Skip to main content

229 - Ed Vermeulen van Phonogram International


 
In 1968 keek ik [HK] in een Utrechtse bioscoop naar ‘De Non’ (‘La religieuse’), een Franse film gebaseerd op het gelijknamige boek van Denis Diderot (1713-1784). Ik werd getroffen door stukjes klassieke muziek, de canon van Pachelbel en 'Plaisir d'amour'. Blijkbaar was ik niet de enige die dat mooi vond. Willem Duys draaide het in zijn zondagochtendprogramma. Er kwam nóg een vervolg: een paar maanden later verscheen er ineens een pop-uitvoering. De canon heette nu ‘Rain and Tears’ en werd uitgevoerd door Aphrodite’s Child.
    De groep die het klassieke thema naar de top van de hitlijsten loodste bestond uit Griekse muzikanten. Ze waren vanuit hun land op weg naar Londen in de hoop het daar te gaan maken in de popmuziek. Verder dan Parijs hoefden ze voorlopig niet te reizen. ‘Rain and Tears’ sloeg geweldig aan. ‘Plaisir d’amour’ werd anno 1969 omgedoopt in ‘I want to live’. Dankzij de opvallende stem van Demis Roussos scoorde Aphrodite’s Child aan de lopende band bij een groot publiek, jong en oud.
 

 
Het succes was voor Roussos niet minder toen de groep uit elkaar viel en hij op eigen benen kwam te staan. Vooral 1973 was een topjaar. Met zowel ‘My friend the wind’, ‘Goodbye my love goodbye’ als ‘Schönes Mädchen aus Arcadia’ bereikte hij dat jaar de top van de Nederlandse hitlijsten.
   De eerste jaren van zijn loopbaan werd Roussos door het hippe publiek omarmd. De muziek van zijn groep werd zelfs ‘psychedelisch’ genoemd. Een groter compliment kon je je in die tijd nauwelijks voorstellen. Lou Reizner, die ook David Bowie en Rod Stewart voor het voetlicht bracht, was direct bij zijn platen betrokken.
   De jeugd die later kwam was minder positief. Dat bleek bij zijn overlijden op 25 januari 2015. Zo sprak popjournalist Joris Belgers (geb. 1985, Hilversum) van ‘mierzoete liederen’, ‘van mediterrane romantiek doorspekte schlagers’ en een ‘zwaarlijvige volkszanger in wijde gewaden’. Van enige bewondering was geen sprake (meer).
 

Demis Roussos en Ed Vermeulen

 
Het overlijden van de artiest was voor Ed Vermeulen (geb. 11 januari 1942, Alkmaar) aanleiding om mij per e-mail een bericht te sturen met daarin zijn persoonlijke herinnering – inclusief een foto van hemzelf met Roussos. Ed was tientallen jaren werkzaam op het hoofdkantoor van Phonogram International in Baarn en een goede collega binnen PolyGram.
   In zijn tekst schreef Vermeulen onder meer: “Steeds vaker heb ik het gevoel dat mijn herinneringen ingehaald worden door de tijd. Het overkwam me deze week bij lezen van het nieuws over de dood van Demis Roussos, de Griekse zanger van wereldhits als ‘Forever and ever’, ‘Goodbye my love goodbye’, ‘My friend the wind’ en vele andere.
    In mijn taakomschrijving was vastgelegd dat ik, samen met een team collega’s, het repertoire van de bij ons onder contract staande artiesten optimaal diende te exploiteren. Naar eer en geweten, dat spreekt vanzelf. In het mij toebedeelde pakket artiesten bevond zich Demis Roussos, de flamboyante Griekse zanger, die na gouden jaren met de groep Aphrodite’s Child nu al weer een aantal jaren met een uiterst succesvolle solocarrière bezig was.
   Ik kende zijn repertoire, maar de artiest zelf had ik nog niet persoonlijk ontmoet. Daar kwam verandering in op een dag in april 1978. Demis bracht een bezoek aan het Baarnse hoofdkantoor van Phonogram International. Contractbespreking en het afstemmen van de marketingactiviteiten rond zijn nieuwste album ‘Demis Roussos’ (‘The American Album’) met als producer Freddie Perren stonden op het programma.
   Er was ook tijd voor meer informeel contact. De ten huize van onze directeur, Piet Schellevis, gemaakte foto getuigt hiervan. De artiest en zijn productmanager kijken elkaar diep in de ogen en zijn in een goed en diepgaand gesprek verwikkeld. Het lijkt alsof Demis zegt: ’Kijk Eddy, zo gaan we het aanpakken!’ En zo geschiedde! Driemaal ging ik met Demis op (promotie)toernee door Europa om even zoveel nieuwe albums, ‘Demis Roussos’, ‘Universum’ en ‘Man of the World’, onder de aandacht te brengen van onze nationale Phonogram-maatschappijen.
 


