324 - James Brown, een artiest van King Records - 1 (King Records)
De doorbraak van de rock & roll, de eerste popmuziek, werd in de jaren vijftig voor een belangrijk gedeelte bewerkstelligd door zelfstandige joodse ondernemers. De gebroeders Chess in Chicago, de Bihari-broers in Los Angeles (Modern Records), Art Rupe (Specialty) en Lew Chudd (Imperial), eveneens in Californië, wisten de westerse wereld te veroveren met de ontdekking van artiesten als Chuck Berry, Muddy Waters, Bo Diddley, Fats Domino, Ricky Nelson, Little Richard en B.B. King.
De fabriek van Syd Nathan
Vanuit Cincinnati, Ohio, liet de joodse ondernemer Syd Nathan (1904-1968) in die zelfde tijd van zich horen. Nathan, een man met een zwakke gezondheid en slechte ogen (‘he was almost totally blind due to cataracts and had to be led around by members of his family’), was op jonge leeftijd al actief op allerlei terreinen in de amusementswereld. Vóór de Tweede Wereldoorlog zette hij winkels op, waar radio’s en grammofoonplaten verkocht werden.
In het boek Honkers and Shouters. The golden years of rhythm & blues, wijdde Arnold Shaw een hoofdstuk aan de loopbaan van Nathan. Dat deed hij onder de titel ‘Record company in an icehouse’. Nathan kocht anno 1945 namelijk een voormalige ijs-opslagplaats en -fabriek, waarin hij al zijn activiteiten bundelde. Zijn bedrijf noemde hij King Records.
In het gebouw, 1540 Brewster Avenue, Cincinnati, vonden alle handelingen plaats die nodig waren om te functioneren in de platenbusiness. Als artiest of songwriter kwam je er binnen om je te presenteren. Ook voor een volgende stap, de opname-studio, kon je er terecht. De opname-tape kon ter plekke verwerkt worden in een ruimte waar grammofoonplaten geperst werden. In de ‘fabriek’ was bovendien een drukkerij voor labels en hoezen.
Arnold Shaw noemde Syd de Henry Ford van de platenindustrie.
Shaw vertelde nog meer. “Nathan was asthmatic during all the years I knew him. Overweight and a careless dresser, he hardly looked like the man who could transform a defunct icehouse into one of the country’s giant record independents”.
Op muzikaal gebied was Syd van alle markten thuis, legde Nathan zelf uit aan Shaw. “I’m a multiple talent. I’m interested in singers who can write songs, record producers who can arrange and write”. Nathan moest er zelf om lachen. “There was a gleam of pleasure in the nearsighted eyes behind the thick glasses”.
Syd hield ervan alles in eigen hand te houden. Hij tekende als auteur voor een heleboel liedjes, die vaak door anderen geschreven waren. Nathan had bovendien zijn eigen muziekuitgeverij, Lois Music. Dat was de voornaam van zijn echtgenote. In een tijd dat de verkoop van grammofoonplaten meestal plaats vond door middel van onafhankelijke distributeurs zette hij zijn eigen verkooporganisatie op.
Bij wijze van spreken: als nieuw talent kwam je aan de ene kant met je muzikale idee binnen. Kort daarna werd je muziek vanaf de andere kant van het gebouw per 78 toeren-plaat over Amerika verspreid.
Het leek wel een vleesfabriek. Varkens naar binnen, worst eruit.
Binnen in het King-gebouw
Country & Western
De grote verdienste van Syd Nathan, in de geschiedenis van de popmuziek, was zijn ontdekking van James Brown. Zo werd/wordt het meestal uitgelegd. Maar zo simpel was het niet.
In het Amerikaanse vakblad Record World was in 1968 een en ander te lezen over zijn eerste activiteiten.
Om te beginnen betrok Nathan diverse familie-leden bij wat hij deed. Bovendien was de Tweede wereldoorlog nog volop gaande toen hij aan de slag ging. Grondstoffen werden allereerst ingezet voor de oorlogsindustrie. “When Nathan (with his uncle Sam, his sister, Dorothy Halper, his brother-in-law Sol and Howard Kessel) founded King Records in the early ’40s, it was wartime and things on Brewster Avenue in Cincinnati were difficult. There were problems getting the necessary compounds, for instance”.
