422 - Harm Peter Smilde, auteur van drie boeken over de geschiedenis van de popmuziek
Op 31 maart 2021 kreeg ik bezoek van Harm Peter Smilde, op 29 oktober 1966 geboren in Rotterdam. Harm Peter runt een communicatiebureau vanuit Culemborg. Daarnaast is hij de auteur van – tot nog toe – drie boeken over de geschiedenis van de popmuziek, waarvan het eerste, Helden van toen (2017) als ondertitel heeft: ‘The Tielman Brothers en de Nederlandse rock-’n-roll. 1957-1967’.
In Nederland verschijnen meer en meer boeken waarin het verleden en heden van de popmuziek wordt vastgelegd. Eindelijk, zou je kunnen zeggen. Als een belangrijke uiting van de cultuur vanaf de tweede helft van de twintigste eeuw krijgt Nederlandse popmuziek steeds meer officiële erkenning, met prijzen, subsidie en andere vormen van ondersteuning. Langzaam maar zeker wordt nu ook de historie vastgelegd, soms in memoires door de artiesten zelf (Peter Koelewijn, Jaap van Eik), maar ook door auteurs als Rutger Vahl (George Baker), Fred Baggen (Supersister), Peter Voskuil (‘Dutch Mountains’), Hans Becker (Radio Veronica), Lutgard Mutsaers (Kaz Lux), Maarten Steenmeijer (Golden Earring) en Harm Peter Smilde.
Jeugdmuziek
Harm Peter groeide op als jongste zoon in een gereformeerd gezin. Televisie hadden ze niet in huis. Als hij naar Toppop wilde kijken moest hij dat bij zijn oma doen. Op die manier zag hij de bijzondere clip van ‘Lust for life’ (Iggy Pop) in 1977, hoorde ik.
Ook de radio speelde in eerste instantie geen grote rol in zijn leven. Dankzij zijn oudere broers met een eigen platencollectie luisterde Harm Peter naar Lynn Anderson (‘Rose Garden’), Moody Blues (‘Question’), Queen (‘Killer Queen’, ‘Now I’m here’), Earth & Fire (‘Maybe Tomorrow Maybe Tonight’) en Ekseption (‘The 5th’). Het album ‘A New World Record’ van Electric Light Orchestra (1976) staat hem uit die tijd ook nog goed bij.
Tweedehands schafte hij wat later zelf platen aan, zoals ‘Sgt Pepper’, kort na zijn geboorte door de Beatles uitgebracht. Maar ook platen van de Moody Blues (‘Singer in a rock & roll band’), Yes, Talking Heads en Genesis.
Om op de hoogte te blijven van de nieuwste popmuziek nam hij programma’s met elpee-muziek van de radio op, zoals die van Willem van Beusekom (VARA) en Vincent van Engelen (KRO). Bovendien kon je in de Centrale Discotheek onder de Doelen in Rotterdam voor een gulden een elpee lenen om die dan op musicassette (mc) vast te leggen. Dat deed hij samen met zijn broer, om de kosten te drukken.
Zijn selectie in de Discotheek werd vaak bepaald door de recensies van albums in popkrant Oor. Als daar een plaat zijn interesse opriep, wilde hij die beluisteren. Sommige platen bleken interessante muziek te bevatten, bij andere albums was hij soms teleurgesteld.
Studie in Leiden
Toen Harm Peter bij me op bezoek kwam zag hij de naam C. van Bree op het bellenbord van Molenzicht. “Dat is toch niet professor Cor van Bree”, vroeg hij. “Bij hem heb ik college gelopen tijdens mijn studie”.
Smilde heeft Nederlandse taal- en letterkunde gestudeerd in Leiden. Met een scriptie over Godfried Bomans voltooide hij in 1993 zijn academische opleiding. Als keuzevak koos hij voor geschiedenis en verdiepte zich ook in die van Nederlands-Indië. Zo zat hij in de collegebanken bij Wim van den Doel, auteur van boeken als De Stille Macht, Het Rijk van Insulinde, Afscheid van Indië en recentelijk een biografie van Snouck Hurgronje (Snouck).
