279 - Livin’ Blues, bluesrock van Françoise en Ted Oberg
Er verschijnen in Nederland nogal wat boeken over de geschiedenis van de popmuziek. Verbum is actief. De uitgeverij heeft in korte tijd biografieën doen verschijnen van Kayak, Focus, Elvis Presley, Beach Boys, Deep Purple, Motions, Pink Floyd en David Bowie, allemaal geschreven door Nederlandse auteurs.
Loek Dekker (geb. 1957, Oud-Beijerland) studeerde geschiedenis in Leiden. Voor zijn eindscriptie onderzocht hij onder leiding van docent Bas Schot het begin van de Weimar-republiek. Eenmaal historicus kreeg Loek een baan bij boekhandel Donner in Rotterdam. In zijn dagelijkse werkzaamheden had hij met de uitgaven van Verbum te maken. Waarom, vroeg Loek zich af, was er in de serie Rockklassiekers geen boek gepubliceerd van Livin’ Blues? In zijn jonge jaren was dat een van zijn favoriete groepen geweest.
Loek liet het er niet bij zitten. Hij nam in 2015 contact met uitgever Gerton van Boom en gitarist Ted Oberg. Ted had veel oude knipsels bewaard met artikelen over de groep en was bereid medewerking te verlenen bij het tot stand komen van zo’n boek. Zanger Nicko Christiansen en bassist Ruud van Buuren staken eveneens een helpende hand toe. Een jaar lang besteedde Dekker zijn twee wekelijkse vrije dagen aan onderzoek en schrijven – met als resultaat Livin’ Blues. Bluesrock met internationale allure.
Het interessante Verbum-boek heeft naast de gewone hoofdstukken twee entr’actes. Het eerste gaat over Ted Oberg: ‘Door Howlin’ Wolf wist ik wat voor muziek ik wilde gaan spelen’, het tweede over zijn moeder Françoise: ‘Ik ben een bluesvogel’.
De samenwerking van Françoise Oberg en haar zoon Ted is jarenlang kenmerkend geweest voor het functioneren van Livin’ Blues. Is dat uniek?
In de popmuziek is het regelmatig voorgekomen dat (vooral beginnende) artiesten een familielid als manager hebben. Bekende voorbeelden zijn de vaders van Michael Jackson, Brian Wilson en Beyoncé (Knowles). Vrouwen die de touwtjes in handen hadden zijn moeilijker te vinden. Eve Taylor was zo iemand. Zij behartigde de belangen van ondermeer Adam Faith, Dusty Springfield, Jackie Trent en Sandie Shaw. Florence Greenberg runde Scepter Records met de Shirelles en Dionne Warwick. Recente voorbeelden zijn Ty Stiklorius, sinds kort manager van John Legend, en Erika Santoro (Alicia Keys). De combinatie – bij Livin’ Blues – is nog uitzondelijker.
Stiklorius en Santoro
Françoise Oberg-Veltenaar (1920-2012)
De Rotterdamse familie van moeder Françoise Oberg-Veltenaar had heel wat kapitaal vergaard tijdens de Eerste Wereldoorlog (1914-1918). In zijn boek legde Loek vast dat Duitsland in die tijd door de Engelse vloot geblokkeerd werd. Daardoor was er een groot gebrek aan tal van goederen in het land. Nederland, dat zich neutraal opstelde tijdens het conflict, leverde wat onze oosterburen zo dringend nodig hadden. Dekker: “De Duitsers betaalden de Veltenaars dan ook grif voor hun diensten. Met het verdiende geld kon de familie na de oorlog rentenieren”.
De vader van Françoise was een buitenbeentje in de familie. Niet alleen trouwde hij met een joodse vrouw, bovendien koos hij voor een zeemansbestaan. In Panorama werd hij later afgeschilderd als ‘eerste stuurman op de grote vaart’. “Een trekker was hij, die vader, een echte zwerver en het zwarte schaap van de familie”. Zijn vrouw werd bij die gelegenheid getypeerd als ‘heel vreemd, zeer christelijk en ruim denkend’.
Voor zijn dochter nam Veltenaar jazz- en bluesplaten mee uit Amerika. In plaats van een ‘eerzaam’ leven te leiden werd Françoise (ballet)danseres. Ook zij trok de wijde wereld in. Ze werd showdanseres in de Louis Bouwmeester Revue. Als Pola Raymonde trok ze door Europa en Noord-Afrika in de jaren 1937-1939. Vóór het uitbreken van de Tweede Wereldoorlog leefde Françoise geruime tijd in Spanje en Marrakesh (Marokko).
