328 - Nelleke van Dashorst bij Polydor, PolyGram en RSO
Als je lezingen geeft in het land komen er regelmatig mensen te voorschijn waar je voeger mee te maken had. Op 17 oktober 2015 was dat bijvoorbeeld het geval in Utrecht bij een presentatie over het vertalen van popsongs. Op die dag kon ik het kontakt hernieuwen met Nelleke van Dashorst, die ik in mijn Polydor-jaren had leren kennen. Door haar huwelijk met Peter Fassler van PolyGram had ze een en ander meegemaakt liet ze met een paar voorbeelden horen. Nelleke bleek niet zo ver van me vandaan te wonen: in Warmond. Op 9 mei 2018 kwam ze op bezoek om een en ander te vertellen over haar leven in de muziek business.
Nelleke
Grammofoonplaten
Nelleke is op 14 december 1946 als oudste van vier kinderen geboren op Scheveningen. Haar vader, die bij de brandweer werkte, was een liefhebber van Hawaii-muziek. Hij en zijn broer maakten die muziek ook zelf.
Grammofoonplaten hadden haar ouders bij elkaar gebracht, wist ze. De jongeman, die haar vader zou worden, rende met een stapel 78 toeren-schijven tijdens de Tweede Wereldoorlog een tram binnen. De conductrice merkte bezorgd op dat hij voorzichtig moest zijn. Als hij gevallen was hadden zijn platen wel kunnen breken. Van het een kwam het ander.
Nelleke ging wel eens mee als haar vader bij Vroom & Dreesmann in Den Haag nieuwe schellak-platen ging kopen om zijn collectie aan te vullen. Haar vader hield in die tijd van de muziek van Manuel de Falla en Ernst Mosch. Op zondagmiddag mochten zijn kinderen zeggen wat ze wilden horen. Haar is bijgebleven dat ze een muziekje in haar hoofd had waarvan ze de titel niet kende. Nadat Nelleke het had voorgeneuried moest haar vader urenlang zoeken voor hij eindelijk ontdekte dat het een wals was uit de Rosenkavalier van Richard Strauss.
Nelleke was een beetje aarzelend toen ik haar vroeg wat haar favoriete popmuziek was toen ze opgroeide. “Ik had niet zo’n wilde smaak”, bekende ze met enige terughoudendheid. Na wat aandringen hoorde ik dat Perry Como, Dean Martin en de Everly Brothers tot haar favorieten behoorden. Vooral Bobby Vee zag Nelleke in het begin van de jaren zestig helemaal zitten. Diens ‘Take good care of my baby’ (1961), een song van Carole King en Gerry Goffin, was een geweldige tophit.
Bobby Vee
Naar Polydor
Na haar schooltijd werkte Nelleke twee jaar bij de ANWB, waar ze zich bezig hield met verzekeringen. Thuis werd ze geattendeerd op een advertentie in de krant. Bij platenmaatschappij Polydor was men op zoek naar een secretaresse voor Freddy Haayen (1941-2007), die er werkzaam was als platenproducer, plugger en labelmanager. Toen Nelleke solliciteerde bleek dat ze niet de enige was. Maar liefst tweehonderd meisjes hadden op de annonce gereageerd. Nelleke werd aangenomen.
Op de afgesproken dag, begin 1968, meldde ze zich op het Piet Heinplein in Den Haag om aan de slag te gaan. Tot haar ontsteltenis hoorde ze echter dat Freddy kort daarvoor door Polydor ontslagen was. (Haayen kwam enkele maanden later terecht bij Red Bullet in Hilversum). Nelleke kreeg daarom een andere chef toegewezen: Wiebe Andringa, hoofd van de reclame-afdeling. Wiebe was verantwoordelijk voor het maken van hoezen, ontwerpen van advertenties, folders en ander reclamemateriaal. Kort daarna werd de afdeling verder uitgebreid met Wim Trouw.
Nelleke kwam op een langwerpige kamer te zitten. Aan het andere eind van die ruimte was het bureau van Nico van Biemen, geassisteerd door Nella Koster-Van Wijngaarden, die eveneens op de advertentie voor secretaresse van Freddy Haayen gereageerd had. Het kantoor achter haar was de plek waar drs. Jan van Bart, verantwoordelijk voor klassieke muziek, zijn werkzaamheden uitoefende.
