396 - Johnny Otis, een Griekse Amerikaan
In de late jaren vijftig van de vorige eeuw was Johnny Otis (1921-2012) een idool in Europa. Zijn single ‘Ma he’s making eyes at me’ bereikte de top tien in Nederland en Engeland. ‘Bye Bye Baby’ werd eveneens een hit aan de overkant van de Noordzee. In Nederland was ‘Telephone Baby’, het duet van Johnny met Marcy Lee, een ware bestseller in 1960. Een foto van het duo kon je in juli 1959 op de voorpagina van het vooraanstaande blad Tuney Tunes vinden.
Barend Toet, die popkrant Oor in 1971 opzette, liet in zijn autobiografie (2011) weten dat hij zich ‘Telephone Baby’ nog goed kon herinneren: “Rhythm & blues die je bij je lurven pakte. Tijdens een zomerkamp op de Veluwe schalde ‘Hello Baby’ over het terrein als we ochtendgymnastiek kregen. Ik was twaalf en wist onmiddellijk dat deze muziek voor mij was geschreven. Muziek die met een paar zinnen raakte aan waar het om draaide in een jongensleven: er goed uitzien, meisjes versieren, seks, succes hebben. Otis zorgde er in zijn eentje voor dat het hele kampeerterrein naar die ochtendgymnastiek kwam”.
Johnny Otis Show
Griekse afkomst
Toet was niet de enige die de muziek van Johnny Otis als ‘rhythm & blues’ omschreef. Johnny leek zich te gedragen als iemand met een zwarte huidskleur. In werkelijkheid had hij een andere afkomst, zo bleek onder meer toen George Lipsitz in 2010 een biografie van hem publiceerde met als titel Midnight at the Barrelhouse.
Johnny had geen Afrikaanse maar Helleense roots. Zijn vader en moeder hadden Griekse namen: Irene Kiskakes en Alexander Veliotes.
In het boek legde Lipsitz uit dat Johnny Veliotes, zoals hij sinds zijn geboorte op 28 december 1921 heette, opgroeide in een tijd dat buitenlanders, allochtonen, verre van welkom waren in de VS. “A wave of nativist hysteria spread over the nation, terrorizing immigrants and their families. Throughout the country, local school boards banned foreign language instruction in high schools. City officials removed foreign language books from libraries. Some state legislatures tried to make it illegal to speak on the telephone in languages other than English”.
Griekse immigranten hadden al langer met vooroordelen en discriminatie te maken. “Even before World War I [1914-1918], Greek Americans had suffered from especially vicious nativist prejudice and violence. In Omaha, Nebraska, in 1909 a mob of one thousand men stormed into Greek neighborhoods, vandalized stores, burned homes, and brutally assaulted people they believed to be Greek. Newspaper articles in Utah referred to Greeks as ‘ignorant, depraved and brutal foreigners’, ‘a vicious element unfit for citizenship’. The Ku Klux Klan threatened Greeks with violence in Utah Michigan, and Florida”.
Na die oorlog ging het gewoon door. “Greek workers found themselves forbidden to live in housing designated for ‘whites’ and required to share housing with black, Mexican, Japanese, and in some cases Italian workers, all of whom were deemed non-white. Public opinion polls found that more than 40 percent of ‘Americans’ opposed granting citizenship to Greeks”.
Veel Griekse Amerikanen hechtten juist aan hun oorspronkelijke identiteit. Bij Johnny thuis was Grieks de voertaal. Bovendien verwachtten zijn ouders niet alleen dat hij zich zou bekwamen in de Griekse literatuur en cultuur, maar ook zou trouwen met Irene, een Grieks meisje. Johnny zat op een school waar Grieks gesproken werd. Elke week kreeg hij les in de regels van het Grieks-orthodoxe geloof.
Van de Griekse naar de zwarte cultuur
Johnny verzette zich tegen de cultuur waarin hij opgroeide. Veel van zijn vriendjes waren ‘zwart’. “Black culture captured me. I loved it. It was richer and more fulfilling and more natural. I thought it was mine”, zei hij later.
