46 - Naar Kentucky in 1994
Als liefhebber van popmuziek wilde ik op jeugdige leeftijd naar Amerika. Maar om de een of andere reden kwam er nooit iets van om verre reizen te maken. Tot in 1994 reisde ik, behalve een uitstapje naar Gran Canaria, nooit buiten Europa.
Dat veranderde toen ik begin jaren negentig Greetje Suman leerde kennen, een meer dan reislustige vrouw, die bij de KLM gewerkt en veel van de wereld gezien had. In Amerika woonden familie en vrienden. Die had ze regelmatig bezocht, met name in Californië en New York.
Nadat we in 1992/3 tamelijk dichtbij rondgetrokken hadden bood Greetje aan om op het vliegtuig naar de VS te stappen, er een auto te huren, van hotel naar hotel te trekken en onderweg zoveel mogelijk te bekijken wat ons interessant leek. “Vertel maar waar je heen wil”, waren haar woorden, terwijl ze me de kaart van het land liet zien, “zoek maar uit”.
In alle eerlijkheid had ik er geen idee van hoe groot het continent wel was. In drie weken tijd (van 25 juni t/m 16 juli) kon je er toch wel een groot gedeelte van zien, zo leek het. Bijvoorbeeld helemaal in het noorden landen, naar de grote steden, dan even doorreizen naar Memphis om dan vanuit Florida terug naar Nederland te vliegen.
Kentucky
Al snel werd me duidelijk gemaakt dat je die tocht alleen kon maken als je onderweg niets hoefde te zien. En dat was nu juist wél de bedoeling. Kortom, we moesten ons grote beperkingen opleggen, anders gezegd: een keuze maken. Om die reden besloten we die eerste keer naar Washington te vliegen en van daaruit Virginia, West Virginia en Kentucky te verkennen.
Kentucky riep bij mij een positief gevoel op. Dat was de thuis-staat van de Everly Brothers. De song ‘Kentucky’, vertelde Don Everly in 1968 tijdens een aankondiging, was een van de eerste liedjes die het duo, samen met hun ouders, als de Everly Family gezongen hadden: “Kentucky, you are the dearest land outside of heaven”. Hun versie was te vinden op het album ‘Songs our daddy taught us’ (1958), een van de eerste albums die ik ooit gekocht had. Kentucky had, mede daardoor, iets magisch, iets dat me aantrok om er heen te gaan.
Greetje vond het prima.
Van Washington naar Kentucky
Na een lange vlucht sliepen we de eerste nacht in het Best Western-hotel van Manassas (Virginia), niet ver van de plek waar de eerste veldslag had plaatsgevonden tijdens de Amerikaanse Burgeroorlog (Battle of the Bull Run, 21 juli 1861). We bezochten er onder andere de plek waar Stonewall Jackson het afvallige zuiden aan een overwinning hielp. Maar ook het plaatselijke station. Daar had Stephen Stills met zijn groep Manassas voor de hoes van een dubbelalbum geposeerd toen hij na de elpee ‘Déjà Vu’ (met David Crosby, Graham Nash en Neil Young) zijn eigen groep onder die naam lanceerde.
Na een stuk van Virginia verkend te hebben staken we door naar West Virginia om er eveneens rond te kijken (hier kun je erover lezen). Over de Interstate Highway 64 gingen we vervolgens langs de Kanawha-rivier, langs Huntington, en namen ten afscheid van die staat nog een Amerikaans soft-ice in Ceredo, waar we aan de ingang van het stadje een bord vonden: ‘Home of country music star Kathy Mattea”.
In het verslag van die reis merkte ik op: “Ik kan me zoiets bij ons moeilijk voorstellen: onder het bordje 50 in Maastricht ‘Hier woont onze hitzanger Benny Neyman’ – of in Rotterdam: ‘Zanger Cock van der Palm is hier opgegroeid; als je auto verkeerd geparkeerd staat, wordt hij weggesleept’”.
Aankomst in Kentucky
We belandden die dag, 1 juli, in Frankfort, de hoofdstad van Kentucky, die zich de ‘Bluegrass State’, noemt, de staat van de bluegrass, en dus ook van de bluegrass-muziek, muziek van weleer Bill Monroe, Lester Flatt & Earl Scruggs, Stanley Brothers, Rusty en Doug Kershaw. Opnieuw vonden we een onderkomen in een Best Western-hotel (Parkside Inn).