Werken bij Polydor in Den Haag
Nelleke omschreef haar werk in Den Haag als ‘dolle pret’. Het ging fantastisch met de omzet. Die groeide en groeide. Op een bepaald moment kreeg ieder personeelslid zo maar honderd gulden als bonus. Het Atlantic-label met grote hits van Sonny & Cher draaide immers op volle toeren.
Er was alle aanleiding om veel te lachen. Als Jan van Bart (de buurman op kantoor) naar huis belde moest hij van zijn vrouw ook met de hond praten. Dan ‘blafte’ hij luidkeels in de telefoon.
Nelleke werd gevraagd om, samen met de assistente van Van Bart, in de gerenommeeerde Haagse platenwinkel Caminada een presentatie te komen geven, hoewel ze nauwelijks kennis van klassieke muziek had. “Voor die gelegenheid mocht ik nieuwe kleding op kosten van Polydor kopen. Bij Caminada hadden we veel succes. Hoewel ik weinig of niets kon vertellen, kreeg ik volop complimenten. Als dank mocht ik er een album uitzoeken. Met een elpee van de Mamas en de Papas verliet ik de winkel”.
Op de popafdeling kwamen regelmatig Nederlandse artiesten op bezoek, jongens van de Golden Earrings, Peter Tetteroo van de Tee Set en zangeres Bojoura, kon ze zich nog herinneren.
Af en toe moest Nico voor zijn werk naar het hoofdkantoor in Hamburg en kwam dan ’s avonds terecht in niet al te chique etablissementen. Onder zijn bureaublad verborg hij waarschijnlijk pikante foto’s, die hij aan bezoekende artiesten soms even toonde, tot groot vermaak.
Als Nico er niet was heb je die foto’s zeker wel eens bekeken, vroeg ik haar.
Dat was niet het geval. Zoiets durfde ze absoluut niet.
Nico was een grote fan was Timi Yuro, vertelde Nelleke. Als hij maar even de kans kreeg draaide hij haar platen in de gezamenlijke kamer.
Adri Twigt, administrateur van Polydor, was in 1968 enkele malen wegens ziekte langdurig afwezig. Polydor International in Hamburg stuurde dan voor zes weken een plaatsvervanger om de zaak draaiende te houden. Dat was de jonge Oostenrijker Peter Fassler. Nelleke viel bij Peter in de smaak. Dat was niet meteen wederzijds, vertelde ze. Maar toen Peter bij een volgend verblijf in Nederland, goed gebruind van een vakantie, opnieuw avances maakte, ontstond er een amoureuze relatie.
Hamburg
Nelleke van Dashorst besloot te solliciteren bij het hoofdkantoor van Polydor in Hamburg. Een voordeel was dat ze op de mulo de Duitse taal had geleerd. “Ze begrepen wel wat achter mijn sollicitatie zat”, hoorde ik van haar. “Maar zonder enig probleem werd ik per 1 juli 1969 aangenomen als secretaresse van Pali Meller Marcovicz, verantwoordelijk voor het klassieke label Deutsche Grammophon”.
Samenwonen met Peter was volgens haar in Duitsland wettelijk verboden (Kupplungsgesetz). Daarom hadden ze ieder een eigen kamer in de stad. Weldra trouwden ze, in Nederland. Hun onderlinge voertaal was Duits.
Nelleke in Hamburg, omringd door onder anderen James Last, Peter Sibley, Blaise Machine en Silke Zinkeisen
Toen Nelleke de kans kreeg om te kiezen tussen klassieke en populaire muziek, stapte ze over naar de pop-afdeling in de kelder van het gebouw op de Harvestehuder Weg. Die werd de ‘apenkooi’ genoemd. Horst Schmolzi, die elders in het kantoorpand zetelde, was er directeur. Horst Hohenböken, verantwoordelijk voor jazz en het label A&M, zetelde evenmin in de apenkooi.
