368 - Teddy Cotton (1912-1977), jazzmusicus
In 1999 promoveerde historicus Kees Wouters op een proefschrift over zijn studie van ‘ongewenste muziek’ in Duitsland en Nederland in de jaren 1920-1945.
Een van de hoofdstukken in het proefschrift was getiteld ‘Angst voor het ‘onbeschaafde’’. Daarin kon je een recensie uit 1927 lezen over in die tijd moderne dancings: “De neger-revue Black People, hoewel zij niet door raszuivere negers, maar voor het overgrote deel door mulatten en creolen van alle soorten huidpigment werd opgevoerd, heeft ons alle moderne dansen […] gedemonstreerd in hun volle, naakte brutaliteit en schaamteloosheid. Deze door de duivel van het bandeloze ritme bezeten semi-nikkers geven de moderne dansen te zien precies zoals ze eigenlijk zijn”.
De auteur, Henri Borel, ‘stelde met ontzetting vast dat dansparen op de pornografische muziek van een jazzband slechts bewegingen uitvoerden waarvan de oorsprong bij zich tot erotische waanzin opwindende, barbaarse negerstammen ligt en waarin brute oerinstincten der beide seksen zich trachten uit te vieren’.
Nieuwe muziek roept bij de gevestigde culturele macht steeds negatieve reacties op – dat gold later ook voor de jazz van Lionel Hampton, de rhythm & blues van Chuck Berry, de rock & roll van Elvis Presley, de beatmuziek van de Stones, de hippieklanken van de Doors, de punk van de Sex Pistols, de disco van de Bee Gees, de house van Two Unlimited, de hedendaagse hiphop van Boef – om maar een paar namen te noemen.
In het interbellum, de periode tussen de twee wereldoorlogen, was het niet anders.
De walging van een deel van de elite voor de nieuwe muziek in die tijd werd lang niet door de andere Nederlanders gedeeld. Zwarte muzikanten, aldus Wouters, waren bij het publiek enorm populair. In de loop van de jaren dertig werden in verschillende grote steden dan ook ‘zwarte clubs’ ingericht.
“Een aantal Surinamers die de werkeloosheid in eigen land wilden ontvluchten, profteerde van deze nieuwe werkgelegenheid. Zij die in de loop van de jaren twintig en dertig kans zagen om naar Nederland te komen, vonden in de horeca emplooi. De muzikaal getalenteerden onder hen wierpen zich vol overgave op de populaire Amerikaanse jazz- en dansmuziek.
Enkelen bereikten al snel de top. Anderen waren minder succesvol, maar het feit dat ze zwart waren gaf hun spel in de ogen van het blanke publiek een exotische charme”.
Teddy Cotton
Over een van hen, Teddy Cotton, schreef dr H. Pruntel, historicus in Lelystad, een interessant, kort artikel, dat hij me onlangs presenteerde. Hieronder kun je het lezen.
Harry Knipschild
25 juni 2019
Theodorus Gustaaf Kantoor alias Teddy Cotton (1912-1977), jazzmusicus
Op 20 oktober 1977 overleed de Nederlands-Surinaamse jazzmuzikant Teddy Kantoor, beter bekend als Teddy Cotton. Hij was bij het grote publiek niet bekend, maar trad dikwijls op in Amsterdamse en Rotterdamse nachtclubs. Cotton liet zich vooral inspireren door Louis Armstrong (1901-1971).
Theodorus Gustaaf Kantoor werd geboren op 20 maart 1912 in Boven-Para in Suriname als zoon van Jacob François Kantoor en Cornelia Victoria Ralf. In Suriname kwam Teddy niet verder dan de vijfde klas van de lagere school. Hopend op een betere toekomst ging hij in 1931 in Paramaribo als verstekeling aan boord van een vrachtschip dat hem naar Amsterdam bracht.
Waarschijnlijk werd zijn overtocht mogelijk gemaakt door zijn broer Eddy (Alexander Evert Kantoor), want die werkte als kolentremmer bij de KNSM. Teddy kwam op 11 november 1931 in Amsterdam aan, waar hij veelal op kamers woonde. Zijn huwelijk op 3 juni 1936 met Marijtje Buhling (geboren op 18 februari 1916), met wie hij al een jaar eerder een zoon had gekregen, veranderde hier weinig aan. Zoon Theodorus Gustaaf (roepnaam Ted) Kantoor werd geboren op 26 juli 1935 en overleed rond 1 oktober 2010. Hij was eigenaar van Jazzcafé ’t Oude Dock aan de Schippersgracht in Amsterdam.