De ondernemer deed wat een ondernemer hoort te doen – de kansen pakken die zich voordeden. Cincinatti was een centrum van country & western muziek. “The city rang with the sounds of country music. WCKY, a 50,000 watt, clear-channel station, programmed C&W records for four to five hours a day.
WLW featured a program that was to Midwest listeners what ‘Grand Ole Opry’ was to Nashville. In 1937 John Lair, who had for years produced WLS’s ‘National Barn Dance’ in Chicago, came to WLW and launched ‘Renfro Valley Barn Dance’. Lair brought from the Windy City [Chicago] such sterling country stars as Red Foley, Slim Miller, and Girls of the Golden West – and soon developed in Aunt Idy and Bill Clifford country comics in the style of Minnie Pearl”.
Syd Nathan haakte met name in op het populaire programma ‘Boone County Jamboree’, dat in 1945 omgedoopt werd in ‘Midwestern Hayride’. Waarom zou je ver weg zoeken als het talent bij wijze van spreken om de hoek te vinden was?
“It was natural for Nathan to draw talent from the artists who broadcast from the Emery Auditorium in downtown Cincinnati – and the Delmore Brothers, Grandpa Jones, and Hank Penny, among others, soon became King artists.
In time, Nathan developed a formidable array of C&W talent, including Moon Mullican, Cowboy Copas, Hawkshaw Hawkins, and Wayne Raney, the last an influential disk jockey as well as a songwriter and recording artist”.
Volgens Record World schoot King Records meteen in de roos. “The label’s first two records, ‘It’s raining here this morning’ by Grandpa Jones and ‘Filipino Baby’ by Cowboy Copas, were both hits”.
Delmore Brothers
En dat was nog maar het begin. De artiestenstal in de fabriek breidde zich gaandeweg uit. “Among the outstanding records and artists in the early days of King were the Delmore Brothers (‘Blues stay away from me’), Moon Mullican (‘I’ll sail my ship alone’), ‘Sweeter than a flower’, (‘Jolie Blond’), Wayne Raney (‘Why don’t you haul off and love me’), the Carlisle Brothers (‘Rainbow at midnight’), Jimmy Osborne (‘Death of a little cathy fiscus’), Hank Penny (‘Bloodshot eyes’), Homer and Jethro, Clyde Moody (‘Shenandoah Waltz’) and the aforementioned Cowboy Copas (‘Signed, sealed and delivered’), ‘Kentucky Waltz’ (‘Mountain Dew’, ‘Old Rattler’) and Hawkshaw Hawkins (‘Slow poke’, ‘Sunny side of the mountain’)”.
In het voormalige ijshuis konden ze heel wat van die zware 78 toeren-platen van schellak persen en van daaruit verzenden naar de klanten. Syd Nathan wist dat hij platen produceerde die goed in de markt lagen. Hij verdiende extra omdat hij niet met de prijs hoefde te sjoemelen. “Nathan always maintained price and, as a rule, was opposed to discounts”.
Rhythm & Blues
De stad waar Syd op 27 april 1904 geboren was, lag niet ongunstig. “Cincinnati was not only on the rail route that brought white country performers and folk into town from Nashville and points south, it was also part of a large industrial complex that included Covington and Newport, Kentucky, just across the Ohio River. It was a way-station on the road to cities whose iron and steel mills produced one-fifth of the nation’s metals.
In 1945, Cincinnati also had a postwar black population that attracted the country’s black territorial and name bands to the city’s Cotton Club”.
De toevloed van zwarte arbeiders in Cincinnati gaf nieuwe kansen. Syd Nathan dacht na als muziekuitgever en liedjesschrijver. Het zou goed voor zijn business zijn als zwarte artiesten de country-liedjes vertolkten waarvan hij de rechten bezat. Je kon het bovendien omdraaien: als hij de zwarte artiesten met hun eigen repertoire onder contract zou nemen, zou hij die songs ook met zijn C&W-artiesten op de plaat kunnen vastleggen: een mooie vorm van kruisbestuiving.
De country-platen zouden op het King-label blijven verschijnen. Voor ‘zwarte muziek’ zette hij een eigen race-label op dat hij Queen Records noemde. En om in stijl te blijven: zijn platenperserij in de ijsfabriek noemde hij Royal Plastics.
