387 - Wolfman Jack in de buurt (augustus 1975)
Vanaf de negentiende eeuw werden de communicatiemiddelen in technisch opzicht steeds beter – door uitvindingen als de telegraaf en de telefoon. Radio was een volgende stap. Vanuit één plek kon je zonder snoeren ver weg gehoord worden. Hoe sterker de zender, hoe beter en verder was je bereik.
In Europa bemoeide de overheid zich behoorlijk met de uitzendingen. Pas door de ondernemers van de VRON, de Vrije Omroep Nederland (Veronica), kregen particuliere Nederlanders gedurende enkele jaren de kans om buiten de territoriale wateren via de ether potentiële luisteraars te bereiken. Er moest nieuwe wetgeving gemaakt worden om dat te verhinderen. Tot de komst van de satellieten in de ruimte hadden de Europese overheden opnieuw het monopolie.
Radiouitzendingen vanaf de Mexicaans-Amerikaanse grens
In de Verenigde Staten was er daarentegen alle ruimte voor het opzetten van radiostations, zowel voor het gesproken woord, muziek als reclameboodschappen. Maar er was een maximum aan het vermogen van de zenders: 50.000 watt. Wilde je nog verder gaan en dan heel het Noord-Amerikaanse continent bereiken met boodschappen en muziek, dan kon je gaan opereren vanaf de grens van Mexico en de VS. Dat soort radiostations had een vijf keer zo groot vermogen: 250.000 watt.
Een van de diskjockeys van zo’n station in de sixties was Robert Smith, op 21 januari 1938 geboren in de stad New York (Brooklyn, een verengelsing van Breukelen). Op jeugdige leeftijd was Bobby gefascineerd door wat hij thuis op de radio hoorde.
De eerste Amerikaanse rock-deejays: goed voorbeeld doet volgen
Aan de Maastrichtse popjournalist Hubert van Hoof vertelde Robert in 1975: “Als klein jongetje van twaalf in Brooklyn was ik al fan van Alan Freed, die in Ohio begon, maar daarna geweldige dingen deed voor WINS, een 50 duizend watt-station in New York. Hij draaide toen al, een unicum in 1954, zwarte muziek voor een blank publiek (en met stemverheffing): ik wil dat de mensen begrijpen dat het een disc-jockey was die ‘ermee’ begonnen is, die als eerste R&B draaide en het rock and roll noemde!
Ik verkeerde dus in de gelukkige omstandigheid om met jongens als Freed, Dr. Jive [Tommy Smalls] en Jocko [Henderson] op te groeien.
Toen ik zeventien was besloot ik samen met een vriend filmster te worden en we togen met een gesjacherde Buick ’52 naar Californië, waar niet veel van terecht kwam want ik bleef steken in Washington D.C. waar ik m’n eerste job kreeg.
Het beviel ze blijkbaar zo goed, dat ze me down south stuurden naar Newport, Virginia, waar ik R&B draaide op WYOU, een zwart station”.
Smith trad dus in de voetsporen van zijn idolen. Was het toen niet moeilijk voor een blanke om voor een zwart station te werken, vroeg Hubert?
Smith: “Niet voor mij, omdat ik tussen de zwarten opgegroeid ben. Er was, kort gezegd, wel een verschil in kleur, maar niet qua instelling. Enfin, ze verdienden daar goed aan me, maar ik geilde op dat 250.000 watt station XERF in Del Rio, dat officieel vanuit Texas, maar eigenlijk vanuit Mexico werkte”.
Robert Smith werd Wolfman Jack
In feite was het zeer bijzonder dat Hubert van Hoof de disc jockey überhaupt kon interviewen. Robert Smith was namelijk een beroemdheid geworden. Smith presenteerde zich al diverse jaren onder het pseudoniem Wolfman Jack. In Amerika was hij even vermaard als zijn idolen van weleer, zoals Alan Freed (1921-1965) die door het grote payola-schandaal begin jaren zestig ten val gekomen was.
Op 18 augustus 1975 luisterde Van Hoof naar de AFN, die in Maastricht goed te ontvangen was, weet ik [HK] uit eigen ervaring. “Op de AFN hoorde ik Wolfman Jack persoonlijk aankondigen dat hij die avond in Frankfurt zou zijn om er zijn programma live te doen”.
Dat was een sensationeel bericht. De beroemde deejay kwam zo maar even helemaal naar Europa. De popjournalist besefte dat actie geboden was. Een kans om Wolfman Jack in eigen persoon te ontmoeten kon je niet zomaar voorbij laten gaan.