Demis Roussos en Ed Vermeulen

 
Geweldige tijd! Van Helsinki tot Madrid en van Wenen tot Oslo, we reisden door heel Europa. Ik kreeg een steeds grotere bewondering voor Demis en de manier waarop hij in de diverse landen in velerlei talen de verzamelde pers en ook de eigen Phonogram-collega’s toesprak en een ieder op het hart drukte om toch vooral aandacht te besteden aan zijn nieuwste meesterwerk. Demis was naast een rasartiest duidelijk ook een topper in public relations. En daarbij een alleraardigst mens met een warme belangstelling voor de mensen die voor en met hem werkten. Het klikte tussen ons en het voelde als een beginnende vriendschap.
   De tijd verstreek, ik kreeg ander werk binnen Polygram: ‘we lost touch’ zoals dat heet, maar de zanger was altijd in mijn hart en in mijn verhalen aanwezig. Nu herinneringen, ingehaald door de tijd. Demis Roussos een kleurrijk mens in zwart-wit vastgelegd voor later”, aldus Ed Vermeulen in januari 2015.
 

Varen

 
Heel wat leden van de familie van Ed Vermeulen waren in de scheepvaart werkzaam geweest. Beide ouders waren geboren en getogen in de havenstad Den Helder. In 1944 werd het huwelijk door scheiding ontbonden en verhuisde Ed met zijn moeder in 1944 mee naar Baarn. Hier groeide hij op en doorliep zijn schoolopleidingen, waaronder Het Baarnsch Lyceum.
   Populaire muziek hoorde hij in het programma ‘Arbeidsvitaminen’, bij Pete Felleman en later Radio Luxemburg. In Baarn bezocht hij ook de filmvoorstelling van ‘Rock around the clock’, die op heel wat plaatsen in binnen- en buitenland tot onrust geleid had. “Bij ons gebeurde niets. Ik ontdekte wel dat zich politie in burger tussen het publiek bevond”.
   Een bijzondere gebeurtenis is hij nooit vergeten. “Tijdens een gastcollege op het lyceum werden we toegesproken door een Amerikaanse leraar. Hij praatte boeiend over ene Elvis Presley. Wilde je meer weten, zei hij, dan moest je maar het nieuwste nummer van Life (1 oktober 1956) aanschaffen dat in Baarn te koop was. Ik ben het tijdschrift meteen gaan kopen en heb het tot de dag van vandaag in mijn bezit”.
 
