289 - Pat Boone, een artiest op Dot Records
Charles Eugene ‘Pat’ Boone (geb. 1 juni 1934) was in de jaren vijftig en erna bij het platenkopend publiek een van de meest populaire artiesten. Een kritische pers was er nauwelijks in die tijd. Dat veranderde. Al vóór 1980 had de totale Boone-verguizing zijn intrede gedaan.
In de eerste encyclopedie van Oor (1977) werd nadrukkelijk gesteld dat Pat Boone ondanks zijn enorme rij hits van weinig belang was voor de ontwikkeling van de rock & roll c.q. popmuziek. Om toch iets over de zanger te zeggen werd hij aangeduid als een ‘all American boy’, ‘king cover’. Wat hem kwalijk genomen werd was dat hij ‘met zijn frisse oogopslag en stralende glimlach zwarte r&b-composities verminkte’.
In een artikel in NRC Handelsblad omschreef Bernard Hulsman de artiest, ‘die na Elvis Presley de meeste hits had’ als ‘de blankste aller blanke zangers’. Dat was bepaald niet als compliment bedoeld.
Randy Wood
Pat Boone en Randy Wood
Het imago van Pat Boone werd voor een belangrijk gedeelte bepaald door Randy Wood (1917-2011). Na de Tweede Wereldoorlog begon deze een winkel in Gallatin (Tennessee). Een van de producten waar hij zijn klanten mee bediende was grammofoonplaten. Tijdens de oorlog lag dat wat moeilijk omdat er maar beperkt schellak beschikbaar was, waar de 78 toeren-platen van gefabriceerd werden. Vanaf 1945 kon er weer volop verkocht worden.
Wood verkocht de platen niet alleen fysiek in zijn winkel. Om de omzet te verhogen zette hij een verzendbedrijf op. Als je iets wilde aanschaffen stuurde hij die per post naar je op, zoals dat anno 2017 opnieuw een goede formule blijkt te zijn. Heel wat zwarte schijven die je op een of ander radio station hoorde waren niet of nauwelijks te koop. Als je contact opnam met Wood, probeerde hij die alsnog voor je te pakken te krijgen.
Langzamerhand kregen platen de overhand in de activiteiten die Randy Wood ontplooide. Om zijn handel nog extra te laten groeien wierp ‘Randy’s Record Mart’, zoals het bedrijf ging heten, zich op als sponsor van een programma met ‘zwarte muziek’ dat werd uitgezonden door WLAC, een radio station in Nashville, Tennessee, met een uitermate krachtige zender – zo krachtig dat die in grote delen van de Verenigde Staten ontvangen kon worden. Zoals de Europese jeugd steeds meer luisterde naar de Engelstalige uitzendingen van radio Luxemburg, werd WLAC populair bij de Amerikaanse jongens en meisjes in de VS.
Wood bouwde vanuit Gallatin met ‘Randy’s Record Mart’ een goed functionerend distributie-kanaal voor populaire grammofoonplaten op. In 1950 zette hij met zijn bedrijf ongeveer 500.000 platen per maand af schreef Rockin’ Robin op de website van Cashbox.
Met de controle over zo’n verkoopapparaat lag het voor de hand dat Wood ook zelf opnamen ging maken en die (proberen te) verkopen. In het begin van de jaren vijftig zette hij Dot Records op. Zijn platenmaatschappij gaf hij die naam omdat het woord ‘dot’ (punt) gemakkelijk te onthouden was. Artistieke poespas, lijkt, was hem vreemd.
WLAC
In zijn boek The Rockin’ Fifties vertelde uitgever Arnold Shaw (1909-1989) dat hij vanuit New York in 1951 naar Tennessee reisde en een bezoek bracht aan de ondernemer om zijn songs aan hem proberen te slijten. “I drove the twenty-seven miles from Nashville to see and audition songs for him. At that time Dot Records operated out of Randy’s home”.
Shaw werd hartelijk ontvangen. “I went up several steps to a porch and into a rambling, three-story wooden structure. Randy was auburn haired, soft spoken, and with an expression that always made him look as though he was smiling himself. He greeted me with typical southern hospitality and insisted that I have lunch with him”.
Na de maaltijd beluisterde Wood de demo’s die de uitgever had meegebracht. “Although he was impressed and even amused that a Broadway music publisher would seek him out in Gallatin, he was not really interested in my material”.
Van zaken doen op artistiek niveau was geen sprake. Dot Records had andere prioriteiten.
