105 - Rockart - een Nederlands museum voor popmuziek
Mag de geschiedenis van de popmuziek serieus genomen worden? Niet iedere betrokkene beantwoordt die vraag in Nederland met een onvoorwaardelijk ‘ja’. Afgelopen maanden bijvoorbeeld werd in het Haags Historisch Museum een expositie georganiseerd over het vijftigjarig bestaan van de Golden Earring. Boven de foto van de Haagse groep stond in grote letters afgedrukt: “Horen wij in het museum?”
Dat was geen grapje, vernam ik uit de mond van gastconservator Jaap Schut. George Kooymans bezocht de tentoonstelling om principiële redenen niet. Een rockgroep mag niet achteruit kijken, daar kwam het in grote trekken op neer.
Op 12 mei 1984 schreef Boudewijn Büch in de krant: “Boeken en tijdschriften over de rock- en popmuziek, haar cultuur, haar uitvoerders etcetera worden in Nederland buitengewoon onserieus genomen. Bibliotheken verzamelen ze niet, weinig boekhandels verkopen ze en openbare poparchieven bestaan nauwelijks. Het vragen naar boeken over moderne muziek in een bibliotheek levert niet zelden een reactie op als ‘Nee meneer, die verzamelen we niet, we zijn een degelijke bibliotheek moet u begrijpen’. Ofschoon Spinoza weinig invloed heeft gehad op de wereld wordt zijn werk in bibliotheken opgeslagen. Boeken over The Beatles en The Rolling Stones krijgen geen plaatsje in openbare collecties terwijl de wereld er door vernoemde heren toch écht anders uit is gaan zien.
Nederlandse kenners van popmuziek schrijven recensies, maken interviews en verzamelen deze wel eens in een bundel maar schrijven bijkans nooit echte boeken. Popboeken worden nauwelijks besproken in dag- of weekbladen. En dan doel ik niet op luchtige plaatwerkjes betreffende Abba of Kate Bush. Zelfs popbladen laten de popliteratuur links liggen. Ik acht de situatie ronduit schandelijk en belachelijk”. Büch prees de Stones-biografie van Philip Norman en die van Bill Haley, geschreven door John Swenson.
In 2007 begon ik met mijn eigen onderzoek naar de geschiedenis van de popmuziek. Een van de eerste dingen die ik deed was contact opnemen met de Koninklijke Bibliotheek in Den Haag. Ongetwijfeld zou ik daar ‘alles’ vinden wat ik zocht. Daar werd toch bewaard wat in druk verscheen. Op jeugdige leeftijd las ik de Tuney Tunes. Als historicus wilde ik mijn geheugen opfrissen en oude artikelen als bron gebruiken. Op de website van de KB ontdekte ik dat men slechts een klein aantal exemplaren van het maandblad in bezit had. Bovendien kon ik die niet zomaar inkijken. Dat waren nu eenmaal de regels.
Op 25 april 2007 ontving ik bericht van Jan Maarten de Booij. “Voor de goede orde zal ik u even kort de procedure uitleggen met betrekking tot het ter inzage krijgen van het tijdschrift ‘Tuney Tunes’. Dit tijdschrift valt onder de zogenaamde ‘geblokkeerde’ werken. Met andere woorden dat dit niet zo maar ter inzage kan worden aangevraagd. U dient per mail een verzoek in te dienen, graag met redenen omkleed, bij mijn collega Mevrouw Cheung. Zij bekijkt of er toestemming kan worden verleend”.
Ik deed mijn best. Aan haar en collega Reinder Storm legde ik uit dat ik als historicus in Leiden gepromoveerd was. Dat ik serieus onderzoek deed naar de geschiedenis van de popmuziek en om die reden het voormalige teenagerblad wilde lezen. Naar aanleiding hiervan werd ik door de KB gebeld of ik mijn verzoek nog eens mondeling wilde toelichten. Dat deed ik.