Hubert belde met de Amerikaanse legerzender. “De telefonist deelde me mee dat ik geen illusies hoefde te koesteren omtrent een interview. Het gebeuren zou louter ten faveure van hoge Amerikaanse officieren plaats hebben”.
Hubert liet het er niet bij zitten kon je later in Oor lezen. “Ik besloot de AFN-programmaleider, Paul Kryer, te bellen. Die had ik tijdens een eerder bezoek leren kennen. Het kostte me uren voor ik hem eindelijk aan de lijn kreeg. Gelukkig was de zaak vervolgens snel geregeld. Kryer nodigde me van harte uit”.
Naar Frankfurt in Duitsland
Pas tegen vijf uur ’s middags hoorde Hubert dat hij welkom was op de Amerikaanse legerbasis in Frankfurt, die door een song van Elvis Presley (‘Frankfurt Special’, in de film ‘G.I. Blues’) ook muzikale betekenis gekregen had.
Van Hoof moest snel handelen. Hij kon beschikken over een draagbare Nagra-recorder en zorgde ervoor dat hij voldoende tapes bij zich had. Hubert wist een auto te huren en nam eten mee voor onderweg. Om zeven uur ’s avonds kon hij – samen met een andere fan van Wolfman Jack – eindelijk vertrekken om over de Duitse autowegen richting Wolfman Jack te rijden. “Dankzij de rustige wegen en de grondige Duitse bewegwijzering wist ik net voor elf uur het AFN-parkeerterrein op te draaien.
Alles was donker en verlaten. Een groepje dronken Amerikaanse militairen keek naar het Nederlandse nummerbord. ‘Komen jullie soms voor de Wolfman’, mompelden ze”.
Blijkbaar waren gewone Amerikaanse soldaten er niet welkom. “Er werd schamper gelachen en uitgeroepen dat het ons nooit zou lukken bij het feest te zijn. Dat was immers alleen voor speciale gasten”.
AFN Frankfurt
Terwijl Hubert de trappen van het studiogebouw besteeg realiseerde hij zich nog eens dat hij weldra oog in oog zou staan met de deejay die zo’n indruk had gemaakt met zijn optreden in de George Lucas-film ‘America Graffiti’, twee jaar daarvoor.
De twee Nederlanders lieten de dronken soldaten voor wat ze waren en liepen maar de deur. “Plotseling sprongen enkele gevaarlijk uitziende MP’s naar buiten. Mijn naam werd geroepen. Voordat ik een woord kon uitbrengen werden we naar binnen getrokken. Toen ik langs een van de soldaten liep viel mij een naamplaatje boven zijn borstzak op: Mr. Wolfe. Toeval of opzet?”
In de studio van de American Forces Network
Hubert en zijn makker hoefden gelukkig niet lang te wachten. Ze waren precies op tijd bij de Amerikaanse legerbasis en de studio gearriveerd.
“Vanuit de schaars verlichte gangen kwam programmaleider Kryer ons al tegemoet lopen. Hij duwde ons meteen de studio in. In de ruimte bevond zich een zestigtal aanwezigen. Er was een klein platform en een tafeltje waarboven een microfoon gehangen was. Aan de andere kant van het glas waren enkele technici in de weer. Een zenuwachtige spanning had zich van de aanwezigen meester gemaakt”.
Hubert zat nog maar net op een stoel in het zaaltje of de rechtstreekse uitzending ving aan. Plotseling knalde het bekende stemgeluid van Wolfman Jack uit de luidsprekers: “Here comes the Wolfman right on time!”
De deur ging open. Het leek wel de entree van Sinterklaas, liet de Oor-redacteur in de popkrant afdrukken. “Onder geroep en applaus kwam de held binnen. Hooggehakt en gehuld in een zwarte cape huppelde hij langs de rijen. Perfect getimed greep hij de microfoon. ‘Hi, all you sweet darlings out there. Here’s your old Wolfman, live in Frankfurt. Yes indeed! Hallelujah!’”
Hubert kwam al snel tot de conclusie dat hij niet voor niets alles geregeld had en als een gek naar Frankfurt gereden was. “Gevoelens van vriendschap en bewondering kwamen op. Mijn angst dat zijn charismatische uitstraling zou afnemen bij een live-confrontatie bleek ongegrond”.
Wolfman Jack wist de hoge Amerikaanse militairen en hun aanhang meteen in te pakken. In de radio-uitzending presenteerde hij niet alleen de hits uit 1975 maar ook ‘Let’s hang on’ van de Four Seasons, ‘Lonely teardrops’ van Jackie Wilson, ‘The more I see you’ van Chris Montez en ‘You got what it takes’ van Marv Johnson.