Billy Vaughn
Randy Wood opereerde vanuit Tennessee, een centrum van blanke country & western-muziek. Vanuit Nashville werd de Grand Ole Opry door radio-station WSM uitgezonden. Arnold Shaw: “When he first began making and releasing records, Randy naturally worked with country artists like the Griffin Brothers, Jimmy Newman, and a highly successful vocal group, the Hilltoppers”.
Eén van die Hilltoppers was Billy Vaughn (1919-1991), afkomstig uit Kentucky. Billy zong niet alleen, hij was tevens in staat om op allerlei instrumenten te spelen, zoals piano en saxofoon. Bovendien schreef hij liedjes.
In 1952 schreef Billy Vaughn ‘Tryin’’ voor zijn Hilltoppers. De single bereikte een zevende plaats in de Billboard hitlijsten. De Hilltoppers maakten de ene hit na de andere op Dot Records. Toptien hits waren onder meer ‘P.S. I love you’, ‘Love walked in’, ‘Till then’ en ‘From the vine came the grape’.
Billy Vaughn trad meer en meer op als rechterhand van Randy Wood. Hij was muzikant, arrangeur en producer. Met zijn eigen ‘studio’-orkest wist hij de hitlijsten ook onder eigen naam te bereiken. Het begon in 1954 met ‘Melody of Love’. Vier jaar later kwam de grote doorbraak in onze regionen met zijn saxofoon-bewerkingen van ‘Sail Along Silvery Moon’, ‘Raunchy’, ‘La Paloma’ en daarna ‘Wheels’.
Billy Vaughn
Zwarte en blanke muziek
Als eigenaar van een verzendhuis kwam Wood erachter dat er veel vraag in het land was naar een nieuw soort muziek: (zwarte) rhythm & blues. Gewone grammofoonplatenmaatschappijen als Columbia, Decca en RCA Victor waren in dat genre niet bijzonder in de weer. Vooral kleine bedrijfjes, overal in de VS, waren op dat terrein actief en creatief. Maar waarschijnlijk besteedden de eigenaren aanzienlijk minder tijd aan marketing en distributie. Veel van die platen waren niet of nauwelijks aan te schaffen voor de jongelui die ze op radiostations als WLAC hoorden. Met name disk jockey Gene Nobles (1913-1989) van dat station was in trek.
Een regelmatige luisteraar was ‘Little’ Richard Penniman. Ten behoeve van zijn ‘autobiografie’ vertelde Richard over zijn eerste single aan auteur Charles White. De single was nog niet op de radio te horen geweest.
“One night we were sitting, just talking, and it came on the radio. I think it was a program called Randy’s Record Shop, out of Nashville. We used to listen to Randy’s. When it came on, I jumped up and started screaming and running through the house and shouting, ‘That’s my record, my record, my record. That’s my record!’. Everybody who was asleep, woke up, ’cos it was late at night. And everybody gathered around the radio to listen to my record, ‘Every Hour’”.
Randy Wood had behalve zijn winkel en verzendhuis ook een eigen studio en een eigen arrangeur – Billy Vaughn. Als hij de opnamen van die R&B-artiesten niet kon leveren aan (potentiële) klanten, waarom ze niet goedkoop en snel nagemaakt? Bij voldoende afzet was dat bovendien een stuk voordeliger voor zijn business. Zo gezegd, zo gedaan. Dot was trouwens niet de enige producent die op dat idee kwam.
Gale Storm
Linda (10), dochter van Randy Wood, hielp een handje mee in 1954. Ze attendeerde haar vader op Gale Storm, die optrad in een tv-programma dat door tandpastabedrijf Colgate gesponsord werd. Randy liet er geen gras over groeien. Binnen de kortst mogelijke tijd wist hij de artieste bij Dot Records onder contract te krijgen.
Wood gebruikte Gale Storm om covers te maken van wat oorspronkelijk rhythm & blues hits waren. Een van die hits was ‘I Hear You Knocking’, op de plaat gezet door Smiley Lewis met Dave Bartholomew als producer en arrangeur. Een aangepaste blanke cover was makkelijk gemaakt – en met succes. Van die wat minder seksueel getinte versie werden meer dan een miljoen exemplaren op Dot Records verkocht. Dat was een veelvoud van het origineel.
Randy Wood had, zou je kunnen zeggen, met Gale Storm de smaak (en de formule) te pakken. Er kwamen succesvolle covers van ‘Memories are made of this’ (Dean Martin), ‘Why do fools fall in love’ (Frankie Lymon), ‘Ivory Tower’ (Otis Williams), ‘Tell me why’ (Marie Knight) enzovoort.
