Skip to main content

141 - Max Fijen, een muziekman in de verkoop

 


Max Fijen werd op 27 oktober 1932 geboren in Amsterdam. Hij stamt uit een Limburgse familie. Hoewel zijn vader, Jean, eveneens in Amsterdam geboren was, waren zowel hij als zijn moeder afkomstig uit (de omgeving van) Sittard. De familie Fijen zat in de bouw. Pierre Cuypers uit Roermond, eertijds een van de belangrijkste architecten van Nederland, was ondermeer verantwoordelijk voor het Rijksmuseum en het Centraal Station van Amsterdam. Die bouwactiviteiten brachten heel wat leden van de familie Fijen naar de hoofdstad. Ze woonden bij elkaar in de Vrolikstraat. Dat hoorde ik toen ik op 26 maart 2013 bij Max en zijn echtgenote Marina op bezoek was in het Brabantse Loon op Zand.
   Zijn leven stond en staat in het teken van de muziek. In de tuin zag ik een notenbalk en een solsleutel. Fijen droeg een CBS-speldje op zijn revers. Op de onderzetters was His Master’s Voice uitgebeeld. Aan de wand in de huiskamer hing een gouden CBS-plaat met daarop ‘Salesman of the year 1979’. Er stond ook een vleugel opgesteld.

Op jeugdige leeftijd had Max al belangstelling voor muziek. Als hij de kans had gekregen was hij misschien concertpianist of organist geworden. “Ik kreeg les van Harrie van der Horst, violist in het Concertgebouworkest. Diens zoon Anthon, bekend vanwege zijn uitvoeringen van de Matthäus-Passion in Naarden, leerde ik hoe je het Gregoriaanse muziekschrift moest lezen”. In de kerk van de ‘Martelaren van Gorcum’ (in 1572 vermoord) in de Amsterdamse Watergraafsmeer zat Max achter het orgel.
   Aan een mogelijke toekomst als musicus kwam een einde toen zijn vader op 31 december 1942 overleed. Het was midden in de Tweede Wereldoorlog. Een broer van zijn vader werd formeel tot voogd benoemd. Die zag geen brood in een muzikale loopbaan van zijn neefje. Dat hij voor het toelatingsexamen voor het conservatorium slaagde deed niet ter zake.
   In de jaren na de oorlog was Tom Erich een bron van inspiratie voor Max. “Er was in die tijd maar één radiozender in Nederland. Die was helemaal uitgesmeerd over alle omroepen. Erich had elke week een kwartier zendtijd bij de AVRO. Hij was een geweldige entertainer-pianist, met ritmische ondersteuning van Ger Daalhuizen. Wat zou het geweldig zijn om dat niveau te halen, dacht ik steeds”. Max was bovendien gek op de muziek van de Millers.
 
Een familielid hielp hem in 1948 aan zijn eerste baantje. Max werd te werk gesteld bij Vroom & Dreesmann in de Amsterdamse Kalverstraat. Er was daar een muziekafdeling waar zowel bladmuziek als grammofoonplaten verkocht werden. “Er stond ook een piano opgesteld. Mensen die bijvoorbeeld het ‘Ave Maria’ wilden kopen, wisten vaak niet van welke componist hun favoriete versie was. Dan speelde ik het voor en konden ze hun keuze bepalen. De bladmuziek kostte toen 75 cent”. Fijen verkocht er ook grammofoonplaten.
   Bij zijn afscheid van de muziekbrache, in 1994, werd bij zijn foto in het vakblad Muziek & Beeld als onderschrift geplaatst “Het belangrijkste in deze branche is dat je moet beginnen achter de balie. Daar ligt de basis voor dit vak”. Dat bracht Max zelf in de praktijk.

