332 - Mike Chapman, liedjesschrijver en producer 1
Wat hebben de volgende hitsingles uit twee decennia pop-geschiedenis met elkaar gemeen: ‘Funny Funny’ (Sweet, 1971), ‘Can the Can’ (Suzi Quatro, 1973), ‘Tiger Feet’ (Mud, 1974), ‘Living next door to Alice’ (Smokie, 1976), ‘Lay all your love on me’ (Racey, 1978), ‘Kiss you all over’ (Exile, 1978), ‘Hot child in the city’ (Nick Gilder, 1978), ‘My Sharona’ (The Knack, 1979), ‘Heart of Glass’ (Blondie, 1979), ‘Mickey’ (Tony Basil, 1982), ‘Love is a battlefield’ (Pat Benatar, 1983), ‘Heart and soul’ (Huey Lewis, 1983), ‘Wrap your arms around me’ (Agnetha Fältskog, 1983) en ‘The Best’ (Tina Turner, 1989)?
Het antwoord is: Mike Chapman was er direct bij betrokken – als songwriter en/of producer.
Mike Chapman (links) en Nicky Chinn
In 1982 schreven John Tobler en Stuart Grundy een uitgebreid artikel over Mike Chapman, waarbij hij en zijn muzikale partner Nicky Chinn hun zegje deden. Dit en een aantal andere artikelen en interviews is de basis waarop het onderstaande berust – zie bovendien de literatuurlijst.
Van Australië naar Londen
Mike Chapman is op 13 april 1947, 71 jaar geleden, geboren in Nambour op de oostkust van Australië. Het internationale succes in 1966 van de Australische Easybeats (‘Friday on my mind’, bestaande uit Europese immigranten, Britten en Nederlanders) maakte indruk op de toenmalige Australische teenager. In navolging van de Easybeats en Bee Gees trok ook hij naar Engeland met de bedoeling het daar te gaan maken.
Mike moest keihard werken om in Londen te overleven. Allerlei baantjes pakte hij aan om geld te verdienen. Als lid van de groep Tangerine Peel belandde hij in de periode 1967-1970 op diverse singles, die de Britse hitlijsten evenwel niet wisten te bereiken. Ze verschenen onder meer op United Artists (het label van ‘Friday on my mind’), werden soms geschreven door de gebroerders Gibb en uitgegeven door de muziekuitgeverij van Robert Stigwood. Als producers traden wel eens Mike Smith (Dave Clark Five) en Glyn Johns (Georgie Fame, Rolling Stones) op.
Over die periode vertelde Chapman in 1982: “I played guitar and sang. The music we were playing was really not the kind of music I liked. Basically, I liked commercial top forty hit music that I heard on the radio, while the group was playing more abstract stuff, psychedelic music. I think that’s one of the reasons for the group’s failure”.
“I had wanted to be a rock star for something like sixteen years”, vertelde Mike. Maar hij veranderde van mening. “I looked at myself in the mirror and told myself I’d be better locked away in a control room out of sight of the public. I gave up as a singer and performer”.
Tangerine Peel
Mike Chapman en Nicky Chinn
Voorjaar 1970 verscheen op RCA de Tangerine Peel-single ‘Soft Delights’ / ‘Move into my world’, twee songs van Mike Chapman. Bij die maatschappij wist de liedjesschrijver te bereiken dat een andere Britse RCA-act, The Sweet, na enkele flops zijn nummer ‘Funny Funny’ op de plaat zette.
Chapman was intussen gaan samenwerken. “It was never really my plan to find a partner – Nicky Chinn and I just ran into each other at a time when I was writing songs on my own. We met at the beginning of 1970 in a club in London where I was working as a waiter, and we got to know each other pretty well – we used to talk about songs, and we were both writing, so we decided to pool our resources”.
‘Funny Funny’ was niet zomaar een liedje. Mike had erover nagedacht. “‘Funny Funny’ was the first result of my personal musical preferences in the late sixties and early seventies, which were for bubblegum music, and in particular for a record called ‘Sugar Sugar’ by the Archies. Basically, ‘Funny Funny’ started off as a poor rip-off of ‘Sugar Sugar’”.
