424 - Michael Lambrechtsen achter de schermen
Niet iedereen, korte of lange tijd werkzaam in de muziekbusiness, treedt op de voorgrond. Maar velen van hen hebben wel interessante ervaringen. Die zouden nooit bekend worden als ze niet tijdig worden opgetekend. In de afgelopen jaren hebben op deze website onder meer Peter Petit, Kees Becker, Jerry Voisin, Pieter Boer, Reinée Remmelink, Joke Potma, Jos van der Gun, Wim Vroege en Ruud Feltzer hun verhaal aan mij willen vertellen. Op 21 april 2021 kreeg ik bezoek van Michael Lambrechtsen, die vooral in de jaren 1970-1990 een en ander meemaakte.
Michael is op 2 december 1951 geboren in Alblasserdam, als middelste van drie zonen. Omdat zijn moeder van Schotse afkomst was, bivakkeerde het gezin regelmatig in het noorden van de Britse eilanden, met name in Dundee waar zijn overgrootmoeder een pub uitbaatte: Ma Strachan’s. Michael kan de Schotse taal perfect verstaan en ook een beetje praten. De havenstad aan de Tay, wist hij, stond bekend om zijn productie van jute en marmelade, de Engelse jam die in Nederland nooit populair werd.
Meer dan zijn twee broers had Michael belangstelling voor popmuziek. Hij kan zich nog goed herinneren hoe hij in Schotland ‘Telstar’ (1962) van de Tornados (‘een productie van Joe Meek’) op de radio hoorde. Of hij die single eertijds gekocht heeft, wist hij niet meer. Maar dat was wel degelijk het geval toen hij, eveneens in Schotland, voor het eerst de Beatles met ‘Love me do’ hoorde. Michael: “De Beatles waren al snel enorm populair in Groot-Brittannië. In Nederland duurde het nog lang voor ze doorbraken”.

Wat gebeurde er achter de schermen?
Michael maakte bewust mee hoe de groep uit Liverpool in een mum van tijd vanuit het niets naar de wereldtop opklom, hoorde ik: “Ik ging me onmiddellijk interesseren voor wat zich achter de schermen moest hebben afgespeeld. De figuur van Brian Epstein (1934-1967), hun manager, vond ik intrigerend. Wat voor beslissingen moest hij nemen? Voor mij was dat het begin van een levenslange fascinatie voor het functioneren van mensen in de muziekbusiness”.
In Nederland, op de middelbare school, organiseerde Michael schoolconcerten – met groepen als die van Rob Hoeke, de Haigs, Motions en Cuby & The Blizzards. Zo leerde hij zelf al een klein beetje wat zich in die wereld afspeelde.
Naar optredens van popgroepen
Als Michael weer eens in Dundee was, bezocht hij regelmatig popconcerten, die in de Caird Hall plaatsvonden. “Wat me het meest is bijgebleven was een optreden van de Spencer Davis Group in de zomer van 1966. Natuurlijk speelden ze hun grote hit ‘Keep On Running’. Ik was vooral onder de indruk van ‘I’m a man’, een song die op hun repertoire stond, maar pas later op de plaat verscheen. Zanger en toetsenman Stevie Winwood was heel jong, pas achttien jaar. Hij was vreselijk goed, evenals de bassist, zijn broer Muff.
Later, in de jaren zeventig, was ik in de Caird Hall ook bij een optreden van Deep Purple”.
Als populaire popgroepen naar Nederland kwamen, was Michael regelmatig van de partij. Zo zag hij anno 1967 de Kinks optreden in Club 192 (Scheveningen) en niet te vergeten de Jimi Hendrix Experience in Ahoy (Rotterdam, Hippie-Happy Beurs). In een tv-reportage gaf Philip Bloemendal er in 1967 over aan: “De twieners werden erheen gelokt met beatbandjes die voor erg veel sfeer moesten zorgen, maar dat niet altijd even overrompelend deden. Want tenslotte ontbraken de echte grote idolen”. En dat terwijl Pink Floyd, Bee Gees en Jimi Hendrix uit Engeland over waren komen steken.