Jazzgiganten naar Nederland
Duke Ellington in Den Haag, 1939 (Willem Steensel links)
Toen Kantoor in 1931 naar Nederland kwam was Amerikaanse jazz hier al zo populair dat de Amerikaanse jazzgiganten Duke Ellington (1899-1974) en Louis Armstrong twee jaar later naar ons land kwamen, in 1934 gevolgd door Cab Calloway (1907-1994). Veel Surinamers in Nederland probeerden van de populariteit van de jazz te profiteren. Jazz was immers van oorsprong zwarte muziek en zij waren donker.
Geïnspireerd door de Cotton Club, de jazzclub in Harlem in New York, veranderde Kantoor zijn naam in Teddy Cotton, kocht een trompet en ging jazz spelen. Cotton speelde veel samen met tenorsaxofonist Kid Dynamite (1911-1963), wiens werkelijke naam Arthur Parisius luidde. Hij was geboren op een plantage bij Hannover in Suriname en was – evenals Teddy Kantoor – als verstekeling in 1928 naar Nederland gekomen.
De Surinaamse jazzmusici werden door sommige critici, zoals Willem van der Steensel van der Aa (1912-1967), charlatans genoemd, omdat ze niet uit Amerika afkomstig waren, maar uit de Nederlandse West. Feit is wel dat ze goede jazz konden spelen.
Teddy Cotton, Kid Dynamite (rechts)
Louis Armstrong
Vanuit Amsterdam trok Cotton het hele land door om jazz te spelen. Hij werd voor de eerste maal in de kranten vermeld, toen hij in 1934 bij een optreden in Franeker Kid Dynamite op banjo begeleidde. Kort daarna verruilde hij de banjo voor de trompet en in het zelfde jaar trad hij op met Max Nabarro (1889-1977) en Henny Parker in Cabaret ‘Grand Gala’ aan het Rembrandtplein in Amsterdam.
In 1935 speelde hij in concertgebouw De Vereeniging in Nijmegen met scat-zang en tapdans. Scat-zang is het zingen van woorden die geen betekenis hebben, meestal tijdens een solo. Het grote voorbeeld van Cotton, de Amerikaanse trompettist Louis Armstrong, was een bekende scat-zanger. In De Vereeniging werden zijn inspanningen beloond met ‘een langdurig applaus’, aldus een krant uit die tijd.
Al gauw speelde Teddy Cotton in de destijds bekende jazzclubs, zoals The Negro Kit Cat Club aan de Wagenstraat in Amsterdam. Hier speelde hij in het combo van Kid Dynamite. In 1937 speelde Cotton bij de opening van de Negro Melody Club, die in de boven foyer van het Circusgebouw in Scheveningen was gevestigd. “Wie houdt van echte negermuziek met haar geweldig rhythmo, oorverdoovende instrumentproductie en zich tot halve razernij opwindende en zich in de onwaarschijnlijkste houding verwringende speelmannen” kon onder andere zijn hart ophalen bij Teddy Cotton, zo schreef het Vaderland in 1937.
Zijn zoon Ted had hij intussen gemakshalve naar kindertehuis Groot-Kijkduin in Zandvoort gestuurd. Overigens speelde de oudere broer van Teddy Cotton, Eddy Kantoor, onder de naam Eddy Cotton, als bassist regelmatig mee in de band van Kid Dynamite.
Het Vaderland, 19 juli 1937
‘Artis’
The Negro Kit Cat Club kwam in 1937 in grote problemen door toedoen van de Amsterdamse politiekorpschef Hendrik Johan Versteeg (1878-1954). Hij vond de ‘negercabarets’ zeer verderfelijk: “Het optreden van de bandleider vooral verplaatst de bezoeker in Artis. In dat dierenparadijs kan men de fratsen van de apen nog waarderen, in The Negro Kit Cat Club echter is het optreden dezer ‘mens-apen’ walgelijk om aan te zien”.