Terug in Rotterdam ontmoette de jonge vrouw Hans Oberg, kunstschilder en beeldhouwer van Zweeds-Engelse afkomst. Ze trouwden in 1942. Na de oorlog, op 21 februari 1948, werd hun zoon Ted geboren. Een week later overleed Hans Oberg. Weduwe Françoise wilde zelfstandig doorgaan in het leven, is in het boek te lezen. Steun van haar nog steeds rijke familie zou uit den boze zijn. Ze bleef als danseres in Europa optreden om haar eigen geld te verdienen. Als gevolg van een ongeluk in Portugal (1952) kwam er echter een einde aan die bron van inkomsten.
Nu ze geen artieste meer kon zijn zocht en vond Françoise werk achter de schermen. In Scheveningen runde ze als bedrijfsleider The Flying Dutchman, de club waar Pia Beck zich met succes manifesteerde. Zoon Ted kon zich later herinneren dat de werkzaamheden van zijn moeder meer inhielden. Samen reden ze in de sportwagen van de zangeres-pianiste regelmatig voor optredens naar The Blue Note in Amsterdam. Daar werd bovendien overnacht. Dekker: “Zo raakte Ted al jong in contact met de Nederlandse muziekscene. Jazzmuzikanten als Ben Webster logeerden bovendien bij de Obergs”. De woning dichtbij het Gevers Deynootplein (‘Pension Raymonde’) leverde extra inkomsten op als slaapplaats voor artiesten van gevarieerde snit.
Moeder Oberg werd een dagje ouder. Ze zocht een baan voor werk overdag. In 1961 zat ze eerst gewoon achter de kassa bij de pas geopende Pier van Scheveningen. Vervolgens werd ze hostess, en assistente van de directie, belast met het verzorgen van de promotie voor de Pier.
In de tijd dat de beatgroepen zich in Den Haag begonnen te manifesteren stapte de ervaren Françoise Oberg, inmiddels 45 jaar, over naar het boekingskantoor van de jonge ondernemer Jaap (Jacques) Senf, die haar later omschreef als een ‘stijlvolle en representatieve vrouw die heel goed met artiesten kon omgaan en optredens tot in de puntjes organiseerde – enerzijds aardig en anderzijds een streber die haar doel wist te bereiken’.
Dekker: “Françoise ging mee met optredens van de bands en was ook aanwezig bij opnames in de studio. Ze bemoeide zich met de aanschaf van geluidsapparatuur en gaf zelfs tips voor het repertoire”.
Niemand is feilloos, ook Françoise Oberg niet. Zoon Ted in het boek: “Eind 1968 sjouwde Robbie van Leeuwen van Shocking Blue zijn grote Revox-bandrecorder naar het kantoor van Jacques Senf. Robbie liet Senf en mevrouw Oberg vol trots een demo horen van een nieuw door hem geschreven song, ‘Venus’. Ze luisterde geduldig en zei: ‘Dat gaat helemaal niets worden met dat nummer, Robbie’.
Hij was not amused en droop af. Maar ‘Venus’ werd een internationale hit, zelf in Amerika. Robbie kon de rest van zijn leven van de opbrengst leven. Ted: ‘Ma kon ook wel eens flink de plank misslaan’”.
Ted Oberg en de blues
Howlin’ Wolf en Muddy Waters
In het boek over Livin’ Blues bekende Ted: “Het zal in 1964 geweest zijn dat ik voor het eerst bluesmuziek hoorde. Ik zat toen op de Haagse kunstacademie. Iemand nam een draagbare pick-up mee. Tijdens de lessen werden platen gedraaid. Dat waren hoofdzakelijk jazz-platen, John Coltrane of Miles Davis. Maar op een gegeven moment bracht iemand blues-platen mee van Josh White, Muddy Waters en Howlin’ Wolf. Vooral de laatste maakte op mij een enorme indruk. Ik speelde al een beetje gitaar, maar de toenmalige popmuziek deed mij helemaal niets. Toen ik de blues hoorde, en met name Howlin’ Wolf, wist ik wat voor muziek ik wilde gaan spelen”.
Oberg junior was niet de enige die door de muziek van Howlin’ Wolf gegrepen werd. In het najaar van 1964 maakten de Rolling Stones een cover van ‘The Little Red Rooster’ die met succes door platenmaatschappij Decca op de markt gebracht werd.