Dat gold ook voor muziek. Thuis hoorde hij op grammofoonplaten de zang van Rosa Eskenazi, Rita Abtasi en Marika Papagika. In het gezin werd ook zelf muziek gemaakt. Broer Nick speelde klarinet, zusje Dorothy cello en zusje Irene mandoline. Johnny zat achter een ‘drumstel’.
Een zwarte man in de straat, die bij de spoorwegen werkte, bracht blues platen mee, die populair waren sinds de jaren twintig. Iemand als Bessie Smith was in 1923 een ster geworden. Johnny en zijn vriendjes staken de straat over en luisterden naar ‘Terraplane Blues’ (1936) van Robert Johnson. Favoriet bij hem waren Doctor Clayton (1898-1947) en B.B. King (1925-2015).
Het jongetje wilde dat soort muziek in het echt horen, toen hij in Oakland (bij San Francisco) de kans kreeg. “I remember trying to slip into Slim Jenkins’ club when I was a kid. We really wanted to go where the blues was happening but we were too young. But we’d put on some dark glasses and pull up our overcoats trying to act older and get in there and listen”.
Johnny Otis en B. B. King (1952)
Met een joods vriendje, Hal Kronick, bezocht hij een concert van Count Basie in Oakland. Ze gingen er vooral heen omdat ze drummer Jo Jones aan het werk wilden zien. Het optreden was voor een gesegregeerd publiek, blanken aan de ene kant, zwarten aan de andere. Johnny en Hal ontmoetten er Bernard Peters, een zwarte jongeman die ook drummer wilde worden. Om met hem samen te kunnen zijn namen ze een belangrijke beslissing. De Griek en de jood voegden zich bij het zwarte publiek.
Lipsitz: “Johnny Otis became an actual part of the black community and its political, religious, and cultural life”.
Muzikant en ondernemer
Uit het boek kon je opmaken dat Johnny ambities had om zelf muzikant te worden. Hij leerde hoe je goed vibrafoon en piano kon spelen. Ook het drummen werd steeds beter. Drummer Jo Jones was nog steeds zijn grote voorbeeld.
Het lukte Johnny om mee te mogen spelen met allerlei orkesten zoals dat van Count Otis Matthews en zijn West Oakland Stompers, waar diverse rassen in vertegenwoordigd waren. In 1941 trouwde hij met Phillys Walker, van Afro-Filippijnse afkomst. Later trad Johnny op met artiesten als Charlie Parker, Jimmy Witherspoon, Lionel Hampton, Charles Brown en Count Basie. Nat ‘King’ Cole hielp hem aan werk in Los Angeles.
Johnny, die zijn Griekse naam omzette in ‘Otis’, manifesteerde zich tevens als ondernemer. Samen met Bardu Ali werd hij eigenaar van een nachtclub (Alabam). Bovendien zette hij het Johnny Otis orkest op, waarvan hij als leider optrad. In 1945 maakte hij zijn eerste grammofoonplaat. Ondanks een beperkte studio-tijd – in drie uur moest hij vier songs met zijn orkest opnemen – werd zijn ‘langzame’ aanpak van ‘Harlem Nocturne’ meteen een succes voor het Excelsior label.
De carrière van de voormalige Griek begon op gang te komen. “‘Harlem Nocturne’ launched Johnny Otis on the path toward a successful career as a recording artist, producer, and promoter. Sales of the record created a demand to see the Johnny Otis Orchestra in person. ‘Harlem Nocturne’ took the band right to Harlem itself, to the Apollo Theatre, where their success set the stage for many return engagements. A triumphant tour with the popular Ink Spots vocal group soon followed”.
Van jazz naar rhythm & blues
Otis voelde de tijdgeest goed aan. In plaats van leider van een groot jazz-orkest te zijn, zette hij een rhythm & blues combo op in het begin van de jaren vijftig.
Wat grammofoonplaten betreft kon het niet beter in die tijd. In 1950 en 1951 wist Otis maar liefst elf keer (!) door te dringen in de rhythm & blues top tien van Billboard. ‘Double Crossing Blues’ en ‘Mistrustin’ Blues’ haalden er zelfs de toppositie. ‘Double Crossin’ Blues’ en ‘Rockin’ Blues’ stonden beide meer dan twintig weken in de top tien. Als ‘zwarte’ platenartiest, songwriter en producer had Johnny het helemaal gemaakt.