Harm Peter bekwaamde zich in het interviewen. Mede daardoor uitte hij zich complimenteus over het nieuwe boek van David Van Reybrouck, Revolusi, een geschiedenis van Indië/Indonesië, waarin de auteur ‘op het nippertje’ nog van gedachten kon wisselen met mensen die de overgang van kolonie naar een onafhankelijke republiek hebben meegemakt. “Daarom is het zo’n belangrijk werk geworden”, ving ik op.
Tijdens zijn studie liep hij niet alleen stage bij uitgever Mai Spijkers (Prometheus, Bert Bakker), maar hij volgde in 2006 een masterclass interviewen bij Frènk van der Linden, auteur van Tot op het bot. Gesprekken over ziel & zaligheid (1999), boordevol interviews, onder anderen met Freek de Jonge, Rob de Nijs, André van Duin, Ben Holthuis en Herman Brood, maar ook Jan Marijnissen, Irene Vorrink en Joseph Luns.
Harm Peter ging zelf muziek maken en schrijft interviews voor ZING-magazine. Samen met Rien Rouw publiceerde hij in interview-vorm Die oorlog. Opgroeien in bezettingstijd (2010) en op eigen kracht Naar de Russen (2012).
Harm Peter en Freek de Jonge
Tielman Brothers
Na enige tijd verscheen het eerste popboek van de hand van Harm Peter Smilde. In de inleiding kon je lezen: “Ik denk dat het ongeveer 2010 was dat ik Leo Blokhuis hoorde zeggen dat The Tielman Brothers tot een van de belangrijkste vroege bands van de Nederlandse popmuziek behoren. Ik had nog nooit een noot van hen gehoord, wist zelfs geen enkel liedje van de band op te noemen”.
Harm Peter raakte geïnteresseerd en maakte gebruik van de door hem ontwikkelde expertise. “Ik wilde met ooggetuigen spreken. Dat viel niet mee. Toen ik in 2012 begon, was van de broers alleen Reggy nog in leven. Het lukte maar niet met hem in contact te komen. Allerlei muzikanten waren vrijwel onbereikbaar of ze hadden niet zoveel trek om over het verleden te praten.
Op het internet leek veel informatie te zijn, maar al snel ontdekte ik dat de verhalen veel op elkaar leken en dat bronnen of data ontbraken. De website van Piet Muys was een uitzondering”.
In tegenstelling tot radiomensen en journalisten, gewend om een stukje voor de krant van de volgende dag te schrijven, en ook later boeken ‘uit de losse pols’ volschreven, ging Harm Peter door met zoeken en verantwoorden van bronnen. Historicus Wim van den Doel trad soms als ‘meelezer’ op.
De Tielman Brothers stonden bekend als koningen van de indorock. Maar al snel prikte de auteur nogal wat mythes door. “Het woord indorock zul je in dit boek niet vaak tegenkomen. ‘Indorock bestaat helemaal niet’, heeft Andy Tielman gezegd en daarmee ben ik het eens. Het is een etiket dat pas jaren later is geplakt op een verzameling bands die heel verschillend klonken. Die bestonden uit Indo’s, Molukkers, Surinamers, Nederlanders, met soms een Duitser of een Engelsman erbij. Geen van de muzikanten van toen had ook maar een moment het gevoel dat ze indorock speelden. Ze speelden gewoon rock-’n’-roll”.
Het poneren van ‘halve waarheden’ was niet ongebruikelijk in de scene waar de Tielman Brothers uit voortkwamen. In zijn boek liet Smilde zien dat hij zich in de Nederlandse literatuur verdiept had.
“Soms is het lastig om feiten en fictie uit die ruige en rumoerige tijd van elkaar te onderscheiden. Dat komt door het grotendeels ontbreken van van objectieve documentatie en beeldmateriaal, maar ook doordat de Tielman Brothers al dan niet verzonnen verhalen (of mythes) over zichzelf verspreidden. Dat is iets wat vader Herman Tielman in zijn tijd in Indonesië al deed. In de correspondentie van het commissariaat in Palembang uit de periode 1952 tot 1956 [door de auteur onderzocht] komt hij een beetje naar voren als een praatjesmaker die vaak ‘ongeloofwaardige’ informatie gaf. Het lijkt een Tielman-trekje.