In die dagen maakte ik voor het eerst mee dat in de VS alles veel groter was, groter moest zijn, dan in Europa. Als je een ijsje kocht, kreeg je bijvoorbeeld een hoge toren van ijs op je hoorntje. In de supermarkt kon je gratis een enorme zak met ijsblokjes voor de koeling meenemen. Twee zakken mocht ook. “Is one bag enough?” was er in grote letters afgedrukt. De VS was een raar land voor een Nederlander als ik, die er voor het eerst kwam.
Uit eten was ook een belevenis. In Frankfort, dicht bij het hotel, stapten we een echte Kentucky Fried Chicken binnen: “Eat as much as you can!” Zoveel eten als je maar wilt. En zoveel cola drinken als je op kan (Drink as much as you can)…
Colonel Sanders, uitvinder van de Kentucky Fried Chicken, was op het idee gekomen om stukjes kip van een laag paneermeel te voorzien. Het was een succes dat de hele wereld veroverde. Toen we een paar jaar later (1996) door het centrum van Peking liepen, vonden we dichtbij het Plein van de Hemelse Vrede ook zo’n zaak. Sanders was in de Chinese hoofdstad wel met ‘Chinese ogen’ uitgebeeld.
Opvallend was hoe makkelijk je met Amerikanen in contact kwam. We raakten in gesprek met een plaatselijk echtpaar, Catherine en Claude Lee, die ons ‘alles’ over de omgeving wilden vertellen. Catherine raadde ons aan de KFC van Shelbyville te bezoeken – daar stond de weduwe van de kolonel zelf nog achter de balie. Zeker de moeite waard was de Cracker Barrel in Lexington of Georgetown, een restaurantketen met traditionele recepten.
Catherine, die we nooit eerder gesproken hadden, bleef doorgaan met adviezen geven. We werden bovendien uitgenodigd om hun kippenren te komen bezichtigen. We waren van harte welkom. Voor we het wisten scheurde ze een strookje met naam en adres (144 Myrtle Avenue, Frankfort) af. Daarop tevens een telefoonnummer, dat we konden bellen in geval van nood. Greetje zag dat het een stomerij was.
Kolonel Sanders
2 juli 1994 in Frankfort en omgeving
Wat hadden we het goed getroffen in deze Best Western. ’s Morgens ontbijt op bed. Op de televisie de finale van het dames-enkelspel op Wimbledon. In Londen was het twee uur in de middag. Martina Navratilova ging strijdend ten onder in haar laatste grote gevecht. Tijd om na de intensieve verkenning van Virginia en West Virginia een wasje te doen. Alles wat wit was, kreeg nu de toepasselijke kleur ‘Kentucky blue’.
Tijd ook om eens wat bij te komen in het zwembad van het hotel. De zon scheen onbelemmerd en bracht de temperatuur naar 92 graden Fahrenheit (33 graden Celsius). In de krant (U.S.A. Today, die je gratis mee kon nemen in het hotel) las ik dat Percy Sledge (1940-2015), de zanger van ‘My Special Prayer’ en ‘When a man loves a woman’ 230.000 dollar aan inkomsten voor de belasting verzwegen had. Niet voor niets luidde de kop van het artikel: “When a man evades his taxes”.
Dat soort streken moest je in de VS niet uithalen. Heel wat mensen kwamen achter de tralies terecht, werd bij die gelegenheid duidelijk. In de krant een foto van de sterk verouderde tv-predikant Jim Bakker, die uit de gevangenis ontslagen was, maar nog een half jaar in een inrichting moest werken. Nederland haalde de kolommen van de Amerikaanse krant door met voetbal van Ierland te winnen. Het belangrijkste nieuws die dag was de rechtszaak tegen football-ster O.J. Simpson, die dag in dag uit op televisie gevolgd werd.
Versailles - Maastricht
Van een dagje bijkomen aan het zwembad kwam niet veel terecht. Enkele dames, met wie we in gesprek raakten, maakten ons enthousiast voor de omgeving. Er kwamen zoveel goede ideeën op ons af dat het zonde zou zijn om aan de pool te verbranden.
Weldra waren we op weg naar het stadje Versailles, dat in de VS werd uitgesproken als ‘vurseejl’ of ‘for sale’. Er bevond zich een Antique Mall oftwel een ‘antique lover’s paradise’ – een winkel waar diverse eigenaren hun waren hadden uitgestald. Ik werd er gefacineerd door The Arms of Krupp, een boek van historicus William Manchester, een van mijn favoriete auteurs in die tijd.
