14 - Ernest Hemingway en zijn reizen
Ernest Hemingway (1899-1961) zat niet stil in de ruim zes decennia die hij op deze aarde doorbracht. Hij had vier vrouwen, schreef romans en reisde de wereld rond. In 1961 maakte hij zelf een einde aan zijn bestaan. Waar hij was liet hij zijn sporen in allerlei vormen na. Bij mij en ook bij mijn Greetje. Die bevond zich op 17 april 2012 in het Franse stadje Saint-Jean-Pied-de-Port aan de noordkant van de Pyreneeën. Van daaruit liep ze als peregrino (‘pelgrim’) ongeveer achthonderd kilometer in westelijke richting. Om op 21 mei te arriveren in Santiago de Compostela, het bedevaartsoord met het vermeende graf van de heilige Jacobus. Dat was een van de twaalf apostelen, de metgezellen van Jezus Christus.
Pamplona
Als je in Spanje eenmaal op pad was had je weinig kans om fout te lopen. Het embleem van Jacobus, de schelp, en de gele pijl wezen je vanzelf de weg in de goede richting. Het pad was niet altijd even goed begaanbaar, hoorde ik van Greetje. Bovendien liep je flink omhoog en omlaag. Ook het weer werkte niet altijd mee. Zelfs in het voorjaar viel er sneeuw. Dagenlang regende het. Op een duizend meter hoge vlakte, de Meseta, kreeg je de wind met volle kracht tegen. Het leven van een pelgrim gaat niet altijd over rozen.
Alvorens Santiago te bereiken liep je door steden als Burgos en Leon. Maar eerst kwam je in Pamplona. Wat zou Pamplona zijn zonder Hemingway? Als je de stad in een encyclopedie opzoekt wordt de naam van de schrijver meteen genoemd. En een biografie van Hemingway is niet compleet als er geen verhaal over Pamplona in voorkomt.
Ernest Hemingway in 1923
Hemingway was er voor het eerst in 1923, is te lezen in de biografie van Carlos Baker (1969). Hadley, zijn eerste vrouw, vergezelde de toen 23-jarige jongeman. “Hadley en Ernest spraken geen woord Spaans. Van het noorden van Spanje wisten ze helemaal niets. Op 6 juli arriveerden ze toen juist de fiesta begon met vuurwerk. Er werd stevig gedronken en veel gedanst. Processies trokken door de stad. Speciale missen werden in de kerken opgedragen. Elke middag waren er stierengevechten. Ernest stond ’s morgens vroeg op om naar de stieren te kijken. Die kwamen van buiten de stad aangelopen over straten met kinderkopjes. Hun tocht eindigde in de stallen op het Plaza de Toros. De jongelui van Pamplona liepen voor de stieren uit. Ze flirtten met de dood”.
Aan het einde van de middag werden de stieren door de beste matadors vakkundig afgemaakt. Het jonge stel was geweldig onder de indruk. Stierengevechten midden in de stad. En dan die matadors! Nicanor Villalta, ‘zo lang als een telegraaf-paal, dapper als een leeuw, met een nek die zo lang was dat hij een bijzondere stijl moest ontwikkelen om niet grotesk over te komen’. Of Manuel Garcia, helemaal uit Sevilla overgekomen: “Donker, arrogant, somber en een stevige drinker. Hij was gek op het doden van stieren. Garcia leefde met passie en plezier”.
Monument stieren, Pamplona, april 2012
De San Fermin-fiesta en de stieren maakten een overweldigende indruk op Hadley en Ernest. Geen wonder dat Hemingway regelmatig terugkwam. In 1926 schreef hij zijn eerste roman, The sun also rises, over zijn ervaringen in de hoofdstad van Navarra. In 1932 publiceerde hij een nieuw boek over het thema, Death in the afternoon. Dood in de middag.