Beneden op de creatieve afdeling van Polydor International werd, verzekerde Nelleke, kei- en keihard gewerkt. Labelmanager Chris Youle bijvoorbeeld, die veel contact had met Amerika, bleef na kantoortijd veelvuldig uren aan de slag vanwege het tijdsverschil. “Soms troffen we hem ’s morgens slapend aan terwijl hij languit op een tafel lag. Dan bleven we stil om hem niet wakker te maken. Na een tijdje kwam Chris overeind en ging gewoon door met zijn werk”.
Eén keer in de week kwam de afdeling onder leiding van Peter Sibley bij elkaar. Dan was het verplicht Engels praten. Iedereen vertelde dan wat hij of zij de afgelopen dagen gedaan had.
Er was een uiterst informele werkomgeving daar beneden, met de Engelsman Peter Sibley als hoofd van de afdeling: Bob Quinn, Helga Moslener, Silke Zinkeisen, Blaise Machin, Hartmut Pfeiffer en anderen. Er kwamen regelmatig artiesten op bezoek - vooral nieuwe, zoals de leden van de Britse rockgroep Stone the Crows.
Regelmatig rook je de hasj, die er rond ging. Nelleke hield zich echter afzijdig van dat soort middelen, liet ze me weten. Behalve die ene keer toen ze op een feestje van de bekende fotograaf Klaus Köhler, waar ook A&M-artiest Herb Alpert van de partij was, trek kreeg. Zij en haar man deden zich te goed aan de cake die uitgestald lag. “Het is space cake”, werd haar wat later duidelijk gemaakt. Van werken kwam de volgende dag niet veel terecht.
Op de popafdeling hield Nelleke zich bezig met internationale promotie. Ze zorgde bijvoorbeeld voor foto’s en persmappen, die door haar collega’s in andere landen gebruikt konden worden. Het videotijdperk moest nog op gang komen in het begin van de jaren zeventig. Toch beschikte ze al over grote magneetbanden met (bewegend) beeldmateriaal, die eventueel gekopieerd konden worden. ‘Arme’ Polydor-vestigingen, in Israel of Afrika, konden die banden ook een tijdje gratis lenen. Later werden er ‘clips’ op film gemaakt.
Als Amerikaanse artiesten in Europa op toernee gingen, was er veelal iemand uit Hamburg bij om de zaken soepel te laten verlopen. Zo trad Silke Zinkeisen, die later verkering kreeg met Peter van der Velde (zoon van Joop van der Velde, financiële topman van PolyGram) en met hem trouwde, coördinerend op tijdens een promotie-vliegreis die David Cassidy van de Partridge Family in 1972 door West-Europa maakte om zijn solo-platen (op het door Polydor vertegenwoordigde Bell label) bij de media onder de aandacht te brengen. Op Schiphol werd toen gefilmd ten behoeve van Avro’s Top Pop. Nelleke: “Ook de Osmonds en James Brown werden op die manier vanuit Hamburg begeleid”.
Met Peter naar Amerika
Peter Fassler werd door PolyGram internationaal als comptroller ingezet. Zo kwam hij tijdelijk weer in Nederland en vervolgens in New York waar PolyGram halverwege de jaren zeventig voor het eerst een eigen vestiging opzette. Aan Fassler de taak er zorg voor te dragen dat het nieuwe Amerikaanse bedrijf volgens de Philips-norm te werk zou gaan.
Nelleke, nu zijn echtgenote, gaf haar werk in Hamburg op en vergezelde Peter als steun in de rug bij zijn verantwoordelijke job. Omdat ze geen green card had mocht ze niet werken aan de andere kant van de Atlantische Oceaan. Een tijdje nog was ze (illegaal) actief bij Chappell, een muziekuitgeverij van PolyGram.
Het echtpaar Fassler-Van Dashorst zou slechts tijdelijk in de VS verblijven. Het liep anders toen PolyGram in zee ging met Robert Stigwood (1934-2016). De Australiër trad al heel wat jaren op als manager van de Bee Gees en Eric Clapton. Ook was hij met veel succes betrokken bij musicals als ‘Hair’ en ‘Jesus Christ Superstar’ (inclusief de film). Stigwood was bovendien verantwoordelijk voor de productie van de film ‘Tommy’ (1975), gebaseerd op de rock-opera van de Who.