Michael: “Ik ging speciaal voor Jimi Hendrix, die hitsingles als ‘The Wind Cries Mary’, ‘Purple Haze’ en ‘Hey Joe’ had. Vóór mij stonden zo’n vijftienhonderd mensen. Het geluid was snoeihard, een grote herrie. Enthousiast kon ik er niet van worden”.

Contact met Yde de Jong, manager van soulband The Free
Tijdens zijn schooltijd was Lambrechtsen, die in Rotterdam opgegroeide, in contact gekomen met Yde de Jong en Annelies Bendik, diens latere echtgenote. “De vader van Yde was in Rotterdam directeur van de Algemene Bank Nederland. Yde had het management op zich genomen van een soulband, The Free. Boven in de personeelskantine van de ABN-bank (op de Blaak) mocht de groep repeteren. Ik maakte amateur-opnamen van The Free – met mijn vaders Philips bandrecorder. Een popgroep die in een bankgebouw mocht repeteren, dat was, zeker in die tijd, toch wel bijzonder”.
Michael herinnerde zich dat The Free anno 1968 in de Rotterdamse Doelen het voorprogramma verzorgde van niemand minder dan Aretha Franklin. Hij ging erheen om The Free te zien, maar was geweldig onder de indruk van de zwarte soulzangeres. “Aretha trok die avond vervolgens naar het Concertgebouw van Amsterdam. Haar fantastische optreden daar, identiek aan dat in Rotterdam, werd verfilmd. Op YouTube kun je zien hoe dicht het publiek haar kon naderen”.
The Free – niet te verwarren met een Britse groep van die naam – deed het zeker niet slecht. Maar liefst drie keer wisten de Rotterdammers met hun bij Phonogram verschenen singles in de top 40 te komen: ‘Because I love you’, ‘Soul Party’ en vooral ‘Keep in touch’, het nummer dat de top 10 bereikte in 1968. De singles werden opgenomen onder leiding van topproducer Freddy Haayen (1941-2007).

De groep trof het in zekere zin, vertelde Michael. De vader van Yde kwam te overlijden. “Uit de erfenis investeerde zijn zoon geld om een touringcar en de beste PA-apparatuur voor de bandleden aan te schaffen”.
Yde trad kort daarna in dienst bij Red Bullet, het bedrijf dat Willem van Kooten en Freddy Haayen onder de vleugels van PolyGram opzetten. Yde verzorgde er een tijdlang de boekingen van de groepen. Later nam Huub Terheggen (1933-1989, RTL Luxemburg) hem in dienst om de belangen van Focus te behartigen. Yde was bovendien producer van het album dat Focus met de Amerikaanse zanger P.J. Proby maakte.
Ontmoeting met Linda en Paul McCartney
De eerste activiteiten die Michael in de muziekbusiness verrichtte deed hij terwijl hij nog op de HBS zat, waar hij in 1970 het diploma (b) haalde. Na zijn diensttijd vervuld te hebben schreef hij zich in 1972 in bij de Universiteit Utrecht om er Nederlands recht te gaan studeren.
In 1973, tijdens een verblijf in Schotland met zijn vriendin Gusta, had Michael een bijzondere ervaring, vertelde hij in Oegstgeest. “Ik had vernomen dat Paul McCartney, een van mijn helden, een boerderij bezat bij Campbeltown op het westelijke schiereiland Kintyre. Gusta en ik besloten er heen te gaan in de hoop op een ontmoeting met de voormalige Beatle”. The Beatles waren in 1970 uit elkaar gevallen.
“In Campbeltown vroegen we aan een taxichauffeur om ons erheen te brengen. Je kon je niet bij hem voor de deur laten afzetten, want er was geen openbare weg, zo bleek. Op het dichtstbij gelegen punt stopte de taxi. De man wees ons naar een punt in de verte en zei: ‘Verder kan ik niet. De rest moeten jullie maar lopen’.
Zoals gezegd, er was geen weg. Maar overigens wel een klein vliegveld in de buurt. Dus als de beroemde artiest naar zijn buitenhuisje reisde, kon hij dat door de lucht doen.