Greetje, liefhebster van kristal, porselein en aardewerk, deed een andere ontdekking. Ze vond een antiek aardewerk kommetje. Toen Greetje het omkeerde zag ze dat het vervaardigd was door de Sphinx in Maastricht. Hoe zou dat in het verre westen, in Versailles, gekomen zijn, vroegen we ons af. Jammer dat zo’n kommetje niet kon praten! Over een moeilijk leven in Maastricht? Een reis naar Rotterdam? Een lange tocht op een (stoom)boot naar Amerika? Een strenge keuring op Ellis Island? Een gevaarlijke tocht met een huifkar naar het westen, naar Kentucky?
Het kommetje wisselde meteen van eigenaar. We namen het mee terug naar Nederland. Het kreeg een plekje in Oegstgeest, tot op de dag van vandaag.
Onderkant van kommetje, gekocht in Kentucky (Versailles)
Paarden
Die eerste reis naar Amerika was voor mij één grote ontdekkingstocht, de kennismaking met een totaal andere cultuur. Dat bleek nog eens toen we in de huurauto van Versailles over de Bluegrass Parkway naar Lexington reden. Van een afstand namen we een soort bijzondere woningen waar, met drie torentjes naast elkaar boven een langwerpige ruimte. Het leken wel kleine paleizen.
Het bleken de onderkomens te zijn van paarden. Hier woonden de volbloed-paarden uit Kentucky, de race horses die vermogens waard waren en de goklust bevorderden. In een folder, die je overal mee kon nemen, kon je lezen: ‘Horses – a bluegrass tradition’.
“The fertile, picturesque farmland of the bluegrass attracted settlers fond of livestock, and horses in particular. Many were from the manor traditions of Virginia. Coming to Kentucky, they kept the traditions of the hunt club, steeplechase and racing.
Frontiersmen challenged each other to a race down a stretch of trail long before Kentucky became a state [1792]. One of the laws, passed in 1775 by the Boonesborough Assembly, the first legislative body west of the Alleghenies, concerned horse breeding. The first thoroughbred was brought to Lexington in 1779, the same year the Kentucky Jockey Club was formed. By 1870 Lexington had the first designated race path on the frontier.
Today, Kentucky’s world of horses translates into a multi-billion-dollar [! HK] industry. The six county area in and around Lexington has the world’s greatest concentration of thoroughbred breeding farms. More thoroughbred foals are produced here than any other state”.
Onverwacht waren we in een uiterst welvarende streek terecht gekomen, de streek van The Red Mile en Keeneland. Tientallen paardenboerderijen strekten zich langs de horizon uit. Paarden zagen we evenwel niet of nauwelijks.
Keeneland had een gigantisch parkeerterrein voor gigantische auto’s, honderden stallen voor de race-paarden, faciliteiten voor peperdure evenementen. De weelde straalde op je af. Maar toen wij er waren, was het stil. De racebaan voor paarden werd met met water bespoten voor een volgende spannende dag, waar met grote bedragen gegokt zou worden op de snelheid van de paarden. Op 14 juli 1951 werd hier het paard Citation verkocht voor meer dan één miljoen dollar.
paarden voor hun paleis
Cracker Barrel
Op advies van het echtpaar Lee dat we de vorige dag ontmoet hadden, begaven we ons naar de Cracker Barrel in Lexington. Het restaurant deed qua sfeer een beetje aan Van der Valk denken. Eten uit grootmoeders tijd, ouderwetse versieringen aan de muur. Zeer druk, zeer efficiënt. Er was een wachttijd van een half uur. Op verzoek gaf ik mijn naam in gewoon Nederlands op: ‘Knipschild’. Daarna namen we in het zonnetje op een schommelstoel plaats, buiten op een terras in het zonnetje.
Na korte tijd werd mijn naam bijna feilloos omgeroepen. Binnen kon je tussen de souvenirs snuffelen. Bij de maaltijd met echte gerechten uit Kentucky, ‘burgoo’ (stoofpot) en ‘sugar cured ham’ (een schijf zoute ham) werd in deze keten geen alcohol geschonken.
Als je bier wilde drinken kreeg je rootbeer gepresenteerd, alcoholvrij. Ook elders in de streek was alcohol taboe. We bevonden ons in het imperium van de gebroeders Pepsi en Coca.
Cracker Barrel, Lexington
Avond op het oude kerkhof: Daniel Boone
Van uitrusten op deze eerste dag in Kentucky was weinig terecht gekomen. Greetje en ik gingen juist door op onze ontdekkingstocht.
In het halfdonker brachten we een bezoek aan het oude kerkhof van Frankfort, vernoemd naar ene Stephen Frank, die in de achttiende eeuw door ‘native Americans’ (indianen) gedood was.
