458 - Constant Meijers - popcriticus
Op 1 april 1971 verscheen het eerste nummer van Oor. Ter gelegenheid van het tienjarig bestaan van de muziekkrant gaf uitgeverij Jongeren Media een boek uit, getiteld Songs in The Key of Life. Popkritiek 1970-1980. Bijdragen kwamen er uit de pen van popcritici als Peter van Bruggen, Jan-Maarten de Winter, Elly de Waard, Guy Mortier, Wim Noordhoek en Jan Donkers. Constant Meijers en Boudewijn Büch waren bovendien voor de redactie verantwoordelijk. Aan alle auteurs werd gevraagd aan te geven wat hun tien favoriete albums van het voorafgaande decennium waren.
In het boek liet Meijers over zichzelf afdrukken: “Geboren te Leiden op 13 maart 1945, opgegroeid te Hilversum, politicologie en sociologie (niet af)gestudeerd te Amsterdam. Begon in Aloha over popmuziek en film te schrijven waarna hij het hoofdredacteurschap van muziekkrant Oor op zich nam”.
Zijn elpee top tien 1970-1980: 1. Neil Young, ‘Tonight’s The Night’ 2. Stevie Wonder, ‘Songs In The Key Of Life’ 3. Todd Rundgren, ‘Something/Anything’ 4. Jesse Winchester, ‘Jesse Winchester’ 5. Andy Pratt, ‘Andy Pratt’ 6. Neil Young, ‘After The Goldrush’, 7. James Taylor, ‘Mud Slide Slim’ 8. Little Feat, ‘Little Feat’ 9. Bruce Springsteen, ‘Darkness On The Edge Of Town’ 10. Fleetwood Mac, ‘Tusk’.
Vooraan in het boek een citaat van schrijver Anatole France (1844-1924): “De goede criticus is hij die de wederwaardigheden van zijn ziel verhaalt te midden van de meesterwerken”.
Constant Meijers
(Pop)criticus
In zijn eigen bijdrage anno 1980 omschreef Constant het vak van criticus. “De criticus is geen normale liefhebber, maar een abnormale. Hij is een fanaat en als zodanig vrijwel altijd op zoek naar een pad dat als betreder slechts één voorganger kent. Hij zoekt het nieuwe, het onbekende. Hij wil het avontuur.
Zonder in staat te zijn zelf het begin van een uiting te veroorzaken, staat hij als eerste aan de wieg. Indachtig het ‘hoedt u voor namaak’ controleert hij de inhoud op echtheid en oorspronkelijkheid. Taxeert hij de kansen op kwaliteit en integriteit. Heeft deze expertise hem een gunstig oordeel ingegeven dan is hij gaarne bereid anderen in dit oordeel te betrekken.
Avontuurlijker nog kan het zijn om een ontwikkeling van de wieg tot het graf te blijven volgen. Niet zelden is het de criticus die door als eerste de spade in de grond te steken een begin maakt met het graven van dit graf.
De argumenten hiervoor zijn niet altijd van persoonlijke motieven ontbloot. Hoewel op zoek naar eenwording met God, blijft de criticus een mens”.
In 1980 beleefde de popmuziek in zekere zin ook zijn zilveren jubileum (1955-1980).
Ontwikkelingen in de popmuziek
Muziek voor de westerse jeugd, rock & roll, was in de VS begonnen halverwege de jaren vijftig: als een soort opstand tegen de door ouderen opgelegde smaak. Na een enigszins ‘conservatieve’ periode rond 1960, voltrok zich een tweede revolutie vanaf de doorbraak van de Beatles en Rolling Stones in 1964.
De Amerikanen reageerden in progressieve zin op de Britse invasie. Dat gebeurde veelal op universiteiten, over het land verspreid. Tijdens de regeringsperiode van Kennedy en Johnson brak de oorlog in Vietnam uit. Veelbelovende studenten zouden door de autoriteiten opgeroepen kunnen worden om in Azië te moeten gaan vechten. Het verzet was groot.