Op de platen van Otis, die meestal tevens de liedjes uit zijn pen liet vloeien, vond je behalve zijn naam tevens die van zijn solisten, zoals Little Esther (Esther Phillips), Mel Walker en de Robins (de latere Coasters).
Mel Walker, Johnny Otis, Little Esther
In zijn boek vertelde Lipsitz over de ontmoetingen van de muziekondernemer met allerlei artiesten. Zoals met de nog onbekende Little Richard in Houston, Texas.
“During an engagement in Houston, Texas, members of Johnny’s band interrupted his lunch at the coffee shop in the Club Matinee, in the Fifth Ward, to tell him about an unbelievably talented musician that they thought he had to see.
Otis went to the Crystal Tea Room to check out the act and soon stood stunned in amazement. He encountered a flamboyantly dressed piano player who had substantial amounts of lipstick, eye shadow, and mascara on his face and a huge pompadour haircut offset by a thin mustache that appeared to have been drawn on with eyebrow pencil.
The singer jumped all over the room, danced on top of the piano, sang beautifully, and screamed out his importance. ‘I’m Little Richard. And these are the Upsetters. I’m the King of the Blues! And the Queen too!’”
In Detroit, Michigan, zat Johnny in de jury van een talentenjacht. “Otis saw and heard Jackie Wilson, Hank Ballard, and Little Willie John for the first time, all on the same night. None of them won the competition”.
Otis wierp zich op als hun ontdekker en probeerde een en ander voor de R&B-artiesten te bereiken. “Otis would go on to work with all three of the new discoveries. He failed to interest Syd Nathan (King Records) in Jackie Wilson, but he did manage to get Hank Ballard and Little Willie John signed to the label”.
Baanbrekende producer en orkestleider
In de jaren vijftig was Johnny Otis van de partij bij tal van artiesten en platen die, achteraf gezien, van betekenis zijn geweest in de ontwikkeling van de rhythm & blues, de zwarte popmuziek. In de tijd dat hij samenwerkte met Don Robey van Duke-Peacock Records, bijvoorbeeld, trad Johnny op als producer van Willie Mae ‘Big Mama’ Thornton.
Samen met het duo Jerry Leiber & Mike Stoller schreef Otis de song ‘Hound Dog’ en produceerde in 1953 voor Peacock de oorspronkelijke versie van het nummer, dat later in de versie van Elvis Presley tot de top van de hitlijsten doordrong. In de versie van Presley werd de naam Otis niet meer op het label afgedrukt.
Johnny Otis trad tevens op als producer van Little Richard toen die bij Peacock Records onder contract stond. Op platen als ‘I love my baby’ hoorde je hem duidelijk vibrafoon spelen.
De lijst van opvallende titels hield niet op. Johnny Otis fungeerde bijvoorbeeld als producer van de R&B ballad ‘Pledging my love’ van Johnny Ace (1929-1954). De artiest leek een grote R&B ster te worden, maar pleegde per ongeluk zelfmoord door een Russische roulette verkeerd in te schatten. ‘Pledging my love’ werd in 1954 enkele maanden op nummer één in de R&B-hitlijsten geklasseerd.
Voor andere labels was hij eveneens actief. Zo ontdekte Johnny het jonge zangeresje Etta James en zette voor Modern Records haar ‘Wallflower’ (‘Dance with me Henry’) op de plaat. Dat liedje was het antwoord op ‘Work with me Annie’, een hit van Hank Ballard (op King Records).
Johnny had niet alleen oog voor zangers en zangeressen. Ook instrumentalisten, zeker als ze visueel iets presteerden, konden op hem rekenen. Vooral saxofonist Big Jay McNeeley kwam spectaculair voor de dag, zoals in het boek te lezen is.
“Some artists in those days would create their own show within the show. Big Jay McNeely proved to be an especially memorable performer. At shows where Otis featured the saxophonist, Big Jay often played his instrument while lying on his back onstage and kicking his legs up in the air. In some nightclubs, he belted out a wild solo as he crossed the room atop the customers’ tables, leaping from one to the next without a break in his playing.
Sometimes McNeely dressed in a Roman toga, painted his saxophone bright colors, and devised a special lighting system that made his horn seem to glow in the dark.