In een door platenmaatschappij Universal in 2000 uitgebracht ‘Bluesbox’ schreef Ted in een bijbehorend boekje over tal van bluesartiesten als Howlin’ Wolf, Muddy Waters, Robert Johnson, Albert King, B.B. King, John Lee Hooker en Buddy Guy. Ook de blanke blues kwam aan bod.
“De eerste Amerikaanse blanke bluesbands waarvan ik platen beluisterde waren de Paul Butterfield Blues Band (met Michael Bloomfield), Canned Heat, Al Kooper met zijn Supersession-projecten, en in een wat later stadium Z.Z. Top. Albums van deze artiesten waren aanvankelijk nauwelijks in Nederland verkrijgbaar of op de radio te horen.
Met Engelse producties lag dat wel gemakkelijker omdat er hits werden gescoord, dus die waren wel op de radio te horen. Bands als The Animals, John Mayall and the Bluesbreakers, The Yardbirds, Chicken Shack, Fleetwood Mac, Cream, Free en natuurlijk The Rolling Stones waren voor veel mensen van mijn generatie de eerste kennismaking met blues-georiënteerde muziek. John Mayall ontwikkelde zich als een van de belangrijkste bandleiders en promotor van jong bluestalent”.
Ted gaf Eric Clapton anno 2000 aan als voorbeeld en held. “Hij is zonder meer de bekendste gitarist ter wereld en heeft veel invloed gehad op veel musici. In 1965 speelde hij bij John Mayall’s Bluesbreakers en maakte met deze formatie een plaat die ronduit legendarisch genoemd kan worden. Zijn speelstijl en techniek waren al uitzonderlijk te noemen, maar de gitaartoon die hij op die plaat had heeft velen, mij incluis, sterk beïnvloed”.
Livin’ Blues
Door zijn moeder kwam Ted Oberg al op jonge leeftijd in aanraking met het artiestenmilieu. Moeder kocht een akoestische gitaar voor hem bij Dick Buijsman van de Kilima Hawaiians. Zijn eerste grote voorbeeld was Hank B. Marvin van de Shadows. Thuis kon hij putten uit de platencollectie met veel jazz en blues. Halverwege de jaren zestig speelde Ted, inmiddels 17 jaar, in bandjes als Crash Down en de Stripes, die zanger Andy Starr begeleidden. Onder indruk van het album ‘Blues Breakers’ (1966, met John Mayall en Eric Clapton) was hij dat zelfde jaar een van de oprichters van een bluesgroep die de naam Livin’ Blues kreeg.
De groep had niet meteen een eigen geluidsinstallatie. Steeds moest er geleend worden. Moeder Oberg stak een helpende hand toe. Voor vierduizend gulden kocht zij de noodzakelijke spullen. Bovendien liet ze de naam formeel vastleggen. Tevens werd er in huize Oberg onderhandeld met mondharmonica-speler John Lagrand en zanger Nicko Jansen (Christiansen) van Indiscrimination. Nicko en John werden lid van de band. Een nieuwe Livin’ Blues was geboren.
Jacques Senf in de krant (20 november 1965)
De boekingen voor de groep werden gedaan door het bureau van Jacques Senf, waar moeder Oberg werkzaam was. Livin’ Blues kwam steeds meer in handen van Ted en Françoise. Moeder trad op als manager, Ted als muzikaal leider.
Senf was manager van de populaire en veel-gevraagde Golden Earrings. Dat werkte goed voor Livin’ Blues. In de slipstream van Cuby & The Blizzards, de bluesgroep uit het noorden, en dankzij de populariteit van bluesrock van de Britse eilanden was er voldoende ruimte om regelmatig op te treden. Aan het opdoen van ervaring dus geen gebrek.
Ted: “In de tweede helft van 1967 oefenden en speelden we veel. We probeerden ons de Chicago-blues eigen te maken door er veel naar te luisteren en die vervolgens na te spelen. Nicko liet zich inspireren door zwarte blueszangers en ik werd sterk beïnvloed door Buddy Guy en Albert King. Eind 1966 trad de Spencer Davis Group in het Kurhaus op. Met eigen ogen kon ik zien hoe Stevie Winwood de string bending-techniek van die bluesgitaristen toepaste”.
Naar eigen zeggen waren de leden van de groep ‘erg ambitieus’. Ted: “We wilden het beste uit onszelf en de band halen”. Ted, Nico en John waren de vaste kern. Andere Haagse muzikanten kwamen en gingen.