Dwars door de velden liepen we met z’n tweeën in de richting van de boerderij [High Park Farm] waar een man in boerenkleding met zijn kinderen aan het spelen was. Toen hij ons zag, kwam hij op ons af en begroette ons. Het was Paul McCartney. De kinderen waren inmiddels door de moeder (Linda) naar binnen gestuurd.
Wij deden of we hem niet kenden en dus ook niets van hem af wisten. Op zijn vraag wat we kwamen doen wezen we naar een heuvel achter de boerderij, die we van plan waren te beklimmen voor het uitzicht, althans dat zeiden we. Dat was de ‘Mull of Kintyre’, die hij vijf jaar later zou bezingen.
Paul liet ons weten dat hij de eigenaar van de ‘mull’ was. Erheen lopen was onbegonnen werk. Het was allemaal te ver om op één dag te doen. Waarom komen jullie hier niet een kop koffie drinken, met die woorden werden Gusta en ik bij hem uitgenodigd. Linda zorgde voor de koffie, die, in alle eerlijkheid, niet erg smaakte.
Weldra zaten we buiten met elkaar te praten. Wat ik voor de kost deed, vroeg Paul.
Ik legde hem uit dat ik rechten in Utrecht studeerde en studententoneel produceerde. McCartney maakte duidelijk uit dat hij popmuzikant was en kortgeleden een nieuwe band [Wings] met zijn vrouw begonnen was. Ik ben van plan om met de groep in studentensteden te gaan optreden, zei hij”.
Michael bleef zich van den domme houden. Hij liet niet merken dat hij oog in oog met zijn grote idool verkeerde. Misschien wel daardoor konden ze gemoedelijk met elkaar praten, bedacht hij (achteraf). Paul deed hem zelfs nog een aanbod. Een dag eerder had hij er zes puppies bij gekregen. Willen jullie er niet een van me hebben, stelde hij voor.
Dat was te veel gevraagd. Hoe moeilijk kon het niet zijn om zo’n dier Nederland binnen te loodsen. Moest de hond misschien in quarantaine, of zoiets. Zonder ‘een hond van Paul McCartney’ liepen ze door de velden terug naar de doorgaande weg. En vandaar terug naar Campbeltown.
“Toen ik later de clip van ‘Mull of Kintyre’ zag, herkende ik de plek waar ik zelf gelopen had. Ook de hoes van het Wings-album ‘Ram’ was er door Linda gemaakt. Dat kon ik goed zien”.

In Utrecht aan het werk
In Utrecht deed Michael heel wat ervaring op, met name in de filmwereld. Als assistent van cineast Jos Stelling was hij vanaf 1974 als productieleider betrokken bij de films ‘Rembrandt fecit 1969’ en ‘De pretenders’. Vanaf 1976 trad hij er tevens op als assistent-bedrijfsleider van bioscoop Springhaver Theater.
In die tijd maakte Michael bovendien kennis met Herman van Veen, zijn medewerkers en muzikale begeleiders die vanuit Utrecht opereerden – zoals pianist Laurens van Rooyen, componist/producer Chris Pilgram en Gerard Jongerius. “Gerard zorgde er met zijn bedrijf Flashlight voor dat het optreden van Herman in technische zin vlekkeloos verliep. Gerard was verantwoordelijk voor het vervoer en de opbouw van de technische apparatuur. Ik reed met hem mee en werkte enige tijd als onbetaald kabelsjouwer mee aan de voorstelling van Herman. Al doende leerde ik hoe geluid en licht voor een belangrijk deel het succes bepaalde van de voorstelling. Van Gerard leerde ik het gebruik van de kleurfilter Blauw 19 dat voor het toneelbeeld kenmerkend was. Zo hoorde ik steeds andere aspecten van wat zich achter de schermen afspeelde”.
Tijdens het opzetten van een studentenmusical en activiteiten in de discotheek Woollomoollo (Janskerkhof) kwam Michael in contact met Artisound, de studio van Eli van Tijn in Amsterdam en diens zoon Eric, student aan het conservatorium. Samen met Eric, grootgebracht achter het mengpaneel, maakte hij opnamen van student-cabaretier Fred Hekket en Sjardin’s Terrible Surprise (STS), de nieuwe groep van Peter Sjardin, eerder leider van Groep 1850, die met ‘Mother No-Head’ een hitsingle had.