Hemingway zette Pamplona op de wereldkaart. Vooral het spektakel met de jongens maakt nog steeds indruk. Elke jaar is er wel iets van op de televisie te zien. En ook de kranten laten nooit onvermeld wat er aan de voet van de Pyreneeën gebeurt. Zoals op 10 juli 2006 onder de kop ‘Meer dan 30 gewonden bij stierenren Pamplona’:
“De stierenrennen worden elk jaar gehouden ter gelegenheid van het San Fermin-festival. Het eeuwenoude stadsfeest in Pamplona werd wereldwijd bekend door Ernest Hemingway, die in The sun also rises van 1926 de stierenrennen beschreef. Enkele duizenden sensatiebeluste mannen en een paar vrouwen rennen een stukje mee met de gemiddeld zevenhonderd kilo zware stieren, op hun weg van de kraal naar de arena, waar ze een gewisse dood tegemoet gaan in een al bij voorbaat verloren strijd tegen de toreador. De stieren lopen de achthonderd meter gewoonlijk in twee tot drie minuten, een tempo dat geen van de renners normaal gesproken kan bijhouden”.
Ook dat jaar waren er incidenten. “Tijdens de vierde dag zijn twee Spanjaarden zwaar gewond geraakt. Tientallen anderen raakten licht gewond. Een 32-jarige inwoner van Pamplona moest naar het ziekenhuis voor een operatie nadat zijn been door een stier was doorboord. Een 21 jarige Madrileen liep verwondingen op aan zijn gezicht. De toestand van de 31-jarige Amerikaan Ray Ducharme, die zwaargewond raakte, is verslechterd. Gevreesd wordt dat hij aan zijn benen verlamd zal blijven. Sinds 1924 zijn bij het rennen dertien mensen om het leven gekomen”.
Het gemeentebestuur van Pamplona is natuurlijk trots op de auteur. Op de officiële website van de stad wordt vermeld: “De grote Amerikaanse schrijver zorgde ervoor dat een lokale festiviteit, waar niemand ooit van gehoord had, uitgroeide tot een van ’s werelds meest vermaarde evenementen. Een bestemming voor vele duizenden buitenlandse toeristen”.
De schrijfactiviteiten hebben een grote economische betekenis voor de stad in het noorden van Spanje opgeleverd. Je kunt, aldus de website, nog veel van de plekjes zien waar Hemingway vertoefde. En om zelf ook nog een bijdrage te leveren had de stad geïnvesteerd in twee beelden. Eén van de stieren en één van de schrijver zelf.
Greetje, op weg van Saint-Jean-Pied-de-Port naar Santiago de Compostela, arriveerde op 20 april in Pamplona. Dus nog drie maanden te gaan voor het jaarlijkse feest plaatsvond. Bovendien was het nog 719 kilometer lopen naar het bedevaartsoord op de noordwestpunt van het land. Greetje logeerde in herberg Casa Paderborn (vernoemd naar een Duitse stad en beheerd door Duitse vrijwilligers) en liep door.
Café Hemingway, Pamplona, april 2012
Op de grens van Duitsland en Frankrijk
Het verhaal over het eerste bezoek van Hemingway aan Pamplona is terug te vinden in een boekje dat ik kocht toen Greetje in 1992 op reis was naar Nepal. ‘By-line Ernest Hemingway’ heet het. Het is een bundeling van reisverslagen die Ernest schreef voor diverse kranten en tijdschriften. Die verslagen moesten toch ergens van betaald worden.
Oude kranten vind ik fascinerend. Ze geven een kijkje in de dagelijkse werkelijkheid van weleer. Niet de wijsheid achteraf. Nu weten we, denken we te weten, wie er vroeger ‘fout’ en ‘goed’ waren. Met alle vertekeningen en mythes die er langzamerhand in geslopen zijn.