Belangrijker nog was dat volgens Versteeg ‘het voortbestaan van dat soort inrichtingen als een zedelijk gevaar voor de jeugd moet worden opgevat’. Ze vormden vooral voor blanke meisjes een groot gevaar: “Tal van minderjarige vrouwen toch, worden door deze lieden sexueel ten val gebracht en veelal komen daaruit geboren kinderen ten laste van het Armbestuur”.
Doordat de gemeente Amsterdam hierop allerlei vergunningen introk zag de uitbater van The Negro Kit Cat Club zich in 1937 gedwongen het zwarte personeel en de zwarte bandleden te ontslaan. Cotton en Kid Dynamite verloren hun vaste podium en de Kit Cat Club werd gesloten. De club zou echter al gauw weer verrijzen onder de naam Sheherazade.
Op 3 februari 1938 werd Teddy Cotton gekeurd voor militaire dienst en geschikt bevonden, ‘maar niet voor inlijving aangewezen’, aldus het Militieregister van 1939. Grappig om te vermelden is dat hij bij de keuring een lengte had van 1 meter en 70,7 centimeter en 63 kilo woog. Hij werd in 1939 dan ook niet onder de wapenen geroepen.
Op 29 augustus 1940 liet hij zich inschrijven als inwoner van Rotterdam. Hij huurde een kamer bij de heer Schmidt woonachtig op de Utrechtschestraat 96 I. Hier verbleef hij gedurende de Tweede Wereldoorlog. In Rotterdam zou hij overigens nog twee kinderen verwekken. Zijn vriendin overleed echter bij de geboorte van het tweede kind.
Cotton en Dynamite
Cotton woonde op een steenworp afstand van Katendrecht. Al in 1937 had hij met een eigen swingband opgetreden in Negro Palace Mephisto van Jacques Papier aan de Binnenweg in het centrum van Rotterdam. Ook zijn broer Eddy was van de partij. Mephisto was destijds hèt centrum van de jazzmuziek in Rotterdam, maar werd op 14 mei 1940 verwoest bij het bombardement. In juli 1941 werd dancing Belvédère op Katendrecht de vaste speelplek van Cotton.
Belvédère 2019 (foto Henk Pruntel)
“Teddy zelf – een soort magere oorlogsuitgave van Louis Armstrong – trompetteerde, zweette en zong tot wij door het dak gingen”, schreef journalist Jaap van der Merwe in 1985 in het Vrije Volk.
Ook Kid Dynamite en het grote talent Boy Edgar (1915-1980) speelden hier. ‘Negroïde en negritische’ muziek was door de Duitse bezetters en hun handlangers weliswaar verboden, maar Katendrecht was een redelijk veilige plek voor de zwarte jazz, want uit vrees voor syfilis en andere geslachtsziekten was deze wijk voor Duitse soldaten verboden terrein.
Maar bij een inval op 3 november 1943 werd Cotton in elkaar geschopt en met een bajonet gestoken. De Belvédère werd niet gesloten, maar Cotton kreeg wel een speelverbod.
In 1945 keerde Cotton terug naar Amsterdam en trad op in Café Dancing Casablanca op de Zeedijk, eerst met zijn eigen band His Cotton Pickers en later in de band van Kid Dynamite.
In het etablissement van het echtpaar Marie Wagenaar en de van Curaçao afkomstige Hans Suykerbuyk (1912-1951) kwam iedereen die van jazz hield.
“Niet alleen negers, maar fuifnummers, studenten, fijnproevers van de dans, revolverjournalisten, matrozen, muzikalen, schilders op zoek naar modellen”, schreef Simon Vestdijk (1898-1971) in De dokter en het lichte meisje dat in 1951 verscheen (Ebenova was Casablanca). Hier kon je de muziek van de ‘Surinaamse wereldburgers’ horen. Vooral Kid Dynamite maakte hier furore.
Later traden hier grootheden op als John Coltrane en Chet Baker.