Misschien is het ook een Indo-trekje zoals Adriaan van Dis dit van zijn vader beschrijft: ‘De taal aan tafel was Indisch. Mijn vader kruidde zijn zinnen met petjoh. En hij schepte Indisch op. Wat kon die man overdrijven! Getallen groeiden in zijn mond. Tien werd vanzelf honderd. Duizend al snel een miljoen. Het gewoonste maakte hij ‘ontzettend’, het kleinste ‘gigantisch’”.
Mythes en feiten
Smilde gaf tevens het woord aan Woody Brunings, afkomstig de West, zanger van de Crazy Rockers, een andere bekende indorockgroep. “Mythes horen bij de rock-’n’-roll. We hebben met de groep ook een publiciteitsfoto bij een vliegtuig gemaakt. Sidney [Rampersad, gitarist-zanger] strooide het verhaal rond dat we een eigen vliegtuig hadden. Terwijl hij zelf enorme vliegangst had nota bene. Als mensen ons daarnaar vroegen, dan hielden we de waarheid in het midden, dat moest van Sidney.
Je wilde je beter voordoen dan je was, vandaar ook die Mercedessen. Die grote auto’s kregen de Tielmans vaak van bevriende en beruchte autohandelaren in bruikleen. Die gasten waren allemaal gigantische bewonderaars van de broers. Zo kon het gebeuren dat zo’n kerel in een dronken bui zo’n blitse auto tijdelijk aanbood. Dat was promotie voor die auto en voor de zaak. Na een tijdje moest dat monster natuurlijk weer terug.
In de volksmond was het: die gasten hebben geld. En dan zeiden ze: ‘Ja, ik heb hem ingeruild, waardeloze auto, deze is beter’”.
Uit eigen ervaring kon Brunings nogal wat ontzenuwen. “Een andere mythe is dat de broers allemaal pencak silat konden, de Indonesische vechtsport. De Duitsers geloofden dat. Anderen vertelden dat ook: ‘Hij is goed, hij springt zo tegen het plafond’. Bleek allemaal geen reet van waar te zijn. Ponthon [Tielman] had wel eens gebokst en Reggy beheerste een soort pencak silat, maar dat was een dans”.
Harm Peter en Woody Brunings
Niet iedere getuige wilde onder eigen naam in de biografie verschijnen. ‘Een betrouwbare bron uit Tielman-kringen’ gaf informatie over de Amerikaanse ambities van de groep: “Op een zeker moment kregen de Tielman Brothers een uitnodiging om naar Amerika te komen. Dat plan kwam niet van de grond. Al snel daarna ging het verhaal dat Andy alleen met zijn broers naar de VS wilde. Terwijl het juist het omgekeerde was.
Andy heeft geprobeerd daarheen te gaan om een solocarrière op te bouwen. Hij ging naar Las Vegas, waar het wemelde van topzangers en -muzikanten die blij waren als ze daar een kans kregen. Andy begon eisen te stellen. Een van die snelle Vegas-boys, harde zakenlui, maakte snel een einde aan het avontuur. Letterlijk kreeg Andy te horen: ‘Who the fuck do you think you are?’”.
Het kritisch volgen van de feiten in de loopbaan van de Tielman Brothers doet natuurlijk niets af aan de kwaliteiten van de groep. Dat blijkt bijvoorbeeld in de biografie die de Brit Johnny Rogan (1953-2021) in 2005 publiceerde van Van Morrison.
De Ierse artiest trad anno 1963 als lid van de Monarchs op in de Duitse stad Frankfurt. De muzikanten deden bovendien inspiratie op elders in de stad. Een van hen liet optekenen hoezeer hij onder de indruk was van ‘The Taelman Brothers, an Indonesian group with a fantastic guitar sound’. Een bijzonder verhaal, mijns inziens – een buitenstaander die onbevangen getuige was zonder zich met mythevorming bezig te hoeven houden. De naam van de groep had hij maar half onthouden, maar de muziek was hem bijgebleven.