Popstad Den Haag
Het was een voordeel om vanuit Den Haag en omstreken te werken. Jacques Senf was actief. De platenmaatschappijen Polydor en CNR waren er gevestigd. Paul Acket gaf er Muziek Expres uit, had tijdelijk zijn eigen platenlabel, boekte en managede artiesten en organiseerde popconcerten. Deejays als Jan van Veen en Eddy Becker kwamen er vandaan. In de Jan van Nassaustraat bevond zich de GTB-studio. Het Veronica-schip lag voor de kust. Managers als Cees van Leeuwen (Motions, Shocking Blue), Wim Bosman (Sandy Coast), Hugo Gordijn (Groep 1850) en Herman Batelaan werkten vanuit de stad. Producers Cees de Man (Motions) en Freddy Haayen (Golden Earrings, Shoes) manifesteerden zich. Enzovoort. In hedendaags jargon zou je groot Den Haag een ‘hub’ kunnen noemen.
De jongens van de Golden Earrings schreven songs, niet alleen voor zichzelf, maar werkten tevens voor andere artiesten uit de regio: Bojoura, later Earth & Fire, New Adventures en Anouk.
Dekker: “Livin’ Blues riep de hulp in van de bevriende George Kooijmans en Rinus Gerritsen. Ze kwamen op de proppen met ‘Murphy McCoy’, een commercieel nummer. De band nam het in juli 1968 in de Haagse GTB-studio op onder leiding van Jaap Eggermont, drummer van de Golden Earrings. Livin’ Blues tekende dat jaar een contract met Phonogram en Red Bullet, de productiemaatschappij van Freddy Haayen en Willem van Kooten [ook Veronica en eigenaar van muziekuitgeverijen als Impala en Dayglow]”.
Fleetwood Mac naar Nederland in 1968
Livin’ Blues in 1968
Mike Vernon, eerder producer van John Mayall met eerst Eric Clapton en daarna Peter Green, was in die tijd betrokken bij het tot stand komen van Fleetwood Mac, met diezelfde Peter Green. De nieuwe groep maakte zijn platen voor het Blue Horizon-label dat door Mike en zijn broer Richard gerund werd. Na ‘Black Magic Woman’ wist ‘Need your love so bad’ (origineel van Little Willie John) anno 1968 in de hitlijsten door te dringen, in Nederland zelfs tot in de top tien.
In september 1968 presenteerde Fleetwood Mac zich in ons land. Onder auspiciën van Paul Acket en Jacques Senf traden de Britten op in Club 192 van Senf. Livin’ Blues mocht het voorprogramma verzorgen in Den Haag. Dekker: “Françoise Oberg zorgde dat op 28 september alles perfect verliep, zowel voor als tijdens de twee optredens”.
Zoon Ted kwam oog in oog met Peter Green te staan. “Hij was de vriendelijkheid zelve. Ik keek vol bewondering en begeerte maar de gitaar van hem, een ‘Sunburst’ Gibson Les Paul Standard. Eenzelfde als die van Eric Clapton, maar dan uit 1959, een bouwjaar eerder. Tot mijn grote vreugde nodigde hij me uit om erop te spelen. Dat liet ik me geen twee keer zeggen!”
De professionele manier waarop Françoise het optreden van Fleetwood Mac organiseerde was aanleiding voor Paul Acket om haar te vragen bij hem in dienst te komen. Dekker: “Ze accepteerde graag en nam tevenens Livin’ Blues mee naar Acket. Mevrouw Oberg ging er financieel op vooruit en voor de band bood Muziek Expres een mogelijkheid voor veel publiciteit. Ted mocht als grafisch ontwerper ook projecten voor ME uitvoeren”.
De contacten met Fleetwood Mac werkten nog op een andere manier positief. Peter Green, aldus Dekker, gaf zijn manager opdracht om het voor de Nederlandse groep mogelijk te maken een week door Engeland te toeren. Daarmee werd een belangrijke barrière, die van de Britse Musicians Union, genomen. De vakbond wist er vaak in te slagen Britse artiesten in het buitenland te laten optreden en buitenlandse groepen te verhinderen in Engeland muziek te maken.
Peter Green zette zich persoonlijk in voor Livin’ Blues, die begin december 1968 op wist te treden in Londen, Birmingham, Grimsby, Ashington en Newcastle. “Voor ieder optreden stuurde hij bericht naar de zaalhouder met het verzoek de getalenteerde band goed te behandelen”.
Begin 1969 kwam Fleetwood Mac opnieuw in Nederland optreden. Het instrumentale ‘Albatross’ was een grote hit in ons land. Tijdens een nachtconcert in het prestigieuze Amsterdamse Concertgebouw, georganiseerd door Paul Acket, openden Livin’ Blues en Cuby + Blizzards voor de Britten. Wat platen betreft stelde Livin’ Blues nog nauwelijks iets voor. Daar moest verandering in komen.