 

 

 

Achter de toonbank bij V&D en Jaap van Praag

 

Hoe dat ging achter de toonbank maakte hij al snel mee. “‘The Third Man’ was een film die in 1950 met enorm succes in bioscoop Roxy draaide. De muziek van citerspeler Anton Karas maakte indruk. Als de mensen na afloop van de filmvoorstelling in drommen langs V&D liepen lieten wij de plaat van de ‘Derde Man’ horen – het ‘Harry Lime thema’. Menigeen hield halt, haalde ƒ 3,40 te voorschijn en kocht de citer-plaat. We hebben er vele honderden in ons filiaal verkocht”.
   Op de radio hoorde je niet zoveel grammofoonmuziek. Persoonlijke promotie in de winkel had echter meteen effect. “Als we een plaat de moeite waard vonden draaiden we die keihard. In de hele Kalverstraat kon je de muziek dan horen. Sloeg het aan dan kwamen de mensen vanzelf naar V&D toelopen om zo’n 78 toeren-schijf te kopen. Dat was bijvoorbeeld het geval met ‘Into each life some rain must fall’ van de Ink Spots met Ella Fitzgerald en ‘Chante encore dans la nuit’ van Rina Ketty”.
   Andere bestsellers die Fijen zich nog goed kon herinneren uit die tijd waren de platen van Reginald Dixon, Winnifred Atwell, Charlie Kunz (medley D111, met o.a. ‘You belong to me’), Bob Crosby (‘Honky Tonk Train Blues’), Edmundo Ros (‘Copacabana’) en de accordeon-medleys van The Three Jacksons uit Rotterdam.
 
In de jaren na de oorlog was er een schaarste aan grammofoonplaten. Bij V&D verkochten ze aanvankelijk alleen maar platen van het Decca-label. Wim van Zoelen was eigenaar van de Hollandsche Decca Distributie. Hij hield kantoor op Van Baerlestraat 3 in Amsterdam. Jan Wind was verkoopleider, Nico Boer opnameleider en Rein Klaassen zat aan de telefoon om orders te noteren. Om de mensen van Decca persoonlijk te leren kennen moest Max een ‘tussendoor-verlof’ aanvragen zodat hij V&D even kon verlaten.
   “Pas eind 1950 kon men weer overzee platen bestellen. Dat was een ommekeer en een weldaad. Import was opnieuw mogelijk. Voor het eerst na de Tweede Wereldoorlog konden er Amerikaanse en Engelse platen worden ingevoerd. Een vertegenwoordiger van de Nederlandse Gramofoon Maatschappij kwam op bezoek in de Kalverstraat. Ik kan me nog herinneren dat bij die gelegenheid de complete catalogus van HMV (een flink pocketboek) driemaal door V&D bij hem besteld werd. De vertegenwoordiger was verbaasd, ja zelfs verbijsterd. Toen de kisten met platen werden afgeleverd moest de winkel een dag of wat gesloten worden zodat alles zorgvuldig uitgepakt en in vakken gezet kon worden. Het was een hele operatie ze allemaal een plek te geven. HMV was met het Engelse Columbia het belangrijkste label van die tijd”.

Fijen had meer belangstelling dan alleen maar verkopen. Het was bekend in de branche. Dat bleek dan ook toen Max begin 1951 vanuit V&D voor overleg gestuurd werd naar Jaap van Praag, eigenaar van platenwinkel The Electric Gramophone (Spui 6). Ter plekke kreeg Max het aanbod er te komen werken. Hij ging er geweldig op vooruit in salaris.
   De winkel van Jaap van Praag stond in de jaren vijftig bekend als de zaak met het grootste assortiment van Nederland. “Alle klassieke platen lagen gerangschikt op maatschappij-nummer. Populaire platen op artiest en dan op catalogus-nummer of medley-nummer. Dat bleef zo in de jaren dat ik er werkzaam was. Ze lagen om te voorkomen dat ze krom konden trekken”.

In een recent boek over Max en Jaap van Praag vertelde Fijen: “Jaap van Praag was als een vader voor mij. Hij kon me verrot schelden als ik iets verkeerd geprijsd had, maar hij prees me de hemel in als ik goed verkocht had. Hij stond aan de kassa – dat was zijn lust en zijn leven, en verder zat hij op kantoor. Plannen maken, nieuwe dingen bedenken”.