De aandelen van RSO Records kwamen voor de helft in handen van PolyGram. Peter Fassler werd door zijn bedrijf, PolyGram dus, aangesteld om als comptroller van RSO op te treden. Om goed te kunnen functioneren verhuisde het echtpaar naar Californië.
RSO Records
Het leek wel of alles wat Robert Stigwood aanraakte in goud veranderde, bevestigde Nelleke die het van nabij meemaakte. Zo werd een grapje, ‘Disco Duck’ van diskjockey Rick Dees in 1976 meteen een nummer één hit in Amerika.
Overweldigend succes had RSO – en daarmee ook PolyGram – toen Robert Stigwood acteur John Travolta onder contract nam en met hem als middelpunt de films ‘Saturday Night Fever’ (1977) en ‘Grease’ (1978, met Olivia Newton John) maakte. De twee dubbelalbums haalden record-verkopen dankzij songs als ‘Stayin’ Alive’, ‘How deep is your love’, ‘Night Fever’, Jive Talkin’’ en ‘You should be dancing’ van de Bee Gees. Bij ‘Grease’ waren dat behalve de titelsong, geschreven door Barry Gibb en gezongen door Frankie Valli, vooral ‘You’re the one that I want’ en ‘Hopelessly devoted to you’.
Yvonne Elliman, die eerder ‘I don’t know how to love him’ in ‘Jesus Christ Superstar’ gezongen had, kwam aan de top van de hitlijsten terug met de Bee Gees-song ‘If I can’t have you’ op RSO Records.
En wat te denken van Andy Gibb (1958-1988), de jongste telg uit de Gibb-familie, die in korte tijd door een nieuwe generatie tieners verafgood werd, maar niet met die verering om kon gaan.
Het is bijna ondoenlijk om een compleet overzicht te geven van al het goud en platina. Het succes van RSO in die jaren was zo fenomenaal dat het groot nieuws in de Verenigde Staten was als er géén RSO-plaat op de eerste plaats in de hitlijsten stond.
RSO zorgde ervoor dat PolyGram na jaren van ploeteren eindelijk een vooraanstaande rol in de muziekbusiness kon spelen.
vlnr Barry Gibb, Robin Gibb, Robert Stigwood, Maurice Gibb, Andy Gibb
Robert Stigwood
In de jaren dat Peter Fassler de PolyGram-belangen bij RSO controleerde bevond het bedrijf zich dus aan de top. Nelleke was er bij in Los Angeles. Op het hoogtepunt van het succes kochten ze er een mooie verblijfplaats. Nelleke maakte bovendien kennis met al die notabelen die door het succes opdoken.
Nelleke: “Toen we begonnen bestond RSO uit niet meer dan vijf personen. Een paar jaar later hadden Stigwood en zijn rechterhand Al Coury 250 man in dienst. Dat was voor hem, heb ik ervaren, heel onaangenaam.
Stigwood was een man die zich in een klein gezelschap als een vis in het water voelde. Waarschijnlijk had hij het meest intieme contact met zijn moeder. Robert had niet meer dan een handvol mensen om zich heen met wie hij intensief omging. Het moet voor hem afschuwelijk geweest zijn dat hij na verloop van tijd te maken kreeg met allerlei nieuwe werknemers die hij niet of nauwelijks kende”.
Peter Fassler en Robert Stigwood
Was Robert Stigwood een dictator?
Nelleke: “Helemaal niet. Robert was een zachtaardige, vriendelijke man. Ik vroeg me af hoe hij uit al die ideeën die hem werden aangereikt door alle mensen, meepraters en ja-knikkers, die zich vanwege het onvoorstelbare succes bij hem kwamen aandienen, met twee benen op de grond kon blijven staan. Stigwood hield er helemaal niet van om in het middelpunt van de belangstelling te staan. Zelf hoefde hij niet in de media. Hij verbleef bij voorkeur in een klein kringetje van vrienden. Uit die wereld moeten die creatieve ideeën zijn voortgekomen.
Robert Stigwood was uitermate gul voor zijn relaties. Ik hoorde verhalen dat hij de meest luxueuze Rolls Royces cadeau deed aan zijn belangrijke relaties. Bij speciale gelegenheden werd Peter eveneens bedacht: met champagne – niet met flessen maar een hele kist”.