Eric en hij zetten in 1979 het Artisound-label op, een productiemaatschappijtje en muziekuitgeverij. Zonder al te veel succes maakten ze met nog beginnende artiesten een aantal singles, die bij platenmaatschappijen CNR en Phonogram werden uitgebracht. Eén van de in die tijd gemaakte demo-opnamen, ‘Am I losing you forever’, zou in 1985 nog eens een hit worden voor Mai Tai.
Door zijn aanpak wist Michael zijn eerste bescheiden contacten in de Nederlandse platenbusiness tot stand te brengen. Hij maakte bijvoorbeeld kennis met Herman Heinsbroek, werkzaam bij CBS Records in Haarlem, die in 2002 nog namens de LPF fungeerde als minister van Economische Zaken. Heinsbroek wees de demo’s af.
Bij EMI (Bovema) drong hij door tot bij Coen van Vrijberghe de Coningh (1950-1997) die als producer met ‘Je loog tegen mij’ van Drukwerk in 1982 de bovenste plaats in de top 40 wist te bereiken. Coen had voor EMI ook een album met Johnny Lion geproduceerd in een poging diens carrière te herstarten. Coen zou later schitteren in zijn rol als Johnny Flodder.
Michael: “In de jaren erna bleef ik nog een tijd betrokken bij Artisound Records en Artisound Music. Korte tijd deed ik bovendien het management van John(ny) Lion, die onder meer de titelsong zong van ‘Brandende Liefde’, de film van Rob Houwer, waarvoor Laurens van Rooyen de muziek had gecomponeerd. John mocht onder dezelfde titel een single maken geproduceerd door René Nodelijk”.
Lambrechtsen had stap voor stap op de meest uiteenlopende terreinen van de muziekbusiness ervaring opgedaan. Wat er achter de schermen van het vak gebeurde, iets dat hem al op jeugdige leeftijd zo gefascineerd had met Brian Epstein en de Beatles, leverde steeds minder geheimen op.
Vaste baan bij Frits Hirschland

Voor Michael, bijna 30 jaar en met heel wat losse ervaringen, was de tijd aangebroken om serieus aan een vaste baan, met een vast inkomen, te gaan denken. In 1980 stuurde hij brieven naar alle Nederlandse platenmaatschappijen waarin hij liet weten op zoek te zijn naar een functie in de muziek-industrie.
Het ging ineens razendsnel. Na zo’n brief werd hij de volgende ochtend gebeld door Frits Hirschland (1948-1999), die bekend stond als de flamboyante en extroverte manager van de Nederlandse popgroep Kayak. Frits nodigde hem die zelfde dag nog uit voor de lunch in de Jonge Haan, op de ’s Gravelandseweg in Hilversum.
Het gesprek met Hirschland verliep uitermate voorspoedig voor Michael. Ter plekke werd hij benoemd tot general manager van het door Frits opgezette bedrijf Qcumber. “In recordtijd introduceerde Frits me overal in het Gooi. Ik maakte kennis met producer Gerrit-Jan Leenders die bij EMI het repertoire van Kayak onder zijn hoede had gehad en in 1979 onafhankelijk verantwoordelijk was voor de continentale hitsingle ‘Weekend’ van Earth & Fire. Bovendien met Willem Barents, directeur van Phonogram, Willem van Kooten, Frans Mijts, Frans de Wit en Kees de Blois van EMI Music, Kees Baas, directeur van CNR, en Ton van den Bremer, die de internationale exploitatie van het Nederlandse PolyGram-repertoire verzorgde.
Met Frits maakte ik afspraken voor een redelijk maandsalaris. Zo had ik voor het eerst in mijn leven een vaste financiële basis”.
Michael: “Frits had geen vaste woon- of verblijfplaats. Hij woonde in Huizen bij Johan Slager, gitarist van Kayak. Bij de Jonge Haan had hij op de eerste verdieping een ruimte als kantoor gehuurd. In de kamer ernaast was ondernemer Henri Remmers neergestreken. Henri had vroeger bij Veronica gewerkt en heeft recentelijk museum Corpus in Oegstgeest opgezet. In die tijd was hij tv-producent (Holland on Satellite)”.