In het reisverslag schreef ik: “Op een mooie plek had je uitzicht op het capitool van Kentucky. Hier vonden we het grafmonument van Daniel Boone en zijn vrouw Rebecca. Boone was de man die vanaf 1767, toen hij door de Cumberland Gap trok, door Kentucky gezworven heeft. In het bluegrass-gebied heeft hij vanaf 1769 twee volle jaren gezeten. Zijn naam en afbeelding kwam je in Kentucky werkelijk overal tegen.
Echtgenote Rebecca heeft veel kinderen ter wereld gebracht, ook in de periode dat Boone tussen de indianen zat. Samen met Daniels broers vormde ze een hechte familie.
In 1820 werd Daniel Boone begraven in Defiance, Missouri – 25 jaar later, in 1845, trok stad en land uit voor de herbegraving in Frankfort. Volgens geruchten was het slechts een gedeelte van zijn stoffelijk overschot.
Meer beroemdheden lagen er ter aarde – zestien gouverneurs, onder wie William Goebel die vermoord werd en daarom met een standbeeld herdacht werd. En ook Richard M. Johnson, vice president onder de ‘Nederlander’ Martin Van Buren. Gloednieuw was een groot plakkaat voor de Kentucky-strijders en -slachtoffers in de recente Golfoorlog. Presley O’Bannon was de eerste Amerikaanse soldaat die de Amerikaanse vlag op vreemde bodem plantte. Dat was op de kust van Noord-Afrika, waar het Amerikaanse leger begin negentiende eeuw in actie kwam tegen de Barbarijse piraten. Ook zijn graf vonden we die avond in Frankfort”.
Graf van Daniel Boone
Bardstown, 3 juli 1994
We hadden de smaak te pakken en wilden niet veel tijd meer verspillen aan het zwembad van het hotel. Even in de lobby kijken naar een stukje van de Wimbledon-finale Sampras-Ivanisevic en daarna op pad om zoveel mogelijk van de omgeving te zien.
Over de Bluegrass Parkway dus naar Bardstown. Voor we het goed en wel in de gaten hadden, bereikten we ‘My Old Kentucky Home’, een huis uit 1818, met dertien ramen aan de voorkant, dertien treden op iedere trap, dertien spijlen op iedere railing, muren die dertien inch dik waren en plafonds dertien voet hoog.
Het huis was een ode aan de dertien oorspronkelijk Amerikaanse staten, die zich op 4 juli 1776 onafhankelijk van Londen verklaard hadden. De Amerikaanse songwriter Stephen Foster (1826-1894) raakte er tijdens zijn bezoek in 1852 zo geïnspireerd door dat hij er een lied over maakte: ‘My Old Kentucky Home’, dat in 1923 formeel uitgeroepen werd tot volkslied van de staat Kentucky.
Hier in Bardstown werd sinds 1959 avond aan avond een musical over het leven van Stephen Foster opgevoerd.
Het stadje met zo’n tienduizend inwoners bleek nog meer bijzondere gebouwen te huisvesten. Een ervan was de St. Joseph Proto-Cathedral (1823) op de Stephen Foster Avenue, een van de oudste katholieke kerken in de VS en kort voor onze komst voorzien van airconditioning.
In het verslag van de reis noteerde ik: “De Benedictijn Joseph Flaget (1763-1850) had in 1792 uit Frankrijk kunnen vluchten nadat daar de revolutie uitbrak. Van de bisschop van Baltimore kreeg hij het verzoek om in de wildernis een bisdom te stichten. Dat liep van Detroit in het noorden tot New Orleans in het zuiden. Met een aantal priesterstudenten trok hij over de Alleghennies, met een boot over de Ohio-rivier en vanuit Louisville met een kar naar Bardstown, waar acht katholieke gezinnen woonden.
In de kerk zagen we tot onze grote verbazing schilderijen van Velazquez, Murillo, Jan van Eyck en Antoon van Dyck, hoewel daar weinig van te zien was. De doeken waren helemaal bruin van het vuil en dat ondanks een grote schoonmaak in de jaren vijftig. Al deze doeken, een verguld tabernakel, een massieve klok en andere kostbaarheden waren geschenken van koningen en pausen – een staaltje public relations van de bisschop.
Flaget had leden van het eveneens gevluchte Franse koningshuis, de latere koningen Karel X (r. 1824-1830) en Louis Philippe (r. 1830-1848) over de Mississippi tot in Cuba achterna gereisd, nadat ze in Bardstown gelogeerd hadden.
We bekeken de pilaren van de kerk (populierenhout met pleister er overheen), de hoeksteen van 1816 en het elfde gebod: ‘Gij zult niet parkeren voor de garage van de kathedraal’”.