Nathan ging op zoek naar de mogelijkheden die hij voor ogen had. Tijdens een optreden van Lucius ‘Lucky’ Millinder (1910-1966) in de Cotton Club liep hij op de orkestleider af en vroeg hem of hij er iets voor voelde bij hem platen te komen maken.
Dat zat er niet in. Millinder had immers een exclusief contract met de Amerikaanse platenmaatschappij Decca. Maar, liet Lucius weten, zijn zanger, Benjamin ‘Bull Moose’ Jackson (1919-1989), was nog beschikbaar voor de platenmarkt.
Bull Moose Jackson (links) en Lucky Millinder
Bull Moose Jackson
Nathan zei onmiddellijk ja en zette Millinder’s jeugdige arrangeur en trompettist Henry Glover aan het werk.
Glover: “I scratched out some songs and arrangements, like overnight. We did a session a day or two later, and out of it came ‘I love you, Yes I do’. That was the beginning of Bull Moose Jackson & His Bearcats. It was also the beginning of my association with King Records, which ran for about ten years”.
Het was een historisch moment voor alle partijen, aldus Arnold Shaw in zijn boek over de geschiedenis van de rhythm & blues-muziek. “‘I love you, yes I do’ became one of 1947’s ‘top race records’, as they were still being called then. During the next two years, Bull Moose Jackson had a flow of releases on the Queen label, established by Syd Nathan to separate his R&B releases from C&W releases on King.
In 1948 Bull Moose registered with black buyers on ‘All my love belongs to you’ and ‘I can’t go on without you’, both written by Henry Glover and Sally Nix, co-author of ‘I love you, Yes I do’. ‘Sally Nix’ was one of Syd Nathan’s pseudonyms, though he generally wrote or cut in as Lois Mann, his wife’s maiden name. His major publishing company was called Lois Music.
In 1949 Bull Moose scored with two ballads. ‘Little Girl, don’t cry’ was co-authored by Lucky Millinder. ‘Why don’t you haul off and love me’, Bull Moose final chartmaker until the 1960s, was a country tune co-authored by Wayne Raney”.
Henry Glover, rechterhand van Syd Nathan
Henry Glover (links) en Syd Nathan
Met Bull Moose Jackson had Syd Nathan niet alleen een eerste zwarte artiest met succes in huis gehaald, maar tevens een platenproducer die van alle markten thuis bleek te zijn. Henry Glover werkte weldra ook volop mee aan de uitbouw van de country & western stal van zijn baas.
Henry was een aantal jaren als muzikant door het land rondgetrokken. Niet alleen voelde hij de tijdgeest goed aan, hij kende de scene van het moment met al zijn orkesten, combo’s, zangers en zangeressen. Bij Glover kon je goed terecht besefte menige zwarte artiest.
Arnold Shaw: “That King Records became a major purveyor of big band rhythm and blues was, perhaps, inevitable once Henry Glover joined the company. But its location in Cincinnati was also unquestionably a factor.
The Todd Rhodes Band out of Detroit, one of whose records became deejay Alan Freed’s theme – was on the R&B charts in 1948 with ‘Blues for the red boy’, and in 1949 with ‘Pot Likker’, written by Glover. Todd’s female vocalist was robust La Vern Baker, who cut her first sides on King (‘Trying’, ‘Lost Child’, and others) before she made her mark on the Atlantic label.
Op King en zijn sublabels verscheen steeds meer rhythm & blues-muziek. “Tiny Bradshaw had King best-sellers in 1950 with ‘Well, oh well’ and ‘I’m going to have myself a ball’ and in 1953 with ‘Soft’, a typical, riff-styled swinger, which served thereafter as his theme.
Out of the Bradshaw Band emerged saxist Sylvester (‘Sil’) Austin, whose roaring solo on Bradshaw’s ‘Ping-Pong’ was a high point”.
Henry Glover en Lucky Millinder bleven samenwerken. “Millinder, who moved from Decca to RCA Victor in 1949, landed on King in 1951 with a giant record, ‘I’m waiting just for you’, written by Glover, Millinder, and Carolyn Leigh. Later, she was responsible for the words of ‘Young at heart’ and other sophisticated lyrics”.