Op 7 mei ontving ik een bevrijdend bericht: “Uw verzoek tot inzage van het blad Tuney Tunes hebben wij goedgekeurd. Zou u zo vriendelijk willen zijn om aan ons door te geven wanneer u denkt langs te komen. Bij binnenkomst s.v.p. dit email-bericht tonen aan onze baliemedewerker. Voor de goede orde wijs ik u erop dat de verleende toestemming tot inzage van het blad slechts 3 maanden geldig is”.
Op 15 mei meldde ik me ’s morgens bij de balie in Den Haag. De tijdschriften (die ik volgens de regels vooraf besteld had) waren er niet gearriveerd en bleken voorlopig onvindbaar. Men deed vreselijk zijn best voor mij. Het duurde ruim twee uur voor ze alsnog boven water kwamen. Ik moest me vervolgens melden in een afgesloten leeszaal. Daar werd mij verzocht alles in te leveren (jasje, tas, pasje). Alleen met potlood van de KB mocht ik notities maken. Wel kreeg ik toestemming op mijn laptop te werken en digitaal te fotograferen (zonder flits).
In de leeszaal waren twee suppoosten aanwezig. Behalve ikzelf was er nog één andere persoon in deze bijzondere ruimte toegelaten. Mijn collega die middag was de wereldberoemde Jonathan Israel, een historicus die zich verdiepte in de geschriften van Spinoza. Terwijl ik de weinige exemplaren van Tuney Tunes zat te lezen, die de KB in huis had. In huis wilde hebben, werd me die dag uitgelegd. Vóór 1970 wilde men dit soort bladen niet eens in bezit hebben. Dat was onder het niveau van de Koninklijke Bibliotheek in die tijd, hoorde ik.
Ik was van plan er maar het beste van te maken. Dus hard werken, zoveel mogelijk informatie vastleggen. Lang duurde dat niet. Na korte tijd kwam een van de suppoosten naar me toe. Deze zaal had slechts beperkte openingstijden. Terwijl de rest van de bibliotheek op deze dag open bleef werd de leeszaal waar je Tuney Tunes en Spinoza lezen kon, eerder gesloten. Als ik wilde mocht ik de volgerde dag terugkomen. Dan zou het bescheiden stapeltje tijdschriften in een kastje voor me bewaard worden.
Deze dag had ik me anders voorgesteld noteerde ik.
Mijn ervaring met de vriendelijke en behulpzame mensen van de Koninklijke Bibliotheek was kenmerkend in de afgelopen jaren. Het leggen van formele contacten ging moeizaam. Als je een e-mail stuurde kreeg je soms een automatisch antwoord. Bijvoorbeeld van de AVRO in het voorjaar van 2007: “Dat is een automatische bevestiging van het Klant Contact Centrum, dat wij uw mailbericht hebben ontvangen. Wij streven ernaar uw bericht binnen drie werkdagen af te handelen”. Vijf jaar later is dat nog niet gebeurd. Een vervolg-reactie bleef uit.
Andere instanties reageerden helemaal niet of pas nadat je ze twee of drie keer met hetzelfde verzoek ‘bestookte’. Als je al antwoord kreeg was dat meestal een ‘koude’ reactie.
Ik kwam tot de conclusie dat je bij ‘officiële instanties’ niet veel verder kwam. Wilde je onderzoek doen naar de geschiedenis van de popmuziek dan kon je je beter wenden tot particuliere verzamelaars, liefhebbers van bepaalde popmuziek. Iemand als Bert Bossink. Of bijvoorbeeld bij De Slegte. De Tuney Tunes was er tweedehands te koop. En heel wat popboeken. Bovendien, dat besefte ik toen nog niet, kwam er een explosie van informatie op het internet. Voornamelijk met artikelen, boeken, muziek, beelden, websites enzovoort uit Engeland en Amerika. Nederland bleef achter lopen.