 

Max Fijen in de winkel van Jaap van Praag, links Mies de Waal, rechts Josje Groenenwoud

 
Bij de HMV-winkel van Van Praag had Max Fijen enkele bijzondere ervaringen. Het was het tijdperk van de eerste rock & roll-platen: “Bill Haley, allemaal op 78 toeren. We verkochten grote aantallen door die film met in petticoat dansende teenagers. En ‘Tutti Frutti’ van Little Richard. Die plaat kwam uit België, op het Ronnex-label”. Ook de introductie van de langspeelplaat vond in die tijd plaats. Bij zijn afscheid in 1994 keek hij er nog eens op terug: “Het was ongelooflijk hoe langzaam die plaat draaide. Je kon haast niet begrijpen dat al die muziek in die ene groef zat. Je had in het begin ook de neiging dat ding een zwengel te geven opdat ie sneller zou gaan draaien”.
   Max, de jonge man achter de balie bij Van Praag, had nog meer interessante ervaringen in die tijd. Een van de grote successen waren de platen van Johnny Jordaan. Die waren niet aan te slepen. Iedereen kende ‘Geef mij maar Amsterdam’ en ‘Bij ons in de Jordaan’. Behalve Wim Sonneveld. De bekende zanger stond onverwacht bij hem in de winkel. “Omdat hij zelf artiest was kreeg hij nooit de kans om naar Johnny Jordaan te luisteren, legde Sonneveld uit. Maar hij wilde die platen nu eindelijk wel eens horen. Na intensief luisteren legde hij me uit: ‘Johnny Jordaan is de Nederlandse Charles Trenet. De een zingt over Parijs, de ander over Amsterdam’”.

Een regelmatige bezoeker was Ger Oord, eigenaar van Bovema. “Als Oord buitenlandse gasten of artiesten op bezoek had wilde hij ze laten zien hoe goed hun platen in ons land gedistribueerd werden. Wij van His Master’s Voice waren in zekere zin een showwinkel. Ik weet nog dat hij met orkestleider Victor Silvester, zangeres Patachou, en kunstfluiter Ronnie Ronalde de winkel bezocht. Een andere befaamde buitenlandse gast was Mitch Miller, in het gezelschap van Phonogram-directeur Jack Philips”.
   Mitch Miller was de ontdekker en producer van artiesten als Patti Page, Frankie Laine, Rosemary Clooney, Tony Bennett, Guy Mitchell, Johnnie Ray en Tony Bennett.

 

 Mitch Miller met Rosemary Clooney 


 

In het centrum van Amsterdam wemelde het van de platenwinkels. V&D en The Electric Gramophone waren zeker niet alleen. “In de Kalverstraat zat vlakbij de Dam de firma van Emden. Dan was er de Bijenkorf op het Damrak, in de Damstraat zat Hymnophon. Verderop op het Spui zat Bender, tevens pianohandel. In de Leidsestraat de Nieuwe Muziekhandel en in de Reguliersbreestraat Muziekhandel Centraal van Hans Kellerman. Jaap van Praag vond het helemaal niet erg dat er dichtbij elkaar zoveel grammofoonplatenwinkels waren. ‘Hoe meer er bij elkaar zitten, hoe meer keus er is’, zei hij”.

Ook Duyvené & Remmers wilde zich manifesteren in de platenverkoop. Er kwam in 1958 een winkel op Damrak 25. Max stapte over van His Master’s Voice naar Duyvené & Remmers. “Remmers wilde op het Damrak een nieuw filiaal openen. Ik werd uitgenodigd om er bedrijfsleider van de afdeling grammofoonplaten te worden. Niemand minder dan de populaire operette-zanger Rudolf Schock (‘Du bist die Welt für mich’) was in de winkel aanwezig bij de feestelijke opening. Arthur Rubenstein (RCA) gaf eveneens acte de présence maar wilde niet in de winkel verschijnen. Wij bezochten hem samen met verkoopleider Jan Mascini van Inelco in Krasnapolsky.  