Constant in 1980: “De gedurende de tweede helft van de jaren zestig tot ontwikkeling gebrachte politisering van de samenleving is aan de popmuziek niet voorbijgegaan. Sterker nog, vele voortijdig afgezwaaide studenten vonden in de popgroep een middel om hun onvoldragen ideeën en maatschappijvisies tot gelding (en te gelde) te brengen.
De grammofoonplaat als internationale drager van zowel muzikale als tekstuele boodschappen hernam de functie van de vroegere vlugschriften en pamfletten”.
Zijn grote voorbeeld was ‘The times they are-a-changing’ van Bob Dylan.
Meijers: “Concerten werden in het begin van de jaren zeventig steeds vaker benut om tussen de muzikaal verpakte boodschap door pamflettistische kreten in het publiek te slingeren”.
Popartiesten waren niet meer zozeer de vertolkers van ‘goedkope’ hitsingles (bubble-gum). Ze maakten voortaan conceptalbums met teksten van betekenis.
Constant sprak van een euforie. “Wij constateerden dat onze afgoden net zo dachten als wij zelf. Wij waren één met onze helden. Eén tegen de wereld van de volwassenen. Wij hadden het zeer met elkaar getroffen. We dreven op een wolk tussen hemel en aarde”.
In 1980 moest hij echter vaststellen dat er nieuwe veranderingen hadden plaatsgevonden – in Groot-Brittannië. Over de rol van de populaire Amerikaanse disco-muziek repte hij niet. Maar wel: “Op een kwade dag verscheen Johnny Rotten met zijn punkbende [Sex Pistols] op het feest. Hij trok ons aan onze lange haren naar beneden”.
Het ‘Woodstock’-tijdperk, culminatie en symbool van de Sixties, was voorbij. Een nieuwe generatie ‘maakte duidelijk dat zo we al niet aan de verkeerde kant terecht waren gekomen, wij er geenszins meer ver vandaan zaten’.
Meijers stond niet alleen. In de favoriete top tien van de gerenommeerde popcritici, die Oor hun verhaal liet vertellen, kwam geen punkplaat voor.
Publicaties van Constant Meijers
Evenals de ‘afgoden’ schreef Constant geen oppervlakkige teksten. In een eerder artikel gaf ik aan hoe hij als student sociologie het creatieve einde van de Eagles zag aankomen en niet schroomde er met de groep over van gedachten te wisselen.
In De Zaak Oor 1971-1976, een overzichtsboek van de beste artikelen uit de krant, was hij prominent aanwezig. Daarin verscheen onder meer een artikel met als titel ‘Stevie Wonder – de Beatles van de zeventiger jaren’. Opnieuw had hij uitgebreid weten te converseren met een van de beste artiesten van de wereld op dat moment. Gesproken had hij bovendien met Bryan Ferry (Roxy Music), Rory Gallagher, Mick Jagger, Ray Davies, Neil Young, Todd Rundgren, Andy Pratt, Bernie Leadon en Bruce Springsteen.
Meijers ging verder terug in de tijd. In 2003 publiceerde hij een interessant boek over de geschiedenis van de Nederlandse rock & roll, Kom van dat dak af. De titel verwees naar de eerste single van Peter Koelewijn, uit 1960.
Van Songs In the Key Of Life (1980) naar Hotel Californië (2021)
Eind 2021, een half jaar geleden, verschenen zijn memoires, Hotel Californië & andere rock-’n-roll verhalen. Op de omslag werd aangegeven: “In de woeste jaren zeventig waarin popmuziek de jeugdcultuur bepaalde en de bomen in de rock-’n-roll tot aan de hemel reikten, ontwikkelde Constant een unieke geheel eigen stijl. Hij trok er zelf op uit, zocht de popmuzikanten die hem interesseerden op tot in het Wilde Westen en maakte reportages die ver uitstegen boven de gebruikelijke vraag-en-antwoord journalistiek”.
Op de flaptekst gaf hij aan hoe het verder gegaan was met zijn loopbaan. Na het vak van popcriticus te hebben uitgeoefend werd hij algemeen hoofdredacteur, niet alleen van Oor, maar ook van de Hitkrant (en de Eerste Nederlandse Popencyclopedie). Constant maakte carrière.