King verwierf bovendien een meerderheidsbelang in ‘conculega’ DeLuxe Records, opgezet door de joodse ondernemers David en Jules Braun, afkomstig uit Hongarije. Daarmee haalde King meteen artiesten uit de muzikale stad New Orleans binnen als Roy Brown, Annie Laurie, Paul Gayten en Dave Bartholomew.
Syd Nathan vs Sam Phillips
In een interview met Arnold Shaw uitte Henry Glover zich in lyrische termen over de nieuwe opnamestudio die Nathan in het voormalige ijshuis had laten installeren. “Syd had built one of the finest recording studios in the country and staffed it with Eddie Smith, a former musician who was a brilliant engineer”.
Volgens Glover kreeg Syd Nathan in Cincinnati te weinig eer ten opzichte van Sam Phillips, zuidelijker in Memphis. “You know, Sam Phillips has received great recognition because he did the novel thing of recording R&B with white country boys. He deserves credit, considering that Elvis Presley, Jerry Lee Lewis, Roy Orbison, Carl Perkins, and Johnny Cash all emerged from the Sun label [eigendom van Phillips]. But the fact is that King Records was covering R&B with country singers almost from the beginning of my work with Syd Nathan.
We had a duo called The York Brothers who recorded many of the day’s R&B hits back in 1947-48. They sounded something like the Everly Brothers, whom they probably influenced”.
Op YouTube kun je anno 2018 horen hoe de York Brothers zich manifesteerden met ‘Kentucky’, later terug te vinden op het eerste album van de Everly Brothers in 1958.
Henry Glover legde nog eens uit hoe de Amerikaanse muziekbusiness in die tijd werkte. “We were more successful in doing the reverse – covering C&W hits with R&B singers. In 1949, as you already know, Bull Moose Jackson hit ‘Why don’t you haul off and love me’ was a cover of a Wayne Raney country hit. And originally a Hank Penny country record. I confess that we didn’t think we were doing anything remarkable. It’s just that we had both types of artists, and when a song happened in one field, Syd Nathan wanted it moved into the other.
You see it was a matter of Cincinnati’s population. You couldn’t sell Wynonie Harris to country folk, and black folk weren’t buying Hank Penny. But black folk might buy Wynonie Harris doing a country tune. And since Syd published most of the tunes we recorded, he was augmenting his publishing income and building important copyrights. He was a smart businessman and didn’t miss a trick”.
Henry Glover en Sydney Nathan wisten meer van die zwarte artiesten met succes te lanceren. Arnold Shaw gaf interessante details over onder meer Sonny Thompson, Lulu Reed, Bill Doggett, Lonnie Johnson, Ivory Joe Hunter, Lowman Pauling, Little Willie John en Wynonie Harris.
Ralph Bass
In 1951 trok de eigenaar van King een extra producer aan, met een blanke huid en evenals hij zelf van joodse afkomst. “Ralph Bass joined the Nathan ménage”, met die woorden introduceerde Arnold Shaw hem in het hoofdstuk. Bass had binnen het bedrijf zijn eigen zakelijke activiteiten. De producties waar hij bij betrokken was verschenen meestal op het Federal label.
Een van de eerste acts die Bass op Federal lanceerde waren de Dominoes, later bekend als Billy Ward (manager) en de Dominoes. Meteen was het raak. In 1951 had de R&B-groep een nummer één hit te pakken met ‘Sixty Minute Man’, een single die maar liefst dertig weken in de zwarte hitlijst van Billboard genoteerd bleef. Een jaar later haalde ‘Have mercy baby’ eveneens de top. De (eerste) frontman van de Dominoes was Clyde McPhatter, in 1953 gevolgd door Jackie Wilson.
De R&B-platen die Ralph produceerde hadden nog wel eens een erotisch karakter. Daarom konden ze vaak niet op de radio gedraaid worden. Maar een eventuele boycot gaf zoveel stampei dat de verkoop er allerminst onder leed. Bovendien waren er overal jukeboxen, goed voor verkoop én promotie tegelijk.
In het nummer ‘Sixty Minute Man’ was Bill Brown de voorzanger. Arnold Shaw maakte duidelijk dat er over de sexuele lading in de tekst weinig onduidelijkheid bestond: “In a provocative bass voice, Bill Brown offers ‘fifteen minutes of kissin’, fifteen minutes of teasin’, fifteen minutes of squeezin’, and fifteen minutes of blowin’ my top’. And the sixty-minute man uses a phrase that came to identify the new teen-age music: “I rock ’em all night long”.