Jaap Schut
Boudewijn Büch constateerde al hoe het ging met de behandeling van de geschiedenis van de popmuziek. Jaap Schut, gastconservator van de Golden Earring-expositie, had soorgelijke ervaringen. Jaap is op 14 november 1961 in Honselersdijk geboren. Zijn vader had een loodgietersbedrijf. In de familie Schut werd geen muziek gemaakt, maar er werd veel naar geluisterd. Schut senior was een liefhebber van Jim Reeves (‘He’ll have to go’), Bill Haley en Elvis Presley. De hele dag was radio Veronica in huis te horen. Ze hadden een grote radio en een pick-up.
Jaap groeide op met de muziek van het radiostation. In de tijd dat hij als jongetje wat geld verdiende maakte hij op zaterdag een keuze uit de singles die hij er de afgelopen dagen gehoord had. Zijn plaat-inkopen deed hij meestal bij Koppenol of Peter Hoek in Naaldwijk. Een plaat die geweldig veel indruk op hem maakte was ‘Crazy Horses’ van de Osmonds, die in 1972 bij Mies Bouwman in het tv-programma ‘Een van de acht’ optraden.
Jaap had bovendien veel belangstelling voor popgroepen van eigen bodem. BZN uit Volendam bijvoorbeeld toen die nog een hardrock-groep was en in 1973 ‘Sweet Silver Anny’ op de plaat zette. Of ‘You should have seen me’ van Long Tall Ernie & The Shakers, eveneens in 1973. Enthousiast was hij ook over de muziek van de Golden Earring. Niet alleen de nieuwe nummers maar ook wat ze eerder opgenomen hadden. Op jonge leeftijd luisterde Jaap bovendien naar de hits van de Motions die niet eens meer bestonden. Met jongens van de Earring raakte hij bevriend. “Barry Hay gaf mij zijn gouden plaat van ‘To the hilt’ cadeau”.
Barry Hay (links) getuige bij huwelijk Jaap en Jacqueline Schut (2de en 3de van links)
Typische jaren zeventig-groepen als Slade, Mud en de Sweet wisten hem eveneens te bekoren. “Ik had een zeer brede smaak”, vertelde hij toen ik hem op 18 april 2012 in Hoek van Holland opzocht. “Ik hield niet alleen van single-artiesten maar ook van Pink Floyd”. De laatste jaren valt het Jaap op dat er in heel wat programma’s op radio en televisie niet of nauwelijks meer over radio Veronica gesproken wordt als het gaat over de geschiedenis van de popmuziek. En dat terwijl de zeezender zo bepalend is geweest in de Sixties en daarna. “Het lijkt wel of Veronica uit de geschiedenis verwijderd is”.
Jaap Schut luisterde niet alleen naar de platen van al die pop-artiesten. Hij bezocht ook de concerten. Daarbij noemde hij de namen van Yes, Genesis, Deep Purple en Frank Zappa. “In Berlijn ben ik na de val van de Muur naar het optreden van Roger Waters (Pink Floyd) geweest met ‘The Wall’” (21 juli 1990).
Tijdens de concerten deed Jaap meer dan de muziek over zich heen laten komen, vertelde hij zonder dat ik er hem speciaal naar vroeg. “Ik liep altijd rond terwijl ik naar de muziek luisterde. Achter in de zaal om naar de andere bezoekers te kijken. Wat gebeurde er allemaal op de bühne? Bij Frank Zappa klom ik op het podium en werd er weer vanaf gegooid. Popmuziek was voor mij een vorm van entertainment. Er was meer dan muziek alleen”.
Concerten van wat latere datum die hem zijn bijgebleven waren die van Bryan Adams in Ahoy, Rotterdam (13 november 1991), Robbie Williams op Pinkpop (24 mei 1999) en Billy Idol op Bospop (11 juli 2010). “Dat van Bryan Adams is het beste dat ik ooit heb meegemaakt. Alles was perfect, het geluid, de show, het licht, het publiek, noem maar op”.