“In de jaren tachtig en negentig maakte hij televisieprogramma’s voor verschillende omroepen zoals ‘Rock & Russia’ over de geschiedenis van de popcultuur in de Sovjet-Unie, ‘Shake Rattle & Roll’ over de geschiedenis van de popcultuur in Nederland en ‘Looking for Colonel Parker’ over de Nederlandse manager van Elvis Presley. Van 1997 tot 2015 was hij hoofdredacteur van het theaterblad ‘TheaterMaker’”.
In Hotel Californië citeerde Constant uitgebreid uit het boek van 1980, 41 jaar eerder in de boekhandel verschenen. Het was ‘de zwanenzang van een generatie popcritici. De gemiddelde leeftijd van de auteurs lag boven de dertig. Ze waren opgevoed met de pianolessen van Czerny en de eerste klanken van Elvis Presley, Buddy Holly, Fats Domino en Cliff Richard. Vrijwel geen van allen hadden tot hun favoriete platen lp’s gekozen die na 1975 waren verschenen. Een teken aan de wand’.
Constant eindigde het betreffende hoofdstuk met een ander citaat: “Popmuziek is onderdeel van een volwassen bedrijfstak. De popkritiek staat nog in de kinderschoenen. Er zal hard gewerkt moeten worden om deze discrepantie te overbruggen”.
Met zijn nieuwe boek deed hij een poging om de overstap van de oude naar de nieuwe tijd te maken.
De memoires
In het voorwoord van Hotel Californië gaf de huidige popjournalist Tjerk Lammers aan wat er inmiddels wezenlijk veranderd was. “Constant raakte [als popcriticus] bevriend met met mensen als Neil Young, Glenn Frey en Don Henley [Eagles], verzeilde in allerlei avonturen met zijn gesprekspartners, en wist zo tot de ziel en zaligheid door te dringen van de vrolijkste rocker tot de meest getroebleerde singer-songwriter.
Dit soort journalistiek, waarbij de schrijver zelf aan het rock-’n-roll-bestaan van zijn onderwerpen meedoet en vanaf het front zijn ooggetuigenverslagen optekent, is al decennia ondenkbaar. De media worden immers beteugeld door managers en perschefs die hun artiesten zoveel mogelijk afschermen, waardoor elk interview een streng geregeld, volkomen gepasteuriseerd gesprek wordt”.
Met tal van voorbeelden gaf Constant aan dat het in ‘zijn tijd’ volstrekt anders was. Er was weinig of niets geregeld. Met enige moeite, de ene keer wat meer dan de andere keer, kwam je rechtstreeks in contact met artiesten die wat te melden hadden. Op foto’s zag je de popcriticus ongedwongen samen met onder anderen Graham Nash (Hollies, CSNY), Joe Walsh, Don Henley, David Crosby, Todd Rundgren en Tom Waits.
Bijzonder vond ik dat Stevie Wonder, de blinde artiest, bij de inleiding met de hand geschreven had: “To Constant, thanks a lot, Stevie Wonder”.
De handtekening werd gezet met behulp van Wonders manager. “Het is de enige handtekening die ik ooit aan een popartiest gevraagd heb”, aldus Meijers.
Uit het boek: Stevie Wonder
In zijn ‘rock-’n-roll verhalen’ bracht Constant de lezers op de hoogte van zijn ervaringen als popcriticus. Dat deed hij menigmaal op een bijzonder manier. Om bij Stevie Wonder te blijven: Constant was in Los Angeles aanwezig bij de presentatie van diens album ‘Journey Through The Secret Life of Plants’ (1979). In tien zilvergrijze bussen werden vierhonderd journalisten uit de hele wereld naar zijn ranch in Malibu gebracht. Ze kwamen terecht bij een ‘enorme tent, versierd met bomen, takken, planten en varens, allemaal afgezaagd of gesneden en aan tentstokken gebonden of in piepschuim gestoken’.