In het stadje raakte je bijna niet uitgekeken. Ik noteerde: “In Spalding Hall, het plaatselijke museum, werd vooral aandacht besteed aan de bourbon-whiskey die uit deze omgeving afkomstig was. In de jaren 1920 (jaren van de ‘drooglegging’) hebben zich hier heel wat drama’s afgespeeld.
Onder een portret van George Washington speelde Greetje onvervaard ‘Beautiful Dreamer’ van Stephen Foster op een echte Steinway. In de collectie vonden we de hoed van Jesse James (1847-1882), die samen met zijn broer Frank heel wat schurkenstreken in de regio had uitgehaald.
De gevangenis van Bardstown was in 1987 omgebouwd tot ‘Jailer’s Inn’, een luxe bed & breakfast huis, waar je tegen een vergoeding van 85 dollar een nacht achter de tralies kon slapen in kamers met een eigen jacuzzi.
Ernaast, eveneens in de Stephen Foster Avenue, vonden we de voormalige postkoets-pleisterplaats Old Talbott Tavern, waar sinds de bouw veel beroemdheden gelogeerd hadden, onder wie Daniel Boone en Abraham Lincoln (dichtbij geboren, in Hodgenville), Stephen Foster, generaal George Rogers Clark, Washington Irving, bioloog John Audubon. In deze herberg zouden Louis Philippe en Karel X de muren van hun kamer zelf beschilderd hebben. Jesse James had er gaatjes in geschoten”.
Whiskey
Op deze dag, 3 juli 1994, waren we nog lang niet uitgekeken. In de buurt van Bardstown waren heel wat bourbon-whiskey bedrijven gevestigd. Wij arriveerden bij Jim Beam’s American Outpost, onderdeel van het American Brand-concern, waar we met behulp van een video rondgeleid werden door meester distilleerder Booker Noe II (1929-2004), een kleinzoon van Jim Beam. Noe legde uit hoe belangrijk de vaten waren, waar het destillaat enkele jaren in bewaard werd. De vaten werden van binnen met vuur bewerkt zodat er een laag houtskool kon inwerken op de nog volledig doorzichtige substantie. Daardoor kreeg de bourbon kleur en smaak.
Fort Knox
En door gingen we om zoveel mogelijk van Kentucky te zien. Even hielden we halt bij Fort Knox, waar het Amerikaanse goud sinds de jaren dertig opgeslagen lag. Het gigantische complex was geen toeristische attractie. Er komen was geen probleem. De legerbasis was opvallend toegankelijk. Een bewoner legde ons uit hoe we tot een afstand van vijftig meter konden geraken. Maar een rondleiding zat er niet in. Een officieel bord van de Amerikaanse regering liet weten dat het ‘by law’ verboden was ons binnen te laten. Via een camera werden we nauwlettend in de gaten gehouden.
Louisville
Louisville, vernoemd naar de Franse koning Lodewijk XVI, die de Amerikanen geholpen had bij hun revolutie, maar niet veel later tijdens de Franse revolutie onder de guillotine terecht kwam, was de eerste grote stad, waar we deze vakantie in terecht kwamen. Vóór het binnenkomen reden we eerst over de Dixie Road nog vele kilometers langs tankstations, McDonalds, Shoney’s, Hardee’s, Tacobells, Burger Kings en soortgelijke junkfoodzaken, door een zwarte, wat minder fraaie buurt, waar Greetje veiligheidshalve de deuren van binnen sloot.
Wereldkampioen zwaargewicht boxer Cassius Clay (1942-2016, alias Muhammad Ali) was een beroemde telg van Louisville en maakte tijdens zijn leven al mee dat wij over de Muhammad Ali Boulevard in de richting van de Ohio rivier reden. We kwamen boven de rivier uit waar de raderboot Belle of Louisville uit 1914 voor anker lag. Langs de Ohio hielden we halt bij een heldhaftig standbeeld van George Rogers Clark, stichter van de stad en een verwoed vechter tegen indianen en Fransen. Over de brede rivier keken we uit naar de staat Indiana en een drijvende fontein die 100 meter omhoog spoot, aan een rijke sponsor bijna 3 miljoen dollar gekost had en in het donker verlicht werd met de Franse lelie.
George Rogers Clark in Louisville
In Shelbyville, ten oosten van Louisville, moest het restaurant zijn waar Claudia, weduwe van KFC’s Colonel Sanders haar eigen Kentucky Fried Chicken bleef runnen. Na de nodige omzwervingen vonden we de enige KFC, die er in Shelbyville moest zijn, maar géén weduwe.
Fourth of July 1994
Ook op de Independence Day in Amerka, met parades en vuurwerk, wilden we zoveel mogelijk zien en meemaken. Steeds moest je keuzes maken. Zo hadden we het geboortehuisje van Abraham Lincoln laten schieten, misschien wel voor altijd.