Ik schreef het al: varen zat in de familie. Ook Ed leek zeemansbloed te hebben. Na het lyceum bezocht hij de Kweekschool voor Zeevaart in Amsterdam. Zijn grote droom was: naar Indië te gaan. Met succes solliciteerde hij bij Van Nievelt Goudriaan & Co’s Stoomvaartmaatschappij.  Bij de  Rotterdamse rederij werd hij in 1960 aangenomen als leerling stuurman. Aan boord van heel wat schepen reisde hij over de hele wereld. Ed kwam heel ver, alleen niet in Indië. Het meest oostelijk gelegen land dat hij bereikte was Pakistan.
   Overal waar hij aan land kwam, zoals in Afrika, Zuid- en Midden-Amerika hoorde Ed de plaatselijke muziek. Op de kust van de Verenigde Staten luisterde hij naar een radiostation dat niets anders deed dan Elvis Presley-platen draaien. Een andere zender zond continu het zelfde liedje de ether in.
   In New Orleans zocht Ed vergeefs naar contact met zijn idool Fats Domino. Op zijn ‘oude’ lyceum was dixieland populair, de muziek die in New Orleans geboren was. Een hoogtepunt was het bezoek aan Preservation Hall, waar een uiteraard zwarte, Original Dixieland Jazzband, met een meer dan hoge gemiddelde leeftijd, tegen betaling van één dollar een verzoeknummer speelde. Ed’s keuze viel op ’Muskrat Ramble’. In Nederland was het nummer bij de jeugd van die tijd bekend van de Butterflies (‘Wij zijn stapelgek op dixieland’) en in een rock & roll-uitvoering van Freddy Cannon.
   In de jaren die volgden wist hij zich op te werken tot tweede stuurman.
 

Bij PPI (Ton van den Brink)

 
Na een jaar of tien, het was inmiddels 1969, kwam Ed Vermeulen tot de conclusie dat hij niet de rest van zijn leven op zee wilde doorbrengen. Tijdens een verlofperiode ontdekte hij dat er in Baarn een internationaal bedrijf gevestigd was dat P.P.I. (Philips Phonografische Industrie) heette. Ed trok de stoute schoenen aan en solliciteerde. Hij werd opgeroepen voor een gesprek met personeelschef Oldenburger. Er bleek volop behoefte aan personeel te zijn. Het bedrijf opende in die tijd een grote nieuwe perserij en zocht mensen om de platen aan de man te brengen die uit de fabriek kwamen. Na terugkomst van zijn laatste reis bij Van Nievelt Goudriaan kon Ed in april 1969 aan de slag.
   Het lijkt me voor de hand te liggen dat Vermeulen over eigenschappen beschikte die goed van pas kwamen bij P.P.I., dat enerzijds onderdeel was van Phonogram International en anderzijds het eerder opgerichte PolyGram, een samenwerkingsverband van Philips in Nederland en Siemens in Duitsland. Coen Solleveld, die de nieuwe fabriek geopend had, was er de hoogste baas. Ed had internationale ervaring. Bovendien voldeed hij gemakkelijk aan de wens van P.P.I. dat ‘enig commercieel inzicht vereist’ was.

Coen Solleveld, midden, opent de fabriek in Baarn (1969)
Op de foto ook: o.a. Frits Versteeg, Kaasjager, Bob Bouma, Joop Buinink, Pim Zalsman, Bernard Nusselder

 
Ed Vermeulen ging in 1969 opereren onder de vleugels van A. ‘Ton’ van den Brink, die verantwoordelijk was voor Speciale Projecten. Deze maakte bijvoorbeeld overeenkomsten met het uitgeversconcern Reader’s Digest. Ook het album ‘World Star Festival’, waarmee president Solleveld de nieuwe fabriek liet openen, was een succesvol project van zijn hand.
   Vermeulen: “De opbrengst van de verkoop van deze LP was bestemd voor het door de Verenigde Naties opgerichte fonds ter leniging van de ergste noden onder de ontelbare vluchtelingen die onze wereld, ook toen al, kende. De hoesteksten werden geschreven door André Previn, Bert Kaempfert en Leonard Bernstein.
   Tracks op het album waren onder meer ‘The Happening’ (Diana Ross & The Supremes), ‘Homeward Bound’ (Simon & Garfunkel), ‘The beat goes on’ (Sonny & Cher), ‘I think it’s gonna rain today’ (Dusty Springfield) en ‘For the first time in my life’ (Tom Jones)”.
   Van den Brink had de rechten van deze op het label van de UNHCR uitgebrachte plaat bij diverse grote internationale platenmaatschappijen vandaan weten te halen. Vermeulen: “A. van den Brink uit Soest was een ervaren onderhandelaar, een gedreven zakenman en daarbij een uiterst bescheiden mens”.
   Voor Ed Vermeulen was het werk als assistent van de manager Speciale Projecten een goede leerschool in het platenvak. “Mijn functie was nogal vaag. De eerste dagen liet Van den Brink mij kopieën lezen van zijn zakelijke correspondentie. Door die te bestuderen, een cursus Engelse handelscorrespondentie te volgen en mijn oren en ogen goed open te zetten leerde ik stapje voor stapje hoe een en ander werkte”.
   Ed wist zich te herinneren dat Ton van den Brink niet veel op had met sommige buitensporige eisen van popgroepen. Hij wond zich nogal op toen het album ‘Abacab’ van Genesis in hoezen van verschillende kleuren moest worden gedrukt. Dat vond hij pure verspilling van geld.
 