Resultaat van het boek
Harm Peter Smilde deed goed werk als historicus van de indorock. Dat werd hem door de Indische gemeenschap evenwel niet in dank afgenomen. Op de Tong Tong Fair (vroeger: Pasar Malam) zul je zijn interessante boek zelden of nooit aantreffen. Bij de opening van een tentoonstelling over de Tielman Brothers in Breda (2018) was voor de auteur van Helden van toen evenmin een plaats bestemd.
Blijkbaar doen de mythes en legendes het beter dan de feiten.
Bob Dylan
Van de biografie van de Tielman Brothers zijn ruim duizend explaren verkocht – een ‘normaal’ aantal. Echte bestsellers zijn dat soort boeken vrijwel nooit. Voor iemand die lang in de muziekbusiness heeft gewerkt, zoals ik [HK], is het wennen aan zulke kleine aantallen. Heel wat boeken verschijnen dan ook alleen als ze voldoende (met enkele duizenden euro’s) gesubsidieerd worden. In de meeste boeken kun je voorin de naam van de subsidie-gever vinden. Van het schrijven van een popboek kun je – in Nederland althans – niet leven.
Ook bijzonder is het te constateren dat een auteur niet aan een vaste uitgeverij verbonden is. In de muziekbranche is het afsluiten van langdurige exclusieve overeenkomsten de gewoonste zaak van de wereld.
Het tweede boek van Harm Peter Smilde, How does it feel. Leven met Bob Dylan, werd niet opnieuw door de Amsterdamse uitgever Paul Roosenstein (SWP) in roulatie gebracht, maar verscheen in onderling overleg bij Lannoo.
In de inleiding verwees Smilde opnieuw naar zijn jeugd. “Ik moet twaalf geweest zijn toen ik de zolderkamer van mijn broer binnenliep en een bijzonder soort muziek hoorde. Hij draaide de door hem zojuist aangeschafte elpee ‘Street-Legal’. Zelf had ik me tot die tijd vooral verlustigd in de muziek van Vivaldi, Moody Blues, Paganini en ELO.
In de zomer van 1979 zat ik dagen met een koptelefoon aan de stereo gekluisterd te luisteren naar ‘Bob Dylan at Bodukan’. Daar was een mooi tekstboek bij dat ik aandachtig meelas, hoewel ik het Engels nauwelijks machtig was”.
Harm Peter stelde een bijzonder verschijnsel aan de orde. “Dylan grijpt je, al begrijp je het niet. Ik vond ‘It’s alright, ma (I’m only bleeding)’ prachtig en intrigerend, terwijl ik durf te beweren dat misschien nog geen twintig procent tot mijn onrijpe tienerbrein doordrong. Die klanken en woorden herbergden de belofte van een wonderbaarlijk land dat ik mocht gaan ontdekken”.
De zoektocht bracht een en ander teweeg in het leven van de jongeman, zoals hij zelf bekende. “Het was niet alleen rozengeur en maneschijn, die vreemde fascinatie had ook schaduwkanten. Ik leende geld voor concertkaartjes en gaf dat niet terug. Zelfs heb ik een keer, ik beken het met schroom, gestolen voor Bob Dylan.
Tijdens mijn studie in Leiden bereikte ik een financieel dieptepunt. In die tijd was een favoriete tijdverdrijf van junks het stelen van autoradio’s. Op zeker moment liep ik langs een auto met een halfopen raampje en de radio keurig in de slede. Ja, dan vraag je erom. Van de opbrengst kocht ik de zojuist verschenen elpee ‘Down in the groove’ (1988)”.
Dat verhaal was door de auteur (bewust) verzonnen, liet hij me weten. “Bijna iedereen geloofde het onmiddellijk. Het liet zien hoe makkelijk mythes in de wereld zijn te brengen”.