We stapten in de huurauto en gingen op weg naar Danville (Boyle County), een van de oudste plekjes waar Daniel Boone en zijn pioniers terecht kwamen toen Kentucky nog een stuk van Virginia was. In Danville ontstond in 1785 een bestuurscentrum, schreef ik in het reisverslag. “Dat was zo verschrikkelijk ver van de regering in Williamsburg verwijderd dat de burgers de behoefte gingen voelen er hun eigen politiek te bepalen.
Danville
Binnen vijf jaar hadden ze hun eigen staat, de vijftiende, met hun eigen constitutie. Isaac Shelby was de grote drijfveer en hij zou tevens de (eerste) gouverneur worden van ‘The Commonwealth of Kentucky’. Op een standbeeldenreeks op Constitution Square, waar de oude houten gebouwen uit de begintijd waren nagebouwd, was Isaac Shelby uitgebeeld als de leader, de patriot, de soldier, de politician, de first governor, de fifth governor, de alles. Hij stond zo’n beetje rechtstreeks onder het opperwezen.
In het Watts-Bell House op het pleintje belandden we bij de historical society. Toen mevrouw Jones ontdekte dat we in meer geïnteresseerd waren dan een snel rondje door het gebouw, sloot ze het pand zowaar af voor eventuele andere toeristen en gaf ons een privé rondleiding van ruim een uur. Dat was toch wel buitengewoon! Ze liet ons een oude kaart van Virginia uit het bezit van Jefferson zien, de oorspronkelijke bouwplattegrond van Danville, een brief van politicus Henry Clay, een echte goudzoekersschaal, een hoepelrok met baleinen en een jurk gemaakt van zwarte kant die een soldaat uit Vietnam had meegebracht.
Aan de overkant van het pleintje was het Ephraim McDowell-huis, een soort Boerhaave-kliniek. Op kerstmis in het jaar 1809 meldde zich hier ene Jane Todd Crawford. Ze dacht dat ze in den blijde was, maar de opzwelling van haar buik was een tumor van een kilo of tien. Zonder verdoving werd het probleem in 25 minuten verwijderd, terwijl de patiënte zich onledig hield met het zingen van psalmen en het citeren van interessante passages uit de Schrift. Zo werd het ons in elk geval hier duidelijk gemaakt.
Een wandeling door het stadje bracht ons naar het oude courthouse uit 1860. We genoten van de prachtige parkeermeters met het hoofd van een paard, we ontdekten hoe eenvoudig het was om in de ‘wildernis’ even 50 dollar uit de muur te trekken; we kwamen er pas later achter dat de bank van Greetje daar tien gulden voor in rekening bracht”.
Fort Harrod
Tussen de velden door reden we naar Fort Harrod, een kopie van een houten fort dat in de jaren zeventig van de achttiende eeuw gebouwd werd door 32 pioniers die onder leiding van James Harrod naar het westen getrokken waren. In uitgeholde boomstammen waren ze vanuit de Monogahela in Penssylvania de rivieren af komen varen tot de monding van de Kentucky-rivier, en daarna nog eens honderd mijl naar een plekje, dat in 1994 bekend stond als Harrod’s Landing.
In het reisverslag van dat jaar schreef ik: “De Shawnee indianen zaggen het allemaal met lede ogen aan. Ze deden diverse pogingen om de eerste blanke nederzetting ten westen van de Alleghennies van de kaart te vegen.
In Harrodstown, dicht opeen gepakt, was het eerste schooltje, de eerste rechtbank, het eerste koren, hier werd de eerste blanke bleekgezicht ten westen van de Alleghennies geboren. Daniel Boone en Michael Stoner zijn hier geweest om de bewoners voor de indianen te waarschuwen. Volgens de verhalen was Daniel Boone zo enthousiast over het fort dat hij er nog een blokhut gebouwd heeft. Reverend John Lythe (Church of England) kwam voor het winnen van zieltjes, maar de indianen hebben de geestelijk leider van de wildernis gescalpeerd, in die tijd een niet ongebruikelijke oplossing.
We zagen de kamer van waaruit George Rogers Clark zijn campagnes uitdacht tegen de indianen aan de overkant van de Ohio-rivier. Hij legde daarmee de basis voor een verdere blanke expansie. Het was president Franklin D. Roosevelt die in 1934 een monument onthulde – een ode aan Clark en de pioniers die het westen veroverd hadden”.