Big Jay, muzikant en showman, was niet meer te stuiten als hij eenmaal op gang gekomen was. “One night in San Diego, McNeely played with the Johnny Otis Show in a club near the ocean. On an impulse, the saxophonist led the entire audience out onto the beach like a Pied Piper. Johnny stayed on the bandstand pounding the drums, with the sounds of McNeely’s horn growing fainter and fainter as he walked toward the sea. When McNeely reached the water, he turned around and led the crowd back into the club, messing up the dance floor horribly with all the wet sand the patrons tracked in on their shoes”.
Voor de autoriteiten ging de saxofonist wel eens te ver. “McNeely followed up this triumph at another San Diego club a few weeks later. This time, he led the crowd out of the club and into the street. Otis continued to play, pounding the beat until he thought his arms would fall off, not realizing that Big Jay had been arrested by police officers, that he was tooting his horn inside a paddy wagon as it wheeled him away toward the city jail!”
Radio en televisie
In de biografie is te lezen over een ongeluk. “While sawing some wood one day, his hand slipped. The saw cut the second and third fingers of his right hand down to the bone, severing the tendons in his fingers. For a time, it looked like the attending physicians might have to amputate three fingers, although that later proved unnecessary. One doctor who treated him, however, mistakenly left the hand in the flexed position, leaving Johnny permanently unable to grip a drumstick in the proper manner with his right hand”.
Vanaf dat moment (tijdstip niet aangegeven in boek) was Otis geen volwaardig musicus meer. Hij leerde met zijn handicap omgaan en bleef gewoon doorspelen. Maar misschien was dat een extra stimulans om ook allerlei andere activiteiten op te zetten. Niet alleen het produceren van de platen van anderen en het ontdekken van jonge talentvolle artiesten.
Daar hield het niet mee op. Johnny Otis presenteerde zich als discjockey. “Radio turned out to be a perfect medium for Johnny Otis. He ran his disc jockey programs the way he had served as master of ceremonies at his live shows: as a performer himself but also as a presenter of great entertainment by others. He hired comedian Redd Foxx as his on - air assistant and comic foil”.
De auteur maakte een vergelijking met de eerdere activiteiten van Johnny als (mede)eigenaar van Club Alabam in Los Angeles. “The locally televised Johnny Otis Show replicated the look of the Club Alabam and other elite spots on Central Avenue in the 1940s. His band wore matching uniforms and sat on raised platforms behind music stands decorated with stylized piano keys and the name of the show’s sponsor, Metropolitan Ford”.
Eén van die televisieprogramma’s (uit 1959?) is bewaard gebleven en nu op YouTube te zien. “Moving at a fast pace, Johnny served as master of ceremonies, interviewer, and performer, moving from drums, to piano, to vibes on different songs. He mixed musical performances from different genres, turning the stage over to Lionel Hampton on vibes on the same show in which Marie Adams and the Three Tons of Joy sang ‘Goody Goody’”.
De Johnny Otis Show, het tv-programma in Californië, met de nadruk op ‘zwarte’ artiesten, werd vergeleken met het uiterst populaire ‘blanke’ programma American Bandstand van presentator Dick Clark aan de oostkant van het Amerikaanse continent.
Er was ook verschil. Bij Dick Clark werd elke artiest gevraagd te playbacken. In de Johnny Otis Show keek je naar levende muziek.
Otis, de ondernemer, was een kind van zijn tijd. “Like Dick Clark and many other disc jockeys of that era, Otis augmented his income from his radio and television shows by promoting live shows and starting his own record labels. He also accepted payments from record company promoters to play certain songs on the air, a practice that later became known as payola when it served as the focal point of a congressional investigation into rock ’n’ roll music”.
Succes met ‘Ma he’s making eyes at me’
Met al die activiteiten kon succes niet uitblijven. Lipsitz: “During the 1950s, Johnny Otis became one of the best – known personalities in popular music. Through recordings, live performances, and broadcasts on radio and television, he became Southern California’s most recognizable representative of black music”.
In 1957 tekende Johnny Otis een contract bij Capitol Records in Los Angeles. De eerste single van de Johnny Otis Show met Marie Adams en de Three Tons of Joy (met haar zusjes Doris en Francine) was een rock & roll-versie van een song uit 1921. Marie Adams, afkomstig uit Houston, had met ‘I’m gonna play the honky tonks’ al indruk gemaakt in 1952. In 1954 werkte Marie, zeer fors van postuur, voor het eerst samen met Otis.