Met dat soort opmerkingen moet je tegenwoordig voorzichtig zijn. Voor je het weet moet je een flink gedeelte van je inkomsten weer inleveren, heeft een dubieus proces, aangespannen door de familie van Marvin Gaye, aangetoond.
Met ‘Funny Funny’ bereikte Mike Chapman, samen met Nicky Chinn en de Sweet, de nummer één positie in Engeland en heel wat andere Europese landen, inclusief Nederland. De keuze om voor een carrière achter de schermen te gaan bleek al goed uit te pakken.
Het bleef niet bij die ene monsterhit voor The Sweet. Onder meer ‘Co Co’, ‘Poppa Joe’, ‘Little Willy’, ‘Block Buster’ en ‘Ballroom Blitz’ volgden.
Commercie ‘mag niet’
Het succes werd de Sweet niet in dank afgenomen, vooral niet door popjournalisten in Groot-Brittannië. Zelfs in het Nederlandse tienerblad Muziek Expres werd hun muziek omschreven als ‘superkommersjalisme’ en dat was niet als een compliment bedoeld. In het zelfde tijdschrift kon je in 1972 lezen: “De image van de Sweet is de uitstraling van bepaalde uitgekiende poses”.
In dat jaar schreef Mark Plummer een artikel over de groep in de vooraanstaande Britse muziekkrant Melody Maker. De titel luidde ‘Bitter Sweet’ en de ondertitel: “We’re tired of being dismissed as a teenybop band”.
The Sweet werd aangeduid als de ‘happening pop group’ van dat ogenblik. De formatie had volgens Plummer even fanatieke fans als bijvoorbeeld David Bowie. Dat was moeilijk voor de artiesten, verkondigde hij. Iedereen wist namelijk dat de jongens ondanks hun succesvolle singles goede muzikale capaciteiten hadden. “They know that they are an extremely competent, exciting and musically aware group of musicians”.
Door al die hits was The Sweet in moeilijk vaarwater gekomen. “The band have had a hard time getting across to people that they are more than just a hit making machine, wheeled into the studios every couple of months with a maximum of help from session men and producers”.
Zanger Brian Connolly kon de nieuwe situatie maar moeilijk verwerken. “He tries to stay cool as he explains his frustrations”. De journalist zag het duidelijk: “He is not altogether happy in the way they have been treated by large sections of the public and music critics”.
Van een groep zonder succesvolle singles en dus onbekend was The Sweet dankzij Mike Chapman en Nicky Chinn omhoog geschoten met muziek die slecht voor hun imago was, in elk geval bij de Britse pers. Connolly: “I think the attitude of the band now is very much towards writing and releasing our own material and I know the next album will be all our own material”. Bovendien mochten ze voor de b-kant van singles hun eigen songs aanleveren.
De gefrustreerde zanger vertelde aan de redacteur van Melody Maker: The battle to get some sort of recognition has been so hectic. After ‘Funny Funny’ we were absolutely nothing”.
Voor de leden van de groep was het zaak om zich op den duur los te maken van mensen als Mike Chapman. Dat was wat ze nadrukkelijk wilden, liet de zanger weten. Ze streefden ernaar om platen te maken die meer pasten bij hun muzikale ideeën, ideeën die hemelsbreed verschilden van die van de Australiër en zijn Engelse partner Nicky Chin.
Mike Chapman had een andere waarheid: “The way we planned it was that we needed a vehicle, an outlet for our commercial ideas, and in those days, Sweet was the perfect vehicle.
But it turned out that the press got into this trip of saying that Nicky and I were simply making records as if we were turning out sausages in a factory.
It was probably true, but as they were all hit records, I don’t see anything wrong with that. But unfortunately, that press attitude rubbed off on our artists, and eventually people like the Sweet started to get very dissatisfied being what was called our puppets.
In the early days, I think they were our puppets to a certain extent, but I always felt that the alternative for them was failure, because they themselves weren’t writing hit songs”.
Ontmoeting met Mickie Most
In de tijd dat het tweetal nog leurde met liedjes als ‘Funny Funny’, in het najaar van 1970, liep Nicky Chinn zoveel mogelijk platenfeestjes af. Dat leek beter dan briefjes met muziek op te sturen en dan te horen dat het materiaal niet geschikt was. Chinn wist op een cocktail party zowaar de beroemde producer Mickie Most (Michael Hayes, 1938-2003) – succesvol met artiesten als Herman’s Hermits (‘No Milk Today’), Donovan (‘Atlantis’), Nashville Teens (‘Tobacco Road’) en de Animals (‘House of the Rising Sun’) – de hand te drukken.