Fort Harrod
Shakers
Niemand heeft Greetje en mij er ooit van beschuldigd dat we die paar dagen in Kentucky in ledigheid hadden doorgebracht. En dat was ook niet zo. We waren besmet met het ontdekkingsvirus.
Niet ver van het fort vonden we de ‘historic Shaker village’ Pleasant Hill, in 1805 gesticht. In dat tijdperk (Franse Revolutie) was er bij menigeen een opleving van religieuze gevoelens, de ‘Second Great Awakening’.
Na het bezoek aan het Shakersdorp schreef ik: “In Manchester, Engeland, woonde Ann Lee, stichter van de Shakers. Ze had vier kinderen verwekt, maar ook weer verloren. Dat gaf haar een vervelende nasmaak voor alles wat met sex te maken had, zo stond te lezen in het boek Sekten in Amerika van Marlise Ruthven.
In 1774 kwam Ann naar Amerika en zette een aantal kolonies op, waarin de bewoners op celibataire manier, als broeders en zusters, met elkaar omgingen. Sterker nog, zo werd ons in Pleasant Hill verteld, mannen en vrouwen mochten elkaar überhaupt niet aanraken, zelfs niet spreken – behalve eenmaal in de week gedurende een half uur, en dan nog onder begeleiding en over een van te voren vastgesteld onderwerp.
De bewoners mochten evenmin met de buitenwereld contact hebben. Alles wat ze hoefden te weten konden ze lezen in een krant die centraal en door de Shakers gemaakt werd. In elk Shakers-dorp van zo’n vijfhonderd mensen was er iemand die met speciale permissie van hogerhand de Shakers-goederen (o.a. borstels) te koop aanbood aan omwonenden”.
We waren in een bijzondere wereld terecht gekomen. “Mannen en vrouwen, gelijkwaardig in de Shaker-gemeenschap, woonden wel in dezelfde huizen. Die huizen waren in twee gedeeltes verdeeld. In de grote eetzaal bleef de ene groep keurig links, de andere rechts. Alle bezit was gemeenschappelijk.
De Shakers liepen in schoenen, waarbij geen onderscheid tussen links en rechts gemaakt werd. Om de zoveel dagen wisselden ze die aan hun voeten, zodat ze gelijk opsleten. Slapen deden ze uiteraard gescheiden, op slaapzalen. Greetje vroeg of deze regels aantrekkelijk waren voor homo’s. Een verontwaardigde conservatieve gids legde haar uit dat die er in die tijd nog niet waren. Het was immers een hedendaagse ‘uitvinding’.
De gids legde uit dat er zich in de negentiende eeuw tal van Shakersdorpen bevonden in de VS. De Shakers waren zeer inventief. Aan de lopende band deden ze uitvindingen: platte bezem, cirkelzaag, watercloset en allerlei agrarische apparaten.
Er was altijd wel honger. Wie niet te eten had voelde zich aangetrokken, bekeerde zich tot de Shakers. Ook weeskinderen kwamen bij de Shakers terecht. Als de ellende groot genoeg was, groeide de bevolking van zo’n dorp vanzelf. Op één uitzondering na, in Sabbath Day Lake (Maine), waren de oospronkelijk gemeenschappen verdwenen. Pleasant Hill had al in 1910 het loodje gelegd”.
Door in Kentucky rond te reizen kwamen Greetje en ik op bijzondere plekken, beseften we steeds meer.
Pleasant Hill
Muziek op de Fourth of July
Het liedje ‘Kentucky’, gezongen door de Everly Brothers, had Greetje en mij naar de Bluegrass-staat gebracht. Op die vierde dag in juli hoorde ik die muziek voor het eerst in levende lijve uitvoeren. Een groepje muzikanten, banjo (five string), basgitaar, gitaar – klein maar fijn. Het was genieten op een veldje bij de Kentucky-rivier. Voor het aanwezige publiek een stuk minder of misschien wel helemaal niet. De jonge banjospeler, echt heel goed, kreeg de handen nauwelijks op elkaar. Na een half uur prima bluegrass stapten de muzikanten op en verdwenen uit het zicht – zonder toegift, zelfs zonder applaus.
Nadat de artiesten vertrokken waren, was het tijd voor het draaien van grammofoonplaten. Geen muziek die aan de Shakers zou kunnen denken (‘Shake, rattle & roll’ van Bill Haley) maar ‘Let’s go to the hop’ van Danny & the Juniors. “Daar gingen de schoentjes met metalen versteviging. I was born to clog. Classic clogging. I love clogging”. Je kont de kreten lezen op t-shirts en sokken. Ze noemden zich de Sundance Group en dansten op ouderwetse country-muziek. Het was gezellig voor jong en oud, professor en bouwvakker”.