 

Rudolf Schock deelt handtekeningen uit (Duyvené & Remmers)

 


Als bedrijfsleider van Duyvené & Remmers had Max Fijen een bijzondere ontmoeting.
   “Op een keer kwam een van de hoogste bazen van Decca in Engeland naar Nederland. De man, McKuen, logeerde in de royal room van hotel Krasnapolsky. Een van de redenen dat hij naar ons kwam was om uit te zoeken hoe het met de Decca-distributie in Nederland ging. Daar maakte hij zich zorgen om. Het bedrijf was intussen door Philips in Eindhoven overgenomen en ging onder de naam Phonogram opereren. Philips had in die tijd een slogan: ‘In ieder huishouden een pick-up en een plaat van Philips’. De platen van populaire Nederlandse artiesten moesten dan ook niet meer op Decca maar op het eigen Philips-label verschijnen. Bovendien hoefde het Nederlandse bedrijf voor die platen dan geen licensie meer te betalen om de platen op het Decca-label te mogen verkopen. Terwijl de grote baas een goed glas wijn dronk heb ik hem dat in Krasnapolsky allemaal uitgelegd”.
 

Weg achter de toonbank – het land in

 
Max: “Mijn baan als bedrijfsleider grammofoonplaten bij Duyvené & Remmers was qua salaris een aanzienlijke verbetering, maar ik vond het werk er niet leuk. De winkel beneden, waar ik de scepter zwaaide, was een pijpela. Ik had het er helemaal niet naar mijn zin en was weer snel vertrokken”.
   Ik vroeg hem hoeveel zijn salaris in die tijd, tweede helft jaren vijftig, nu eigenlijk was. Ik moest denken, hoorde ik, aan ongeveer zevenhonderd gulden per maand.
 
Een nieuwe job vinden was voor Fijen nooit een probleem, lijkt het. Maar deze keer kwam er een essentiële verandering in zijn loopbaan: Max maakte de overstap van verkoper in de winkel naar verkoper bij een platenmaatschappij. Hij trad in dienst van Dureco (Dutch Record Company) in de Beursstraat. Het Amsterdamse bedrijf (eigendom van de Belgische Decca) had juist de verkooprechten van RCA (met Elvis Presley) verloren en moest voortaan op eigen benen staan.
   Later legde Fijen de overstap als volgt uit: “Dureco-directeur Peter Bronkhorst bood me een baan als vertegenwoordiger aan. Ik had al geruime tijd tussen vier muren gewerkt, dus dat aanbod kwam als geroepen. Ik koos als werkgebied het zuiden van Nederland. Het zuiden werd beschouwd als een gebied dat op elk terrein achter liep. In het westen deed men laatdunkend over de provincies beneden de grote rivieren. Maar ja, m’n ouders kwamen uit Limburg en het bloed kroop nu eenmaal waar het niet gaan kon. Daarbij moest ik wel in record-tijd mijn rijbewijs halen. De auto stond al klaar”.
   Van een familielid hoorde Max hoe je als vertegenwoordiger optimaal kon functioneren. “Ik legde een kaartsysteem aan van alle NVGD-winkels die ik bezocht. (NVGD: Nederlandse Vereniging van Grammofoonplaten Dealers). Wie was de eigenaar, hoe heette zijn vrouw en wat waren de namen van het personeel. Ook allerlei wetenswaardigheden legde ik bij elk bezoek vast. Als ik dan terugkwam en liet merken dat ik de naam van het meisje achter de balie kende, kwam dat geweldig over. Dan maakten we eerst een praatje en de verkoop ging meteen een stuk gemakkelijker”.
   Als vertegenwoordiger was Max Fijen een echte ‘handelsreiziger’. Als hij door zijn rayon reisde bleef hij er overnachten. Hij had zo zijn adresjes in Brabant, Limburg en Zeeland. Aan de ontbijttafel had Max bovendien interessante gesprekken. Zo leerde hij het zuiden goed kennen. Max kwam er al snel achter dat daar heel andere artiesten populair waren dan bijvoorbeeld in Amsterdam. Ik noteerde de namen van Freddy Quinn, Caterina Valente en Peter Alexander.
  