Gale Storm
Fontane Sisters
Met zo’n goed idee kon je meer doen. Randy Wood wist ook de Fontane Sisters bij Dot binnen te halen. De drie dames traden regelmatig op met de populaire zanger Perry Como, die veelvuldig op radio en tv verscheen. In 1954 verruilden de zusters RCA Victor voor Dot. Dat pakte geweldig uit.
Randy Wood haalde de R&B hit ‘Hearts of Stone’ (van de Jewels en Charms) uit de kast en maakte er een opname van met de Fontane Sisters. Met zijn aansprekende aanpak haalde de eigenaar van Randy’s Record Shop en Dot Records een nieuwe millionseller binnen.
Ook nu stond ‘Hearts of Stone’ niet alleen. De Fontane Sisters gingen in die stijl door bij Dot Records. Successen waren onder meer ‘Seventeen’, ‘Daddy-O’, ‘Adorable’ (van de Drifters), ‘Eddie My Love’ (Teen Queens) en covers van Fats Domino: ‘I’m in love again’ en ‘Please don’t leave me’. Opnieuw: enzovoort.
Fontane Sisters
Pat Boone
Gale Storm en de Fontane Sisters waren al bekend vóór ze door Randy Wood aan het Dot-label verbonden werden. Dat was niet het geval met Pat Boone, wiens ouders van Florida naar Nashville verhuisd waren. Zijn schoonvader (sinds 1953) wél: dat was Red Foley, de country & western-zanger die beroemd geworden was als vertolker van liedjes als ‘Shame on you’ (1945), ‘Tennessee Saturday Night’ (1948), ‘Chattanooga shoe shine boy’ (1950) en ‘Shake a hand (1953), een cover van een R&B hit van Faye Adams.
Pat Boone, die nog studeerde, zou je in die periode kunnen vergelijken met crooners als Bing Crosby, Eddie Fisher, Perry Como, Tony Martin, noem maar op. Zijn eerste singles uit 1953 en 1954, op het kleine Republic-label, bleven nagenoeg onopgemerkt. Dat veranderde onmiddellijk toen hij bij Dot Records onder contract kwam in 1955. Het bedrijf van Randy Wood paste op Boone dezelfde formule toe als bij Gale Storm en de Fontane Sisters. Waarschijnlijk was Boone extra ‘kneedbaar’ omdat zijn eerdere opnamen het grote publiek niet bereikt hadden.
Arnold Shaw: “Reports have it that Pat Boone was quite surprised by Wood’s choice of material. But Randy’s mail order business supplied an authoritative index to titles for which there was a demand. And as early as 1954, it cued him on a growing interest in R&B material among white teenagers”.
Doorbraak van Pat Boone: ‘Two Hearts’
In 1955 nam de eerder genoemde R&B-zanger Otis Williams met zijn Charms ‘Two Hearts’ op. Zijn uitvoering bereikte een vijftiende plaats op de ‘zwarte lijst’ van Billboard. Het nummer werd gecovered door gevestigde artiesten als Frank Sinatra (op Capitol) en Doris Day (op Columbia). En door de Crew Cuts, een blanke zanggroep die eerder met een blanke versie van ‘Sh-boom’ (‘Life could be a dream’) meer succes had dan de ‘zwarte’ Chords. Concurrentie dus volop.
Dot Records maakte van ‘Two Hearts’ een blanke versie met de nog onbekende Pat Boone. Zijn versie (met het orkest van Lew Douglas) verscheen op 23 maart 1955 in de ‘gewone’ Amerikaanse hitlijsten en bereikte een zestiende plaats. Dot Records was met de jonge zanger als overwinnaar uit de bus gekomen.
Dot Records had behalve een zangeres (Gale Storm), een damesgroep (Fontane Sisters) een herengroep (Hilltoppers) nu ook een mannelijke solist onder contract. Die zou ingezet kunnen worden – en werd ingezet – om de Dot-formule te vervolmaken. Dankzij zijn verzendhuis, verbonden met radiostation WLAC in Nashville, was Randy Wood voortreffelijk en onmiddellijk op de hoogte met wat voor soort repertoire hij grote aantallen schijven kon verkopen.
Tegenwoordig is de uitdrukking ‘ideale schoonzoon’ in zwang. Zo’n type, een intelligente, goed uitziende blanke jongeman, getrouwd met Shirley Foley en al snel vader van een viertal fotogenieke dochtertjes, was een ideaal iemand om bij jong en oud te marketen.