Enkele jaren geleden was ik bij een lezing van Koen Koch over de eerste wereldoorlog. In zijn betoog waren de Duitsers al een soort proto-nazi’s in de periode 1914-1918. De Fransen waren goed, de Duitsers fout. Dat de situatie voor de opkomst van de nazi’s wat genuanceerder was liet Hemingway zien in een reisverslag dat op 19 september 1922 gepubliceerd werd in de Toronto Daily Star. Als gevolg van het vredesakkoord dat de Duitsers na de oorlog opgelegd was (Versailles) zakte de waarde van de mark helemaal in. Wat had dat voor consequenties als je aan de Franse kant van de grens woonde? Hemingway ging kijken en deed er verslag van. Vanuit Straatsburg in de Elzas stak hij de grens over naar het Duitse plaatsje Kehl.
Franse soldaten op Duitse bodem, augustus 1923
De grens, een brug over de Rijn, werd niet door Duitsers maar door Fransen bewaakt. Er waren wel Duitse soldaten. Maar die mochten geen wapens dragen. Hun houding was ernaar. Anders was het met de twee Franse douaniers. De Fransen droegen stalen helmen en geweren met de bajonet erop. Zelfverzekerd liepen ze over de brug. Hemingway wilde wel eens weten wat de rol van de Duitse bewakers van de grens was. “Ze staan er”, kreeg hij als antwoord.
Op Duitse bodem, aldus het verslag, was een fruitstalletje. Een oude vrouw verkocht er appels, perziken en pruimen. Ernest nam vijf appels en betaalde met een briefje van 50 mark. Hij kreeg er 38 terug.
“Een vriendelijke oude heer zag ons de appels kopen. Hij nam zijn hoed af en zei: ‘Neem me niet kwalijk, hoe duur waren die appels?’
Ik keek het wisselgeld na en vertelde hem: twaalf mark. De Duitser glimlachte en schudde het hoofd. ‘Dat kan ik niet betalen. Het is te veel’. De man had vol verlangen naar het fruit gekeken. Ik had er spijt van dat ik hem niets gegeven had. Twaalf mark was die dag voor ons niet meer dan twee (dollar)cent”. Voor hem was het anders. Zijn pensioen was door de snelle waardevermindering van de mark ‘verdampt’. Een dollar, liet Ernest in de krant noteren, was die dag 800 mark waard.
Hemingway liep verder Kehl in. Hij bekeek de prijzen in de etalages. Een pond erwten kostte 18 mark, bonen 16 mark. Keizer Wilhelm II was een paar jaar eerder afgetreden en naar Nederland gevlucht. Toch was ‘Kaiser’ nog steeds de naam van het koffiemerk. Een pond van die echte koffie kostte 34 mark. Voor wie dat niet meer kon betalen was er geroosterd graan – de prijs van een pond ‘Ersatz-koffie’ was toch nog 14 mark. Voor een stenen beker gevuld met bier moest je 10 mark neertellen. “Een dollarcent”, legde Hemingway nog eens aan zijn lezers uit.
Wat waren de prijzen als je uit wilde eten, vroeg Ernest zich af. Hij stapte het beste hotel van Kehl binnen. Daar werd een maaltijd van vijf gangen geserveerd. De prijs: 120 mark. “Vijftien cent in ons geld”. Aan de andere kant van de grensrivier, de Rijn, lagen de prijzen anders. In Straatsburg op vijf kilometer afstand, wist Hemingway, kon je voor een dollar niet terecht als je zo wilde eten.
Het resultaat van de snelle waardevermindering van de Duitse mark liet zich raden. Het was de Fransen niet toegestaan goederen over de grens aan te schaffen en die dan mee naar huis te nemen. Maar ‘uit eten’ was geen probleem. De Fransen kwamen in hordes de grens met Duitsland over om zich te goed te doen aan de lekkernijen. Vooral gebak was in trek. “De Duitsers maken heerlijk taartjes. Met de mark die steeds minder waard wordt kunnen de inwoners van Straatsburg die kopen met het kleinste Franse muntje, de stuiver [‘sou’]. Als de Franse jeugd een Duitse gebakswinkel overvalt eten ze zich helemaal klem. Een stuk taart kost ze maar vijf mark. In een half uur is zo’n winkel helemaal ‘schoongemaakt’.