Constant: “Door beveiligers in de gaten gehouden, mochten we de tent niet verlaten voordat Wonder ons met een vervormde mannen- en vrouwenstem uitnodigde om ons naar de uitgang te begeven en daar een wandelende boom te volgen”. In een tweede tent deed Stevie het verhaal van het geheime leven van de planten uit te doeken, waarna de muziek ten gehore gebracht werd.
De Nederlander kon zich niet concentreren op de keihard afgespeelde muziek. Hij verliet de tent en ging zelf op verkenning uit. Constant werd tegengehouden. Of hij wilde of niet, hij moest onderdeel zijn van wat allemaal bedacht was en aan het eind luisteren naar hetgeen de artiest te zeggen had: “Ik heb u allen hier uitgenodigd om samen met mij deze ervaring, een reis door de geheimen van het plantenrijk, te delen. Ik weet dat, als de plaat eenmaal verschijnt, iedereen, en vooral de pers, er zijn eigen verhaal van maakt”.
Meijers was kritisch. “De verzamelde pers knikte instemmend. Eenmaal thuis achter de typemachine bleek de herinnering aan de buitenissigheid van de presentatie sterker dan de indruk die de muziek had gemaakt”.
Stevie Wonder op de hoes van ‘Journey Through The Secret Life Of Plants’
Uit het boek: Tim Hardin
Indrukwekkend vond ik zijn belevenissen met Tim Hardin, componist en vertolker van mijns inziens prachtige songs als ‘How can we hang on to a dream’, ‘Reason to believe’, ‘If I were a carpenter’ en ‘Lady came from Baltimore’.
In een lang verhaal tekende Constant niet alleen diens loopbaan op, maar deed hij tevens verslag van zijn ontmoeting met de aan lager wal geraakte artiest, die in Londen terecht was gekomen en in een folkclub optrad.
Hardin: “Financieel was het helemaal niet in orde. Ik had net genoeg geld om van te leven. Ik had geen cent op zak. Alles ging naar anderen, die er warmpjes bij zaten. Ik heb nog nooit ook maar één cent ontvangen van wat voor soort rechten ook. Terwijl mensen zeggen dat ik een van de rijkste songwriters van de wereld zou moeten zijn. Van al die liedjes en van mijn eigen platen heb ik nog nooit één cheque ontvangen. Nooit. Nog altijd strijken anderen de vergoeding voor mijn auteursrechten op”.
Constant was ontdaan. “Ik vocht tegen mijn emoties. Ik realiseerde me wat een bijzondere kunstenaar Tim was en hoe zielig ineengedoken hij naast me zat”.
Op uitdrukkelijk verzoek van de artiest moest Meijers steeds zijn taperecorder uitzetten, zodat niet formeel vastgelegd kon worden wat hij aan droevigheden te vertellen had. Zo kon hij ‘in wilde fantasieën en achterdochtige verwijten vluchten’.
Hardin: “Als ik aan veertigduizend dollar kon komen, kon ik mijn huis in New York afbetalen en voorzien van de beste studio van de wereld waar iedereen mag komen opnemen wat hij wil. Weet je dat in dat huis Wally Tax een tijdje heeft gelogeerd?”
Na vier uur praten nam Constant afscheid van de componist van ‘How can we hang on to a dream’. Hij kreeg nog een boodschap mee. “Binnen 24 uur moet ik een manager hebben, anders…” Bij het vertrek verklaarde Hardin dat hij helemaal clean was en in goede conditie verkeerde.
Ze zouden elkaar niet opnieuw ontmoeten. Aan het einde van het hoofdstuk, ‘De tranen van Tim’, merkte Constant op dat hij las over de manier waarop Tim door ontdekker en manager, Erik Jacobsen, betaald was voor het schrijven van zijn liedjes: vijftig dollar cash.
Constant: “Met die vijftig dollar kocht Hardin verdovende middelen. Zijn heroïne- en morfineverslaving leidde ertoe dat hij op 29 december 1980 door Jacobsen dood in zijn appartement in Hollywood werd aangetroffen”.