Bovendien had de eigenaar van Dot Records de platendraaiers bij de radiostations achter zich staan in die tijd. Het aantal radio stations met rhythm & blues muziek was beperkt. In het hele land waren er slechts enkele honderden deejays die het waagden R&B (met soms meer dan insinuerende teksten) voor uitzending te selecteren. Een disc jockey uit Hollywood, Peter Potter, verklaarde: “All R&B records are dirty and as bad for kids as dope”.
Blanke platendraaiers bij de radio waren er volop. Die schrokken er voor terug om zwarte muziek met prikkelende teksten uit te zenden. Als je te ver ging zou je je baan of zendvergunning wel eens kunnen verliezen.
Pat Boone was een ideale artiest voor Dot Records. Randy Wood ging dan ook door hem in te zetten voor het coveren van rhythm & blues muziek, die door anderen gecreëerd was. Met zijn versie van Fats Domino’s ‘Ain’t that a shame’ bereikten Pat Boone en Dot Records nog datzelfde jaar 1955 een tweede plaats in de Billboard hitlijst.
Daarmee was de toon gezet. Vanaf die tijd maakte Pat Boone de ene grote hit na de andere. Zeker in de eerste jaren zaten daar veel covers bij van R&B-songs. Bekende voorbeelden waren ‘Tutti Frutti’ en ‘Long Tall Sally’ van Little Richard, ‘I almost lost my mind’ van Ivory Joe Hunter, ‘At my front door (Crazy little mama)’ (van de El Dorados), ‘I’ll be home’ (Flamingos), ‘I’m waiting just for you’ (Lucky Milinder), ‘It’s too soon to know’ (Orioles). Aan die lijst leek geen einde te komen.
Actie roept reactie op. Alan Freed, een van de meest populaire deejays in Amerika in die tijd, ergerde zich groen en geel aan het coveren van rhythm & blues-muziek door blanken. In 1957 weigerde hij, aldus Shaw, om nog langer platen van Pat Boone in zijn programma’s op te nemen.
Bovendien gaf de Amerikaanse jeugd steeds meer de voorkeur aan de originele opnamen in plaats van aan de covers. Na een paar jaar was de lol ervan af. Het succesvol coveren van R&B-songs raakte in 1957 wat op de achtergrond. Al in 1956 werden er van ‘Long Tall Sally’ in de uitvoering van Little Richard meer exemplaren verkocht dan die van Pat Boone.
Andere aanpak van Dot Records
Door al die cover-hits had Dot zich intussen ontwikkeld tot een gerenommeerde platenmaatschappij die op een breed vlak met diverse artiesten opereerde. Hits en artiesten waren er genoeg op het label. Succes was er bijvoorbeeld voor Tab Hunter (‘Young Love’, 1957), Del-Vikings (‘Come go with me’, 1957), Robin Luke (‘Susie Darling’, 1958), Wink Martindale (‘Deck of Cards’ – ‘het spel kaarten’, 1959), Lawrence Welk (‘Calcutta’, 1960) en Arthur Alexander (‘You better move on’, 1962).
Voor Pat Boone stippelde Randy Wood een nieuwe koers uit. In tegenstelling tot de andere cover-artiesten had Pat een persoonlijke populariteit, niet alleen bij de jeugd maar ook bij een wat ouder publiek. Voor de blanke jeugd was hij ‘sexy’, voor de ouderen een goed-uitziende en pientere jongeman met een prachtige stem.
Pat Boone kreeg een enigszins ander imago. Aan het einde van de jaren vijftig werd hij onder muzikale leiding van Billy Vaughn vooral ingezet om mooie liedjes te vertolken. In 1957 bereikte hij tweemaal de top van de Amerikaanse hitparade – eerst met ‘Love letters in the sand’, daarna met ‘April Love’. Opnieuw regende het bestsellers: ‘Sugar Moon’, ‘If dreams come true’, With the wind and the rain in your hair’, ‘Twixt twelve and twenty’, het was een lijst zonder einde.
Het Nederlandse muziekblad Tuney Tunes was juichend. “Het lijkt erop, dat het schrikbewind van de rock and roll zijn hoogtepunt gepasseerd is! De jeugd begint belangstelling te tonen voor andere sterren dan de stampende orkesten en de schreeuwende, stuiptrekkende zangers.
Een knappe 22-jarige jongeman is Amerika’s allernieuwste vocale sensatie. Zijn naam is Pat Boone, hij heeft een plezierige, zachte stem; hij snikt niet wanneer hij zingt en gaat er evenmin bij op de vloer liggen. Zijn platen ‘I’ll be home’ en ‘I almost lost my mind’ brengen de meisjes met paardestaarten en kleurige wollen kousen in een dromerige trance-toestand.