Cotton Club
Cotton begon in 1952 een eigen jazzcafé: de Cotton Club. Hij was verliefd geworden op Annie Smit, een dochter van Frits Smit, eigenaar van Café Smit, een buurtcafé op de Nieuwmarkt in Amsterdam. Teddy en Annie gingen samen wonen en toverden Café Smit om in de Cotton Club.
De Cotton Club werd een ontmoetingsplek voor Surinamers en Amerikaanse soldaten en matrozen, maar er werd geen livemuziek gespeeld. Het Vrije Volk beschreef de Cotton Club in 1955 als volgt: “De muren zijn bespannen met jute. Daarop is in zwarte verf een Negerband geschilderd. Een ander tafereel toont de haven van New York met het vrijheidsbeeld op de voorgrond. Op het volgende doek rust een Neger met een gitaar onder een klapperboom. Verderop leunt er een tegen een lantaarnpaal. De Jukebox (6900 gulden à contant en volgestouwd met 78-toerenplaten) vult de Cottonclub met het rhythme van de jazz, Charley Parker, Jerry Mulligan, Fats Domino, Stan Getz - voor een dubbeltje kiezen de Negers hun eigen klank en kleur”.
Annie en Teddy runden het café samen tot 1954 en vertrokken toen naar Hamburg. Rond 1960 gingen ze uit elkaar.
In het begin van de jaren zestig keerde Cotton terug naar Rotterdam. Hij trad nog op in Dancing-Cabaret Bonanza met repertoire van Louis Armstrong. Ook speelde hij regelmatig mee in de band van Kid Dynamite in Cassablanca. Maar de jazz werd inmiddels geheel overvleugeld door de popmuziek. Teddy Cotton was achterhaald.
Showman
Cotton was volgens sommigen een echte showman die probeerde alles uit de kast te halen. Zijn grote voorbeeld was, zoals gezegd, Louis Armstrong.
Ado Broodboom (1922), die in de jaren vijftig trompettist was in de Casablanca, vertelde in 1995 aan het Parool over Cotton: “Hij was een wat vage afspiegeling van Louis Armstrong. Teddy vertelde ooit dat Armstrong eens binnen kwam stappen, en hij in een kelder in Berlijn optrad. Armstrong keek hem aan en zei: ‘Ik schrok me rot. Ik dacht dat ik daar stond te spelen’”.
Dit beeld van Cotton werd bevestigd door Henk Romijn Meijer (1929-2008) in zijn jazzherinneringen: “In het oude Casablanca stond Armstrong min of meer zelf op het hoge podium. Teddy Cotton was een oprechte epigoon. Het was een magere man die zich rekte bij de vele hoge noten die hij uit zijn trompet perste en zijn zang was heser dan die van zijn grote voorbeeld. Ook had hij, net als Armstrong, altijd een persil-witte zakdoek bij de hand. Als hij niet speelde zat hij meestal bozig voor zich te staren in het keurige pak dat bij zijn optreden hoorde, zelfs op de Zeedijk”.
Casablanca (op de achtergrond het orkest van Kid Dynamite)
Cotton had een enorm volume, getuige de uitspraak van trompettist Nedly Elstak (1931-1989) in het boekje Surinaamse muziek in Nederland en Suriname: “Wanneer hij op de Nieuwmarkt speelde kon je hem vaak op het Centraal Station al horen”. En Cotton speelde zuiver. Volgens journalist en koordirigent Stan Lokin was er ‘geen enkele Nederlander in het hoog zo zuiver als Teddy Cotton’.
Teddy Cotton was dan misschien weinig origineel, omdat hij zo goed mogelijk Louis Armstrong probeerde te imiteren, maar hij was een prima muzikant en wist het publiek enthousiast te krijgen. Dit deed onder andere hij op 25 mei 1948 in Harmonie te Heerenveen toen hij meespeelde in de zeven man tellende Kid Dynamite’s Negerband.
De Leeuwarder Courant berichtte: “Bij elk van de nummers, waarin hij uit z’n instrument haalde wat er menselijkerwijs maar uit te halen is, geraakte de toeschouwersschare, die grotendeels bestond uit jongelieden van om en nabij de twintig, in een zo oververhitte toestand, dat ze veranderde in een tierende, gillende, schreeuwende, brullende, voet-stampende, hand-kletsende, hoofd-heen-en-weer-schuddende en romp-schokkende menigte”.