Frits liet Michael zijn kantoor zien. “Er stonden drie koffers, helemaal vol met papieren. Daarin zat de ‘administratie’: contracten, bankafschriften, royalty-statements etc. Ga die maar ordenen, zei hij. Daar ben ik een tijd mee bezig geweest. Langzaam ontdekte ik hoe de activiteiten van Frits zakelijk in elkaar zaten. Het werd mijn taak om Frits vanuit de achtergrond ter zijde te staan. Ik mocht overal bij zijn, terwijl Frits op een uiterst creatieve manier zijn zaken afhandelde.
Qcumber was door hem opgezet samen met Gerrit-Jan Leenders. Het bedrijfskapitaal was waarschijnlijk tot stand gekomen uit hun deel van de opbrengst van de Earth & Fire hit ‘Weekend’, geproduceerd door Gerrit-Jan, waarvan zeer veel exemplaren verkocht waren in Europa”.
Michael ontdekte hoe Qcumber was opgebouwd. “Het bedrijf van Frits en Gerrit-Jan had VOF’s met diverse popartiesten en -groepen, onder wie Kayak, Earth & Fire, Rick van der Linden, Rein van de Broek (beiden ex-Ekseption) en Renée, de groep van gitarist René Nodelijk en zijn echtgenote, zangeres Anja Exterkate”.
Nodelijk had als leider van René & The Alligators succes gehad met instrumentale muziek. In 1978 maakte hij een comeback met een gezongen versie van ‘Sweet Nothings’ (Brenda Lee) en in 1982 verscheen ‘High time he went’, een eigen song van Anja en René, geproduceerd door Bert Ruiter van Earth & Fire in de Nederlandse top tien.
“Frits Hirschland deelde als Qcumber gelijk op met de artiesten van de groepen van wie hij de zaken behartigde. Zijn inkomsten bedroegen dus ongeveer twintig procent van het totaal. Dat was niet ongebruikelijk in die tijd”.
Michael ontdekte hoe ingewikkeld de platenbusiness soms in elkaar kon zitten. Hij was bijvoorbeeld verbaasd over de houding van platenmaatschappij Phonogram, die Kayak voor een flink bedrag van EMI had overgenomen en meer dan stevig geïnvesteerd had in de opnamen van een nieuw album. Frits en Michael hadden een gesprek op het Qcumber-kantoor met Rob Edwards, marketing manager van het bedrijf, om te overleggen hoe de elpee onder de aandacht van het publiek gebracht zou worden. Daar bleek helemaal nog helemaal niet over nagedacht te zijn, kon hij zich nog goed herinneren. Hij kon daarom wel enig begrip opbrengen voor de fratsen die Frits af en toe uithaalde om aandacht voor zijn artiesten te genereren, zowel binnen als buiten de industrie.
Michael en Frits
Als rechterhand van Frits leerde Michael zijn ‘leidinggevende’ ook persoonlijk kennen. “Frits was de zoon van een joods echtpaar dat in de jaren dertig uit Essen naar Nederland had kunnen vluchten toen de nazi’s er aan de macht gekomen waren. Zijn vader was er bovendien in geslaagd het familiekapitaal te redden. Na de oorlog functioneerde hij met succes in de Nederlandse bankwereld.
Frits was de jongste van twee broers. Zijn oudere broer had op jeugdige leeftijd zelfmoord gepleegd. Frits had er een trauma aan overgehouden. Het moet voor zijn vader en moeder een probleem geweest zijn dat hun overgebleven zoon de ambities van zijn ouders niet overnam en in de muziek ging werken”.
Frits was de man die extrovert aan de weg timmerde, overeenkomsten afsloot met platenmaatschappijen. Verantwoording afleggen aan zijn artiesten was, wist Michael, niet zo aan hem besteed. “De leden van bijvoorbeeld Kayak en Earth & Fire hadden er weinig of geen idee van hoe ze aan hun inkomen kwamen. Ze ontvingen geld, maar kregen van Frits niet precies te horen waar dat op gebaseerd was. Op den duur was dat natuurlijk niet houdbaar. Pim Koopman, op dat moment al lang uit Kayak, was kennelijk nog steeds woest op zijn ex-manager. “Op enig moment was ik op kantoor aan het werk, werd gebeld door Ruud van Dulkenraad vanuit het promotiekantoor van CNR, dat Pim met bijl in de hand langs was gekomen op zoek was naar Frits. Frits werd gewaarschuwd en wist zich tijdig onvindbaar te maken.