Livin’ Blues op de plaat
Zowel Cuby + Blizzards als Livin’ Blues stonden bij Phonogram onder contract. Vanaf 1966 had de bluesband van Harry Muskee hits. Vooral de single ‘Window of my eyes’ (1968) en het album ‘Groeten uit Grollo’ (1967) deden het goed.
Bij Livin’ Blues ging het voorlopig een stuk moeizamer. Red Bullet, de productiemaatschappij van Haayen en Van Kooten, wist de producties van Jaap Eggermont op de tipparade van radio Veronica te krijgen. Een klassering in de top 40 zat er echter niet in. Na ‘Murphy McCoy’ verscheen ‘Sonny Boy’, origineel van bluesartiest Lightnin’ Hopkins. In het maandblad Muziek Expres schreef rock-ster en vriend Peter Green van Fleetwood Mac een enthousiaste recensie: “De solozanger gaat helemaal los. Hij zingt met een vastberadenheid die ik erg goed vind. De onderbreking met de harmonica is ook goed. De achtergrondmuziek, hoewel erg simpel, is ontzettend effectief. Ja, deze bluesy plaat is het helemaal voor mij”.
Mooie woorden, maar een recensie in een muziekblad maakt nog geen hit. Om dat te bereiken heb je nu eenmaal televisie en radio nodig. Gelukkig was er geen gebrek aan werk. De band, sterker door de komst van Henk Smitskamp (ex-Motions) en Cesar Zuiderwijk trad ook regelmatig in België en Duitsland op.
Hell’s Session
Françoise Oberg met Livin’ Blues (Ted Oberg links achter)
Als gevolg van de groeiende populariteit kreeg Livin’ Blues het vertrouwen van de mensen bij Phonogram. Jaap Eggermont, in het ‘dagelijkse leven’ drummer van de Golden Earrings wist in drie dagen tijd (21-23 juli 1969) een album tot stand te brengen. De muzikale band met de zo populaire Fleetwood Mac was volgens de auteur van het boek nog steeds volop aanwezig. “Wat betreft het drumwerk heeft Cesar Zuiderwijk goed geluisterd naar Mick Fleetwood. Hetzelfde kunnen we zeggen waar het gaat om de invloed van Peter Green op Teds gitaarspel in het nummer ‘Worried Dreams’ van B.B. King”.
Muziek Expres, waar Françoise Oberg zakelijk mee verbonden was, drukte een reportage af, gemaakt in de GTB-studio tijdens de opnamesessie. Daarin was te lezen: “Op ‘Hell’s Session’ getuigt Livin’ Blues van een adembenemende klasse. Muzikaal zit alles puntgaaf in elkaar zonder dat er ook maar iets aan spontaniteit verloren gaat. De groep toont zich een zeer hechte eenheid, waarin geen enkel zwak punt is aan te wijzen”. Redacteur Ruud van Dulkenraad gaf het album vier van de vijf mogelijke sterren. In de LP top 20, die van Muziek Expres, verscheen ‘Hell’s Session’ op nummer 13.
In ME werden bovendien geluidstechnicus Eric Bakker (GTB) en Jaap Eggermont, die het album voor Red Bullet produceerde, geprezen. De aanpak van de drummer had volgens ME voor hem persoonlijk grote consequenties.
“Zijn medewerking aan deze LP was aanleiding van zijn breuk met Golden Earrings. Nog tijdens de opnamen voor ‘Hell’s Session’ maakten de Earrings hun misnoegen over Jaap’s activiteiten als producer kenbaar en stelden hem de keus tussen de groep en zijn productiewerkzaamheden.
Jaap koos voor het laatste en was daardoor gedwongen de groep, waarmee hij talrijke successen heeft behaald, te verlaten. Naar zijn aandeel aan de Livin’ Blues LP te oordelen, durven wij echter te voorspellen dat Jaap op dit gebied nog meer en grotere successen zal boeken dan bij de Earrings ooit mogelijk zou zijn geweest”.
Een interessante kijk vooruit, kun je achteraf stellen. Niet alleen werd drummer Cesar Zuiderwijk een paar jaar later lid van de Golden Earring. Bovendien manifesteerde Eggermont zich weldra met onder meer de Swinging Soul Machine, Patricia Paay, Catapult, Greenfield & Cook, Sandy Coast, Earth & Fire, Long Tall Ernie & the Shakers en vooral internationaal met ‘Stars on 45’.