De lang niet kinderachtige bedragen, die Pat Boone bij elkaar zingt (tien miljoen platen in anderhalf jaar!) investeert hij niet in ‘opgepepte’ sportwagens - hij is nog best tevreden met de openbare vervoermiddelen”.
Pat Boone speelde bovendien een niet-onbelangrijke rol in een andere nieuwe aanpak van Dot Records: de platenmaatschappij, inclusief verzendhuis, ging zich steeds meer bezig houden met het op de markt brengen van langspeelplaten. Daarop plezierig in het gehoor liggende versies van bekend repertoire. Billy Vaughn, Pat Boone, Lawrence Welk en vele andere Dot-artiesten brachten het ene na het andere album uit. Dot had er een goed distributie-kanaal voor. Het was goed om je platen bij Dot te laten uitbrengen.
Pat Boone met zijn gezin
Pat Boone in Nederland
Het buitenland bleef niet achter. Door zijn optreden in films als ‘Bernadine’ en ‘April Love’ (1957) was het Amerikaanse idool ook elders in de wereld in de bioscopen te zien en te bewonderen. Bij Elvis Presley (en eerder Bill Haley) werd dezelfde methode gehanteerd.
Eind 1956 kon je in Billboard lezen: “Dot Records’ Pat Boone was inked to a seven year contract with 20th Century Fox. The young singer is slated for the male lead in the upcoming ‘Bernadine’ picture. Pact calls for one picture a year for the term of the contract. Boone may either take a leave of absence from his studies at Columbia University or complete them at UCLA here. ‘Bernadine’ has been scheduled to start production here February 4”.
De films, waarin Pat Boone op de voorgrond trad, vergrootten zijn populariteit in Nederland. Bij het verschijnen van de film ‘Bernadine’ kon je in de krant lezen: “Het zou wel eens kunnen blijken, dat de Amerikaanse filmindustrie met Pat Boone een nieuw goudmijntje heeft aangeboord. Deze jeugdige ster heeft namelijk veel om zich bij een groot deel van het filmpubliek – en vooral het vrouwelijke – populair te maken.
Hij is een sympathieke verschijning met een fris, open gelaat en hij heeft de beschikking over een prettig stemgeluid. De zoveelste ‘crooner’ die Amerika aflevert. De filmmakers hebben dit ook wel ingezien en meteen in zijn eerste film kreeg Pat Boone een hoofdrol.
Deze kleurige rolprent in cinemascope is geen hoogvlieger, maar men zal er zich zeker mee vermaken. En de kennismaking met Pat Boone is lang niet onaangenaam”.
De zanger verscheen regelmatig in de ‘roddelkolommen’ van de kranten. Zijn populariteit bij de meisjes werd daarin aangestipt. “Naast ons in een warenhuis stonden twee kleine blonde paardestaarten, ijverig speurend in een boekje met portretten van filmsterren. Ha, hier heb je Pat Boone, zei de ene paardestaart en de andere boog zich verrukt naar haar over”.
Dat soort opmerkingen gaven goed aan hoe Pat Boone in die tijd overkwam.
Pat Boone stimuleert de omzet van grammofoonplaten in Nederland
Kort voor de jaarwisseling 1957-58 bleek nog eens goed wat de zanger voor de muziekindustrie betekende. In een artikel werd aangegeven dat ‘de omzet van grammofoonplaten thans groter is dan ooit tevoren’. Maar in dezelfde kop: Pat Boone onbetwist aan de top’.
“Nederland heeft in het laatste jaar voor 25 miljoen gulden aan grammofoonplaten gekocht. Dit is een piek, welke nog nimmer in ons land werd bereikt en een record betekent in de omzet van zwarte schijven in ons land. De handelaren en importeurs, de fabrikanten en grossiers weten niet wat hun is overkomen.
Sedert 1954 heeft de omzet van grammofoonplaten in ons land een grote vlucht genomen. Men heeft dat aanvankelijk, zo vernamen wij dat uit de kringen van de grammofoonhandel, aan de algemene welvaart geweten.
De tijden gingen daarna keren, maar terwijl men in de rijwiel- en bromfietszaken steen en been klaagde, terwijl de autohandel slecht ging, de omzetten van de confectie kelderden en de verkoop van ijskasten en stofzuigers tot een fractie van hetgeen er voorheen werd omgezet, terugliep, bleven de omzetcijfers van grammofoonplaten (en daarmee verband houdend ook die der pickup-installaties) stijgen”.
