven. Zij nam er de tijd voor ons alles te laten zien. Er was, legde ik vast, ‘een prachtige diashow met mooie muziek’. De Nederlandse schilder Anton Hirschig (1867-1939) was de buurman van Van Gogh in de herberg. Toen hij tot de conclusie kwam dat de dagen van Vincent geteld waren, reisde hij in grote haast naar Parijs om Theo te waarschuwen. Natuurlijk was ‘het kale sterfkamertje’ de belangrijkste plek van de herberg.
   Voldaan van alles keerden we terug naar de Campanile in Taverny waar wij onze intrek genomen hadden. We hadden, schreef ik, ‘het vaste voornemen om voorlopig geen voedsel meer aan te raken’.
 
 
De volgende ochtend gingen we dan ook zonder ontbijt naar Parijs. We wilden de schilderijen en andere kunstvoorwerpen van de impressionisten zien die in het Musee d’Orsay ten toon gesteld werden. Twee jaar eerder hadden we enkele pogingen gedaan om binnen te komen. Die waren mislukt omdat de suppoosten staakten. Deze keer hadden we meer geluk. De cassières waren ‘en grève’. Zonder te betalen konden we het voormalige treinstation Gare d’Orsay binnenstappen.
   Hele zalen hingen vol met doeken van Gauguin, Degas, Toulouse Lautrec, Vuillard, Seurat, Signac. Onder de werken van Vincent van Gogh zagen we diverse doeken die hij in Auvers-sur-Oise vervaardigd had. Na enkele uren waren we ‘bekaf’.
 
 
Graven van Vincent en Theo van Gogh - Auvers (1994)
  
 
Op 6 februari waren we voor de tweede keer in Auvers. Deze keer in de ochtend bij daglicht. We bezochten het kerkhof waar Vincent samen met zijn broer Theo (1857-1891) begraven was. “Het graf van de broers ligt een paar honderd meter boven de kerk, die door Vincent op doek vereeuwigd is. Met pijlen en borden in vijf talen aangegeven. Er is ook een Van Gogh-park met een beeld van Zadkine, de man die ook in Saint Rémy aan het werk is geweest. Langs de velden, de kerk, het gemeentehuis, overal staan reprodukties van Vincent van Gogh opgesteld, zodat je de schilderijen met de realiteit kunt vergelijken. Het brood is vers op zondagmorgen in Auvers, zowel op de markt als bij de bakker. Het zonnetje schijnt heerlijk in de blauwe lucht. Daubigny, Cézanne, ze moeten geweten hebben, waar het goed toeven is. We slaan de auberge over voor het lokale Café de la Paix”.
   Het door ons bezochte établissement had bijzondere kenmerken. We dronken er koffie. Er werd ook wijn geserveerd. Niet vanuit flessen. Boven de bar bevond zich een zestal porseleinen vaten. Door middel van een tap stroomde er wijn uit. Het was een ‘café fumeurs, non fumeurs autorisés’, was op een bord aangegeven. De plaatselijke bevolking waagde staande aan de bar een gokje, terwijl de wijn stroomde rond het middaguur. Uit een van de vaten vloeide zelfs kir, een mengsel van witte wijn en crème de cassis...
 
 
Café de la Paix 1994
 
 
***
 
 
Auvers is in de belangstelling blijven staan. Op 4 januari 1996 meldde het Parool: “Het departement Val d’Oise heeft het huis van Paul-Ferdinand Gachet, arts van Vincent van Gogh, gekocht. Het wil er een studiecentrum over de schilder vestigen. Het huis, dat Gachet in 1872 kocht, was een ontmoetingsplaats van kunstenaars. Het is op vier doeken van Paul Cézanne terug te vinden. Ook Auguste Renoir, Camille Pisarro en Honoré Daumier kwamen er geregeld. Van Gogh schilderde in het gebouw het portret van Gachet, dat in 1990 bij een veiling in New York voor het recordbedrag van 135 miljoen gulden van de hand ging”.
  Op 1 mei 2003 was in het NRC te lezen: “De honderdvijftigste geboortedag van Vincent van Gogh wordt overal gevierd. Ook in Auvers-sur-Oise waar hij eind juli 1890 zelfmoord pleegde. Van Gogh verbleef er de laatste maanden van zijn leven en schilderde er schilderij op schilderij als geneesmiddel voor zijn melancholie. Een raad van zijn vriend, le docteur Gachet (1828-1909), die ook schilderde en vooral een talentvol verzamelaar was van meesterwerken van zijn tijd. Het huis van Paul Ferdinand Gachet, waar Cézanne, Guillaumin, Pissarro en Van Gogh elkaar ontmoetten, is gerestaureerd en opende op 30 maart voor het eerst voor publiek. Talrijke andere plekken in het mooie dorp zijn een bezoek waard. Zoals de beroemde église Notre-Dame, het atelier van Daubigny, het Musée de l’Absinth, de graven van Vincent en broer Theo. En natuurlijk de Auberge Ravoux met de kamer waar de schilder stierf”.
 
Op 18 oktober 2007 besteedde Marlise Simons in de New York Times opnieuw aandacht aan Dominique Janssens, inmiddels 59 jaar oud. Simons lunchte in de Auberge met de ‘vriendelijke’ Belg en kreeg de kamer te zien waar wij in 1994 rondgeleid waren. “’It was in his room when he died’, he said. The garret is already something of a shrine, thanks to Mr. Janssens’ crusade to rescue the inn. It began accidentally when, a sales manager at the time, he was injured in a car crash in 1985 in front of the inn, Auberge Ravoux. While recovering he was given a book of van Gogh’s letters and decided it was his destiny to buy and restore the inn. ‘I was very moved’, he recalled. ‘I was 37, just like van Gogh, who died at 37’”. Een bezoek aan de zolder, bleek, was inmiddels niet meer gratis. Je moest zeven dollar betalen om de trap op te mogen lopen. In 2006 hadden niet minder dan 400.000 ‘pelgrims’ het plaatsje bezocht, aangetrokken door de ‘mystiek van de schilder’, aldus de New York Times.
 
 
Ook het bronzen beeld van Zadkine is intussen terecht volgens een kort bericht in Trouw op 20 mei 2009. “De buste werd in 1989 ontvreemd uit Saint-Rémy-de-Provence, waar Van Gogh in een inrichting zat. Het beeld is ontdekt in Nederland door privé-detective Sander van Betten van K2 recherchebureau in Zwolle”.
   Je zou een interessante Zadkine-reis kunnen maken. Ossip Zadkine werd in Wit-Rusland geboren op 14 juli 1890, vijftien dagen voordat Van Gogh overleed. Hij legde de beeltenis van de schilder niet alleen vast in Saint-Rémy en Auvers, maar ook in diens geboorteplaats Zundert – deze keer samen mer zijn broer Theo. Hij werd vooral bekend met ‘De verwoeste stad’ in Rotterdam. In het plaatsje Caylus bij Cahors bevindt zich een ander beeld van Zadkine, meters hoog, niet van brons maar van hout. Je kunt het vinden in de plaatselijke kerk. Maar dat is een heel ander verhaal voor een andere keer.
 
 
Harry Knipschild
12 juli 2010
 
Clips
 
 
 
Literatuur
 
 
Irving Stone, Dear Theo. The autobiography of Vincent van Gogh, New York 1969 (1937)
Irving Stone, Lust for life, Londen 1993 (1934)
Marc Chavannes, 'Privé-initiatief Belgische liefhebber. Van Goghs laatste herberg weer open in Auvers-sur-Oise', NRC, 18 september 1993
  • Raadplegingen: 13351