Het grote feest van 4 juli vond plaats op de paarden-racebaan The Red Mile, stampvol grote Amerikaanse auto’s en mensen. Het was een hete avond, het softijs smolt bijna vanzelf. In de aanbieding waren t-shirts met opdruk ‘Hooray for the red white and blue/Fourth of July 1994 festival/ Lexington, Kentucky’. Er was een popconcert van Radney Foster, een moderne country zanger uit de omgeving. Ik had niet eerder van hem gehoord, maar hij scheen grote hits op zijn naam te hebben. Vooral ‘Nobody wins’ (1992). Hij liet zich begeleiden door professionele muzikanten zoals steel-gitarist Jimmie Crawford, die ook op platen van Dolly Parton aanwezig was.
Hele families met soms zeer jonge kinderen hadden zich geïnstalleerd. Daartussen ook een moslim-stel – de man in zijn gewone kloffie, de vrouw in de hitte volledig gekleed, zodat je het al warm kreeg als je er naar keek. Om tien uur barstte het vuurwerk op zijn Amerikaans los. Nog meer kleur, nog meer tegelijk, nog harder, nog sneller dan bij ons.
Vertrek uit Kentucky
Alvorens verder te reizen bezochten we het bestuurscentrum in Frankfort. In deze stad was er niet één maar twee capitolen. In het ene stonden we meteen tegenover een monument voor Colonel Sanders, de oprichter van de Kentucky Fried Chicken. Hij werd er geroemd als de man ‘who put Kentucky on the map of the world’.
Tussen de muurschilderingen door met scènes uit het leven van Daniel Boone en van het verdrag van Sycamore Shoals, dat met de Cherokees gesloten werd om het land van Kentucky wettelijk in handen te krijgen, tussen de beelden van Ephraim McDowell, Jefferson Davis, Lincoln en Henry Clay genoten we nog een keer van het mooie interieur van het gebouw.
Het oude capitool, afkomstig uit 1830, was al het derde gebouw. De eerste twee ‘capitolen’ waren eerder afgebrand. Binnen hoorden we dat het altijd spannend was geweest waar de hoofdstad van Kentucky zou komen. Frankfort was economisch niet zo’n belangrijke stad. Maar hier werd toch de overwinning behaald omdat er voldoende spijkers voorhanden waren – een schaars product in die tijd in deze omgeving.
In dit oude capitool, werd ons duidelijk gemaakt, was iets zeer spectaculairs gebeurd. De lichamen van Rebecca en Daniel Boone werden vanuit Missouri overgebracht naar Frankfort om herbegraven te worden. Ze lagen hier opgebaard en trokken 15.000 bezoekers, drie keer zoveel als er toen inwoners waren.
De gids vertelde ons trots van Henry Clay, die op deze plek zijn grote redevoeringen had gehouden, voor de vuist weg en overweldigend. Later las ik in They also ran (van Irving Stone), dat het bij Henry Clay niet ging om wat hij zei, maar hoe hij het zei. Hij kon de meest tegengestelde meningen op een fantastische manier naar voren brengen.
We liepen langs schilderijen van George Washington, Daniel Boone, de Franse vrijheidsstrijder markies de Lafayette, die Matthew Jarris Jouett portretteerde tijdens zijn bezoek in 1825, We zagen de beelden van Henry Clay en zijn tegenstander Andrew Jackson, enzovoort enzovoort.
Daniel Boone in capitool van Frankfort
Vertrek met muziek
Alvorens Kentucky te verlaten hadden Greetje en ik nog een laatste ervaring. Ons oog viel op radiostation 104.9 FM, dat vanuit de eerste verdieping van een kantoorgebouwtje contemporary rock uitzond. Je kon er gewoon binnenlopen, Een DJ leidde ons door het pandje. Hij kon nauwelijks geloven wat ik hem vertelde over mijn ervaringen bij radio Veronica, met name hoe populair de zeezender wel was. Een paar miljoen luisteraars soms, dat was voor hem onvoorstelbaar.
Terwijl we een praatje maakten, stond de nieuwslezer klaar om live de lucht in te gaan. Ongemerkt hield ik hem van zijn werk af. ‘Layla’ van Derek & the Dominos (met Eric Clapton) in de hoofdrol was hier bij het radiostation in de hoofdstad van Kentucky te horen op 5 juli 1994. Geen Everly Brothers dus. Wij stonden weldra weer buiten in de zon. Ons reisvirus bracht ons naar een nieuwe staat: Tennessee.
Harry Knipschild
29 mei 2021
Clips
* Pioniers
- Raadplegingen: 7195