Erik Jacobsen en Tim Hardin
Uit het boek: Mick Jagger
Als popcriticus had Meijers in 1976 toegang tot de hotelkamer van de Rolling Stones. Op basis van zijn ervaringen tijdens hun Europese tournee schreef hij een hoofdstuk met als suggestieve kop ‘In bed met Mick Jagger’.
Tijdens zijn gesprek met Ron Wood kwam Mick Jagger (33 jaar) binnenvallen. “Jagger viel languit overdwars op het tweepersoonsbed en begroef zijn gezicht in de kussens. ‘Ik ben er wel, maar ik ben er niet’, hoorden we uit de kussens”.
Ook toen al vroegen popcritici zich af hoe de zanger het volhield om avond aan avond continu in beweging te zijn. Dat soort vragen kon hij nu op hem afvuren.
Het antwoord was echter weinig zeggend: “Weet ik veel. Ik doe maar wat. I fuckin’ don’t know”.
Constant bracht het optreden van de Stones in het Kurhaus (Scheveningen) ter sprake. Mick was het niet vergeten. Volgens hem was dat de eerste keer dat de Stones buiten Engeland optraden. Over het geweld in die tijd: “Het was een excuus om te knokken, vergelijkbaar met Jerry Lee Lewis toen hij naar Engeland kwam. Misschien was het in onze tijd [1964] wat meer politiek gericht, maar het draaide op weinig meer uit dan gewelddadigheid”.
Over politiek wilde Mick in 1976 niet praten, en zeker niet over die in Nederland. “Holland is een zeer gecompliceerd politiek land. Ik heb geen zin om door politieke interviews te geven daarin verzeild te raken”.
In het gesprek kwam ook de houding van Nederland ten opzichte van Indonesië aan de orde, een onderwerp dat anno 2022 opnieuw actueel is. Jagger: “De Nederlanders waren uiterst grof tegen de Balinezen. Ze lieten oude bedienden onder hun rijsttafel zitten zodat ze tegen hen aan konden schoppen. Daarom zijn de mensen zo tegen de Nederlanders”.
Toen Constant er niet serieus genoeg op inging, kreeg hij te horen: “Ik dacht dat ik iets interessants vertelde over Nederland. Dit zou je behoren te interesseren want het is een deel van de Nederlandse geschiedenis. Ze rijden daar ook links, wist je dat? Ze rijden links op Nederlandse fietsen”.
In het hoofdstuk ‘In bed met Mick Jagger’ liet Meijers weten dat hij graag met Jagger had willen praten over de bv’s die de Stones in ons land hadden ondergebracht, maar dat niet deed. In een voetnoot liet hij zijn lezers weten dat Mick Jagger zich wel degelijk en nadrukkelijk met de financiën bezighield. “Ben Bunders, directeur van PolyGram, vertelde jaren later, dat hij met enige regelmaat Mick Jagger op Schiphol ophaalde om hem te begeleiden naar het Amsterdamse kantoor waar de zakelijke belangen van de Stones werden behartigd. ‘Nauwelijks had Mick een stap op Nederlandse bodem gezet of hij begon te vragen naar cijfers, cijfers, cijfers. Over muziek werd nooit gesproken’”.
Uit het boek: geld
Geld kwam niet alleen aan de orde bij Mick Jagger en Tim Hardin. Meijers deed verslag van de aanwezigheid van Roy Orbison in de tijd dat zijn rol in de geschiedenis van de popmuziek uitgespeeld leek te zijn. De artiest moest zien te overleven en liet zich door Ludo Voeten en Jan Vis boeken voor een optreden in kasteel Meerwijk, bij Den Bosch. Fats Domino en Bill Haley waren al eerder geweest. Wie hem wilde meemaken moest 500 gulden entree betalen om binnen te komen – en nog eens 100 gulden voor een koud buffet. Over de gage van Orbison werden geen mededelingen gedaan.