Wang Dang Doodle
Het bleef niet bij ‘Hell’s Session’. In 1970 nam Livin’ Blues een tweede album op, nu in de studio van Phonogram, en opnieuw met Jaap Eggermont als producer. Een van de nummers van de elpee was ‘Wang Dang Doodle’, in 1951 geschreven door Willie Dixon en in 1960 bekend gemaakt door Howlin’ Wolf.
Dekker: “De album-versie duurde ruim vijf minuten. Zonder overleg met de bandleden creëerde Eggermont er een single-versie van minder dan drie minuten van. Na enige protesten geuit te hebben tegen deze ‘verminking’ van de song, gingen de bandleden toch met Eggermont akkoord met het uitbrengen van de verkorte versie”.
Eindelijk ging de bal rollen. “Diskjockey Tineke de Nooy van radio Veronica maakte er haar persoonlijke hit-tip van in december 1970. Red Bullet verzorgde de publiciteit. Willem van Kooten liep de deur plat bij platenzaken, radiostations en bij de omroepen”. Een eerste tv-optreden leek ongunstig uit te pakken. “Willem van Kooten regelde een optreden in het programma ‘Eddy Ready Go’ (NCRV) van Eddy Becker”. Dat werd voor latere uitzending in de studio opgenomen. “Op het ogenblik dat de groep [aan het eind van het programma] te zien zou zijn met ‘Wang Dang Doodle’ werd het beeld weggedraaid en begon het reclameblok vóór het journaal”.
Willem van Kooten gaf niet op. Hij wist de AVRO over te halen een promotiefilm voor TopPop te maken.
In de kou, 2 januari 1971
Loek Dekker begon zijn boek over Livin’ Blues met een beschrijving van het tot stand komen van de clip van ‘Wang Dang Doodle’, de single die zorgde voor de definitieve doorbraak van de bluesrock-groep.
“De leden van de groep stonden op 2 januari 1971 in de vroege morgen te blauwbekken bij het nog gesloten restaurant De Tafelberg op de heide bij Blaricum. Het was drie graden onder nul. Overal lag sneeuw. Mevrouw Oberg had er voor gezorgd dat haar jongens die dag vroeg met de bandbus uit Den Haag waren vertrokken. Een cameraploeg van de AVRO was aanwezig.
Voor het eerst sinds de oprichting van de band in 1966 had Livin’ Blues een hitsingle. Een hit betekende erkenning, status en een hogere gage. Daarom lieten de jongens zich door de regisseur gewillig het hoge bordes van het restaurant opsturen.
Ted Oberg had zijn oude Stratocaster meegenomen en zijn dure Gibson Les Paul-gitaar thuis gelaten, want blootstelling aan kou zou uitermate slecht zijn voor zo’n instrument. De wissel van gitaar maakte toch niet uit voor het geluid want er werd geplaybackt. Dat was gebruikelijk voor TopPop.
Wat lager stonden John Lagrand met zijn mondharmonica en zanger Nicko Christiansen. Een aantrekkelijke danseres nam links van drummer Dick Beekman plaats.
Ondanks de drie graden onder nul moesten de jassen uit. De geluidsband werd gestart. De harde gitaarriff van Ted Oberg schalde over de stille heide. Na twintig seconden viel Nicko met rauwe stem in. Dan klonk ook de felle mondharmonica van John Lagrand. Het was duidelijk dat Livin’ Blues van het oude blues-nummer een swingende rockversie had gemaakt. Liefhebbers van bands als Deep Purple, Led Zeppelin en Fleetwood Mac konden een Nederlandse bluesrock-band aan hun favorieten toevoegen”.
Livin’ Blues, Toppop, 2 januari 1971
De single kwam binnen op nummer 31 in de top 40, steeg vervolgens naar 20, dan naar 13 om op nummer 10 te belanden”. Livin’ Blues was nu echt aan de top in ons land beland. Meer hits zouden volgen: ‘Black Lisa’ in 1971, ‘L.B. Boogie’ in 1972 en ‘Boogie Woogie Woman’ in 1975.
Françoise Oberg aan het woord
Niet alleen Ted Oberg en de andere leden van de groep stonden in de belangstelling, ook moeder Françoise, inmiddels 50 jaar, kreeg het woord in de media. Haar zoon was op de achtergrond aanwezig toen ze aan een redacteur van Panorama over haar ‘jongens’ vertelde: “Nicko Christiansen is de zanger, een eindeloze jongen, een enorme happy blues-jongen, die lacht en een stem heeft als niemand in Nederland. Hij heeft alles afgeleerd wat een zanglerares hem ooit wijsmaakte en begint eigenlijk nu pas helemaal door te komen.