Britse hitlijst 18 januari 1958
In ‘Ma he’s making eyes at me’, quasi-live opgenomen, speelde Marie met haar eveneens forse zusjes de hoofdrol. Ze schreeuwden het uit alsof ze een gospel aan het zingen waren.
Succes bleef uit in Amerika. In Europa was het heel anders. In Engeland steeg ‘Ma’ begin 1958 door naar de tweede plaats in de hitlijst van New Musical Express. In Nederland werd de top tien bereikt.
Als plaatartiest had de orkestleider en producer het helemaal gemaakt in West-Europa. In Engeland deed men grote moeite om het gezelschap de Atlantische Oceaan over te laten vliegen. De Britse vakbond (Musician’s Union) weigerde echter een werkvergunning te verstrekken zodat Otis in Amerika moest blijven. Daardoor bleef zijn carrière in Engeland steken.
De aanpak van Johnny Otis werd echter niet vergeten in het Britse koninkrijk. In 1973 zette liedjesschrjver Wayne Bickerton de Rubettes op. Zijn song ‘Sugar Baby Love’ en zijn aanpak, weldra nummer één in West-Europa, waren duidelijk geïnspireerd door door Johnny’s arrangement van ‘Ma he’s making eyes at me’.
Anneke Grönloh
In Nederland was de hitsingle van Otis van invloed op de doorbraak van Anneke Grönloh (1942-2018). In de onlangs verschenen biografie van de zangeres is een heel hoofdstuk gewijd aan de song.
De nog onbekende zangeres deed in 1959 mee aan een talentenjacht in Eindhoven. De finale, op 19 december 1959, werd rechtstreeks op televisie uitgezonden.
Anneke: “Die avond zong ik ‘Ma he’s making eyes at me’. Het was een nummer dat ik heel vaak zong, een lied dat het in de zaal goed deed. Ik kon er mijn stem in kwijt en had gemerkt dat als ik er af en toe in gromde, het publiek dat erg leuk vond. In het instrumentale tussenstukje kon je bovendien nog een beetje twisten of jive pasjes maken.
Het ging lekker en ik had er lol in. De zaal was erg enthousiast. Nerveus was ik niet. Ik had toch niets te verliezen. En met het publiek in de zaal vielen de camera’s voor mij weg. Ik won”.
De overwinning van Anneke Grönloh, nog vóór Peter Koelewijn en zijn Rockets die volgens haar met ‘Kom van dat dak af’ niet verder dan een zesde plaats kwamen, bracht haar nationale roem.
Anneke: “Je had destijds maar één tv-net. Als je daarop te zien was, had ook echt iedereen je gezien. Dat was de dagen na de uitzending ook wel te merken. Overal waar ik kwam, werd ik aangesproken en herkend. Op de avond van de finale was er meteen iemand van Phonogram, de platenmaatschappij van Philips, naar mijn moeder toegekomen met een optie voor een platencontract. Ik was nog minderjarig”.
Het succesvolle tv-optreden met ‘Ma he’s making eyes at me’ zorgde er voor dat Anneke bij Phonogram onder contract kwam. Een van haar eerste opnames was een Nederlandstalige vertolking van de Johnny Otis-single. Daarbij werd ze begeleid door Peter Koelewijn en zijn Rockets. Annekes versie bracht de song (nu: ‘Ma, hij wil zo graag een zoen’) niet voor de tweede keer in de Nederlandse hitlijsten. Maar weldra volgden ‘Brandend Zand’, ‘Paradiso’ en ‘Soerabaja’.
Johnny Otis in Amerika: ‘Willie and the Hand Jive’
Johnny Otis en Marci Lee, Tuney Tunes, juli 1959
Het succes in Nederland, eerst ‘Ma, he’s making eyes at me’, daarna ‘Telephone Baby’, ging helemaal voorbij aan Amerika. In de Amerikaanse biografie wordt ‘Telephone Baby’ niet eens genoemd. Aan de Europese doorbraak, afgeremd door de Britse muzikantenvakbond, werd slechts kort vermeld: “‘Ma, He’s Making Eyes at Me’ became a sensation in England, reaching the second position on that nation’s pop music best-seller charts. It sold few copies in the United States, however”.