Na afloop deed hij in opgewonden staat verslag aan Chapman. “I’m really excited, I met Mickie Most, we must do something about it”.
Tot hun verbazing kon je zijn gegevens, bleek, gewoon in het telefoonboek vinden.
Het duurde even voor Nicky het aandurfde het afgedrukte nummer te draaien. “I dialled the number and a man answered”. Toen bleek dat Mickie Most zelf de telefoon opgenomen had, raakte Chinn helemaal in paniek, bekende hij later. Toch zette Nicky door met de woorden: “My name’s Nicky Chinn, and I write with someone called Mike Chapman, and I wanted to call you because we write hits”.
Most reageerde nuchter: “Oh, do you? What do you want me to do about it?”
Nicky vroeg of hij, samen met Mike, een keer bij hem op bezoek mochten komen.
Most liet er geen gras over groeien: “OK, fine – how about tomorrow morning, eleven thirty?”
Die kans wilde het tweetal zich natuurlijk niet laten ontglippen. Op tijd stonden ze bij de beroemdheid op de stoep. Deze keer was vooral Mike Chapman zenuwachtig. Hij zou immers gaan voorspelen, zichzelf op gitaar begeleidend. “It was my turn to be frightened, because I was the one who had to play the songs. We didn’t have them on tape. So I had to sit there and physically perform this act. I went in with my guitar, and unfortunately, I’m one of those people who breaks a lot of guitar strings”.
Waarschijnlijk keek Mickie Most glimlachend toe hoe Mike zich presenteerde.
Chapman in 1982: “We had five songs to play Mickie, and I was so nervous that I think I broke five strings in the first song”.
De producer reageerde impulsief. Mike hoefde de eerste vier liedjes niet eens te voltooien. Hij wees ze meteen af.
Chapman zat helemaal in de zenuwen. “I was getting terribly depressed – I’d broken all my strings, there’s one song left to play, and I’m thinking that being tortured like that doesn’t make any sense. Anyway, I restrung the stupid guitar and played ‘Tom Tom Turnaround’”.
Plotseling was Most geïnteresseerd. Nog voor hij de helft van de song had voorgezongen en -gespeeld – hoorde Mike: “OK, stop. That’s it, that’s the one”.
De twee jongelui werden weggestuurd met een positieve boodschap. Het liedje was goed, maar de tekst kon een stuk beter. Nog drie keer moesten ze bij hem terugkomen alvorens een definitief ‘ja’ te horen.
Mickie Most had het bij het juiste eind. In de versie van New World haalde ‘Tom Tom Turnaround’ een zesde plaats in de Britse hitlijsten.
Mickie Most met Amerikaanse gouden platen
Van songwriter tot producer
Mike Chapman en Nicky Chinn, die in de loop der tijden werden aangeduid als ‘Chinnichap’, hadden meer ambities dan alleen succesvolle liedjes schrijven. In de studio probeerde met name Mike Chapman zijn stempel te leggen op hoe hun liedjes moesten klinken. De bemoeienis viel steeds minder in goede aarde. De meeste leden van The Sweet zagen het hitrepertoire sowieso totaal niet zitten.
Chapman: “Although we worked very successfully with Sweet, we never really had a great relationship with them other than for the first few records, because there was a certain bitterness involved in the relationship, and I think the aggression that existed between Nicky, myself, the band and Phil Wainman came out in those songs.
Had we not been making records together, outside of a few moments of fun that we had, we probably wouldn’t have been very close to them socially, apart from Brian Connolly, the singer – with the others, it was a very aggressive relationship, especially with me, and towards the end it was almost down to fights”.
Tijdens een vakantie ontdekten ze dat The Sweet op eigen houtje zelf aan de gang was gegaan. Met ‘Fox on the run’ (1974) ging de groep op eigen benen staan. Dat was het einde van hun eerste muzikale avontuur.
Gaandeweg kreeg Chapman natuurlijk meer kijk op wat er in de studio gebeurde. Maar als hij zijn mond open deed kwam dat niet altijd goed over bij producer Phil Wainman. “The temptation for me in those days was to take charge of everything. I really didn’t know what I was doing, but I was pretty hot-headed, and we actually ended up in a lot of fights in the studio, Phil and myself”.