Jaap vindt het nog steeds jammer dat hij het begin van de popmuziek, de jaren vijftig, niet heeft meegemaakt. “Ik mis de jaren vijftig. Na de Tweede Wereldoorlog wist de jeugd zich allerlei vrijheden te verwerven. Jonge mensen hoefden niet meer automatisch te gehoorzamen aan wat de overheid en de ouderen hen opdroegen. De jeugd kreeg geld, de jeugd kreeg het voor het zeggen. Goed of niet goed. Daar hebben we nu profijt van. In de afgelopen vijftig jaar is het snel gegaan, er is enorm veel gebeurd”.
Het ondernemen zat de familie Schut in het bloed. Schut senior had een loodgietersbedrijf, Schut junior was van het zelfde hout gesneden. Van leren kwam niet veel, de lagere school was genoeg. Jaap Schut begon een eigen bedrijf in de bouw, dat zich bezig hield met renoveren en restaureren. Dat duurde tot 1991. In dat jaar zette hij een punt achter zijn activiteiten in die sector. Jaap werkte aan een andere droom, ondernemen in de wereld van kunst en popmuziek.
Nederlands Artiesten Museum
Zoals meestal begon het verzamelen van wat nu historische bronnen zijn door gewone mensen. Artiesten, liefhebbers, fans, fanclubs, popjournalisten, mensen uit de muziekindustrie, omroepmedewerkers. De afgelopen jaren dat ik [HK] onderzoek doe valt het me op hoeveel popartiesten plakboeken bezitten met wat ze in het verleden allemaal hebben meegemaakt. Daar werd vroeger nooit over gesproken. Dat hoorde misschien niet.
Een aantal van die verzamelingen, ook oude muziektijdschriften komt nu te voorschijn. Grote indruk maakte het archief van Sandra Reemer toen ik bij haar op bezoek was. Haar vader had werkelijk alles bewaard en vastgelegd, zelfs een resumé van de gesprekken die hij namens zijn dochter voerde. Fotografen als Ron Verboom en Hans Becker vonden na enkele tientallen jaren unieke negatieven van plaatjes die ze tijdens concerten, in studio’s, op feestjes of waar dan ook geschoten hadden. Op ‘zolders’ zal zich nog veeel meer bevinden. Om het verleden van de Nederlandse popmuziek boven water te krijgen heb je mensen nodig die zich daar voor inzetten. Anders verdwijnt het.
Begin jaren negentig las ik een en ander in de krant over het opzetten van het Nederlands Artiesten Museum. Een initiatief van Arie Moltmaker. Dat was volgens hem bij toeval tot stand gekomen, was te lezen in een serie artikelen die het Leidsch Dagblad in 1993-1994 afdrukte. Arie’s vrouw hield van de muziek van Rob de Nijs. “Sylvia miste zijn eerste elpee nog, die was nergens meer te krijgen. Ook Rob zelf kon haar niet helpen. Toen heb ik gezegd: we brengen hem zelf uit, in eigen beheer. Dat vond Rob natuurlijk prachtig. Er ontstond een band, ik kwam zelfs bij hem over de vloer. En toen het idee ontstond voor een museum, vond hij dat zelf ook een leuk idee”.
Het museum, gewijd aan Rob de Nijs, kwam er, maar niet in Amsterdam, de stad waar de zanger van ‘Ritme van de regen’ en ‘Malle Babbe’ opgroeide in de Linnaeussstraat. De herinneringen aan het verleden van De Nijs werden geëxposeerd in Appingedam. In het uiterste noordoosten van ons land. Niet een plek om even heen te gaan. Het museum hield het nog geen half jaar uit. In al die tijd waren er ongeveer 500 bezoekers. Hooguit een handjevol per dag.
Ria Valk en Arie Moltmaker, opening Nederlands Artiesten Museum
Moltmaker bleef niet bij de pakken neerzitten. Zijn droom was het opzetten van een algemeen museum, een Nederlands Artiesten Museum. Geld was er niet. Integendeel. De organisator werd achtervolgd door mensen die geld van hem te goed hadden. Hij werd zelfs failliet verklaard. Toch ging hij door.