Pat Boone had in sterke mate bijgedragen tot de omzetgroei van grammofoonplaten op de Nederlandse platenmarkt. “In het genre der lichte muziek bestaat thans een onmiskenbare hang naar zoet-vloeiende muziek. De platen van de Amerikaanse zanger Pat Boone bereikten daarbij een omzet als nog nimmer door één uitvoerend kunstenaar op de grammofoon werd bereikt. Zelfs de calypso-zanger Harry Belafonte, wiens stem uit vrijwel iedere radio van iedere zender ons tegemoet komt, moet het bij de Pat Boone-rage afleggen.
De ‘zingende huisvader’, zo wordt de 23-jarige Pat Boone ook wel genoemd. Hoewel hij nog als student staat ingeschreven aan de Columbia Universiteit, is hij getrouwd met Shirley Foley, een jeugdliefde van hem.
Zijn succes als zanger was meteen enorm. Miljoenen grammofoonplaten zijn reeds van hem in omloop. De verkoop daarvan werd nog eens extra gestimuleerd door de uitgebrachte films, zoals ‘Bernadine’. Binnenkort komt in Nederland een nieuwe film van hem in omloop, ‘April Love’, waarin Shirley Jones als zijn tegenspeelster optreedt.
Pat Boone, die voor zijn filmopnamen tot begin 1958 vakantie heeft genomen als student – heeft tot voor kort om principiële redenen geweigerd een meisje op het witte doek te kussen. Hij is nu echter bezweken onder de drang van zijn vele enthousiaste bewonderaars en zal zich in het vervolg op de film ‘normaal’ gedragen”.
In het verslag geen woord over Elvis Presley en/of andere rockers.
Piet Sybrandy, de Nederlandse Pat Boone
Piet Sybrandy (januari 1958)
Begin 1958 kwam er zelfs een Nederlandse Pat Boone. Het was Piet Sybrandy uit Enkhuizen, 17 jaar, die evenals Pat studeerde: op de Hogere Burger School (HBS). Tijdens de finale, met nog vier overgebleven kandidaten voor de fel-begeerde titel eindigde Wim Recourt (‘een 18-jarige kantoorbediende’) als tweede – hij mocht zich voortaan de ‘Amsterdamse Pat Boone’ noemen.
Sybrandy, aldus een krant, wist wat showbusiness was: “Om geheel in stijl te blijven kwam Piet juist als de echte Pat Boone in zijn nieuwste film ‘April Love’ als pikeur gezeten op een echt sulky voor de zaal inrijden achter een van de beste renpaarden uit de stal van een paardenbezitter uit Halfweg”.
Vervolgens zong hij ‘Tutti Frutti’, de grote hit uit 1956 van zijn idool, voor een uitverkochte zaal in Krasnapolsky. Terwijl de andere finalisten met een langspeelplaat van Pat Boone tevreden gesteld werden, ontving Piet bovendien de hoofdprijs: ‘een pick-up installatie’.
Daarna was het rock & roll dansen voor alle aanwezigen, in een bewaard gebleven filmpje van Polygoon te zien.
Pat Boone gaat door
De carrière van Pat Boone was nog lang niet afgelopen. Begin juni 1958 plaatsten de kranten een grote foto van de zanger in een ‘academisch kostuum’. Pat, zo werd gesteld, ‘kan meer dan zingen’.
“Pat Boone is met lof [cum laude] geslaagd aan de Columbia universiteit. De jonge zanger heeft vier jaar gestudeerd en is nu in het gelukkige bezit van de wetenschapsbul. Dit is wel een prestatie daar Pat tussentijds ook alles moest geven aan film, televisie, radio, enzovoort”.
Pat Boone met zijn bul en familie, Columbia University (1958)
Tot de doorbraak van de Beatles in 1964 leek het succes altijd maar door te gaan. In 1961 bereikte de Dot-single ‘Moody River’ bijvoorbeeld de eerste plaats in de Billboard-charts. Een jaar later kwam ‘Speedy Gonzales’ hoog in Amerika en verbleef in Nederland maar liefst vijf maanden in de hoogste regionen. Ook ‘Quando Quando Quando’ deed het bij ons zeer goed in 1962.