Van den Brink bracht het later tot president of PolyGram Record Operations in Holland. In een interview met het blad Billboard gaf hij in die functie op 14 november 1981 een belangrijke verklaring af over de internationale ontwikkelingen in de platenbusiness: “A disturbing development is that we have lost contact with the older record buyers. A recent survey shows that whereas in 1978 30.3% of industry turnover came from people over 40, last year [1980 dus] the figure had declined to 23.6%. This could be an indication of where our problem is.
   We may assume that people over 40 have more disposable income than the under-40s and represent a group which is increasing. Yet we as an industry have neglected them. We have to find another way to reach them because they don’t seem to feel at home in record shops”.
   De wens van Ton van den Brink ging pas in vervulling met de komst van de compact-disc. Ouderen kochten in de jaren tachtig massaal glanzende schijfjes van de langspeelplaten die ze eerder wel of niet in de kast hadden staan. Phonogram-artiesten als Demis Roussos, Vicky Leandros en Nana Mouskouri deden het goed op cd.
 

Manager Direct Export
 


Rob Edwards

 
Na een jaar of drie werken bij Special Projects was Ed Vermeulen toe aan een nieuwe uitdaging. Binnen Phonogram International werd hij benoemd tot Manager Direct Export. In deze functie rapporteerde hij aanvankelijk aan Rob Edwards, regional manager Midden Oosten. Het was derhalve zijn taak het Phonogram-repertoire te exploiteren dat niet via de diverse nationale Phonogram-vestigingen verkocht werd. Dat konden bijvoorbeeld Philips-vestigingen in Libanon, Hongkong of Singapore zijn. Of platenhandelaren in verre landen.
   Ed Vermeulen: “Mijn internationale ervaring kwam nu extra van pas. Regelmatig maakte ik dienstreizen die me over de hele wereld brachten, in Abu Dhabi, Afrika, IJsland, Cyprus, Koeweit, noem maar op. Landen waar het voor Phonogram International op dat moment niet zinvol was een eigen vestiging te hebben.
   Mijn bezoek maakte indruk op de klanten. Ik werd regelmatig als Mister Philips zelf binnen gehaald. Het gaf me soms tijdelijk een euforisch gevoel. Maar als ik dan weer terug was op kantoor in Baarn bleek vaak dat het binnen het gevoerde beleid niet altijd mogelijk was aan de wensen van de klanten daar tegemoet te komen. Dan was het snel afgelopen met de euforie en back to business.
   Sommige klanten hadden een budget om een bepaald bedrag aan platen en musicassettes uit te geven. Dan mocht ik zelf invullen welk repertoire we voor dat geld zouden verkopen. In bepaalde gevallen wilde men ook dat ik repertoire van andere platenmaatschappijen leverde, bijvoorbeeld van CBS, hetgeen natuurlijk onmogelijk was.
   Piet Schellevis, directeur van Phonogram International, vroeg me om in Hamburg eens te gaan praten met J. Dieter Bliersbach, president van Polydor International. Binnen PolyGram gingen die twee bedrijven steeds meer samen internationaal opereren. Bliersbach vroeg me om bij mogelijke orders ook het repertoire van James Last en andere Polydor-artiesten te betrekken. Dat kostte me aanvankelijk nogal wat moeite. Bij Phonogram in Baarn zag men zusterbedrijf Polydor gevoelsmatig als een, weliswaar bevriende, concurrent. Het leek soms wel eens of Polydor-mensen, die een andere cultuur uitdroegen, van een andere planeet kwamen. Kortom, het was in het begin nog wat wennen voor mij om gezamenlijk met Polydor op te trekken”.
 