We bezochten zo’n winkel. Een man in een schort leek de eigenaar te zijn. Een typische mof [‘boche’] met kort haar hielp mee. Het was ontzettend druk in de banketbakkerszaak. Fransen van alle leeftijden en beschrijvingen. Ze vraten zich vol met gebak. Een jong meisje in een roze jurk, zijden kousen, met een aardig gezicht en parels in de oren noteerde alle orders voor fruit- en vanille-ijscoupes. Het leek haar maar weinig te schelen of ze al die orders aankon of niet. Buiten in de stad liepen soldaten. Steeds opnieuw keek ze uit het raam. De eigenaar en zijn assistent leken helemaal niet blij te zijn met al die verkopen. De mark daalde sneller in koers dan ze met bakken konden bijhouden”.
Langzamerhand kwam er een einde aan de dag in het Duitse Kehl. “Arbeiders begaven zich naar de buitenkant van de stad voor voedsel. Auto’s van profiteurs scheurden voorbij. Ze lieten een stofwolk achter. Op de bomen en de voorkanten van de gebouwen lag een steeds dikkere stoflaag. Jonge Franse hooligans vraten hun laatste gebakjes op. Franse moeders veegden de plakkerige monden van hun kinderen schoon.
Aan het eind van de middag staken de Fransen de brug over, naar huis in Straatsburg. Op de brug was het druk. Nieuwe Fransen trokken oostwaarts om in Kehl goedkoop te dineren. Op de brug passeerden ze elkaar. De twee troosteloze Duitse soldaten keken toe. De jongeman die mij op zijn motor vervoerde zei: ‘Zo wordt geld verdiend’”.
Het was december 1922, toen Ernest Hemingway dit schreef. De eerste wereldoorlog tussen de Fransen en de Duitsers was geëindigd in een Frans dictaat. Wat de mensen ten oosten van de Rijn van de binnenvallende Fransen vonden, je kunt het je gemakkelijk voorstellen aan de hand van zo’n reisverslag. De tweede wereldoorlog volgde.
Opnieuw Spanje
Nog voor de tweede wereldoorlog begon was het goed mis op diverse plaatsen. Het begon allemaal met de Wall Street Crash, de financiële crisis in oktober 1929. Wat in Amerika mis ging had gevolgen voor Europa. De tegenstellingen tussen politiek links en rechts liepen op. De middenpartijen konden in heel wat landen nauwelijks meer rekenen op aanhang van de kiezers. Links en rechts vochten het met elkaar uit, onder andere tijdens de Spaanse Burgeroorlog (1936-1939). Rechts werd gesteund door de Duitsers en de Italianen, republikeins links door de communisten van de Sovjet Unie. Zwaar militair materieel werd door beide partijen ingezet.
Ernest Hemingway was er al snel bij toen de Burgeroorlog in Spanje losbarstte. Op 18 maart 1937 deed hij verslag vanuit Valencia aan de Middellandse Zee. Vanuit Toulouse in het zuiden van Frankrijk was hij er heen gevlogen. Onderweg landde hij in Barcelona. “Toen het vliegtuig over het zakencentrum van de stad vloog waren de straten leeg. Het leek wel downtown New York op zondagochtend. Op de grond hoorden we waarom Barcelona er zo rustig uitzag. Een driemotorige bommenwerper had zijn voorraad bommen zojuist op de stad losgelaten. Zeven mensen waren gedood, 34 gewond. Als we een half uur eerder hadden gevlogen hadden we er midden in gezeten”.