De muziek van Otis sloeg echter – met andere liedjes – in die tijd wel degelijk aan, vooral ‘Willie and the Hand Jive’ in 1959. Evenals in ‘Telephone Baby’ nam Johnny zelf de zang voor zijn rekening. Jimmy Nolen speelde gitaar en Earl Palmer was de drummer.
Over de achtergrond van de song schreef Lipsitz: “When Johnny wrote the music for ‘Willie and the Hand Jive’, he blended the sounds of a chain gang that he had heard singing while he was on one of his tours with his band in the early 1950s with the arrangement that he had worked out with Count Otis Matthews and the West Oakland House Stompers when he was a teenager. The rhythmic beat of the song evoked children’s clapping games and rope-jumping rhymes”.
Het idee van de ‘hand jive’ zou uit Engeland gekomen zijn. Omdat de teenagers er tijdens popconcerten netjes op hun plaats moesten blijven, deden ze het rock & roll ritme na met hun handen.
“While scouting British rock ’n’ roll shows in anticipation of a Johnny Otis tour in England, Hal Zeiger noticed that the theaters there did not allow dancing in the aisles. Teenagers at rock ’n’ roll shows stood at their seats and let their hands do the ‘dancing’, waving them in synchronized motions not too dissimilar from the clapping and patting that accompanied the Bo Diddley beat on street corners throughout the United States. Armed with this information, Johnny wrote a song about a ‘cat named way-out Willie’ who did the ‘hand jive’’.
De Three Tons of Joy demonstreerden de hand jive tijdens de optredens van de Johnny Otis Show. “With fists closed, they would place one hand over the other and ‘clap’ them together to the beat of the song. Then, after reversing hands, they would extend the fingers of their hands and roll their arms like a football official signaling a penalty for illegal motion. The hand jive moved the focal point of rock ’n’ roll dancing from the hips to the hands, but it was the infectious beat that made the song a dance floor favorite”.
‘Willie and the Hand Jive’, geen hit in Engeland, werd in dat land wel opgepakt. Cliff Richard maakte er in 1959 een cover van.
In 1974 was ik [HK] productmanager bij platenmaatschappij Polydor in Rijswijk. In dat jaar verscheen het soloalbum ‘461 Ocean Boulevard’ van de Brit Eric Clapton op RSO Records bij het bedrijf in de Verrijn Stuartlaan (Plaspoelpolder). Een fantastische elpee, was mijn mening. Er werden meer dan 100.000 exemplaren van verkocht in Nederland. ‘I shot the Sheriff’, een song van Bob Marley’, zorgde voor de doorbraak.
Als opvolger van ‘I Shot the Sheriff’ bracht ik ‘Willie and the Hand Jive’ als single uit - met succes. Zestien jaar na het origineel werd de song van Johnny Otis alsnog een top 40 hit in Nederland.
Harry Knipschild
20 juni 2020
Clips
Literatuur
Kent Walton, ‘This man Otis is set to hit the top’, Disc, 8 februari 1958
Allen Evans, ‘The Johnny Otis Show’, New Musical Express, 21 maart 1958
‘Johnny Otis Show will not visit Britain’, Cashbox, 21 maart 1958
Mervyn Douglas, ‘The Johnny Otis Show’, Disc, 29 april 1958
‘Nog steeds trekpleister: The Johnny Otis Show’, Tuney Tunes, september 1958
‘Johnny Otis oog in oog met een urenlang wachtende teenager’, Muziek Parade, januari 1961
Bill Millar, ‘Johnny Otis, the godfather of R&B’, Record Mirror, 29 July 1972
George Lipsitz, Midnight at the Barrelhouse. The Johnny Otis Story, University of Minnesota Press, 2010
Barend Toet, Keihard en swingend, Amsterdam 2011
Ishan Taylor, ‘Johnny Otis, godfather of rhythm & blues, dies at 90’, New York Times, 19 januari 2012
Bart Peeters, Anneke Grönloh. De biografie, Amsterdam 2019
- Raadplegingen: 7983