De aanwezigen lieten zich oppeppen om ‘Right ons’ en ‘Hello’s’ te roepen. Bij ‘The more I see you’ klapte en zong iedereen mee. De militairen en hun echtgenotes werden vervolgens aangemoedigd naar het podium te komen en – met Wolfman Jack – een stukje mee te zingen.
Van Hoof: “Enkele dames die tot dan toe eerbiedig doch smiespelend op een afstand hadden staan glunderen werden door potige officieren naar voren geschoven, terwijl ik de stoute schoenen aantrok en me ook maar op weg naar het podium begaf. De dappere Amerikaanse krijgers prefereerden zelf de achterhoede boven een pijnlijke confrontatie met hun eigen stemgeluid”.
Er werd behoorlijk vals en uit de maat gezongen, constateerde de Maastrichtenaar. “Maar het paste prima en de dames smolten toen ze bij wijze van beloning beurtelings bij hun idool op schoot mochten zitten”.
Uit eigen ervaring kon hij optekenen: “Ik werd uitgenodigd tot het zingen van een duet dat alleen bestond uit het scanderen van de hoofdregels van ‘Honky Tonk Women’.
Toen we het nummer krijsend en lachend beëindigden werd het plotseling donker. Alleen het silhouet van de Wolfman was nog zichtbaar tegen de verlichte achtergrond van de controlekamer. Beelden uit ‘American Graffiti’ schoten opnieuw door me heen”.
Weldra was de uitzending alweer voorbij. “Enige dames lispelden op het laatst nog ‘I love you Wolfman’ in de microfoon. Na afloop voegde de bezwete ster rustig en minzaam een voor ieder persoonlijk bedoelde boodschap toe aan haastig geleende papiertjes”.
Hubert van Hoof had genoten.
Clap for the Wolfman
Toen Hubert in augustus 1975 getuige kon zijn van een optreden van Wolfman Jack, was de voormalige inwoner van Brooklyn al lange tijd in de weer.
De deejay was zo beroemd geworden dat diverse popartiesten hem in hun liedjes toezongen, zoals de Guess Who, die in 1974 in de top van de Nederlandse top 40 verschenen met ‘Clap for the Wolfman’. Minder succes in dat jaar had Todd Rundgren die ‘Wolfman Jack’ op single liet verschijnen op het Bearsville label. Leon Russell maakte hem in ‘Living on the highway’ tot onderwerp in zijn tekst. Taj Mahal imiteerde de Wolfman in ‘Nobody’s business’. In 1975 hadden de Stampeders een hit met hun versie van ‘Hit the Road Jack’, waarbij de Wolfman op de plaat meedeed, zoals hij zich ook liet horen in Frankfurt en zijn ‘gewone’ radioprogramma’s.
Het succes was natuurlijk niet vanzelf gekomen. Na afloop van zijn show voor de Amerikaanse hoge militairen, ver na middernacht, was de dj bereid om op de apparatuur die Hubert had meegenomen een en ander uit zijn leven te vertellen.
Blues-artiest Howlin’ Wolf was in zekere zin een bron van inspiratie voor hem geweest. Niet alleen imiteerde hij hem in zijn manier van praten. Ook nam hij diens naam gedeeltelijk over toen hij bij diverse radiostations de platen aan elkaar mocht praten met reclameboodschappen erbij. Robert Smith werd Wolfman Jack.
Als je hem mocht geloven begon het leven voor de deejay/artiest pas toen hij in 1962 mocht gaan werken even buiten het territorium van de VS. “Ik geilde op dat 250.000 watt station XERF in Del Rio, dat vanuit Mexico werkte. Ik besloot de eigenaar op te gaan zoeken en te bewegen Wolfman Jack ‘on the air’ te brengen”.
Wolfman Jack aan het roer van XERF
De discjockey vertelde aan de Limburger hoe hij zijn baan bij het radiostation te pakken kreeg. “Ik kreeg de eigenaar niet te pakken omdat hij – vanwege niet betaalde sociale lasten voor zijn personeel – in moeilijkheden zat”.
Smith kwam in een soort vakbondsvergadering terecht. “Ze zaten verlegen om een Amerikaanse vertegenwoordiger die in staat zou zijn de rotzooi op te knappen. Ik wist hen te overtuigen, ook al omdat ik wat geld had”.
De deejay nam het radiostation naar eigen zeggen min of meer gewapend over. “Omdat de ex-eigenaar [Arturo Gonzales] en anderen aasden op het station besloot ik wapens en munitie aan te schaffen en de boel te barricaderen. In San Antonio [ten oosten van Del Rio] kocht ik van mijn laatste centen allerlei wapentuig waaronder een 16 mm machinegeweer”.