Begin 1993 meldde de krant dat er een artiestenmuseum in Almere zou komen. De opening zou in juli van dat jaar plaats vinden. In plaats daarvan werd het museum op 6 november geopend in de kelder van hotel De Duif in Lisse, in de Bollenstreek. Het hotel draaide niet optimaal. Eigenaar Duivenvoorde hoopte extra kamers te verhuren aan bezoekers die van ver kwamen. Het exploiteren van de kelder en de verkoop van wat keukenspullen zouden de baten nog verhogen.
Moltmaker wist wat spullen van artiesten in bruikleen te krijgen. Een pakje van Jerney Kaagman (Earth & Fire), een gouden plaat van Doe Maar, oude plaatjes van Benny Neyman, Anneke Grönloh en de Cats, een flinke stapel videobanden, en de collectie van Rob de Nijs, die hij nog steeds in beheer had. Tot op het laatste moment was de ‘museumdirecteur’ in de weer om artiesten zo ver te krijgen hun spullen beschikbaar te stellen. Nog voor de opening, lijkt het, stond het water hem al tot aan de lippen. In plaats van geld om te investeren had hij schulden. Moltmaker maakte bovendien openlijk ruzie met Rob de Nijs omdat die in een tv-programma niet meewerkte aan het promoten van het museum.
Vreemd genoeg stond Arie niet achter zijn ‘product’. Dat bekende hij openlijk nog vóór de opening van zijn museum. “Zelf is Moltmaker (35) geen grote fan van de Nederlandse artiesten. ‘Van wat we hier hebben, vind ik tachtig procent niet leuk. Dan heb ik het over de muziek, hoor. Van de artiesten hou ik wel. Dat is ook nodig voor het museum. Je moet wel een binding hebben met de artiesten, maar verafgoden moet je er geentje’”. Ondanks dat was hij optimistisch. “Moltmaker mikt op tien- tot twintigduizend bezoekers per jaar. ‘Dit moet een instituut worden. Het moet straks zo zijn dat een artiest pas een échte artiest is als hij in het museum is opgenomen’”.
Bij de opening was Ria Valk de bekendste artiest die kwam opdagen. Dat beloofde niet veel goeds. De eerste tentoonstelling, die het publiek in drommen naar het museum moest brengen, was gewijd aan de kinder-tv-series ‘Oebele’ en ‘Kunt u mij de weg naar Hamelen vertellen’. “Er zijn videobeelden te zien maar ook originele kostuums, de ‘kroonjuwelen’ van de koningin van Hamelen, decorontwerpen en foto’s uit de series’”. Om dit te mogen aanschouwen moest je, behalve als je in Lisse woonde, een reis maken en vijf gulden neertellen.
De hoteleigenaar zag met lede ogen dat hij verkeerd gegokt had. Binnen twee maanden ging het Nederlands Artiesten Museum dicht. Dat was pas nieuws. Journalisten stonden in de rij om de details uit de mond van Duivenvoorde op te tekenen. “Het begon te stinken. Het gezin Moltmaker had geen dak boven het hoofd. Pa, ma en dochter sliepen ’s nachts tussen de glamour en de glitter van de Nederlandse artiestenwereld. Op een matrasje achter de bar van het museum”.
Het totaal aantal bezoekers was vierhonderd geweest.
Jerney Kaagman haalde haar pakje terug. De zangeres, inmiddels assistent-manager van Radio Noordzee, bleef wél achter het idee staan. Volgens haar ‘schetste een goed artiestenmuseum een tijdsbeeld’. Op die plek kregen de ouders de kans hun kinderen uit te leggen waarom ze er vroeger net als hun idolen bijliepen. “Veel jongelui kiezen een idool waarmee ze zich identificeren. Ze gaan zich ook zo kleden en nemen het kapsel over”. Dat Nederland nooit eerder een artiestenmuseum had, schreef Jerney toe aan ‘kleinschaligheid’. “In een groot land als de States zijn de artiesten direct ook groter. En: hoe groter de ster, hoe groter zijn aantrekkingskracht”.