Ralph Bass en de Dominoes
Behalve de Dominoes produceerde Ralph Bass ook de Midnighters. Die heetten oorspronkelijk de Royals. Maar toen King de al bekende Five Royales onder contract wist te krijgen moest de naam ‘Royals’ wijken.
Frontman van de Midnighters was Hank Ballard. Onder hun nieuwe, door Syd Nathan opgelegde naam, scoorde de groep in 1954 met een song van de zanger: ‘Work with me Annie’. Wat ‘work’ betekende was nauwelijks dubbelzinnig. En wie het nog niet begreep, een van de opvolgers enkele maanden later heette ‘Annie had a baby’. Beide songs konden niet rekenen op overdreven airplay maar wel op succes bij de jukebox-dealers en vooral de zwarte bevolking.
‘Annie’-songs werden volgens Arnold Shaw een rage in de rhythm & blues-platenmarkt. De Eldorados verschenen met ‘Annie’s Answer’ en een nieuwe groep, de Platters, presenteerden zich op Federal met ‘Maggie doesn’t work here anymore’.
Met dit soort bestsellers was het hek van de dam. In de blanke muziekbusiness kreeg Etta James in 1955 bekendheid met ‘The Wallflower’ oftewel ‘Roll with me Henry’, waarin een muurbloempje maar al te graag de liefde wilde bedrijven. De tekst van die song had weinig geheimen, zoals je gedemonstreerd ziet in een bewaard gebleven tv-optreden van de Platters, met Zola Taylor en Herb Reed, dat aan duidelijkheid niets te wensen overlaat.
Arnold Shaw: “‘Wallflower’ faced the same censorship as the ‘Annie’ songs, but that did not hurt its popularity with R&B buyers. It climbed to no. 2. And it naturally attracted a white cover in the peak year (1955) of white rip-offs of black hits [‘Tutti Frutti’, ‘Ain’t that a shame’ en ‘Long Tall Sally’]. In the Georgia Gibbs version, sexual overtones were eliminated by calling the song ‘Dance with me Henry’. It became one of the top ten hits of the year”.
Een ‘blanke’ plaat had nu eenmaal airplay nodig om bekendheid te kunnen krijgen. De mensen achter Georgia Gibbs wisten wat hun te doen stond: de tekst ‘fatsoeneren’.
Hank Ballard en Syd Nathan
Een anecdote van Syd Nathan
Mede onder supervisie van Henry Glover en Ralph Bass had King Records heel wat artiesten onder contract die continu zorgden voor een flinke afzet van 78 toeren platen in de Verenigde Staten van Amerika.
Over één van die acts, de Charms, wist Syd Nathan een mooi verhaal te vertellen aan Arnold Shaw die hem als muziekgever kwam opzoeken in het ijshuis. De eigenaar van het King-concern nodigde hem uit voor een etentje in een joodse club in Cincinnati.
Aan tafel vertelde Syd aan Arnold hoe een van zijn successen uit 1954, ‘Hearts of Stone’, de nummer één van de Charms op DeLuxe, inmiddels volledig eigendom van King, tot stand gekomen was. “Peering at me through thick glasses that enlarged the pupils of his eyes to a fishlike and gulping air as he wheezed asthmatically, he told me of how he had received a phone call one morning from his Hollywood distributor”.
De platenverkoper in Californië bracht Syd Nathan op de hoogte van een nieuwe schijf die in zijn regio goed verkocht werd. Syd vond het een goeie song maar de uitvoering van de Jewels zou waardeloos geweest zijn. “The long-distance call brought a tip on a song that looked like it might break big. ‘He played the record over the phone for me. It was nothin’. I liked the song – it was called ‘Hearts of Stone’ – but I knew I could make a better record. But with whom?’”
Nathan wist niet à la minute voor welke van zijn artiesten ‘Hearts of Stone’ eventueel geschikt was. Toen hij naar buiten keek zag hij aan de overkant van de straat een aantal zwarte jongens een soort honkbal spelen. Hij nodigde het groepje uit om in zijn studio wat te komen zingen. Een van hen heette Otis Williams en die bleek een aardige stem te hebben.