Ed Vermeulen wordt productmanager in Baarn

 
Tijdens het telefonische gesprek dat ik op 27 juni 2015 met Ed Vermeulen had, maakte hij af en toe de opmerking: “Je weet wel hoe ingewikkeld de organisatie van Phonogram [en PolyGram in het algemeen] in elkaar zat”.
   Zo zat er in Baarn een aantal mannen die per regio in de gaten hielden of de vestigingen in bepaalde streken van de wereld wel handelden volgens de richtlijnen zoals die vanuit het hoofdkantoor gegeven werden. Deze afdeling heette Regional Management. Eén van hen, Bob Spits, leerde ik [HK] persoonlijk kennen toen hij vanaf Phonogram International ‘doorgeschoven’ werd om bij Polydor Nederland in Rijswijk als marketing manager op te treden. Spits was niet de enige die het hoofdkwartier verliet. Het kantoor leek wel eens een uitzendbureau in de meest letterlijke zin van het woord. Na een tijdje in Baarn gewerkt te hebben vertrokken ze soms naar Phonogram Nederland (Rob Edwards) en zelfs naar de concurrentie zoals Koos de Vreeze (CBS) en Cees Wessels (RCA, Roadrunner).
   Anderzijds waren nogal wat mensen van de diverse Phonogram-vestigingen volgens Vermeulen van mening dat de mensen in Baarn er ‘op hun kosten’ zaten. Van de omzet die de lokale vestigingen maakten moest immers het hoofdkantoor gefinancierd worden.
   In die complexe organisatie werd regelmatig vergaderd met het productmanagement Populair Repertoire. Ed noemde Theo van Dongen als zijn grote voorbeeld. Van Dongen was ondermeer de man die een belangrijke bijdrage had geleverd aan de internationale exploitatie van Malando (Arie Maasland) en Los Paraguayos. Hij was verantwoordelijk voor de repertoire-invulling van de musicassette als geluidsdrager.
   Ed zat in eerste instantie als manager Direct Export bij zo’n vergadering met afgevaardigden (productmanagers) van diverse Phonogram-vestigingen. Dan kwam bijvoorbeeld de release van een nieuw album met cassette van Barry White aan de orde. Het ene land was bereid meteen 300 stuks van zo’n cassette af te nemen, het andere 150, weer een ander 800. Vermeulen, met zijn Direct Export, zette in op 1000 stuks. Door die aantallen op te tellen kon de internationale productmanager op een verantwoorde manier definitief besluiten zo’n White-album op cassette in de PolyGram-fabriek te laten vervaardigen.
   Een van de internationale productmanagers in Baarn was Wim Oepts, die zich voor Phonogram verdienstelijk had gemaakt bij de exploitatie van de Maleise zanger Kamahl. Nadat Kamahl eerst scoorde in Australië bracht Baarn hem in contact met de Nederlandse producer Hans van Hemert. Diens productie van ‘The Elephant Song’ bereikte in 1975 dankzij een tv-programma van het Wereld Natuur Fonds de top van de hitlijsten. Kamahl was jarenlang een gevierde artiest. Phonogram verkocht grote hoeveelheden albums van de Maleisiër. Zo werkte Phonogram International.
   Bij het vertrek van Wim Oepts werd Ed Vermeulen door Rein(hard) Klaassen (directeur Phonogram International) gevraagd als zijn opvolger te solliciteren. Zo verkreeg hij in 1976 een nieuwe positie in het internationale PolyGram-concern.
 