Fijen bleef niet bij één platenmaatschappij hangen. Met zijn kennis van de zuidelijke markt stapte hij over van het ene naar het andere muziekbedrijf. Hij interesseerde zich tegelijkertijd voor de productie van Nederlandse grammofoonplaten. Max ontdekte hoe goedkoop die opgenomen konden worden. Johnny Hoes, gesteund door zijn echtgenote Jacqueline, maakte enorme successen met liedjes als ‘Och was ik maar’ (de bewerking van een karnavalshit uit Venlo). Een andere zuidelijke schlager was ‘Schön is die Jugendzeit’ van het duo Leni & Ludwig. “Ze betaalden zelfs 75 gulden om dat nummer op de plaat te mogen zetten en ontvingen geen royalties. Toen het een knaller werd gaf Philips ze een groot platenmeubel als goedmaker”.
   In die sfeer kwam Max zelf terecht toen hij van Dureco overstapte naar Intrass. Dat bedrijf was gelieerd aan Hohner-accordeons en gevestigd op de Albertus Perkstraat in Hilversum. Fijen verkocht er de platen van de Spotlights, albums met gesproken woord en de grote hit ‘Sucu Sucu’ van Ping Ping. De populaire platen van Intrass verschenen op het Tivoli-label.
   Naast zijn werk als verkoper was Max bovendien betrokken bij de opnames van Nederlandse artiesten. Hij ontdekte ze meestal door gewoon naar de advertenties van optredens te kijken. Wie veel werk had kon wel eens de moeite waard zijn. Een tweede selectie was het repertoire. Max was alleen geïnteresseerd in artiesten die (behalve covers ook) oorspronkelijke nummers brachten. “Regelmatig werden er opnamen gemaakt in de schouwburg van Sittard, de stad waar zijn familie vandaan kwam. De schouwburgdirecteur vond het prachtig dat zijn zaal voor plaatopnamen gebruikt werd. Luc Ludolph was de technicus. Eerder was deze technicus bij de AVRO. Ludolph werkte meestal in het Bavo-huis (Sumatrastraat, Amsterdam) maar voor Tivoli stelde hij zijn spullen op in Sittard. De schouwburg zorgde voor broodjes als er op een dag weer eens een behoorlijk aantal opnamen gemaakt werden”.


Bruno Majcherek, een Pool die bij de Limburgse mijnen zijn geld verdiende was zo iemand. Op de website van Majcherek is te lezen hoe het ging:
   “Een platenvertegenwoordiger uit Amsterdam [Max Fijen], die tijdens een optreden kwam luisteren, verstond weliswaar niets van wat er gezongen werd maar merkte aan de reactie van het publiek dat de muziek bijzonder was. Hij regelde snel een contract met platenmaatschappij Tivoli. In een geïmproviseerde platenstudio werden de liedjes ‘Laila’ (tango) en ‘Lugano’ (langzame wals) opgenomen in het Nederlands. Omdat het Limburgse accent moeilijk verstaanbaar was, werd er ook een versie in het Duits opgenomen. ‘Laila’ werd eerst een groot succes in Zuid-Limburg, waar men het orkest [Regento Stars] kende van vele optredens. Later drong het succes ook door tot alle uithoeken van Nederland.
   Overdonderd door dit succes bracht de platenmaatschappij via een Duits label de plaat ook in Duitsland, België, Luxemburg, Frankrijk en Oostenrijk uit. Het werd ook daar een succes tot in de top 10 van de landelijke hitparades, met name dankzij de maandenlange nummer 1-positie op de zeer populaire Duitstalige zender radio Luxemburg”
   Max Fijen, de vertegenwoordiger, gaf dus de aanzet tot een grote continentale hit. “‘Laila’ werd trouwens eerst in het Duits opgenomen en daarna pas in het Nederlands”, vertelde hij.
 