Teddy Cotton overleed op 20 oktober 1977. Hij werd begraven op 25 oktober 1977 om 12.45 op de Hervormde Begraafplaats Rotterdam IJsselmonde. De begrafenis vond plaats vanuit rouwkamer aan de Dr. Zamenhofstraat 71 aan de Oostzeedijk in Rotterdam. Helaas is het graf inmiddels geruimd. Maar Rotterdam houdt de herinnering aan Teddy Cotton vast doordat in 1986 één van de straten van de jazzwijk de Teddy Cottonstraat werd genoemd.
Henk Pruntel
Teddy Cottonstraat, Rotterdam
Nog een toevoeging van Henk Pruntel:
Teddy Cotton had waarschijnlijk ook nog een zuster, getrouwd met Gravenberch. Dit zou Johanna Celestina Kantoor kunnen zijn, geboren op 15 juni 1917 en overleden 14 februari 2007 (begraven op de Zuiderbegraafplaats in Rotterdam). Zij trouwde op 7 december 1946 met Frankly Paul Gravenberch (geboren in 1922 - overleden op 27 januari 1987 op Rozenburg). Ze kregen op 24 juni 1948 een dochter: P.F. Gravenberch. Ze woonden op Curaçao en kwamen in 1949 naar Nederland.
Lodewijk Parisius alias Kid Dynamite (1911-1963), jazzmusicus
Lodewijk Rudolf Arthur Parisius (roepnaam Arthur) (Hannover, 23 juli 1911 - 14 december 1963), beter bekend onder zijn artiestennaam Kid Dynamite, was een Surinaams tenorsaxofonist. Hij werd geboren in het dorp Hannover in district Para en reisde eind jaren twintig als verstekeling naar Nederland. Op 3 januari 1928 komt hij aan in Nederland nadat hij illegaal aan boord van het KNSM-schip De Cottica is gegaan.
Kid Dynamite overleed in het ziekenhuis in Buchholz aan de verwondingen opgelopen bij een auto-ongeluk bij Kakenstorf op weg naar Hamburg, een week eerder. De auto was in de slip geraakt en tegen een boom gebotst. Drie andere musici raakten gewond. Hij werd begraven op 21 december 1963 in Buchholz in der Nordheide bij Hamburg.
In Nederland werd hij bekend als tenorsaxofonist met een grote voorliefde voor de jazzmuziek. In Amsterdam was hij vaak in Club Casablanca op de Zeedijk te beluisteren. Hij was een fan van de tenorsaxofonist Coleman Hawkins.
* Henk Pruntel is op 10 juni 2021 overleden.
Clips
Literatuur:
‘Een negerhut vol muziek’, Het Vaderland, 5 juni 1937
‘Swing en hot in de Harmonie’, Leeuwarder Courant, 26 mei 1948
‘Cotton Club’, Telegraaf, 2 maart 1951
Hans Sternsdorff”, ‘Negers ontmoeten elkaar in het Hollandse Harlem’, Het vrije volk, 25 november 1955
Henk Romijn Meijer, Een blauwe golf aan de kust. Jazzherinneringen, Amsterdam 1986
Henk van Gelder, ‘Funeste jazz’, NRC Handelsblad, 20 oktober 1987
Rudie Kagie, De eerste neger, Uitgeverij Schilt, 1989
Corry Verkerk, ‘Uitbater speurt naar verleden van Casablanca’, Parool, 28 februari 1995
Corry Verkerk, ‘De hogere waanzin in Casablanca’, Parool, 20 mei 1995
Marcel Weltzak, red., Surinaamse muziek in Nederland en Suriname, Utrecht 1990
Eric Slot, ‘Cotton Club: Jazz & Joints’, Ons Amsterdam, mei 2000
Alice Boots en Rob Woortman, Cotton Club. De bewogen geschiedenis van een café, Amsterdam-Antwerpen 2014
Hans Zirkzee, Jazz in Rotterdam. De geschiedenis van een grotstadscultuur, Rotterdam 2015
Marieke Klomp en Marie-Claire Melzer, Boy Edgar. Het dubbelleven van een alleskunner Amsterdam 2015
- Raadplegingen: 8015