Waarom zou hij als leverancier van grote hits niets mogen zeggen! “I was one of the writers of these songs. Simply because I wasn’t sitting in the producer’s chair didn’t mean that I couldn’t open my mouth and help to produce a record”.
Door goed te luisteren en rond te kijken was Mike tot de conclusie gekomen dat hij zelf wel wist wat er in de studio moest gebeuren. “So what I was doing was interfering with the production of those records and offering my ideas on arrangements and so on. Through that process, I learned how to produce records myself”.
Door die belangstelling van Chapman om zelf te produceren veranderde de samenwerking met Nicky Chinn. Hoewel ze samen bleven componeren ging Nicky zich gaandeweg meer bemoeien met de marketing. Dat zat er misschien al eerder in. Nicky was ook degene die het contact met Mickie Most gelegd had.
Chapman en Chinn deden sowieso al veel meer dan van songwriters gevraagd werd. Dat was volgens hen nodig om het succes tot stand te brengen en te optimaliseren. Met Chas Chandler, manager en producer van Slade, maakten ze bijvoorbeeld afspraken om niet gelijktijdig nieuwe singles uit te brengen. Dat zou immers niet ‘handig’ zijn. Bovendien bemoeiden ze zich ook met hoe The Sweet er op televisie uit moest zijn en hoe ze zich in tv-programma’s moesten presenteren. Dat luisterde, vonden ze, heel nauwkeurig. Er was dus werk genoeg buiten het schrijven van nieuw repertoire, dat bovendien steeds trendy (vernieuwend) moest zijn.
Mud – meer kneedbaar dan The Sweet
Na verloop van tijd trad Mike Chapman definitief op als producer. Dat was bijvoorbeeld het geval bij Mud, een groep die bij diverse platenmaatschappijen al mislukt was. Mickie Most, eigenaar van het RAK-label, had belangstelling voor de al wat oudere jongelui op zijn label. Het ‘voordeel’ voor Chinnichap was dat de leden van Mud er niet op uit waren hun eigen liedjes te schrijven en dus niet zo ‘moeilijk’ deden als The Sweet.
Chapman: “ They were a very entertaining band, very professional and polished, but they didn’t appear to have any ambition to write their own songs at the time and were very happy to have ours. We went up to Nottingham to see them, and asked them if they were interested in a record deal, which they were”.
Toen het tweetal naar Mud ging kijken deed de groep niet meer dan de hits van anderen uitvoeren op het podium. “They were a top forty band who played cover versions, as were most of the groups we got involved with in those days. We seemed to find bands that were out there playing top forty stuff, and it suited us, because they were all very good at what they did, and that was good, because there was no style being thrown at us, and we could create an image for the band as part of the songs we were writing for them”.
Dat was in zekere zin ‘lekker’. Mud was ‘kneedbaar’ – in tegenstelling tot The Sweet. “When we first saw them, they didn’t have a style, so we had to provide one for them”.
Bovendien was Les Gray een goede frontman, vond Nicky Chin. “We were very lead singer conscious, not so much vocally, but image-wise. First Brian Connolly with the Sweet, and then Les Gray with Mud, really knew what they were doing – we could see that even at the Social Club in Nottingham – and in the Top Of The Pops syndrome, the lead singer was so important in those days”.
In de tijd dat er nog geen echte clips voor tv gemaakt werden, hielden Mike en Nicky zich nadrukkelijk bezig met de presentatie van hun acts in pop-programma’s op tv in Engeland, Nederland, Duitsland en Scandinavië. Althans zo blijkt uit het interview dat ze in de jaren tachtig gaven. Geen detail zou hun ontgaan zijn.
Ondanks de kneedbaarheid ging het met Mud evenwel niet vanzelf. De eerste singles, ‘Crazy’ en ‘Hypnosis’, waren niet meer dan bescheiden hits, terwijl hun relatie met The Sweet steeds moeizamer liep. Waren ze wel goed bezig?
Het keerpunt kwam met ‘Dynamite’. “We came up with a song called ‘Dynamite’, which was actually written for The Sweet, but they didn’t like it. So we gave it to Mud, and the guys in Mud were very happy when they heard that song, which is where, I think, that sort of revival thing started, because it had shades of Elvis Presley”.