How does it feel. Leven met Bob Dylan
Over Bob Dylan zijn heel wat boeken geschreven. Harm Peter was zeker niet de eerste. Hij kwam op het idee in een droom. “Op een ochtend werd ik wakker in de vaste overtuiging dat Bob Dylan was overleden. Gebrekkige wifi zorgde ervoor dat ik dat niet onmiddellijk kon verifiëren, dus bleef ik een minuut of tien in deze modus hangen. Genoeg om na te denken over de vraag: waar was je toen je hoorde dat Dylan overleed?”
Smilde wist zijn idee te realiseren. Opnieuw was sprake van een literaire aanpak, gebaseerd op gesprekken – met tientallen mensen, zoals cabaretier Freek de Jonge, zanger Rikkert Zuiderveld (van Elly & Rikkert), Bert van de Kamp (muziekjournalist bij Oor), singer-songwriter Lucky Fonz III, Ernst Jansz, Henk Hofstede van de Nits, de Vlaming Raymond van het Groenewoud, maar ook dichter Benno Barnard, Rob Mutsaers, geestelijke in de katholieke kerk, en de recent overleden politicus Gijs Schreuders.
De economische kant wordt in How does it feel. Leven met Bob Dylan niet aan de orde gesteld. Smilde had bijvoorbeeld iemand van de platenmaatschappij of zijn muziekuitgeverij kunnen benaderen. Pogingen om de artiest zelf aan het woord te laten hadden geen resultaat. “Dat wist ik natuurlijk wel. Bert van de Kamp (Oor, 1947-2020) pakte het anders aan. Als hij een muzikant die met Dylan gewerkt had te spreken kreeg, vroeg hij steevast om informatie”.
vlnr Henk Hofstede, Constant Meijers, Bert van de Kamp (onder foto van Jip Golsteijn)
Ernst Jansz, oprichter van Doe Maar (18 jaar eerder dan Smilde geboren), had in zijn jeugd een zelfde insteek als Harm Peter, een generatie later. Ook hij was gefascineerd door Dylan, zonder diens teksten te begrijpen.
“Het was de tijd van de eerste jeugdbeweging en later Provo. Met zijn muziek gaf de jonge en jeugdige Dylan een stem aan die tijd. Ik weet niet wat me toen fascineerde aan Bob Dylan. Wat me in de loop van de tijd enorm is gaan intrigeren is dat ik de teksten eigenlijk niet begreep, maar wel ongelooflijk mooi vond. Als ik zijn teksten [nu] lees, denk ik: o, zingt hij dat? Het was voor mij een geheim, iets wat niet helemaal duidelijk werd, maar je had een vermoeden”.
In het gesprek van 31 maart legde Smilde uit dat ook Bob Dylan in zijn uitspraken de waarheid niet centraal stelde, om het zachtjes te zeggen. In het boek gaf hij bijvoorbeeld aan: “In zijn mythologie heeft Dylan altijd een voorliefde gehad voor het zwerversbestaan, met zijn verhalen dat hij vanaf zijn dertiende keer op keer van huis wegloopt (niets dat daarop wijst), dat hij een wees is (hij schrijft zijn ouders in 1961 per ansichtkaart dat hij zich wast en zijn tanden poetst, nodigt ze in 1963 uit voor zijn concert in Carnegie Hall) en dat hij is opgegroeid in het circus in Gallup, New Mexico (niemand heeft hem daar ooit gezien)”.
Maar in tegenstelling tot bijvoorbeeld Andy Tielman ging het Bob er niet om zich beter voor te doen dan hij was. Dylan zou er meer op uit zijn om een wolk van onduidelijkheid tot stand te brengen. Door middel van onjuistheden en halve waarheden bleef het gissen naar zijn ware aard en de echte feiten.