De nieuwe eigenaar moest zich nog weren tegen een aanval van de ‘tegenpartij’. “De ex-eigenaar had een stelletje pistolero’s georganiseerd. Op zekere nacht werden we aangevallen. Met behulp van de sheriff van Ciudad Acuna [in Mexico] wisten we de belegering te weerstaan, al vielen er wel gewonden”.
Eenmaal aan het roer van het station met die enorm krachtige zender, moesten er zaken gedaan worden. Hij benaderde allereerst een aantal predikanten die met hun religieuze boodschappen veel dollars binnen konden slepen. “Ik vertelde hen dat Wolfman Jack nu heer en meester van het station was en dat ze snel met poen moesten komen”.
Na verloop van tijd, aldus de Wolfman, stroomde het geld binnen. XERF kon in de lucht blijven en heel Amerika bestoken. Als bedrijf kon je de deejay ook zelf inhuren om de reclameboodschappen persoonlijk in te spreken.
“We hadden een andere aanpak dan andere stations. We werkten met ‘aanbiedingen’: trouwplannen, scheidingsplannen, de gekste dingen, totdat het station dreef op het mail order-systeem in plaats van op adverteerders”.
Evenals Alan Freed in de fifties zat Wolfman Jack zelf midden in de nacht achter de microfoon – van twaalf tot vier.
Pete Wingfield, toetsenman en popjournalist, legde in 1974 vast: “Wolfman maintained a mystique that lasted until the end of the sixties, never agreeing to interviews, making rare public appearances in outrageous wigs and painted face. He got no salary, but a share of the station, and charge of the thriving mail-order side.
‘Just like those old guys at WLAC in Nashville, I had Stan’s, Randy’s, Buckley’s – all the big record stores in the South using the station.
There were spots for Royal Crown Hairdressing and other black products. I used to sell Morwate Pills to put pounds on, K 12 to take ’em off, life insurance for 4 bucks a year – it really worked, man! – burial insurance – golden oldies, 40 or six bucks – the orders for Florex kept on coming for 3 years after they stopped them’”.
Wolfman Jack tegenover Hubert van Hoof: “Op dezelfde manier brachten we platen van B.B. King aan de man”.
Als het maar geld opbracht. Het gebeurde in dezelfde jaren dat Europese ‘piraten’-stations zich populair maakten bij de jeugd door middel van (steeds meer) popmuziek.
1966-1973
Wolfman Jack ging door, totdat er aan zijn Mexicaanse avontuur een einde kwam. “Na XERF heb ik tussen 1966 en 1970 een hoop geld verdiend bij XERB, ook in Mexico, totdat er een nieuwe president kwam die alles ging reorganiseren. De kwakzalvers [predikanten] mochten geen praatjes meer verkopen en ik moest ook mijn biezen pakken. Omdat alles geconfisceerd werd was ik op slag een half miljoen armer”.
Op 32-jarige leeftijd moest Wolfman Jack opnieuw beginnen. “Ik heb toen een zware zenuwinzinking gehad en ongeveer een jaar op een dollar per dag geleefd, totdat ik bij KDAY in Los Angeles weer zendtijd kreeg. Geen grote verdiensten dit keer, maar ik had tenminste weer een programma”.
Na zijn wildwest avonturen in de sixties werd Wolfman Jack een ‘gewone’ discjockey in de VS.
Een rol in de film ‘American Graffiti’
In het begin van de seventies was er een revival van eenvoudige rock & roll deuntjes. Niet iedereen was gek op de wereld van de hippies met hun drugs-exprimenten en bijbehorende muziek, waarvan één song soms de hele lengte van een album besloeg. Ook het succes van ‘Venus’ (Shocking Blue) had z’n plaats in die trend.
Bill Haley werd opnieuw populair. Elvis Presley verscheen anno 1971 in Engeland opnieuw in de hoogste regionen van de hitlijsten met ‘Heartbreak Hotel’ en ‘Hound Dog’ (uit 1956) en bleef er vier maanden lang. Ook met ‘Jailhouse Rock’ (1958) kwam hij terug in Groot-Brittannië en elders.
De Amerikaanse regisseur George Lucas (geb. 1944) was in die tijd in de weer om een film te maken over het tijdperk van de ‘onschuld’ – de dagen dat er nog geen Beatles en Stones het land waren binnengekomen. En nog vóór de ongelukkige bemoeienis met Vietnam. Amerikaanse rock & roll, veel rhythm & blues ook, vierde hoogtij bij de jeugd. Lucas, afkomstig uit Californië, had in zijn jonge jaren genoten van Wolfman Jack op de radio. Wat zou het mooi zijn de deejay een plek in zijn film te bezorgen.