Werken als productmanager

 


vlnr vader Leo Leandros (?), 'Ossie' Drechsler (dir. Phonogram Duitsland), Rein Klaassen, Vicky Leandros, Piet Schellevis

 
De eerste weken, legde Ed uit, was het meer dan rustig in zijn nieuwe job. “Ik dacht dat de buitenlandse collega’s me wel zouden bellen voor wat dan ook, maar dat was niet het geval. Het was zo stil dat ik me bij mijn directe chef, Rein Klaassen, meldde om hem van mijn probleem op de hoogte te brengen. Klaassen gaf me als advies om me gewoon overal mee te bemoeien. Zo gezegd zo gedaan. Het werkte perfect. Zo probeerde ik op eigen initiatief ‘kleine landen’ te helpen met de exploitatie van hun repertoire bij andere vestigingen van Phonogram. In Nederland zette ik me bijvoorbeeld in voor de internationale exploitatie van Luv en BZN. Door mijn activiteiten voor de opnamen van de Nederlandse acts kreeg ik goede contacten met lokaal werkende Nederlandse marketing en productmanagers als Jaap Hoiting en later Anton Witkamp, Otto Vriezenberg, Marcel Slabbaert, Rob Greve en Dries van der Schuyt. Hetzelfde was ook in andere landen het geval”.
   Vermeulen bouwde zo een uitgebreid internationaal netwerk op. De telefoon stond na korte tijd niet meer stil. Van zijn netwerk kon hij goed gebruik maken als Phonogram International nieuwe labels wist aan te trekken, zoals Ensign Records, het label dat ex-Phonogram employee Nigel Grainge in 1976 opzette. In 1977 werkte hij derhalve mee aan de succesvolle exploitatie van de Boomtown Rats – met onder meer hun grote hit ‘I don’t like mondays’. Zanger en leider van die groep was Bob Geldof. In 1984 was Geldof de drijvende kracht achter ‘Do they know it’s Christmas time’ (Band Aid, Live Aid). Vermeulen deed mee met de internationale exploitatie, met name in de kleine landen. “In veel van die gebieden werden geen singles verkocht. Ik zorgde er dan voor dat het nummer van Band Aid in compilaties gebruikt werd”.
 

 
Ed Vermeulen is/was een beminnelijke man, die steeds hoog opgaf van de kwaliteiten van anderen. ‘Teamwork en harmonie’ stond bij hem hoog in het vaandel. Zelf plaatste hij zich niet op de voorgrond. Eerder in dit artikel kun je lezen hoe hij Demis Roussos prees tijdens zijn trips als hij zijn nieuwe producties onder de aandacht van de Phonogram-medewerkers in Europa bracht. Dat gebeurde op een moment dat de verkoop van zijn albums over het hoogtepunt (eerste helft van de jaren zeventig) voorbij was. Ook over zijn chefs (Ton van den Brink, Rein Klaassen) uitte hij zich steeds positief. Piet Schellevis, president van Phonogram International omschreef hij als een ‘altijd artiestgerichte marketingman’.
   Vermeulen was in zekere zin tevens een rots in de branding. In Baarn waren er voortdurend personeelswisselingen. Ed bleef evenwel op zijn post. Hij was er, hem kon je bij wijze van spreken altijd op dezelfde plek bereiken.
   Ed was er ook bij toen Phonogram International onder leiding van eerst Jan Corduwener en later Mathieu Vansweevelt experimenteerde met een nieuwe aanpak voor belangrijke projecten. “André Otto was bij Phonogram International als projectmanager op de cd ‘Brothers in Arms’ (Dire Straits) gezet. Hij at, dacht en droomde over ‘Brothers in Arms’. Het was voor het eerst dat we iemand op één project hebben gezet. Die truc hebben we ook uitgehaald bij ‘Flashdance’ [met Irene Cara en Michael Sembello] – dat werd Sophia van Hasselt. Voor beiden deed ik (naast mijn eigen stal) ondersteunend werk”.
 