Roy schaamde zich toen hij de popcriticus te woord stond op een kamer die was ingericht als een biedenmeierboudoir. “Wat moet ik de folks thuis vertellen? Dat ik in Holland in een hoerenkot heb moeten spelen?”
Volgens de artiest was hij min of meer in de val gelopen. “Tot gisteravond wisten we niet eens dat we in dit soort tent moesten spelen. We waren op tournee door Engeland en Duitsland en hadden nog een dag over. We vonden het een buitenkans om die lacune op te vullen met een optreden in Nederland”.
Roy liet het zich allemaal welgevallen. “Na het optreden zette hij zich aan de bar, links en rechts omstuwd door de gastvrouwen tegenover wie hij geen schaamte aan de dag legde”. Constant: “Ik keek het schouwspel geamuseerd aan en liet ‘Pretty Woman’ de revue passeren”.
Roy Orbison in kasteel Meerwijk
De Nederlandse popmuziek werd niet buiten beschouwing gelaten in Hotel Californië. In het boek vinden we niet alleen een hoofdstuk over CCC Inc., maar ook over een ‘One Hit Wonder’.
In de inleiding, over Bill Wyman, voormalig bassist van de Stones, was te lezen dat Wyman na enkele mislukte pogingen om door middel van soloplaten rijk te worden, pas in de jaren negentig in de bonus kwam. Toen liet hij zich door de (andere) Stones uitkopen. “Zijn vermogen wordt geschat op tachtig miljoen dollar – een schijntje vergeleken met Mick Jaggers en Keith Richards’ geschatte vijfhonderd miljoen”.
Vervolgens kwamen twee Nederlandse artiesten aan bod: George Baker en Robbie van Leeuwen. Hun internationale doorbraak was in 1970 tot stand gekomen toen ze door singles op het Amerikaanse Colossus-label (van Jerry Ross) doordrongen tot hoge klasseringen met eigen songs als ‘Little Green Bag’ en ‘Venus’.
Meijers: “Het vermogen van Baker wordt geschat op tien miljoen euro, wat hij te danken heeft aan hits als ‘Una paloma blanca’ en het gebruik van zijn muziek in films, zoals ‘Little Green Bag’ in de film ‘Reservoir Dogs’.
Nog succesvoller is Robbie van Leeuwen die slechts één wereldhit heeft, ‘Venus’, om de rest van zijn leven op zijn geleende lauweren – ‘Venus’ is namelijk niet door Van Leeuwen bedacht maar bewerkt – te rusten. In de uitvoering van Shocking Blue is ‘Venus’ nummer 1 in Amerika. In 1986 doet de versie van het Engelse meidentrio Bananarama dat nog eens dunnetjes over”. Robbie hield er volgens hem ‘levenslange revenuen’ aan over.
Uit het boek: Eagles
Het nieuwe boek van Constant Meijers heet niet voor niets Hotel Californië. Veel van zijn favoriete artiesten manifesteerden zich op de westkust van de VS, waar platenmaatschappijen als Capitol, Warner Brothers en Asylum actief waren. Veel meer nog dan in het genoemde Oor-artikel ging de popcriticus in op zijn relatie in de jaren zeventig met diverse leden van de Eagles. Tientallen pagina’s waren aan hen gewijd.
Blijkbaar waren ze hem na al die jaren niet vergeten. Hoofdstuk 1 begint met een herinnering van drie jaar geleden: “Op zaterdag 1 juni 2019 licht om 23:09 het scherm van mijn telefoon op. Een bericht van vriend en oud-hoofdredacteur van Muziekkrant Oor, Jan-Maarten de Winter. Hij vraagt of ik Don Henley al heb gesproken. Hij is vanuit Barcelona gebeld door Mojo’s Leon Ramakers, die op zoek is naar mijn telefoonnummer.
Ik reageer verrast. Waarom wil Don Henley mijn telefoonnummer hebben? En waarom moet dat via Barcelona worden opgespoord? Zo moeilijk ben ik niet te vinden”.