Hemingway maakte de Burgeroorlog dus zelf mee. Hij was niet de enige buitenlander. Bevlogen jongelui trokken naar Spanje om strijdend bij te dragen aan de goede afloop. Vergeefs. De troepen van Franco behaalden de overwinning. Tot groot verdriet van de beschaafde wereld. De Spaanse schilder Pablo Picasso maakte furore met een schilderij waarin hij het bombardement van het stadje Guernica door Duitse en Italiaanse bommenwerpers (26 april 1937) uitbeeldde. Picasso vervaardigde het doek in opdracht van de andere partij, de Republikeinse regering, gesteund door de Sovjets. Het was bestemd voor de Wereldtentoonstelling. Die werd vanaf 25 mei 1937 gehouden in de Franse hoofdstad Parijs. Na afloop ging het schilderij ‘op toernee’ door de wereld. ‘Guernica’ werd een symbool voor het militaire fascistische geweld ten opzichte van onschuldige mensen.
Guernica, 1937
Het geweld van de burgeroorlog inspireerde Hemingway tot het schrijven van de roman For whom the bell tolls (1940). Het was het eerste boek van de Amerikaanse schrijver dat ik las. Ik las het, zoals dat heet, in een ruk uit. Vanaf dat moment probeerde ik alles van Hemingway te lezen wat ik onder ogen kreeg.
In ‘For whom the bell tolls’ beschreef Hemingway het optreden van een Amerikaan die aan de ‘goede kant’ meevocht. Maar de schrijver liet ook het betrekkelijke zien van wat goed en slecht was. Beide partijen schuwden het geweld niet, op het land en in de lucht. Eén van de scènes die indruk op me maakte was het verhaal van een ‘kameraad’ van de Amerikaanse strijder in de roman.
In hoofdstuk tien hoorde Robert Jordan, de hoofdpersoon in de roman, hoe de republikeinen een stadje onder controle hadden gekregen. De notabelen, de rijken, waren bijeengedreven in het gemeentehuis. “De fascisten werden in hun huizen verrast. Pablo, die het organiseerde, is heel intelligent maar ook zeer gewelddadig. De vier bewakers schoot hij in koelen bloede dood. Vervolgens riep hij de priester bij zich. Hij gaf hem opdracht de fascisten bij zich te laten biechten en ze de noodzakelijke sacramenten toe te dienen.
Een menigte had zich buiten het gemeentehuis verzameld. Sommige mensen scholden de gevangen genomen notabelen uit, andere waren serieus en vol respect. Er was stevig gedronken. Het gemeentehuis lag hoog op een heuvel. Er was een smal pad. Onder stroomde de rivier.
Pablo organiseerde hoe met de fascisten afgerekend moest worden. Hij verdeelde de mensen van het stadje in twee groepen. Ze kregen dorsvlegels aangereikt. Zoveel als ze hadden kunnen kapen bij de rijke winkeleigenaar. Anderen hadden knuppels in de hand, grote landbouwvorken of wat dan ook. De notabelen werden één voor één naar buiten gedreven. Ze moesten over het pad langs de menigte lopen.
Het duurde enige tijd voor de eerste fascist naar buiten kwam. Dat was de burgemeester. Die moest blijkbaar het voorbeeld geven. Blootshoofd liep hij langs de mannen, de aanhangers van het republikeinse regime. Er leek niets te gebeuren. Hij passeerde twee mannen, vier mannen, acht mannen, tien mannen. Het hoofd omhoog, zijn gezicht grijs, de ogen vooruit, af en toe schichtig om zich heen kijkend. Niets gebeurde. Vanaf een balkon riep iemand: ‘Gebeurt er nog wat? Wat is er aan de hand, lafaards’. Een man beet op zijn lippen. Zijn handen waren wit omdat hij de dorsvlegel zo stevig vast hield. Toen de burgemeester, Don Benito Garcia, voorbijliep gaf hij hem een klap op zijn hoofd. ‘Die is voor jou’, schreeuwde hij. Daarna sloeg hij hem in het gezicht totdat hij neerviel. De moordpartij was begonnen. Een groepje mannen gooiden de burgemeester van de rots naar beneden de rivier in. De man die de eerste klap gegeven had was een pachter, een huurder. Hij en Don Benito hadden een geschil gehad. Hij haatte de burgemeester.