Shaw citeerde de platenbons: “As I was sweating the situation out, I happened to glance out of the window. There, across the street from the factory, a bunch of schwartzes were playing stickball. I figured, what have I got to lose? So I opened the window and shouted and waved to them.
They didn’t want to leave the game.
Finally, I went down and tried to explain that I wanted to hear them sing, that we were trying to form a new group. When they got tired of playing, I got them into the studio. I was looking for just one good voice. As luck would have it, there was one – Otis Williams.
They were sceptical, but they came back the next day to rehearse. I had some sandwiches sent in, and that’s when they began to believe that I meant business”.
Blijkbaar was de originele versie van de Jewels intussen in Cincinnati gearriveerd. “They learned ‘Hearts of Stone’ by ear from the Coast record. Then they began working on an arrangement. They were one of the first groups to use ‘doo-doo-wah’s’ as a background rhythm riff. The lead voice had a black sound, but it was light and sad and young. He was not easy to understand and their record had an amateurish quality. Maybe it was closer to rock ’n’ roll than R&B”.
Ondanks de beperkte zangcapaciteiten van Otis Williams sloeg de cover van de Charms’, zoals ze genoemd werden, geweldig aan. “It went to number one and stayed on the R&B charts for nearly six months”.
De boodschap was duidelijk – het talent lag op straat, als je er maar oog en oor voor had.
Arnold Shaw was het verhaal van Syd Nathan over de nummer één hit van de Charms nooit vergeten. Maar kort voor het schrijven van zijn boek over de geschiedenis van de rhythm & blues in de jaren zeventig kwam hij er achter dat het een fabeltje was. De Charms stonden al langer bij King onder contract en hadden onder de persoonlijke supervisie van Syd Nathan al eerder in de studio in Cincinnati gewerkt.
“I discovered recently that the Charms had actually recorded at least two sides before Syd ‘found’ them. These were cut in 1953 for Rockin’ Records and taken over by Nathan to build DeLuxe, the label he bought from a company in New Jersey. ‘Heaven only knows’, backed with ‘Loving Baby’ became DeLuxe 6000, and Nathan himself cut and had released no fewer than eight sides with them before ‘Hearts of Stone’ came along. Sic transit the legends of record business!”
Veel van hetgeen wij denken te weten van het verleden is gewoon onjuist. En als het (gedeeltelijk) waar is, werd het later verfraaid. Dat geldt zeker voor verhalen uit de geschiedenis van de popmuziek, weet ik [HK] uit eigen ervaring en onderzoek.
***
Hoe dan ook, uit het bovenstaande moge duidelijk zijn dat King Records in de jaren 1945-1955 een uniek bedrijf was.
Het was Ralph Bass die in januari 1956 bij een optreden van de Famous Flames in Georgia opdook. In zijn autobiografie tekende James Brown, zanger van de Flames, op: “We saw over in the corner a white man amid a whole bunch of black ones. We thought it had to be a club owner looking us over”.
Bass had een demo gehoord van ‘Please Please Please’. Tijdens het gesprek verklaarde de medewerker van Syd Nathan: “I want you to record for King Records”.
Weldra maakte James Brown zijn eerste opnamen voor het concern van Syd Nathan.
In het volgende artikel het verhaal van James Brown. Dus: wordt vervolgd.
Harry Knipschild
5 april 2018
Clips
Literatuur
‘Sydney Nathan dead. Pioneered C&W wax, then R&B’, Record World, 16 maart 1968
Arnold Shaw, Honkers and Shouters. The golden years of rhythm & blues, New York 1978
James Brown, Bruce Tucker, James Brown. The Godfather of Soul, Glasgow 1987 (1986)
James E. Miller, Flowers in the Dustbin. The Rise of Rock and Roll, 1947-1977, New York 1999
Rich Cohen, Machers and rockers. Chess Records and the Business of Rock & Roll, New York 2004
Rick Coleman, Blue Moon. Fats Domino and the lost dawn of rock ‘n’ roll, Cambridge, Ma. 2007 (2006)
Harry Knipschild, 'Persoonlijke herinneringen aan James Brown', op deze website, 16 november 2009
Harry Knipschild, 'De jeugd van James Brown', op deze website, 20 maart 2012
- Raadplegingen: 11326