Uiteraard voelde Constant zich gevleid dat de bekende artiest hem na al die jaren wilde spreken. In het boek liet hij (als auteur) zien hoeveel moeite het kostte om aan het verzoek van Henley gevolg te geven toen die in Amsterdam met de groep optrad. Wat Tjerk Lammers in het voorwoord schreef werd bewaarheid. Hij merkte dat celebrities volledig van de buitenwereld werden afgeschermd met security, hekken, pasjes in diverse kleuren en wat al niet meer.
Op de bewuste avond meldde de voormalige popcriticus zich bij het hek van de backstage area van de Ziggo Dome en stuurde van daaruit, zoals afgesproken, een bericht dat hij gearriveerd was. Een vertegenwoordiger van Henley kwam opgewekt op het hek toelopen.
Een vrouwelijke beveiliger was onverbiddelijk. Constant moest achter het hek blijven. Door de tralies kreeg hij een pas waarop stond dat hij die avond deel uitmaakte van de working crew van de Eagles. “Aan zijn verzoek het hek voor mij te openen weigerde de securityvrouw gehoor te geven”. Formeel zei ze: “Dat mag ik niet doen. Mensen met een working crew pas hebben hun eigen ingang, aan de andere kant van het gebouw”. Ondanks aandringen van de medewerker kwam Constant er niet door. “Ze gaf geen krimp”. Er moest iemand bijgehaald worden om dat mogelijk te maken. “De beveiligingsmevrouw keek de andere kant op”.
Glenn Frey, Don Henley, Constant Meijers (foto Barry Shultz)
Eenmaal binnen, wachtte hem nieuwe tegenslagen. “Ga nu eerst maar naar de show”, kreeg hij te horen. Terwijl hij naar eigen zeggen terzijde van het podium zat te genieten kwam er opnieuw een beveiliger op hem aflopen. “What are you doing here? Do you have a pass?”
Nadat ook die tevreden gesteld was kon Constant met de muziek meeleven – dankzij de projectieschermen. Opnieuw werd hij benaderd, nu door twee mannen die vroegen of hij Constant was. Hij bevestigde dat en kreeg te horen: “Great, man. Don will be happy that you have arrived”. Ook een persoonlijke assistent kwam te voorschijn. “Hey man, great to see you. Don knows you are here”.
Een andere medewerker liet hem na het concert weten dat ‘Don elk moment kon komen’.
Terwijl Constant zich voorbereidde op de ontmoeting – op zijn post stond, zoals hij het zelf omschreef – hoorde hij dat zijn oude vriend nog toegiften deed. Opnieuw kwam er iemand naar hem toe. “Blijf hier maar rustig staan. Don’t move”.
Eindelijk kon er een ontmoeting plaatsvinden. “Ik zag hem in de verte van het podium afkomen, begeleid door zijn personal assistent. Hij liep mijn kant uit en ik stak vriendschappelijk mijn hand op om me kenbaar te maken. Hij leek mij een hand te willen geven, maar ik had mijn armen al in een hug om hem heen geslagen: ‘Hi Don, it’s good to see you’”.
Van een echt gesprek kwam weinig terecht. Henley verontschuldigde zich bovendien met de woorden “I cannot talk too much after a show”. Maar hij liet niet na de popcriticus te bedanken. “I just wanted to thank you for everything”.
Constant: “We zijn aangekomen bij de wachtende bus. Er volgt geen verzoek om mee te rijden. Ik vind de situatie er niet naar erom te vragen. Don duikt in de bus. De deur schuift in het slot. Langzaam verdwijnt hij door het hek van de Ziggo Dome”.
De woorden van Tjerk Lammers waren waarheid geworden.
Tom Waits en Constant Meijers (foto Barry Schultz)
***
Hotel Californië & andere rock-’n-roll verhalen is een fascinerend boek. Het geeft in 350 pagina’s een kijkje achter de schermen, ook bij popartiesten als David Bowie, Patti Smith, Tom Waits, John Cale, Neil Young, Brian Eno, Chuck Berry en tevens bij de media waar Constant Meijers werkzaam was. Een aanrader.
Harry Knipschild
14 juni 2022
Clips
- Raadplegingen: 3131