Jerney bleef zich inzetten voor zo’n museum, maar dat hoorde in Hilversum thuis. John de Mol, directeur van Conamus, in Hilversum, was het met haar eens. “Er moet een bedrag met zes nullen op tafel komen. Je hebt een flinke toegankelijke ruimte nodig. Duizend vierkante meter, plus een kantoortje. Huur en beheer slokken tonnen per jaar op”.
Jaap Schut en museum RockArt in Hoek van Holland
Jaap Schut had een totaal andere mentaliteit dan Moltmaker. Hij was ondernemer. Hij hield van aanpakken en ook hij wilde een museum. Geen plaats die voornamelijk gewijd was aan de herinnering van Nederlandse amusements-artiesten. Nee, een volwaardig popmuseum. “Ik ging aan de slag”, vertelde hij. “Maar vrijwel nergens vond ik gehoor. Het kostte me de grootste moeite contacten te leggen. Op een aantal plaatsen lukte het me niet eens een afspraak te maken. En als het me mogelijk gemaakt werd mijn verhaal te vertellen stond ik al snel weer buiten”.
Na al die afwijzigingen besloot Schut het heft in eigen handen te nemen. Samen met Jacqueline van Daalen, zijn vrouw. Zij werkte en hij werkte. Hij werkte om zijn grote droom te verwezenlijken, een Nederlandse Rock & Roll Hall of Fame. Hij wilde in zekere zin bereiken wat de Amerikanen in Cleveland voor elkaar wisten te krijgen.
Er was nog een essentieel verschil met Moltmaker. Jaap Schut hield van zijn ‘product’. Van kinds af aan was hij een liefhebber van popmuziek. Met een grote voorliefde voor Nederlandse popmuziek in de meest brede zin van het woord. “Popmuziek is ons cultureel erfgoed”, verklaarde hij tijdens mijn bezoek.
Boswell Sisters, sterren van 80 jaar geleden
Terwijl ik met Jaap in gesprek was kwam zijn Rotterdamse vriend Koos de Lang op bezoek. Op diens kleurige visitekaartje las ik ‘Verzamelaar, jaren 50-60. Beatles, Elvis enz.’. Koos mengde zich op een leuke manier in het gesprek. “De Beatles en Elvis Presley zullen nooit verdwijnen”, beweerde hij. “Over honderd jaar weet iedereen nog heel goed wie dat waren!”.
Niemand kan in de toekomst kijken. Hij niet en ik niet. Maar vanzelfsprekend is het niet. In Leiden geef ik al enkele jaren colleges aan jonge studenten die zich in de geschiedenis van de popmuziek willen verdiepen. Elvis en de Beatles kennen ze inderdaad nog. Bijvoorbeeld omdat hun ouders hoog van hen opgegeven hebben. Maar als ik Bill Haley, ‘Grease’ of Donny Osmond aan de orde stel, kijken de meesten me aan met een blik in de ogen van: ‘Waar heeft die man het over’. Dankzij YouTube kan ik mijn studenten nu filmpjes laten zien van top-artiesten van bijna 85 jaar geleden, zoals de Boswell Sisters, Red Nichols en Al Jolson. Daar hebben ze niet eerder van gehoord. Dat is voor hen een openbaring.
Omdat de filmpjes en de platen het overleefd hebben kunnen wij er nu nog over praten. Als ze verdwenen waren was dat niet mogelijk geweest. Zo zal het ook zijn met de popmuziek van nu. Iemand moet het bewaren anders gaat het weg.
Jacqueline en Jaap Schut vestigden zich in Hoek van Holland. Ze kochten een huis in de Zekkenstraat. Naast het huis was een stuk grond te koop. Daar bouwde Jaap een pand om er een museum te huisvesten. De bouw begon in 2003. In 2005 was het museum RockArt in staat bezoekers te ontvangen. Het begin was er. Maar niet meer dan een begin.