Bruno Majcherek op het Vrijthof in Maastricht, op weg naar platenwinkel "De Harp"

 

Artone

 
Max bleef van werkgever veranderen. Na Intrass, na CNR in Scheveningen met Hans van Zeeland als directeur, trad hij in dienst van Artone in Haarlem. Fijen ging er in 1962 als vertegenwoordiger werken voor de Funckler-divisie, die door Pete Felleman gerund werd. Blijkbaar waren er niet veel Funckler vertegenwoordigers want zijn regio strekte zich in het begin uit van Denekamp tot Sluis en van Brielle tot Vaals. Het was dus racen van de ene klant naar de andere.
   Een enkele keer ging het mis. “Ik deed alles met een VW-kever, acht à tien klanten per dag. Ik weet nog dat ik tijdens de bietencampagne van de weg gleed. De weg was namelijk spekglad door al die natte klei. Een boer moest me met zijn trekker uit de greppel trekken, maar intussen lag mijn hele sprookjesrepertoire dwars door de auto”.
   Later kreeg Max weer het hem zo vertrouwde rayon – alles onder de grote rivieren.
 
Tussen 1949 en 1962 veranderde Max Fijen, inmiddels 30 jaar, steeds maar van werkgever. Hij had in dertien jaar bij drie winkels en drie platenmaatschappijen als verkoper gewerkt. Artone werd zijn eindbestemming. Tot zijn pensioen in 1994 zou hij er niet meer vertrekken. Menigeen was verbaasd. “Bij m’n 12 1/2 –jarig jubileum werd verondersteld dat ik wel weg zou gaan. Maar waarom dan? Ik ging toch niet zomaar weg. Ik wist wat ik had en dat was goed”.
   Dat wil niet zeggen dat er nu niets meer veranderde in zijn leven. Om te beginnen was hij verhuisd naar het zuiden des lands. Bovendien kwam de muziekbusiness in een soort revolutie terecht. De markt groeide van jaar tot jaar. In 1965 verscheen de eerste top 40 van radio Veronica, in 1969 gevolgd door de tipparade. Een single die in de tipparade en de top 40 verscheen werd verkocht. Bij andere platen werd dat steeds moeilijker. De verkoop, zeker van 45 toeren-singles, was in de meeste gevallen meer afhankelijk van wat de pluggers bij radio en televisie voor elkaar wisten te krijgen, dan door het harde werken van de vertegenwoordigers.
   Fijen: “Vroom & Dreesmann was uitermate actief met het verkopen van hitsingles. Een van de mensen die er werkten was Evert Lodders – een broer van Rina Lodders, die met Chubby Checker trouwde. Chubby Checker was een van onze artiesten bij Artone. Evert Lodders hield zich bezig met top 40-singles. Die kocht hij in grote aantallen in voor het hele land. Maar V&D had het volledige retourrecht. Wat niet verkocht werd kwam weer terug bij de platenmaatschappij”.
   De harde onderhandelingen die de verkoopleiding van de platenmaatschappijen moest voeren met de inkopers van V&D was in de muziekindustrie vaak onderwerp van gesprak. Vooral Hans Puls, afkomstig van V&D in Den Bosch, Brabant, ging nog wel eens in negatieve zin over de tong. Wat vond hij daarvan?
   Max: “Hans Puls moest intern bij V&D keihard vechten om het concern geïnteresseerd te houden in de verkoop van grammofoonplaten. V&D en later de Free Record Shop waren concurrenten van elkaar. Ze vochten om het marktleiderschap. Puls kon de strijd volhouden door interessante marges en voorwaarden te bedingen”. In een artikel dat Fijen zelf schreef over platenwinkels vermeldde hij dat de afdeling bladmuziek bij V&D in Amsterdam het niet lang uithield. Toen de verkoop stagneerde breidde het warenhuis gewoon de schoenenafdeling uit. Weg bladmuziek.
 
Fijen vocht ook voor zijn eigen toekomst. Bij Artone waren er geen pensioenvoorzieningen. Toen Max dat nadrukkelijk aan de orde stelde kwam hij in conflict met John Vis, directeur van het bedrijf. Maar al zijn collega’s steunden hem toen het erop aan kwam. Een regeling voor pensioenen kwam er.
 