Het duurde even voor de volgende notabele het waagde te voorschijn te komen. Pablo kwam in aktie. De fascist Don Federico liet zijn gezicht zien. Niet vrijwillig. Met een geladen vuurwapen in zijn rug. De boeren dreven eerst de spot met hem, sloegen hem waar ze hem konden raken en gooiden ook hem van boven de rivier in. Zo kwam er snel een einde aan het leven van het groepje voormalige hoogwaardigheidsbekleders. De priester kwam zelf ook aan de beurt. In deze lokale revolutie leefde het proletariaat zich eens flink uit. Pablo, de leider, ging op de grote stoel van de burgemeester zitten. Hij rolde een sigaret voor zichzelf”.
Drie dagen later, is in het lange hoofdstuk te lezen, werd het stadje herveroverd door de ‘slechte partij’.
For whom the bell tolls
Op 1 april 2002 was ik in Spanje. Op deze Paasmaandag maakten Greetje en ik samen met een groep Leidse geschiedenisstudenten vanuit Madrid een uitstapje naar Toledo. Ook die stad lag hoog op een berg. Onder stroomde de rivier, de Taag. Op sommige plekken keek je recht naar beneden. Op dat moment kwamen de beelden zoals Hemingway ze in de roman For whom the bell tolls opgeroepen had, me weer nadrukkelijk voor de geest.
Bij terugkomst in Madrid kregen we de kans een bezoek te brengen aan het ‘Museo Nacional Centro de Arte Reina Sofía’. Een glazen lift, met uitzicht op de verre omgeving, bracht ons naar boven. Daar hing het doek ‘Guernica’ van Picasso. Op de meeste plaatsen in het museum waren nauwelijks of geen suppoosten te bekennen. Behalve op deze plek. Twee mannen hadden zich nadrukkelijk bij het schilderij opgesteld.
De ‘Guernica’ is een van de belangrijkste kunstvoorwerpen van Spanje geworden. Hoewel je nauwelijks kunt zien wat het uitbeeldt. Maar iedereen beseft waar het doek voor staat. Evenals For whom the bell tolls van Ernest Hemingway heeft de ‘Guernica’ grote betekenis gekregen. Het zijn twee belangrijke iconen van de Spaanse Burgeroorlog.
Het woonhuis van Ernest Hemingway
In 1993 haakten de Bee Gees in op de titel van het boek van Hemingway. In dat jaar scoorden ze met het zelf geschreven liedje ‘For whom the bell tolls’. Het bereikte de vierde plaats van de Britse hitlijsten. De drie broertjes Gibb waren neergestreken in het zonnige Florida. Ze hadden veel geld verdiend, vooral door hun muzikale bijdrage aan de film ‘Saturday Night Fever’. De Bee Gees konden het zich veroorloven naar een van de betere plekjes in Miami te verkassen. Florida is de staat van de zogenaamdse ‘snowbirds’, door Ann Murray bezongen in het gelijknamige liedje. Als je het slechte weer wilt ontvluchten en je kunt het je permitteren, zoek je je heil in dit gedeelte van de wereld.
In het voorjaar van 1995 reisden Greetje en ik naar Florida. We logeerden bij Kathy en Mike Vergara in Hobe Sound. Mike was de zoon van ‘Guurtje Ruis’, een achternicht van Greetje. Vanwege de moeilijke economische omstandigheden in de jaren twintig was ze vanuit Beverwijk naar de VS geëmigreerd. Door hard werken kon haar zoon zich een plekje in Florida veroorloven. Vanuit Hobe Sound maakten we tochten door het zuiden van de ‘sunshine state’.