Nelleke had me eerder iets verteld over de seksualiteit van Stigwood. Ik vroeg haar dat nog eens onder woorden te brengen.
Nelleke: “Robert was gay. Maar op een bijzonder manier. Hij viel op getrouwde, heteroseksuele mannen. Die wilde hij voor zich veroveren. Niet voor altijd. Als hij bereikt had wat hij wilde bereiken was dat voor hem genoeg”.
Op mijn vraag of ook de Bee Gees zo behandeld werden, reageerde Nelleke positief.
“Mijn Peter, de comptroller van PolyGram hoorde dus ook tot zijn doelgroep. Ik herinner mij dat we om drie uur ’s nachts door hem gebeld werden. Of Peter voor een zakelijk onderhoud meteen naar hem toe wilde komen. Ik ging met hem mee. Bij aankomst was duidelijk dat Robert, in badmantel, andere bedoelingen had. Niet op een vervelende manier. Toen Peter duidelijk maakte dat hij niet op zijn gunsten wilde ingaan, nam Stigwood daar genoegen mee. Maar voortaan geen champagne meer”.
RSO-coryfeeën
Een van de belangrijkste helpers van Robert Stigwood in de VS was Al Coury (1934-2013). In de Los Angeles Times was in 2013 te lezen dat hij op jeugdige leeftijd trompet speelde en vervolgens als verkoper in dienst trad van Capitol Records, de platenmaatschappij op de westkust. “After 17 years at Capitol Records, Coury became president of RSO in 1976, when entertainment entrepreneur Robert Stigwood launched the label with a roster led by Eric Clapton and the Bee Gees. Known for his promotional skill, Coury seized on the ‘Saturday Night Fever’ soundtrack, which was dominated by the Bee Gees’ falsetto harmonies and disco beat.
By cross-promoting the music and the film starring John Travolta, Coury helped push the soundtrack to No. 1 on the Billboard album chart for 24 weeks, and a record six consecutive singles from the album held the top spot. The album also sold more than 25 million copies. When the ‘Grease’ soundtrack followed ‘Saturday Night Fever’ to the Billboard top spot, RSO dominated No. 1 for 36 weeks.
Coury left RSO in [1981] to establish his own label, Network Records, which released the ‘Flashdance’ soundtrack. He moved to Geffen Records as head of promotion when it was created in 1985 and retired as general manager in 1992”.
In de krant werd duidelijk gemaakt hoe belangrijk het was om echt achter je product te staan, als je er tenminste zelf enthousiast over was. “Belief in the artists and the music were the key to his success, Coury told People magazine in 1979. ‘It is impossible for me not to convince others if I’m enthusiastic’, Coury said. ‘Programmers detect insincerity. Your credibility is tarnished’. But if the material is bad, he added, ‘no amount of promotion or hype will save it’”.
Al Coury (rechts) overhandigt edelmetaal voor Grease aan Olivia Newton John en John Travolta
Nelleke maakte Coury mee: “Al was van Libanese afkomst en ook met een Libanese vrouw getrouwd. Hij kon helemaal door lint gaan in zijn werk, dat aan de lopende band zulke formidabele bestsellers voortbracht. Als hij hoorde dat een van zijn nieuwe RSO platen weer eens in de hitlijsten omhoog schoot raakte hij helemaal in extase en reed als een dolleman over de weg. Toen dat te gevaarlijk werd kreeg hij opdracht zijn auto op sommige momenten aan de kant te zetten”.
De mensen die op welke manier dan ook betrokken waren bij RSO kwamen enigszins buiten de realiteit te staan. Omdat het geld niet op kon werden er op het jacht van Stigwood wel eens bijzondere feesten gehouden. Nelleke en Peter waren er op het eiland Maui (Hawaii) bij toen er absoluut geen tekort aan cocaine was, tot zelfs op het toilet.
De Amerikaanse jeugd reageerde eveneens. Nelleke: “Bij optredens van de RSO artiesten stonden de vrouwelijke fans buiten de kleedkamers te wachten op de idolen en hun entourage. Voor hen was het, bij wijze van spreken, een eer om die privé te vergezellen – niet alleen de artiesten zelf maar iedereen om hen heen. Ik heb zelf meegemaakt dat RSO-medewerker Bill Oakes iemand uit de wachtenden aanwees om met hem mee te gaan. Het meisje werd door het gezelschap om haar heen met ‘congratulations’ gefeliciteerd. Dat was toch wel heel bijzonder”.