Pat Boone leidde bovendien een gezonder leven dan Elvis Presley. Begin 1977, enkele maanden voor de dood van Presley, was hij in ons land om op te treden voor de NCRV. In het Veronica-blad was bij die gelegenheid te lezen: “In zijn eentje dronk hij ruim vijf liter melk. Een lachende Boone: ‘Ik ben gek op melk. Je kan bijna zeggen dat ik er aan verslaafd ben. Het is een frisse, gezonde drank. En je kan er geen brokken mee maken, zoals met alcohol’.
Sinds een jaar of vijf, gelijktijdig met zijn besluit om voortaan nog voornamelijk gospel-liederen te zingen, is Pat Boone behoorlijk van de blauwe knoop. ‘Een enkele keer een wijntje kan geen kwaad, maar regelmatig alcoholgebruik is funest voor de mens. Je verwoest er je lichaam en geest mee’, verklaarde de Amerikaanse zanger gedecideerd”.
In datzelfde jaar bereikte dochter Debby de Billboard hitlijst met ‘You light up my life’. Haar single steeg door naar de eerste plaats en bleef tien weken aan de top. Het was een van de meest succesvolle Amerikaanse singles in de jaren zeventig (maar zonder klassering in de Nederlandse top 40).
Maar Pat Boone en zijn familie werden steeds meer ‘omstreden’. De lezers van het blad Rolling Stone kozen de single van Debby ondanks (of dankzij) het succes uit tot een van de slechtste platen van de seventies.
Het is nagenoeg onmogelijk om in deze tijd een goed woord over de Boone-familie te vinden. In zijn goed verkochte boek Grijsgedraaid omschreef Leo Blokhuis de zanger als ‘onberispelijk gekleed met strakke scheiding en glimmend gepoetste witte schoenen’. Zijn goede eigenschappen werden later uitgelegd als slechte eigenschappen. ‘Bad’ werd voor een nieuwe generatie een synoniem voor ‘goed’. ‘Good’ werd ‘(te) braaf’.
Blokhuis: “De nette jongeren en ook hun ouders vielen massaal voor de blinkende glimlach van Boone. Totdat The Beatles het land overspoelden. Boone, die maar liefst 38 hits op zijn naam heeft staan, was van de ene op de andere dag oud nieuws. Zijn eigen carrière kreeg hij nooit meer op de rails, hij kon later alleen nog maar potten breken in de behoudend christelijke kring met familie-vriendelijk entertainment”.
Een andere kijk
In zijn boek over de rock & roll in de jaren vijftig blikte muziekuitgever Arnold Shaw anno 1974 nog eens terug op hoe het er in die tijd toeging. Randy Wood had platenmaatschappij Dot inmiddels voor miljoenen dollars aan ABC Paramount verkocht maar nog lang genoot hij ervan om in de studio opnamen te maken.
Shaw was het pertinent oneens met die popjournalisten die Dot Records (en dus ook Pat Boone) veroordeelden voor wat ze in de jaren 1954-1956 gedaan hadden. Met name het boek The Sound of the City van Charlie Gillett stond hem tegen. Gillett had het volgens hem bij het verkeerde eind, meende hij uit eigen ervaring nadrukkelijk te weten.
De platenmaatschappijen die rhythm & blues muziek uitbrachten hadden geen er geen hinder van gehad dat blanke artiesten er succesvolle covers van maakten. Om te beginnen hadden de kleine maatschappijen een eigen muziekuitgeverij waar de songs in werden ondergebracht. Een cover leverde de maatschappijtjes derhalve veel geld op, soms meer dan de eigen plaat. Sterker nog: als muziekuitgever was Shaw in die tijd regelmatig benaderd door R&B-producenten met het uitdrukkelijke verzoek om er een blanke cover van te maken.
Ook de schrijvers van de songs, in vele gevallen de uitvoerende zwarte artiesten zelf, profiteerden direct mee van de blanke cover.
Een blanke cover was, zo had hij in de praktijk ervaren, bovendien een verkoopstimulans voor het origineel. Zonder de blanke cover was de oorspronkelijke uitvoering in vele gevallen onopgemerkt gebleven.
Over het boek Sound Of The City stelde Shaw: “Gillet and other historians outside the music scene neglect the simple fact that the R&B record companies generally owned the copyrights that were covered. What they lost in sales of their own records, their publishing subsidiaries more than made up in royalties received on other records, performance earnings, foreign income, etc.”.
Een terugblik van Pat Boone
In 2009 schreef Todd Everett een lang artikel voor de inlay van de cd ‘Pat Boone Rocks’, een heruitgave van Pat Boone op het Duitse Bearsville label. Daarin citeerde hij wat de zanger aan Karen Schoemer (Newsweek) verteld had: “The revisionist idea has sprung up, somehow, that when pop artists covered an R&B record we were inhibiting the progress, instead of enhancing the progress, of the original artists”.