Chapman ontdekte dat de al 28-jarige zanger Les Gray goed kon zingen in de stijl van de ‘king’. Dat werkte meteen bij ‘Dynamite’, een single die weldra op de top van de hitlijsten arriveerde. Met die vondst kon de producer verder. “I took that to its absolute extreme with ‘Lonely This Christmas’ – once I discovered what he could do”.
Mud – een uitlaatklep
Opnamen maken werd een feest, een uitlaatklep bovendien voor alle problemen met die lastige jongens van The Sweet – vooral de albums die als ‘Mud Rock’ verschenen. “They were a fun band, really a lot of fun to work with, and making their records was like a riot the whole time.
Those ‘Mud Rock’ albums were nothing but a constant party, and at the time, we had some pressure from Sweet, who were getting a little aggressive, so it was nice to be working with Mud who were a little less crazy when it came to their artistic development, and were just happy to have the hits.
We had a lot of fun through that whole period, and I’ll never forget the ‘Mud Rock’ albums, volumes one and two – when each album was finished, we threw these enormous parties in the studio, and with the second album, it was ridiculous because we ended up with seven or eight hundred people in the studio, which wrecked the studio, but I recorded all the noise from the party and put it on the albums to make them into party albums. That wasn’t planned to happen, but it was a spontaneous decision which seemed to work”.
Met Mud maakte Mike dus ook albums, hoewel hem dat minder goed lag. Dat kostte immers te veel tijd in de studio, tijd die hij op een meer aangename manier kon besteden. Hij voelde zich sowieso vooral betrokken bij hit-singles. “Albums were like a pain in the beep, you know – it was boring to have to sit around the studio and make albums when I could have been out getting drunk or something. In those days, albums were like UFOs to us. We grew up as totally singles-oriented people”.
Suzi Quatro
Op instigatie van Mickie Most, eigenaar van RAK Records, waren Chin en Chapman naar een optreden van Mud gaan kijken, waarna ze het besluit namen om met die groep in zee te gaan.
Bij Suzi Quatro ging het anders. Most had de artieste zelf ontdekt in haar woonplaats Detroit. Hij had haar onder contract genomen om haar zelf voor RAK te produceren. Met een eerste single, ‘Rolling Stone’ bereikte hij echter niet het gewenste resultaat.
Mike Chapman had juist een huis gekocht en zat krap bij kas. “I had bought this little house – I was really spending, getting crazy with my money in those days – and I was trying to redecorate it and live in it at the same time. I was so tight with my money, I can hardly believe it”. De producer kon wat additionele inkomsten dus maar al te goed gebruiken.
En toen ging de telefoon. “I was standing in this shell of a house one night, and Mickie called me to say that he didn’t seem to be able to get anywhere with making hits with Suzi, who he thought was potentially a very big star, and that he wanted Nick and I to take charge of Suzi’s career”.
Mike aarzelde. Als de grote producer, de man met zoveel successen op zijn naam, het niet voor elkaar kreeg, wat konden hij en Nicky dan wel presteren?
Mike wilde het wel proberen voor zijn ‘mentor’, maar garandeerde niets. “I was terrified to take over where Mickie couldn’t succeed, but I told him that if he was prepared to take the risk, I was game”.
Suzi Quatro
Toeval of niet – de nieuwe samenwerking met Most pakte goed uit. Chin en Chapman presenteerden de song ‘Can the Can’. Chapman: “We had that song, Mickie had the image, the black leather and so on, and it thrilled Suzi to have that visual thing going. It was a classic example of a record creating an artist, and ‘Can The Can’ certainly created Suzi Quatro”.
“Can the Can’, de eerste Chinnichap-single van Suzi Quatro op RAK, haalde meteen de nummer één-positie in Engeland. Aan commerciële opvolgers geen gebrek. ‘48 Crash’, ‘Daytona Demon’, ‘Too Big’, ‘The Wild One’, ‘If you can’t give me love’. Het ging maar door. Ook ‘Devil gate drive’, in het voorjaar van 1974, haalde de toppositie.
Taakverdeling
Intussen was de taakverdeling tussen Nicki en Mike wat meer gestructureerd. De een werkte vooral in de studio, de ander besteedde meer en meer tijd aan de marketing.