Op 25 mei 2005, is nog steeds op de website van Rockart te lezen, ‘werd de Stichting Nationaal Popmuseum opgericht. Notaris Laurens Boellaard las de oprichtingsakte voor in het bijzijn van tal van muzikanten (onder wie Andy Tielman) en de bestuursleden: Jaap Schut, Jeroen Trimbos, Ben Franse, Erik de Zwart en Sjaak Bral. De stichting wil in samenwerking met de gemeente Den Haag en sponsoren in Den Haag een museum vestigen waar populaire muziekcultuur een plaats krijgt.
De wens van een popmuseum in Den Haag wordt breed gesteund door de Haagse bevolking. Middels een zogeheten burgerinitiatief werden tijdens Parkpop duizenden handtekeningen verzameld. De gemeente Den Haag heeft het initiatief omarmd’.
Als je verder leest op de website stond het in januari 2008 nagenoeg vast dat het museum er zou komen. “Nationaal Popmuseum in Scheveningse haven. Stichting mag eindelijk plannen uitvoeren”, schreef Menzo Willems op 25 januari 2008 in de kop van de krant. En hij ging verder: “De haven van Scheveningen maakt zich op voor de komst van het Nationaal Popmuseum. Bouwwethouder Norder heeft de Stichting Nationaal Popmuseum toestemming gegeven om haar plan voor het museum uit te werken en financieel te onderbouwen.
Het Haagse bureau Queeste Architecten en bouwonderneming Volker Wessels hebben al een fraai ontwerp gemaakt. ‘Het moet in de tweede haven komen, naast het gebouw De Viermaster’, vertelt woordvoerder Jeroen Trimbos. Zijn stichting heeft anderhalf jaar geleden al de gemeenteraad benaderd met het verzoek of er in Den Haag een popmuseum kan komen.
Die was enthousiast, omdat Den Haag alom wordt beschouwd als de popstad van Nederland, die onder meer de Golden Earring, Shocking Blue, Anouk, Kane en Di-Rect heeft voortgebracht.
Architect Carli Driessen legt uit dat het gebouw behalve het museum ook enkele zalen voor optredens, een rockcafé, een restaurant en een hotel gaat bevatten. ‘Overal staat het thema popmuziek centraal, tot in de hotelkamers toe’, zegt hij enthousiast.
Het nieuwe gebouw kost 50 miljoen euro en de initiatiefnemers zijn volgens eigen zeggen al in onderhandeling met diverse commerciële partners. ‘Het past perfect in de plannen van wethouder Norder om de verpauperde kaden van de Scheveningse havens te ontwikkelen tot een hoogwaardig woon- en uitgangsgebied, zoals in de haven van Barcelona of de dokken in Londen’, onderstreept Jeroen Trimbos”.
Ontwerp voor Nationaal Popmuseum in Scheveningen
De Stichting Nationaal Popmuseum bestaat nog steeds. Maar het bedoelde museum is er nog niet. “De politiek is wispelturig”, met dat soort woorden legde Jaap Schut uit waarom woorden nog niet in daden zijn omgezet.
Je moet wel veel doorzettingsvermogen hebben om optimistisch te blijven in deze tijd, waarin politici gedwongen worden gigantisch te bezuinigen. Zo is onlangs besloten het Muziek Centrum Nederland per 1 januari 2013 op te heffen. Dat was de opvolger van het Nationaal Pop Instituut.
Jaap Schut lijkt niet te stuiten In tegenstelling tot anderen gaat hij gewoon door. De collectie van het museum heeft hij in een stichting (‘Rock & Art’) ondergebracht. Het museum runt hij al jaren als een eenmansbedrijf.
De collectie van het museum is gevarieerd. Tijdens mijn bezoek aan Hoek van Holland zag ik vitrines met de collecties van Rob de Nijs, Ria Valk, Bintangs, Golden Earring, Shocking Blue, Mariska Veres, Sandy Coast, Herman Brood en anderen. Dat was maar een fractie van het geheel.