We maakten een reis langs de oostkust naar het zuiden. Als je in Miami arriveerde besefte je goed hoe dicht je bij Havana en het eiland Cuba was. Grote delen van de stad hadden een Spaans karakter. We bekeken een Cisterciënser klooster. Helemaal Spaans. Het klooster was in het jaar 1141 gebouwd in de Spaanse stad Segovia. Dat was geen probleem voor de Amerikaanse krantenmagnaat Hearst (1863-1951). Die kocht het religieuze gebouw in 1925, liet het steen voor steen afbreken en naar de VS overbrengen in 10.751 kratten. In Miami werd het opnieuw in elkaar gezet.
Het kopen van Spaanse en andere Europese kunst was niet ongebruikelijk in die tijd. Een ander gebouw dat we bekeken was ‘Vizcaya’, het domein van James Deering. Het ‘Venetiaanse paleisje’ stouwde de multi-miljonair vol met antiek, open haarden, een orgel, plafonds, tapijten, meubilair, een Romeins altaar, schilderijen en alles was los en vast zat in Europa. In alle hoeken en gaten was wel wat neergezet. Het was één grote bazaar. In 1987 hadden president Reagan en paus Johannes Paulus II elkaar op deze plek ontmoet. En twee jaar vóór ons bezoek was er een bijeenkomst geweest van de OAS, met alle presidenten van het Amerikaanse continent. In de folder werd met enige trots vermeld dat ook de Britse koningin Elizabeth II van de partij was geweest.
Buiten Vizcaya aan het water lagen boten gereed voor een tochtje over het water. Prijs per persoon: $3.75. Maar dan zag je wel wat bijzonders, werd je duidelijk gemaakt. De tocht over water voerde immers naar de achtertuinen van de beroemdheden die op deze mooie plek een onderkomen gevonden hadden, zoals Madonna, Sylvester Stallone en de broers Maurice, Robin en Barry Gibb, de Bee Gees. Die met ‘For whom the bell tolls’ kort daarvoor een hit hadden.
Miami was ook de woonplaats van Gloria Estefan, de zangeres van de Miami Sound Machine. Haar vader was lid van de lijfwacht van de Cubaanse president Fulgencio Batista, totdat die in de revolutie van 1959 door Fidel Castro verdreven werd. Estefan senior nam deel aan de door president Kennedy gesteunde Varkensbaai-invasie (1961). Hij bracht twee jaar in een Cubaanse gevangenis door.
Key West, kaart voor toeristen (1995)
Miami was niet het doel van het uitstapje. Dat was Key West op de uiterste zuidpunt van Florida. Op die plek was het nog maar 170 kilometer varen naar Cuba. Aan het begin van de twintigste eeuw was Key West nog een eiland, op ongeveer 200 kilometer afstand van de kust van het vasteland van Florida. Er waren meer van dat soort eilanden, in een lange rij. Henry Flagler, een meer dan rijke Amerikaan, was bezig Florida als toeristencentrum op de kaart te zetten. Als je al die eilandjes nou eens met elkaar verbond, dat zou wel interessant zijn. Het ging allemaal niet zo simpel, maar na enkele tientallen jaren kwam er een autoweg tot helemaal in Key West, 200 kilometer lang dus. Van eiland naar eiland. Bij wijze van spreken, een autoweg van Den Helder over de waddeneilanden. Op 29 maart 1938 werd de verbinding over de Keys geopend.
Ernest Hemingway voelde zich aangetrokken tot Key West toen het nog een eiland was. In 1928 reisde hij er per boot heen vanaf Cuba. Dat eiland bevond zich immers nog in de Amerikaanse invloedssfeer. Ernest was niet alleen. Pauline Pfeiffer was de naam van zijn tweede vrouw. Op Key West voltooide hij de tekst van een nieuwe roman, ‘A farewell to arms’, over de laatste periode van de eerste wereldoorlig in het noorden van Italië.
Het beviel Hemingway goed op deze plek. Als je de zee op ging kon je grote vissen vangen. Ook het uitgaansleven was de moeite waard. Een rijke oom van Pauline kocht een huis voor het stel. Een onderkomen dat tachtig jaar eerder gebouwd was. Om het verblijf nog te veraangenamen werd in 1937 een zwembad in de tuin aangelegd. Dat kostte maar liefst 20.000 dollar. De schrijver bevond zich in die tijd in Spanje waar de burgeroorlog woedde. Toen hij het bij terugkomst zag haalde hij een muntje uit zijn zak, duwde het in het nog natte cement en riep uit: “Here, take the last penny I’ve got!”.