Dat was overigens niet het thema van zijn literaire boek: leven met Bob Dylan. Wie aan het woord kwam kreeg de kans zijn of haar leven te spiegelen aan dat van de singer-songwriter. Zoals Sjoerd de Jong, journalist bij NRC Handelsblad:
“Bob Dylan belast je leven. Dan bedoel ik niet alleen de Dylan van protestsongs en maatschappijkritiek, maar misschien nog wel meer de latere, meer cynische Dylan, met zijn zwartgallige kijk op de wereld. In zijn rijpe werk zit een aanklacht tegen menselijke ijdelheid en grootheidswaan die veel dieper gaat dan ‘maatschappijkritiek’. Je kunt dat horen in zijn hatelijke nummers over liefde en relaties, met als summum ‘Idiot Wind’, maar ook in de religieuze ballades op ‘John Wesley Harding’ en in veel van zijn latere werk, met nummers als ‘Dignity’ of ‘Not Dark Yet’. Er spreekt een grote walging uit van de moderne wereld – en soms van zichzelf.
Wat mensen trouwens wel eens vergeten: Dylan is en blijft een Amerikaanse artiest en wil dat ook zijn. Het is niet zo vreemd dat hij zich spiegelt aan Sinatra of Elvis. Bij zijn roemruchte Europese tournee met The Band in 1966 hing er op het podium een enorme Amerikaanse vlag – pure provocatie ten tijde van de oorlog in Vietnam, waar Dylan zich trouwens nooit zo kritisch over heeft uitgelaten als veel Amerikaanse muzikanten.
De eerste generatie Dylan-liefhebbers heeft hem ten onrechte alleen maar willen zien als een linkse protestzanger. Dat ligt anders voor mijn generatie, die later pas instapte. Wij waren ook links, uiteraard, maar daar hadden we geen Dylan voor nodig”.
Voor menigeen, is de boodschap in het boek, betekent Bob Dylan meer dan de zanger van een aantal songs.
Van Dylan naar Pussycat
In 2016 werd aan Bob Dylan de Nobelprijs voor literatuur toegekend. Een erkenning van dat niveau is Pussycat niet ten deel gevallen.
Harm Peter legde me uit hoe hij er toe gekomen was om een boek over de Limburgse groep te schrijven. Het had indirect te maken met de Indische achtergrond van Lou Willé, gitarist van Pussycat en de vroegere echtgenoot van zangeres Toni Kowalczyk, een van de drie zingende stiefdochters van een Poolse mijnwerker, die in Zuid-Limburg was neergestreken en er de liefde vond.
Zijn derde popboek zal op 28 mei verschijnen, deze keer bij de Maastrichtse uitgeverij TIC, die zich, zo is op het internet te lezen, ‘op de eerste plaats richt op de Limburgse markt. Dat betekent dat er alleen boeken verschijnen die een link met deze provincie hebben. Dat kan betekenen dat de auteur uit deze provincie komt of dat een boek over Limburg handelt’.
De biografie – geschreven samen met Lou Willé - heet niet voor niets: Pussycat. De Mississippi stroomt in Limburg.
Lou Willé had zijn herinneringen aan Pussycat opgeschreven en in plakboeken vastgelegd. Hem was er veel aan gelegen dat die in drukvorm zouden verschijnen. Hij wist contact te leggen met de auteur van het boek over de Tielman Brothers. Smilde kreeg van hem min of meer blanco volmacht om te schrijven wat hij wilde schrijven. De herinneringen van Lou en die plakboeken werden de basis van dit derde popboek.
Uiteraard ging Harm Peter verder en maakte gebruik van zijn interviewtechniek. Zo spraken Lou en hij in Duitsland onder meer met Eddy Hilberts, de producer van ‘Mississippi’ (1975), de single die niet alleen de bovenste plaats in de Nederlandse top 40 wist te veroveren, maar het zelfde resultaat bereikte in Duitsland en zelfs in het chauvinistische Engeland, waar ‘Venus’ van Shocking Blue de top gemist had.
Op YouTube is een clip te zien van het Britse tv-programma Top of the Pops (14 oktober 1976) waarin gesteld werd: “They have toppled ABBA”. De Zuid-Limburgers hadden de Zweedse topgroep van de eerste plaats verdrongen…
In Amerika nam country & westernzangeres Barbara Fairchild ‘Mississippi’ op en had er een bescheiden succes mee. Smilde: “De uitvoering van Pussycat was te veel pop voor de country-stations en te veel country voor de popzenders”.