Chapman: “What used to happen was that Nicky would be out all day making sure the record companies were doing their jobs, and I would be stuck in his apartment – even in those days, I was a lonely little guy, sat there with my guitar all day – and Nicky would go out and say, ‘Now if you don’t have an idea by the time I get back, you’re in trouble’.
So I’d sit there all day long, strumming the guitar, thinking, ‘What am I doing this for?’ but basically, once an artist had his or her direction, I could play something like the last record and let the next one develop from there”.
Zo ging dat bijvoorbeeld met ‘48 Crash’, de tweede Quatro-hitsingle. Toen Chinn na een werkdag buiten de deur kwam horen hoe het gegaan was hoorde hij: “I’ve had this idea, but it’s got a strange title, ‘48 Crash’. See what you think of the basic idea”.
Tevredenheid en ruzie met de inhoud van een varkenskop
Na een paar keer voorspelen liet Chinn zich overtuigen en kon er een opname gepland worden. De songrechten werden echter netjes verdeeld als je afgaat op wat het label aan gaf. Bovendien werd de muziek uitgegeven bij Chinnichap/Rak publishing. Zo werd iedereen er een beetje beter van: het duo, Mickie Most, de artieste en het publiek, dat de single in grote hoeveelheden aanschafte.
Diverse Britse popcritici hadden evenwel een volstrekt andere mening. Chapman gaf een voorbeeld. “I was in the studio with Suzi, and we picked up New Musical Express, which contained a review of the latest Suzi Quatro single by a guy called Charles Shaar Murray.
The review said something like Nicky Chinn and Mike Chapman are misrepresenting this artist by making such banal music, that Suzi would be better off without us, that we were both fakes, that we didn’t know what we were doing and so on”.
Chapman had inmiddels eelt op zijn ziel. Maar Quatro was een dergelijke behandeling (nog) niet gewend. “Suzi broke down in tears”.
Misschien ook als gebaar tegenover het meisje liet de producer zijn tanden een keer zien. “We sent a roadie out to buy some pig’s brains, some wrapping paper and a card, and I wrapped it all up with a big bow, and wrote on the card something like ‘Dear Charles, If you are bent on becoming as I am, then perhaps you could do with some of these’”.
Dat deed hij op een vrijdagnamiddag, kort voor een lang weekend in de zomer van 1974. “He wasn’t in the office when the gift arrived. So it sat on his desk, with no air conditioning in the building until Tuesday morning. I heard later from someone in the office that when he got in, he found the gift there and opened it up and was extremely embarrassed by the thing, which stank the whole place out”.
Chapman kon zich in 1982 nog herinneren dat de journalist het er niet bij liet zitten. “The next week it said in that paper, ‘You can keep your brains, Chapman, we don’t need them’”. Bovendien bewerkstelligde Murray dat Chinnichap geschrapt werd van de lijst met gratis abonnementen.
Nicky Chinn was het overigens helemaal met zijn partner eens over de aanmatigende houding van de NME-journalist. “He also wrote about ‘Little Willy’ that it was a piece of trite trash, and at the end of the review, he wrote, ‘And I hope it isn’t a hit’.
Now, journalism has no right to wish failure on you – I believe they have a right to say they don’t like it, that it's a piece of trash, but not ‘we hope it doesn’t make it’, because no one has the right to deny you a living”.
Charles Shaar Murray (rechts) op kantoor
Smokie
In de jaren zeventig leek het wel alsof Mike Chapman en Nicky Chinn geen flops konden maken – zoals dat een paar jaar later het geval was bij de combinatie Bee Gees & Robert Stigwood (RSO) en in de jaren tachtig met Stock, Aitken & Waterman.
In werkelijkheid is dat natuurlijk nooit zo. Zeker bij singles moet je je elke keer weer opnieuw bewijzen. Zo eindigde het project ‘Sgt Pepper’ van Robert Stigwood (met de gebroeders Gibb in de hoofdrollen) in een debacle.
Bij Chapman was hier voorlopig geen sprake van. In 1975 namen Chinn en hij Smokie onder hun hoede in de tijd dat de groep nog als Kindness optrad en (evenals The Sweet en Mud) een verleden vol flops had. “Their manager had really been bothering us, sending us pictures and tapes. We’d listened to the tapes, and they sounded quite interesting, but not that good, and I kept avoiding this manager”.