Het duurde niet lang of Hemmingway was aan zijn derde vrouw toe. Dat was de Amerikaanse journaliste Martha Gellhorn, die evenals hij ter plekke verslag deed van de gewelddadige gebeurtenissen in Spanje. Het boek ‘For whom the bell tolls’ droeg Ernest aan haar op.
Hemingway huis
Vanuit Miami reden Greetje en ik over die bijzondere weg naar Key West. Op diverse plaatsen werd in reclameborden de kreet ‘For whom the bell tolls’ gebruikt. Die kreet moeten de Bee Gees ongetwijfeld ook gezien hebben toen ze zich in deze streek vestigden en de song schreven met dezelfde titel.
Aangekomen in Key West bezochten we het in tact gehouden woonhuis van de schrijver. Ook dat was als een bazar volgestouwd met meegebrachte spullen uit Europa (en andere streken). Ik noteerde: “In het huis medailles uit de eerste wereldoorlog, een vaas van Picasso die gebroken gevonden is, foto’s van Hemingway op de ski’s in Oostenrijk en natuurlijk stapels boeken in alle hoeken en gaten.
Het huis stond bekend om de katten met de zes tenen en ze zijn er nog steeds. Sterker nog: ze hebben de bijbelse opdracht ‘Gaat heen en vermenigvuldigt u’ ter harte genomen. Ze zitten overal, in het huis, in de tuin met urinoir dat Ernest had meegenomen uit de plaatselijke Sloppy Joe’s bar. De gidsen lijken allemaal op de Nobel Prijs-winnaar. In een jaarlijkse competitie wordt uitgemaakt wie daar het beste in slaagt. Zo’n gids brengt ons naar het zout water-zwembad dat Pauline tijdens zijn avonturen in Spanje voor $20.000 liet uithakken. In de grond gemetseld zien we de laatste penny van de schrijver”.
Het bezoek aan het exotische huis heeft ons beïnvloed. Toen we in 1996 een nieuwe badkamer in huis aanlegden kregen we van Tom Landheer een bijdrage in de vorm van een vijf gulden-muntstuk. Dat hebben ook wij ingemetseld.
De ideeën van Ernest Hemingway uitten zich nog op een andere manier. “Tijdens de rondleiding legde de look-alike-gids uit dat de Ernest alleen ’s morgens aan zijn publicaties werkte. Vanuit zijn slaapkamer stapte hij via een overloop (inmiddels verdwenen) iedere ochtend naar zijn werkkamer op de eerste verdieping van zijn tuinhuisje om daar in alle rust zijn verhalen te concipiëren”, legde ik vast. Als hij dan een aantal pagina’s geschreven had kon hij zich de rest van de dag met andere dingen bezig houden.
De les van Hemingway heb ik me ter harte genomen. Toen ik zelf ging schrijven deed ik dat altijd ’s morgens. Dan was je nog fris in het hoofd. Ik doe het nog steeds zo. Altijd. Ook dit reisverhaal is in de ochtenduren geschreven. Bedankt Ernest Hemingway.
Harry Knipschild
8 juni 2012
Clips
Literatuur
William White (red.), By-line Ernest Hemingway. Selected articles and dispatches of four decades, New York 1968
Carlos Baker, Ernest Hemingway. A Life Story, New York 1969
Ernest Hemingway, For whom the bell tolls, Londen 1993 (1940)
'Meer dan 30 gewonden bij stierenren Pamplona', De Standaard, 10 juli 2006
Website van de stad Pamplona, juni 2012
Website van het Ernest Hemingway-huis op Key West, juni 2012
- Raadplegingen: 19712