Phonogram International naar Londen

 
Halverwege de jaren tachtig besloot men bij PolyGram het hoofdkwartier van Baarn naar Londen te verplaatsen. Aart Dalhuisen werd in 1985 executive vice president van PolyGram International. De Nederlander nam een aantal landgenoten mee naar Groot-Britannië.
   Vermeulen: “Om persoonlijke redenen ben ik niet mee verhuisd. Ik kreeg in Baarn de verantwoordelijkheid voor catalogue marketing en productiebegeleiding en rapporteerde aan Charles Shiddell op het Londense hoofdkantoor.
   Ook was dit jaar het begin van mijn samenwerking met Cees Schrama, die komende van Polydor Nederland het Phonogram Interrnational-team kwam versterken en verantwoordelijk werd voor de opbouw en exploitatie van onze totale jazz-catalogus. Zelden een meer vakbekwame en artiest gerichte productmanager meegemaakt. Onze samenwerking heeft ruim zes jaar geduurd. Een spannende en ook leerzame tijd. Al snel verhuisden wij naar het Koetshuis op het terrein van Hoogwolde”.
 


Aart Dalhuisen

 
In Londen werd om de macht gestreden binnen het concern dat het zo goed deed dankzij de compact disc-verkopen. Dalhuisen kreeg bijvoorbeeld te maken met ondermeer de Amerikaan Maurice Oberstein (1928-2001) die eerder bij CBS Records carrière maakte en in 1985 benoemd werd tot general manager van PolyGram Music. Botsingen in het muziekconcern bleven niet uit.
   Tijdens de grote cd-hausse was het vechten om de beschikbare capaciteit in de PolyGram-fabriek in Hannover.
   Vermeulen: “Regelmatig waren er meetings in Hannover. Op een keer zat ik tegenover Maurice Oberstein. Hij was met de vertegenwoordiger van PolyGram in Engeland meegekomen. Nadat ik iets had medegedeeld in de meeting, keek hij me aan en zei: ‘So, you’re one of Aart Dalhuisens, Baarn boys’. De manier waarop hij keek en het zei beloofde niet veel goeds en inderdaad ik denk niet dat die twee grote vrienden waren. Korte tijd later ging Aart weg bij PolyGram”. Daar zaten al die Nederlanders zonder ‘hun’ Aart Dalhuisen.
 
In juni 1989 werd bij Vermeulen stembandkanker geconstateerd. Zijn ziekte en de daarbij behorende behandeling maakte dat hij een kleine zes maanden uit de running was.
   In december van hetzelfde jaar hervatte hij zijn werkzaamheden. Zij eerste opdracht was om de Catalogue- en productiebegeleidingafdeling te ontbinden en op te heffen. Niet zijn meest succesvolle (lees: gelukkige) tijd. Vermeulen hierover: “Hier was ik niet voor opgeleid, het deed pijn om dat wat je zelf had helpen opbouwen weer af te breken. Maar bovenal viel het me zwaar om afscheid te moeten nemen van veel dierbare collega’s”. Ook zijn eigen functie stond op de tocht. Het Jazzmanagement in de persoon van Cees Schrama bleef intact.      
 

Nieuwe tijden

 
Nadat de catalogueafdeling in Baarn was ontbonden moest Vermeulen op zoek naar een nieuwe uitdaging. Hij ging leiding geven aan de afdeling RCC (Repertoire Clearance and Coding). Een, door de aard van de strak georganiseerde en behoorlijk administratieve werkzaamheden niet altijd spectaculaire maar wel  uiterst belangrijke afdeling: immers, door het verzorgen van  clearances en vastleggen van catalogusnummers werd de totale geldstroom op repertoiregebied in het concern vastgelegd en gevolgd. Dit werk bleef hij als meewerkende afdelingschef doen tot 1998, het jaar waarin hij vervroegd afscheid nam.
   Ed Vermeulen: “Ik werd opgevolgd door een uiterst kundige kracht, Els Jacobs, uit de eigen gelederen. Het was goed zo. Deze activiteiten vinden in aangepaste vorm nog steeds plaats in het ‘oude’ hoofdkantoor aan de Baarnse Gerrit van der Veenlaan, zij het  onder de vlag van Universal”.  Nu, bijna zeventien jaar later, zegt Vermeulen: ‘dierbare herinneringen aan een enerverende en boeiende muzikale tijd’. 
 