Als ie de zaal niet meekrijgt, gaat ie te keer als een wilde. Een vechter, die niet te vreten is als hij geen succes heeft. Dan wordt ie kwaad en gaat in de touwen hangen. Zeer veelzijdig en enorm ritmisch. Zit iedere avond in de bus uit te rekenen of hij wel aan z’n tien uur slaap toekomt.
Ruud van Buuren is de meest eerlijke, fijne, betrouwbare jongen die ik ooit in deze business heb ontmoet. Een bassist in hart en nieren, speelt heel smaakvol en studeert harmonieleer.
John Lagrand speelt mondharmonika als een god, dat doet niemand in Nederland hem na en John Lagrand is John Lagrand. ’t Heeft een jaar geduurd voordat ik iets van ’m afwist. Een verschrikkelijk muzikale jongen, zowel actief als passief, die briljante dingen doet als hij de zenuwen heeft. Vreselijk puur. Een jongen met een dubbele bodem. die soms dagenlang met z’n witte koppie in de bus helemaal niks zit te zeggen, helemaal op z’n gevoel leeft en dan plotseling helemaal te gek wordt.
Jonnie Lejeune, de drummer, zit pas bij ons en voelt zich daarom misschien nog niet helemaal in huis. Slaat solootjes waar je helemaal doodziek van wordt. We hebben de beste combinatie die er ooit geweest is. Mentaal niet uit elkaar te krijgen. Kijk d’r zit in iedere groep altijd wel een ettertje bij, maar een muziekhandelaar zei pas nog tegen me: ‘Mevrouw Oberg, ik ken veel groepen, maar ik heb nog nooit zo’n stel aardige jongens bij elkaar gezien’”.
Over Ted zei Françoise: “Mijn zoon, is solo-gitarist. Een driftig manneke. Moeilijk als muzikant, makkelijk als zoon. Een begaafde muzikant, maar slordig en misschien iets te betrokken bij muziek. Hij is net zo koppig als ik. Moeder-zoon toestandjes zijn er niet bij in de groep”.
Over haar verre verleden wilde ze niet in extenso praten. Françoise was met haar tijd meegegaan. “Ik kwam in aanraking met de popmuziek, geweldig. Samen met Ted naar Motions kijken, en naar het Casino van Jacques Senf. Ik vond het helemaal een einde-sfeertje. ’t Was helemaal niet zo van: wat mot dat ouwe mens d’r eigenlijk bij, nee, alleen m’n generatiegenoten vonden dat er aan mij hier en daar een steekje los zat. ’t Was een ruige tijd, dat zeker. Ik kwam thuis, helemaal gek van de Rolling Stones. Ted moest daar niets van hebben, die hield van de Shadows en de Beatles”.
Ted vulde aan: “Ma houdt van rauw, van muziek die door je heen gaat, die je niet alleen ziet, maar ook voelt. Ma houdt van loeiende gitaren”.
Moeder Oberg had meer binding met de jeugd dan met haar leeftijdgenoten. “Heel veel mensen van mijn generatie zouden best mooi willen vinden wat ik mooi vind, maar ze durven niet, of ze kunnen niet, voor hun baas, de familie of de buren. Ze geven de jeugd de schuld van alles. Ze hebben helemaal het recht niet over de jeugd te oordelen, want ze willen niet eens luisteren naar wat die misschien te zeggen heeft. Ja, zeggen ze, alles was vroeger zoveel beter. Zo zielig. Muziek ook, ook veel beter vroeger, maar dat is zelfs technisch gezien niet helemaak waar. Dit is een rauwe tijd, dus is er rauwe muziek.
Elke andere muziek is toch het in slaap wiegen van jezelf en anderen? En dat moet dan een vrouw van vijftig zeggen waarvan mijn generatie zegt dat ze eigenlijk niks meer kan presteren. We zouden met de heropvoeding van mijn generatie moeten beginnen, in plaats van met de jeugd”.
Redacteur Martin Vlugt constateerde: “Ze denkt er geen seconde over het popleven vaarwel te zeggen. Dan maar geschift. Misschien krijgt ze over vijftien jaar van haar jongens een kneuterig bluespensioentje, ze spelen tegenwoordig zo’n vier, vijf avonden per week en mevrouw Oberg is er per slot van rekening vergroeid met Livin’ Blues”.