Volgens Boone ging het er anders toe. “In those early days, R&B music did not get played on pop radio. It was too raw, rough, unfinished sounding, garbled – you couldn’t understand all the words.
People were used to big bands and polished productions. Deejays weren’t ready to play it and people weren’t ready to receive it. But when we would do a more polished pop version of a song, it had a chance, and it began to catch on”.
Een cover speelde volgens de zanger een essentiële rol. “People don’t understand the necessary role the cover versions played. It was pop artists doing R&B music that focused the spotlight on the original artists and opened the door”.
Aan platenman Joe Smith (Warner) had Boone uitgelegd: “Everybody was aware that the original artists were not going to get played on 90% of the radio stations in America. They were not going to play an R&B record by Chuck Berry, or Fats Domino, or Little Richard.
In fact, the original artists hoped and prayed that their records would get covered by someone who could get airplay, because it meant that their records were going to get even more recognition in their own field. It would change later on…but we were sort of like catalysts who helped R&B become rock and roll”.
Een van de ‘benadeelde’ artiesten werd eveneens ter sprake gebracht. Pat Boone had immers ‘Ain’t that shame’, een song van Fats Domino, naar de top van de hitlijsten gezongen op het Dot-label.
Domino: “When I first heard Boone’s ‘Ain’t That A Shame’ I didn’t like it. It took two months to write, and he put it out almost the same as I did. It kind of hurt”.
Toen de R&B-artiest zijn inkomsten zag exploderen veranderde hij van mening. Pat Boone: “I went to see Domino at Al Hirt’s place in New Orleans. When he heard I was in the audience, he called me up on stage and he said to the crowd, ‘I want you all to know something. You see this ring?’ He had a big diamond ring on every one of his fingers, and he pointed to the most prominent of his diamond rings and said, ‘This man bought me this ring, with this song’. And we sang ‘Ain’t That A Shame’ together”.
De geschiedenis van de popmuziek heeft dezelfde eigenschappen als die van de ‘gewone’ geschiedenis. De prominente Nederlandse historicus Pieter Geijl (1887-1966) verwoordde geschiedenis terecht als ‘een discussie zonder einde’.
Wat je ook van de zanger vindt – de beoordeling van muziek blijft subjectief – de uitspraak in de Oor-encyclopedie dat Pat Boone ‘voor de ontwikkeling van de popmuziek van weinig belang was’, wordt niet door mij gedeeld.
Harry Knipschild
30 maart 2017
Clips
Literatuur
‘New pop crop on top’, Time, 3 september 1956
‘20th-Fox pact to Boone; set in ‘Bernadine’’, Billboard, 24 november 1956
‘Zal de achter-achterkleinzoon van Daniel Boone de rock and roll onttronen?’, Tuney Tunes, februari 1957
‘Films van de week’, Leidsch Dagblad, 30 november 1957
‘Paardestaarten’, Nieuwe Leidsche Courant, 2 december 1957
‘De omzet van grammofoonplaten is thans groter dan ooit tevoren’, Leidsch Dagblad, 20 december 1957
‘Het is net Pat’ [Piet Sybrandy], Leidse Courant, 11 januari 1958
‘Pat Boone kan meer dan zingen’, Leidse Courant, 6 juni 1958
Arnold Shaw, The Rockin’ Fifties, New York 1974
Gijsbert Hanekroot, Jan Libbenga, Constant Meijers, Bram van Splunteren, Frans Steensma (red.), Muziekkrant Oor’s Eerste Nederlandse Pop Encyclopedie, Amsterdam 1977
‘Pat Boone is een echte ‘melkmuil’’, Veronica, 12 februari 1977
Bernard Hulsman, ‘Pat Boone’, NRC, 29 juni 1996
James E. Miller, Flowers in the Dustbin. The Rise of Rock and Roll, 1947-1977, New York 1999
Charles White, The Life and Times of Little Richard. The authorised Biography, Londen 2003 (1984)
Barney Hoskins, Waiting for the Sun. Strange days, weird scenes and the sound of Los Angeles, 2003 (1996)
Leo Blokhuis, Grijsgedraaid. Liedjes en lijstjes uit de popgeschiedenis, Amsterdam 2006
Todd Everett. “Pat Boone Rocks’, inlay Bearsville Records, 2009
Rockin’ Robin, ‘Randy Wood’, website Cashbox, 9 april 2011
- Raadplegingen: 16616