Ook Jerney Kaagman en Bert Ruiter (Earth & Fire) eisten om opheldering. Daar had Frits geen zin in en stuurde mij (met een formele volmacht op papier) naar een neutraal terrein (Eindhoven) om alle details uit te leggen. Er was door financieel adviseur Charles Draak in ’s-Gravendeel (Adkon Groep Nederland BV), met hulp van accountantskantoor Loyens & Volkmaars (Rotterdam) een constructie opgezet waarbij het vele geld dat de groep op dat moment met name in Duitsland had verdiend bij een bank op Jersey veilig werd gesteld. Ooit heb ik voor Frits letterlijk een cheque van honderdduizend mark bij Arcade in Duitsland opgehaald en bij de Amsterdamse vestiging van de ‘Jersey’-bank ingeleverd ten gunste van de Earth & Fire-rekening aldaar. Achteraf bekeken kostte de ingewikkelde constructie meer geld dan het fiscale voordeel dat het opleverde”.
Michael maakte nu zelf mee wat het betekende om achter de schermen te werken.
Bolland (& Bolland)
Qcumber, zo bleek, was op den duur niet levensvatbaar. Na een paar jaar was er onvoldoende geld om het bedrijf te laten voortbestaan. Bovendien had Frits vanuit een onderkomen in Blankenham te royaal geleefd. Bij toprestaurants als Kaatje bij de Sluis (Blokzijl) en de fiscus stond Hirschland voor grote bedragen in het krijt. Op instigatie van Michael vroeg hij eind 1983 het eigen faillissement van Qcumber aan.
Frits trok zich terug uit de muziekbusiness en ging zich in Suriname inzetten voor de opstand van de bosnegers onder leiding van Ronnie Brunswijk tegen het bewind van Desi Bouterse. Michael: “Frits vergeleek de onderdrukking van de bosnegers met die van de joden onder de nazi’s. Hij vond het zijn plicht om zich aan te sluiten bij de troepen van Brunswijk, in verzet te komen, omdat niemand anders dat deed”.
In die tijd zette Michael samen met Yde de Jong productiemaatschappij Aztec Records op.
“Yde was inmiddels eigenaar van studio The Bandstand in Hilversum – dat was een goed startpunt voor het opzetten van een eigen label. Evert Wilbrink bracht buitenlandse acts aan waarvan de masters licentievrij waren. Zo werd b.v. enkele albums met Andy Pratt uitgebracht. Ook werden Nederlandse albums uitgebracht van b.v. kleinkunstenaar Theo Nijland en van de groep The Jury”.

Rob en Ferdi Bolland hoorden eveneens tot de cliënten van Frits Hirschland. De broers namen in het begin van de jaren tachtig de Oostenrijker Falco (1957-1998) onder hun hoede. De samenwerking pakte geweldig uit. Bolland-Falco producties als ‘Rock Me Amadeus’, ‘Vienna Calling’ en ‘Jeanny’ wisten in 1985-86 internationaal de top van de hitlijsten te halen, tot zelfs in Amerika toe.
Het succes van Falco zorgde voor flink wat inkomsten, niet alleen uit de verkoop van de platen en cd’s, maar tevens uit de publishing. De twee broers hadden de hits van Falco geschreven. In die tijd ook scoorde Status Quo internationaal met ‘In the army now’, eveneens uit de pen van Rob en Ferdi.
Michael: “Bolland – onder die naam gingen de broers opereren – kocht een lege BV op, dat kon toen nog eenvoudig: Le Disque (Holland) BV, eigendom van Eddy Hilberts, die grote Pussycat-hits als ‘Mississippi’ geproduceerd had. Bovendien namen ze de kantoorruimte van Hirschland en Henri Remmers over bij de Jonge Haan in Hilversum.