In 1974 kwam Françoise opnieuw in de krant. Zij was inmiddels 54, haar zoon 25. Moeder Oberg was al zes jaar manager van de bluesband. Waarom?
“Omdat mijn zoon Ted erin speelt. Eigenlijk was Livin’ Blues een schoolgroepje. Ted zat toen op de Academie voor Beeldende Kunsten. Zo is dat uitgegroeid tot wat Livin’ Blues nu is. Ik heb hem niet aangemoedigd. Ik vond het niet eens zo leuk, want ik weet wat voor een hard vak het is en hij is helemaal niet hard. Toen ik merkte dat hij het serieus wilde, dacht ik: dan moeten we het meteen goed aanpakken en niet eerst drie jaar knoeien.
Je moet hard zijn in dit vak. Er moeten acht mensen van leven. Dan kan ik toch moeilijk zeggen: ‘Jongens, ik heb maar de helft afgerekend’?
Ik heb het er wel eens moeilijk mee, als ik zie dat een sociëteit eigenlijk geen geld heeft, maar ik moet toch mijn gage vragen. Er is niemand die denkt: die zullen wij een pootje lichten. Dat hoeft niemand te proberen ook, want ik ken het vak van binnen en van buiten”.
Françoise, de alleenstaande moeder, werkte niet alleen omdat haar zoon in de Livin’ Blues gitaar speelde. “Ik moet dat doen om te leven. Ik ben al heel lang weduwe en ik heb altijd voor Ted en mezelf moeten werken. Je wordt er niet rijk van hoor. Er zijn er wel die het gelukt is, hoewel ik dat in Nederland betwijfel. Neem nou Shocking Blue. Zij hebben geen cent gehad uit Amerika, omdat ze een verkeerd contract hadden getekend. Wij leren van hun fouten”.
Eagles, Popgala, Voorburg, maart 1973
Om muzikaal bij te blijven luisterde de vrouwelijke manager veel naar blues en andere muziek. “Ik ga vaak naar concerten en ik heb zo’n vijfhonderd pop-platen. Deep Purple vind ik een helemaal te gekke groep, evenals de Doobie Brothers en de Eagles. En zo kan ik er nog wel een stuk of tien opnoemen. Bluesplaten heb ik ook. Wie ik erg goed vind, zijn Paul Butterfield, Fleetwood Mac en uit eigen land Cuby + Blizzards. En Livin’ Blues vanzelfsprekend. Van de zwarte bluesmusici vind ik Otis Spann, Muddy Waters, B.B. King en Freddie King wel de beste”.
Françoise voelde zich nog steeds een kind van haar tijd. “Ik vind de mode erg leuk. Ik ben wel jaloers dat ik nu niet jong ben, ondanks de moeilijkheden die je dan wel eens met je ouders hebt. Het lijkt me heerlijk om nu jong te zijn. De jeugd is in beweging en dat vind ik zo belangrijk. De jeugd is zich veel meer bewust dan vroeger”.
Livin’ Blues wist in de jaren 1970-1975 veel te bereiken. De groep maakte met Johnny Frederiksz als zanger en de song ‘Boogie Woogie Woman’ in 1975 nog een laatste top 20 hit in Nederland.
Ondanks de goede connectie met Fleetwood Mac en de samenwerking met producer Mike Vernon (in die tijd: Focus, Bloodstone, Olympic Runners) bleef de doorbraak internationaal echter uit. De bluesrock van de Nederlandse band had wel ‘internationale allure’, zoals de ondertitel van het boek van Loek Dekker luidt, maar van internationale erkenning was nooit echt sprake.
Wil je meer lezen, neem zijn boek ter hand...
Harry Knipschild
4 januari 2017
Clips
Literatuur
Ries Wisse, ‘Livin’ Blues’, Hitweek, 7 maart 1969
Martin Vlugt, ‘Moeder Oberg houdt van rauw’, Panorama, 1971
Evert Wilbrink, ‘Livin’ Blues, Rocking at the Tweedmill’, Veronica, 24 februari 1973
Frank van Dijl, ‘Popgroep manager mevrouw Oberg: Soms reis je zeven uur voor drie kwartier optreden’, Vrije Volk, 11 juni 1974
Willem Hoos, ‘Livin’ Blues heeft eindelijk weer eens een hitsingle’, Veronica, 15 februari 1975
Loek Dekker, Livin’ Blues. Bluesrock met internationale allure, uitgeverij Verbum, 2016
- Raadplegingen: 19959