In de loop van de jaren zestig werd stereo essentieel voor de verkoop van platen. Naast grammofoonplaten verschenen er tevens voorbespeelde banden, 8-track en musicassettes. Behalve voor albums gebaseerd op hitsingles kwamen er ook verkoopmogelijkheden voor een heel bijzonder soort repertoire, een mengeling van klassieke muziek (veel Bach), jazz, pop, chansons en easy listening. Willem Duys draaide al die muziek door elkaar in zijn radioprogramma ‘Muziek Mozaiek’ bij de AVRO op zondagochtend. Nederland luisterde en genoot. Als er één maatschappij was die goed inhaakte op de muziek waarmee Willem Duys zich presenteerde was het wel Artone.

Na verloop van tijd werd de Funckler afdeling in Artone geïntegreerd. CBS kocht de aandelen van het bedrijf. Steeds meer platen en andere geluidsdragers verschenen onder het CBS logo. Directeur John Vis zette zich in de jaren zeventig persoonlijk in voor wat je het Duys-repertoire zou kunnen noemen. Daarbij werkte hij samen met arrangeur Rogier van Otterloo en musicus-producer Ruud Jacobs. Het drietal werkte de ideeën uit met artiesten als Thijs van Leer (‘Introspection’), Louis van Dijk (‘Pavane’, ‘Telepathy’), Toots Thielemans (‘Turks Fruit’), Rita Reys (Burt Bacharach, Michel Legrand), Jan Akkerman (‘Tabernakel’) en Gerard Cox.

Fijen: “Het is onvoorstelbaar wat voor aantallen we jaar in jaar uit van die muziek verkocht hebben. Ruud Jacobs was later betrokken bij de carrière van André Rieu. Dat is een voortzetting van wat bij CBS gebeurde”. De platen van Vis waren bestsellers in Nederland. Die van André Rieu hebben de hele wereld veroverd.

 

 

Rogier van Otterloo

 

Een nieuwe tijd

 
Over het verre verleden wist Max Fijen onnoemelijk veel details te vertellen. Maar over zijn latere werkzaamheden drukte hij zich een stuk globaler uit. Misschien kwam dat wel omdat de traditionele rol van de vertegenwoordiger wat aan het verdwijnen was. Een verkoper kwam niet meer met een enorme catalogus de winkels binnen. Het moederbedrijf, CBS, maakte grote deals met internationale artiesten. Dat waren diepte-investeringen. De buitenlandse supersterren en rockgroepen moesten in Nederland aan de man gebracht worden. Vanaf 1982 nam de compact-disc steeds meer de rol van de grammofoonplaat over.
   Max Fijen liet zich niet kisten, ook niet als hij een winkel binnenstapte die zich louter met rock-muziek etaleerde. “Als ik bij platenzaak Tommy in Tilburg of bij Elpee in Den Bosch kwam, keken de nieuwe jongens in eerste instantie altijd een beetje raar. Op een manier van ‘wat komt die oude, nette man hier doen? Wat moet die man met die cd’s van Roadrunner?’ [gespecialiseerd in harde muziek, Cees Wessels was eigenaar] Totdat ik door de eigenaar werd voorgesteld en vervolgens de nodige informatie bij het product kon leveren. Dan sloegen die jongens 180 graden om”.
   Fijen: “Roadrunner was tevens actief in het produceren van licht-erotische video-banden. Toen ik het rayon Rotterdam, met zijn haven en schepen, erbij kreeg leverde dat interessante verkopen op”
   Een vertegenwoordiger heette in het Amerikaanse bedrijf ‘salesman’. In 1979 werd Max bij CBS-Nederland gekozen tot ‘salesman van het jaar’.          