Ed Vermeulen: "Enerverende en boeiende tijd" 

 
De ontwikkelingen kwamen in een stroomversnelling toen (na Siemens begin jaren tachtig) Philips zijn belang in PolyGram afstootte. PolyGram werd (eerst Seagram en daarna) Universal Music. Het tijdperk van concentratie in de muziekbusiness was aangebroken.
   Op de website van Universal is anno 2015 onder meer te lezen. 1989: PolyGram koopt Island Records. 1990: PolyGram koopt A&M Records. 1993: PolyGram koopt Motown Records. 1994: PolyGram koopt 50% van Def Jam Records. 1998: Seagram koopt PolyGram en verandert de naam in Universal Music Group. 1999: UMG wordt volledig eigenaar van Def Jam Records. 2007: UMG koopt V2 Music Group en BMG Music Publishing. 2009: UMG vormt VEVO. 2011: UMG werkt samen met Live Nation Entertainment. 2012: UMG koopt EMI Recorded Music en de catalogus van Irving Berlin.
   In 2015 wordt Universal op die zelfde website gedefinieerd met: “Universal Music Group (UMG) is the global music leader with strong market positions in recorded music, music publishing, and merchandising.
   The recorded music business discovers and develops recording artists and then markets and promotes their music across a wide array of formats and platforms. UMG’s music publishing company, Universal Music Publishing Group, discovers and develops songwriters, and owns and administers copyrights to musical compositions for use in recordings, public performances, and related uses, such as films and advertisements. Bravado, UMG’s merchandising company, sells artist and music branded products via multiple sales points including online, fashion retail, and live performances”.
   Als je op de website van Universal de naam Demis Roussos intikt krijg je als reactie: “There are no results”. Dezelfde reactie vind je bij het aangeven van namen als Schellevis, Klaassen, Dalhuisen, Vermeulen, Oberstein, Solleveld. “There are no results”. PolyGram, voormalig wereldleider in de muziekindustrie, is voor Universal voltooid verleden tijd geworden.
   Vermeulen: “Een topper als Schellevis was al vergeten toen ik er nog werkte!” Ed gaf nog een positieve draai aan de overgang van PolyGram naar Universal in de actualiteit: “Recentelijk is er een mooie cd-box van Demis Roussos uitgebracht”.
   Maar om met de hit van de rockgroep Kansas te spreken: “All we are is dust in the wind”.
 
Harry Knipschild
7 juli 2015
 
Clips

* Canon, Pachelbel
* Louis Armstrong, Muskrat Ramble, 1926
* Bill Haley, Rock around the clock
* Aphrodite's Child, Rain and tears, uit 1968
* Diana Ross & Supremes, The Happening
* Aphrodite's Child, I want to live, 1969
* Demis Roussos, Schönes Mädchen aus Arcadia, Toppop, 1973
* Boomtown Rats, I don't like mondays, 1979
* Genesis, Abacab, 1981
* Irene Cara, Flashdance
* Dire Straits, Brothers in arms
Ed Vermeulen over de Tweede Wereldoorlog in Baarn, 2015
 
Volg Ed Vermeulen op de website www.groenegraf.nl 

Literatuur
 
Alan Smith, ‘Aphrodite’s Child: Greek chartsters’, New Musical Express, 23 november 1968
Derek Boltwood, ‘‘Rain and tears’, 300 years old’, Record Mirror, 30 november 1968
Caroline Coon, ‘Demis Roussos. Onassis of rock’, Melody Maker, 26 juni 1976
Mike Hennessey, ‘Benelux, fighting back to prosperity’, Billboard, 14 november 1981
Mike Hennessey, ‘International View’, Billboard, 27 april 1985
Joris Belgers, 'Demis Roussos 1946-2015. Wijde gewaden en mierzoete liederen', Trouw, 17 januari 2015
  • Raadplegingen: 11737