Wolfman Jack: “Op zekere avond werd me gevraagd om naar het kantoor van Universal Pictures te komen.
Ik was stomverbaasd en gelukkig tegelijk. Ik wilde immers altijd al filmster worden. Enfin, ik kwam in contact met die drie jongens, Francis Ford Coppola, Gary Kurtz en George Lucas. Ze lieten me een script lezen: overal ‘Wolfman says this’, ‘Wolfman says that’.
Ik dacht bij mezelf: ‘Hoeveel gaat me dat kosten?’ Het leek me een grote film. Ik vroeg Lucas dan ook hoeveel ik moest dokken.
‘Nou’, antwoordde hij, ‘er zijn drie dagen uitgetrokken voor je rol, je krijgt duizend dollar per dag’.
De film werd gemaakt, kwam uit en werd overal ongelooflijk goed ontvangen. De mensen stonden in de rij. Terwijl er in die tijd toch verschillende films uit waren zoals ‘Jesus Christ Superstar’, sloeg ‘American Graffiti’ alle records aan flarden, ook toen hij in New York wordt uitgebracht.
Op het zelfde ogenblik kreeg ik een zeven-tot middernacht-programma op WNBC (New York). Wat gebeurde? Lucas bood me een contract met een percentage van de film. Nou, ik kan je vertellen dat het een aardig oudedagvoorziening was. Ik bedoel de film heeft al een omzet van meer dan 80 miljoen gehaald en wordt elke zomer opnieuw uitgebracht.
Zo’n gebaar zegt trouwens ook wel iets over de mentaliteit van mensen als Coppola en Lucas, ik bedoel, ik had mijn rol ook voor niemandal gespeeld”.
Wolfman Jack in American Graffiti
Beroemdheid
Het moge duidelijk zijn, Robert Smith, Wolfman Jack was een beroemdheid geworden. Door iedereen werd hij gewaardeerd.
Murray the K, bijvoorbeeld, de populaire sixties-disc jockey in New York, prees hem vanwege zijn persoonlijke presentatie toen de meeste stations op ‘format’ gingen draaien. “Wolfman is outrageous. He’s a real personality”.
Het duurde niet lang of hij ging voor zichzelf aan de slag. In een eigen studio zette hij zijn studio’s op de band en verkocht die aan radiostations die er voor wilden betalen. De Amerikaanse legerrzender was in augustus 1975 een goede klant. “Ik tape nu vijf uur per week voor AFN en zes uur voor Syndicated Radio”. Hij kon lekker vooruit werken en hield een heleboel tijd over om andere dingen te doen. Zo was hij dan ook naar Europa gevlogen. Kort na zijn bezoek aan Frankfurt dook hij zelfs in Amsterdam op. Hij maakte jingles voor de Tros en liet zich door Claude Vanheye fotograferen.
Robert Smith werd niet ouder dan 57 jaar. Op 1 juli 1995 liet zijn hart hem in de steek. Bij zijn overlijden werd hij in de Volkskrant al meteen een ‘legendarische rock & roll discjockey’ genoemd: “Met zijn door ontelbare Camels en glazen Jack Daniels verruwde stem en zijn wolfachtig gehuil werd hij een cultfiguur in de wereld van de popmuziek. Hij doorspekte zijn bizarre uitzendingen met kreten van enthousiasme, gegil en gebrul. Als een van de eerste, blanke discjockeys draaide hij zwarte muziek, vooral blues, R & B, vroege rock ’n’ roll, in een tijdperk waarin blank en zwart in de VS gescheiden leefden”.
Rondom zijn grafsteen in Belvidere (North Carolina) vind je twee engelen. En boven zijn gewone naam: Wolfman Jack.
Harry Knipschild
24 februari 2020
Clips
Literatuur
Beverly Magid, ‘Murray the K, Keeping radio progressive’, Record World, 12 mei 1973
Pete Wingfield, ‘What’s happening, Jack’, Let it Rock, januari 1974
Nat Freedland, ‘Wolfman Jack howls again on road tour, Billboard, 22 februari 1975
Hubert van Hoof, ‘Daa Woofman dat glows in da dark. Ik zag radio’, Oor, 17 december 1975
Oscar Garschagen, ‘Legendarische dj Wolfman Jack was bij iedereen geliefd’, Volkskrant, 3 juli 1995
Sarah Cuddon, ‘What made Wolfman Jack great?’, BBC, 21 maart 2008
- Raadplegingen: 5660