Rob en Ferdi werden ook eigenaar van Studio Soundpush in Blaricum, eerder in handen van Veronica, Frans Mijts en Jaap Eggermont. Georgette Koopman, de zus van Pim Koopman, die daar al werkzaam was, kreeg opdracht de studio te runnen”.
Michael Lambrechtsen werd in 1985 aangesteld als general manager van Le Disque. Evenals in zijn samenwerking met Frits Hirschland opereerde hij achter de schermen, zorgde ervoor dat de zaken liepen zoals ze moesten lopen. Hij was daarbij verantwoordelijk voor alle financiën en de vele contracten van de Bolland Companies, zoals het conglomeraat later heette.
Acht jaar lang zette Michael zich in voor Rob en Ferdi. “In 1993 waren we op elkaar uitgekeken en scheidden onze wegen zich”.

***
Uit het gesprek met Michael Lambrechtsen werd nog eens duidelijk – ik [HK] wist het al uit eigen ervaring – dat achter de schermen ‘alles met alles samenhing’. Op de achtergrond veranderde je niet alleen zelf van functie, vrijwillig of niet, dat deden de mensen met wie je omging ook bij voortduring.
Als je in de muziekbusiness opereerde kwam je steeds weer in een andere positie terecht en was je betrokken bij allerlei inititieven. Zo trad Michael, hoorde ik, op als initiatiefnemer van GONG, het Genootschap van Onafhankelijke Nederlandse Geluidsproducenten, bij wie de Bollands zich niet wilden aansluiten.
Dat initiatief ontstond, vertelde hij, omdat het muziekproducers, die voornamelijk verantwoordelijk zijn voor de speelwijze en klankleur van studio-opnamen, geen SENA-rechten konden claimen. “Het vak van muziekproducer werd (nog steeds niet) door de wet erkend. SENA-rechten kwamen daardoor alleen terecht bij de labels en artiesten. Een zelfstandig SENA-recht heeft een muziekproducer niet en dat vonden de GONG-leden onrechtvaardig. GONG vond dat een muziekproducer gelijkgesteld konden worden aan een dirigent, die wel wettelijk is erkend. Een procedure werd gestart met als einddoel een uitspraak van de Hoge Raad. Zo ver is het nooit gekomen, omdat zo’n langdurige procedure te veel van het uithoudingsvermogen van de producers vroeg”.
Na zijn vertrek bij Rob en Ferdi zette Michael een eigen bedrijf op, Checkpoint Services, waarbij hij naar eigen zeggen als adviseur optrad voor tal van artiesten en producers, zoals Lee Towers, 2 Unlimited, Hans van Hemert, André van Duin, Chris Pilgram, Cees van Leeuwen (Caught In The Act), Twenty 4 Seven en Mental Theo & Charly Lownoise.
Hij controleerde namens zijn cliënten royalty-statements en adviseerde bij platen- en publishing contracten. Ook bij GONG bleef hij betrokken. In dat kader ontmoette hij ook George Martin, beroemd als Beatles producer, die voorzitter was van wat toen de The British Record Producers Guild heette (tegenwoordig Music Producers Guild). Deze werd in 1985 in de UK opgericht om exact dezelfde reden als GONG.
In 1996 verliet Michael de muziekindustrie en stapte over naar het Nederlands Omroepproductie Bedrijf (NOB) – hij werd er directeur van dochteronderneming AVP (Amsterdam Video Postproductions). Vanaf 2002 tot 2014 was hij directeur van branchevereniging NVF, de Nederlandse Vereniging van Filmdistributeurs, waarbij aangesloten de Hollywood-majors en de Nederlandse independent distributeurs.
Je kunt wel zeggen dat Michael Lambrechtsen vorm gegeven heeft aan zijn groeiende belangstelling, ontstaan bij de eerste successen van de Beatles, voor wat zich achter de schermen van de muziekwereld allemaal afspeelde.
Harry Knipschild
28 april 2021
* 22 november 2021. Caesar Glebbeek schreef me dat de Bee Gees niet op de Hippy Happy Beurs hebben opgetreden. Volgens hem hebben ze op het laatste moment afgezegd. Dat had hij vernomen van organisator Wim van Krimpen.
Clips
- Raadplegingen: 3755