 

Max met George Michael

 

 
De verhalen die Max vertelde over het laatste gedeelte van zijn loopbaan weken af van die uit zijn begintijd. Een salesman had veel meer een ondersteunende job in het kader van de marketing van een CBS-act. Samen met belangrijke dealers (vooral V&D, Van Leest en de Free Record Shop) ging hij naar optredens van belangrijke artiesten. Na afloop van een concert werden ze met hen in contact gebracht. “Bij zangers in het middle of the road-genre ging het een stuk makkelijker dan bij rock-groepen. De zangers of zangeressen beseften hoe belangrijk dat was. Hun liedjes konden ook in de lokale taal gecoverd worden. Julio Iglesias was heel coöperatief. De leden van rock-groepen waren na afloop van een concert vaak moe en niet altijd in de stemming om met cd-dealers te praten”.
   Max had heel wat ontmoetingen met artiesten. Soms werden hij en zijn collega’s zelfs naar het buitenland gevlogen. Zo gingen ze met z’n allen met een gechartered vliegtuig naar een optreden van Eurovisie Songfestival-winnaar Johnny Logan in Londen. Of naar een CBS-bijeenkomst waar hij aan tafel zat met George Michael, de zanger van Wham! die vervolgens op de solotoer ging met ‘Careless Whisper’.
   Een aparte Nederlandse ervaring was zijn ontbijt met de leden van de Britse groep Supertramp. De groep stond onder contract bij A&M, het label van Herb Alpert en Jerry Moss dat lange tijd door CBS werd gedistribueerd. “In het American Hotel op het Leidseplein in Amsterdam hadden we in een klein gezelschap een echt Amerikaans ontbijt”. Dat was een heel andere ervaring dan Bruno Majcherek ontdekken tijdens een optreden in een zaaltje in de provincie.
 

Breakfast in America

 
De veranderingen hielden niet op. Het Japanse Sony nam CBS in 1988 over. Fijen: “Ik had mijn bedenkingen. Ik vreesde voor de teloorgang van CBS. Bovendien bezaten de Japanners niet de kennis van de lokale markten. Maar de Sony-directie in Japan voorzag de problematiek en bepaalde dat er niets mocht veranderen aan de bestaande situatie. Derhalve ging de bedrijfscultuur niet verloren. Gelukkig maar, want die overname deed toch een beetje pijn”.
   Richard Denekamp, een nieuwe directeur na het vertrek van John Vis, creëerde een bijzondere functie voor Max Fijen in zijn laatste jaren. Hij werd ‘cliënt service manager’. In die job zette Fijen zich in om kostbaar internationaal reclame-materiaal, zoals poppen van Michael Jackson, een opvallende plaats in belangrijke cd-winkels te bezorgen.
 

Fijen en Jagger

 
Max Fijen was niet meer de jonge man zoals in de dagen dat hij achter de balie stond in Amsterdam. Dat had ook voordelen. In een van zijn latere jaren in het platenvak gaf hij acte de présence bij een concert van de Rolling Stones in het Rotterdamse Feyenoord-stadion. “Het leek wel een fort. Steeds opnieuw werd ik door veiligheidsmensen aangehouden en gecontroleerd. Eindelijk was ik tot in het het hartje van de Kuip doorgedrongen. Alle leden van de Stones hadden hun eigen kleedkamer. Een gemeenschappelijke ruimte was prachtig ingericht. Er waren allerlei soorten fruit, heel veel brood en drankjes. Je kon de muziek horen van het voorprogramma dat al begonnen was.
   Mick Jagger kwam op me toelopen. Hij bleef de hele tijd bij me. Hij vertelde me ook waarom: ‘Eindelijk eens iemand van mijn leeftijd om mee te praten!’”...
 
Harry Knipschild
1 april 2013   

 


Literatuur
‘Max Fijen neemt afscheid. Vijfenveertig jaar liefde voor muziek’, Muziek & Beeld, 22 september 1994
Max Fijen, ‘Historie van de grammofoonplatenhandel in Amsterdam’, Weergever, 2010
Max Fijen, ingezonden brief, Weergever, 2010
Marga van Praag, Ad van Liempt, Jaap & Max. Het verhaal van de broers Van Praag, Amsterdam 2011

  • Raadplegingen: 27109