Het vervolg
RSO na 21 weken eindelijk een keer 'verslagen', door Paul McCartney (1978)
Zoals dat wel vaker gaat, na verloop werd RSO minder kritisch en dus ook minder succesvol. Films als ‘Sergeant Pepper’ (met de Bee Gees en Peter Frampton) en ‘Moment by Moment’ (met Lily Tomlin en John Travolta) trokken meer negatief commentaar van de recensenten dan dat ze het publiek in beweging brachten.
Nelleke: “De film ‘Fame’ had wel succes. Maar Robert Stigwood zag het allemaal niet meer zitten. Het leek er op, vond ik, dat het bedrijf hem met die snelle groei van mensen boven het hoofd gegroeid was. Weg was het kleine kringetje van mensen waarin hij zo goed kon functioneren. In 1981, van het ene moment op het andere, zette Robert Stigwood er een punt achter”.
Hoe moest het nu verder?
Nelleke: “Niet veel eerder hadden we een huis gekocht, mede omdat RSO zo fantastisch draaide. Bovendien was ik voor het eerst in verwachting. De geboorte van Elisabeth heeft op 19 april 1980 de kolommen van Billboard gehaald. Ik weet nog dat we naar Duitsland terug vlogen toen ik zeven maanden zwanger was”. Nelleke en Peter kregen in Hamburg een zoon, die naar zijn vader vernoemd werd.
Het echtpaar kwam vanuit RSO-avontuur op de Amerikaanse westkust terug in het gewone leven. Ze moesten een nieuw onderkomen in Hamburg zoeken. En zoals eerder werd Peter door PolyGram weer op tal van plaatsen in de wereld als comptroller ingezet. Nelleke en hun kinderen verhuisden mee naar Nederland (Nijkerk), Engeland (Londen) en tenslotte Mexico (1989-1990).
Het huwelijk, dat al eerder onder druk was komen te staan, klapte in Mexico uit elkaar. Terug in Nederland besloot Nelleke een opleiding te volgen als tolk en vertaalster in de Duitse taal. Na drie jaar haalde ze het noodzakelijke diploma en kon aan de slag. Nelleke specialiseerde zich onder andere in het octrooirecht, is tot op de dag van vandaag actief en maakt een gelukkige indruk. “Vertalen houdt me scherp”, maakte ze duidelijk. “Ik ben er – tot mijn genoegen – nog elke dag mee in de weer”.
Harry Knipschild
15 mei 2018
Clips
Literatuur
Stephen Demorest, “The Bee Gees: the tide has turned’, Circus, 31 januari 1977
Ed Harrison, ‘Andy Gibb, Roxy, Los Angeles’, Billboard, 8 oktober 1977
‘Zakenman Robert Stigwood handelt in artiesten. ‘De Bee Gees zijn van mij’’, Muziek Expres, november 1978
Jip Golsteijn, ‘Robert Stigwood: Ik loop perfect in de pas met de publieke smaak’, in Popscore. Tien jaar popjournalistiek, Amsterdam 1979
‘Bee Gees breken record’, Muziek Expres, mei 1979
‘Births’, Billboard, 19 april 1980
Paul Grein, ‘Coury leaves RSO for Network – almost’, Billboard, 24 oktober 1981
‘PolyGram leunt op succes van Grease’, Volkskrant, 23 juli 1998
Paul Sexton, ‘Q&A with Robert Stigwood. The group’s mentor reflects on his time with the Brothers Gibb’, Billboard, 24 maart 2001
Harry Knipschild, ‘Over Robert Stigwood en zijn huis op Wight’, op deze website, 26 maart 2011
Harm Groustra, ‘Saturday Night Fever was belangrijk voor Junkie XL’, Nu.nl, 30 mei 2012
‘Al Coury, record company executive, dies at 78’, Los Angeles Times, 9 augustus 2013
Ben Sisario, ‘Robert Stigwood, Impresario of Rock, Film and Stage, Is Dead at 81’, New York Times, 4 januari 2016
- Raadplegingen: 6683