Pussycat was geen eendagsvlieg, zoals in de tv-serie ‘Single Luck’ in 1994 ten onrechte gesuggereerd werd. De meisjes (en de andere bandleden) waren bovendien al jaren bezig voor het ‘geluk’ toesloeg. Ze hadden zich eerst de B.G.’s (Beat Girls) genoemd en vervolgens Sweet Reaction. Bij platenmaatschappij Telstar in het Limburgse Weert hadden ze – zonder resultaat – al een aantal liedjes opgenomen.
Eddy Hilberts geloofde in Sweet Reaction. Vooral in het nummer ‘Georgie’ zag hij een echte hitsingle, vertelde Harm Peter tijdens zijn bezoek in Oegstgeest. Toch werd besloten eerst ‘Mississippi’ uit te brengen. Tijdens de opname veranderde men de naam Sweet Reaction in Pussycat.
Toen de single in augustus 1975 door EMI op de markt gebracht werd, waren er zeker niet alleen positieve reacties. Binnen de platenmaatschappij waren er mensen ‘tegen’ en dat gold ook in Hilversum. Maar door allerlei toevalsfactoren (‘geluk’) begon het nummer ineens een beetje erkenning te krijgen. In de sinterklaasweek van 1975 volgde de grote doorbraak – die week steeg de single met een superstip van 26 naar 2.
Gouden plaat voor Pussycat op de Maas in Limburg (3 juni 1976, met Meta de Vries)
Smilde vertelde me wat hij allemaal gevonden had in het Pussycat-archief. Over de bemoeienis van theaterbureau Volendam, Jan en Jaap Buijs (Cats, George Baker), die goede connecties hadden met Veronica en dus de Stichting top 40. Volendam ging de zaken behartigen van de onervaren artiesten uit het afgelegen zuiden van Limburg.
Een probleem was dat de Pussycat-platen door middel van sessiemuzikanten tot stand kwamen. Als de groep optrad moesten de leden proberen na te spelen wat in de EMI-studio op de band gezet was. Dat leverde zeker in het begin wel eens problemen op, al waren ze (ook volgens journalisten van Oor en bijvoorbeeld Jip Golsteijn van de Telegraaf) een overtuigende live-band.
Harm Peter heeft (samen met Lou) meer ontdekt, liet hij me weten. Werner Theunissen (1942-2010), de gitaarleraar die alle hits schreef, had geen vrijblijvende relatie met Toni Willé, kwam hij te weten. Omdat Toni met Lou getrouwd was, stopte Werner al zijn muzikale ideeën en gevoelens in de liedjes. “Zangeres Toni wist die songs als geen ander te vertolken”.
Smilde deed nóg een ontdekking, iets dat destijds door de pers in Nederland nauwelijks werd opgepikt. In 1978 werd Pussycat uitgenodigd voor een aantal optredens in Zuid-Afrika, het land van de apartheid. De Limburgers en hun management eisten dat ze openlijk voor een gemengd publiek mochten optreden. Ze wisten hun eis gerealiseerd te krijgen.
De veronderstelling dat Pussycat een ‘eendagsvlieg’ was, blijkt bovendien onjuist te zijn. Maar liefst zestien keer wisten ze in de top 40 te verschijnen, waarvan acht keer in de top tien: ook met ‘Georgie’, ‘Smile’, ‘My broken Souvenirs’, ‘Same old Song’, ‘Wet Day in September’, ‘Doin’ la Bamba’ en ‘Then the Music stopped’.
Pussycat in Zuid-Afrika (maart 1978)
***
Het lijkt erop dat Harm Peter Smilde door middel van het Pussycat-boek interessante feiten en inzichten heeft toegevoegd aan de geschiedenis van de Nederlandse popmuziek. Zelf kijkt hij al vooruit. Ideeën voor een volgend project zijn er. Om die te kunnen uitvoeren gaat hij verder met zijn communicatiebureau in Culemborg.
Harry Knipschild
9 april 2021
Clips
- Raadplegingen: 4661