Het gebouw aan de Zekkenstraat, nummer 42, is een walhalla voor als je van rock- en popmuziek houdt. Je vindt er heel wat spullen van groepen en artiesten, wanden vol met posters en plaathoezen, kleding, gitaren, drumstellen, gouden en platina platen, de Veronica-studio’s uit het zeezender-tijdperk, de opname-apparatuur van studio Sound Push (Blaricum), trofeeën, brieven, boeken, kranten en tijdschriften. Inclusief de tijdschriften waar ik zoveel moeite voor moest doen om ze in de Koninklijke Bibliotheek te mogen inkijken. Een unieke bron voor iemand die de geschiedenis van de popmuziek als historicus onderzoeken wil. Bureaucratische regeltjes waren er niet. Tijdschriften als Oor, Tuney Tunes, Aloha, Teenbeat, Disco Discussies, Muziek Expres, ze lagen er in stapels voor het oprapen. “En dat is nog maar een klein gedeelte van de collectie”, verklaarde Jaap Schut nadrukkelijk. “Verreweg het meeste hebben we in depot”.
Jaap zorgt ervoor dat het museum zo aantrekkelijk mogelijk is. Regelmatig organiseert hij exposities. De eerste die ik een paar jaar geleden bezocht was gewijd aan de Nederbeat. Die werd geopend met een ronde tafel-gesprek tussen Ruud van Dulkenraad (ex-hoofdredacteur van Muziek Expres), en de Shocking Blue-leden Klaas van der Wal en Rob van Leeuwen. Vanaf 7 juni is in museum Rockart de expositie 50 jaar Rolling Stones: ‘It’s only Rock ’n’ Roll’.
Jaap Schut verhuurt de ruimte van het museum voor bedrijfsfeesten en het maken van tv-programma’s. Het tv-programma ‘Classic Albums’, gewijd aan het album’ At Home’ van Shocking Blue, werd recentelijk in Rockart opgenomen. Bovendien staat hij op beurzen en andere gelegenheden om het museum te promoten en contacten te leggen. Want waar het om blijft gaan is het verzamelen, beheren, conserveren en presenteren van voorwerpen uit de geschiedenis van de popmuziek in Nederland. “Ik stel me zo breed mogelijk op. Ik streef er naar alles compleet te hebben. Wat de mensen mij doen toekomen blijft bestaan, dat garandeer ik. Dat werkt. Er gaat bijna geen dag voorbij of er worden me spullen aangeboden, soms in bruikleen, meestal in overdracht”.
Niemand kan in de toekomst kijken. Ik zeker niet. Wat zou er over enkele tientallen jaren nog over zijn van de geschiedenis van de popmuziek? Komt er een echt popmuseum? Komt er een beter pand voor museum Rockart, op een betere plek, op een zogenaamde A-lokatie? Of verdwijnt de geschiedenis van de popmuziek in Nederland omdat de mensen die erover beslissen zich afstandelijk blijven opstellen? “Over honderd jaar zijn jullie allemaal dood. En wij ook”, is de tekst van een song van Klein Orkest. Zeggen ze over honderd jaar: er is weinig of niets bewaard gebleven. Dat zou jammer zijn...
Harry Knipschild
24 april 2012
Clips
Website museum
Literatuur
Boudewijn Büch, ‘De Killer spreekt’, NRC Handelsblad, 12 mei 1984
‘Artiestenmuseum in Almere’, Leidsch Dagblad, 16 februari 1993
Conny Smits, “Nederlands Artiesten Mueum opent zijn deuren in Lisse’, Leidsch Dagblad, 30 oktober 1993
‘Artiestenmuseum opent deuren’, Leidsch Dagblad, 6 november 1993
Paul van der Kooij, ‘Directeur museum laat spoor van schulden na’, Leidsch Dagblad, 12 januari 1994
Paul van der Kooij, ‘Artiestenmuseum in Lisse houdt er na twee maanden al mee op’, Leidsch Dagblad, 12 januari 1994
Paul van der Kooij, “Artiestenmuseum schetst tijdsbeeld”, Leidsch Dagblad, 18 januari 1994
Menzo Willems, ‘Nationaal Popmuseum in Scheveningse Haven’, Telegraaf, editie Haagland, 25 januari 2008
- Raadplegingen: 28756