Toch ging Chapman een keer kijken. “What I did notice was a certain amount of interplay between Chris Norman, the singer, and Alan Silson, who was the guitar player.
They were both great looking kids, with a great image for making records – if we cleaned them up, they’d have it made – and the voice, the Chris Norman voice, was just unbelievable. He was just imitating the other people, and all of a sudden, he’d sing in his own voice, and it was so special”.
Mike was zo enthousiast dat hij en Nicky korte tijd later opnieuw naar een optreden gingen. Een recente reis naar Amerika had hem op ideeën gebracht die hij door middel van de stem van Chris Norman dacht te kunnen verwezenlijken.
Het duurde nog even voor hij op het juiste spoor zat met de groep die eerst de naam Smokey en daarna Smokie aannam. Opnieuw ging de hitmachine draaien. ‘If you think you know how to love me’ bereikte een derde plaats in de lijst van New Musical Express. Onder de hits die volgden vinden we ‘Living next door to Alice’ (eind 1976), ‘Lay back in the arms of someone’ (1977) en een nummer dat qua titel deed denken aan de Amerikaan Neil Sedaka, die in 1959 gescoord had met een ode aan Carol Klein/King: ‘Oh Carol’ (1978).
Smokie in Top Pop: Living next door to Alice
Het duet van Chris Norman en Suzi Quatro
In dat zelfde jaar 1978 had Mike Chapman een bijzondere ervaring in West-Duitsland. “Smokie were due to appear in Dusseldorf to accept an award as top artists in Germany for that year, and at the same time, I was down the road in Cologne making a record with Suzi. There was a party after the award ceremony, and we all got up and sang. There was Bonnie Tyler, Chris and Suzi, and all the people put a band together for this party, and I was singing a medley of Chinn and Chapman hits.
Later, I was sitting there and I looked up and saw Suzi and Chris, who are about the same size and Suzi was playing bass, and Chris was there with his arm round her, and they were singing into a mike, and I thought what a fantastic duet they’d make, because they looked so great together”.
Mike pakte het idee meteen op. “The next day, I was in the studio with Suzi, and during a break, I came up with the line “Our love is alive”, and I started playing it, and Suzi started playing the bass and Dave Neal, the drummer, started playing, and I suddenly had this idea. I looked at Suzi and said ‘What about this, with you and Chris? Wouldn’t it be great?’ and she said it sounded fantastic.
The minute I got back from there, Nicky and I wrote the song, which was ‘Stumblin’ In’, and we cut the record in Germany. It was a huge hit in America, a number three record”.
Suzi Quatro en Chris Norman op West-Duitse tv
Tot dan toe had Mike Chapman zich voornamelijk bezig gehouden met de Europese platenmarkt. Maar steeds kwam Amerika om de hoek kijken. Het werd tijd om de bakens te verzetten…
Daar zal ik in een volgende artikel over schrijven.
Harry Knipschild
22 juni 2018
Clips
Literatuur
‘The Sweet – hits aan de lopende band’, Muziek Expres, juli 1972
‘Superkommersjalisme’, Muziek Expres, juli 1972
Mark Plummer, ‘Bitter Sweet’, Melody Maker, 7 oktober 1972
Jonh Ingham, ‘The dynamic duo of plastic pop’, New Musical Express, 2 juni 1973
Toby Mamis, ‘Suzi Q; Expatriate Rockerette’, Zoo World, 3 januari 1974
Chris Welch, ‘Mud, glorious Mud’, Melody Maker, 2 februari 1974
‘Mud, Suzi together’, Record Mirror, 23 februari 1974, 5
Colin Irwin, 'No Smokey without fire’, Melody Maker, 2 augustus 1975
Harold Bronson, ‘Mike Chapman, producer’, New York Rocker, September 1978
Harry Doherty, ‘Chinn & Chapman: Ballroom Blitz & Hearts of Glass’, Melody Maker, maart 1979
Chas de Whalley, ‘Smokie: Greatest Hits’, Sounds, 7 May 1977
John Tobler, Stuart Grundy, ‘Chinn and Chapman’, The Record Producers, 1982
- Raadplegingen: 11253