385 - George Martin vóór de doorbraak van de Beatles
Wie belangstelling heeft voor de geschiedenis van de popmuziek raad ik aan voor een klein bedrag lid te worden van de Koninklijke Bibliotheek in Den Haag. In dat geval heb je toegang tot E-book Central. Op die site vind je in digitale vorm grote hoeveelheden Engelstalige popboeken – niet alleen om te lezen, maar zelfs om gratis te downloaden. Veel van die boeken zijn van recente datum.
Om een voorbeeld te geven: een paar jaar geleden publiceerde Kenneth Womack een nieuwe biografie van George Martin in twee delen, Maximum Volume. The Early Years, 1926-1966 (1) en Sound Pictures. The Later Years, 1966-2016 (2).
George Martin (1926-2016) is vooral bekend geworden als producer van het oeuvre van de Beatles, in de ogen van velen de belangrijkste popgroep die de twintigste eeuw heeft voortgebracht. Alleen daarom al is het de moeite waard op zoek te gaan naar de achtergrond van de man die, naast manager Brian Epstein, een essentiële rol speelde bij het tot stand komen van de platen van de groep uit Liverpool. In de boeken van Womack kun je van alles over hem vinden.
Jeugd
George Martin, aldus Womack, kreeg nauwelijks een muzikale achtergrond mee. In de crisistijd (na de Wall Street Crash van 1929) hadden zijn ouders het bovendien niet breed. Thuis was er bijvoorbeeld geen elektriciteit en ook geen keuken. Toen George aan zijn moeder om een ijsje vroeg kreeg hij te horen dat ze helemaal geen geld had.
Een oom, Cyril, deed iets met piano’s. Zo’n muziekinstrument kwam in huis. George begon te spelen en dat ging hem goed af. “I made my own music. And I made it rather well! I found I was able to listen to tunes and then pick them out on the piano. Music felt completely natural”, kon hij zich later herinneren. Door naar de radio te luisteren leerde hij eindelijk ook behoorlijk Engels te praten.
De jongeman bleek een absoluut gehoor te hebben. Na verloop van tijd wist hij stukken van Chopin en de ‘Liebestraum’ van List naar eigen zeggen uit het hoofd uit te voeren. Tijdens de Tweede Wereldoorlog had hij het lef om mee te doen met de Squadronaires, jazzband van de Royal Air Force. “It was an unbelievable feeling to be sitting up there playing ‘One O’Clock Jump’ with them”.
George zette bovendien een eigen combo op, de Four Tune Tellers, waarvan hij de leiding had. Hij kon niet alleen spelen maar ook organiseren. “We played the standards by Jerome Kern, Cole Porter, and so on, things like ‘The Way You Look Tonight’. Quicksteps were always the most popular, and we always ended with ‘The Goodnight Waltz’”.
Marine, muziek en liefde
George meldde zich bij de Britse marine. Met de Nieuw Amsterdam reisde hij naar New York waar hij onder meer Cab Calloway en Gene Krupa zag optreden in het Paramount theater. Zijn Amerikaanse ervaringen bleven hem altijd bij.
In de marine viel Martin zo zeer op dat hij in 1945 als pianist uitgenodigd werd om eigen muziek voor de BBC-radio te vertolken. “Stepping off the Liberty boat is a bloke who’s making his first broadcast. He’s a pianist, and after a great deal of persuasion he’s going to play a composition of his own, which he calls ‘Prelude’. His name is Sub Lieutenant George Martin”, met die woorden werd hij aangekondigd. Miljoenen Britten hoorden hoe hij zijn ‘prelude’ vertolkte.
Tijdens zijn musicale escapades raakte George bovendien in een amoureuze relatie met zangeres Jean ‘Sheena’ Chisholm. Op 3 januari 1948 gaven ze elkaar het ja-woord. George werd die dag 22 jaar.
In die tijd kreeg Martin de kans om zich muzikaal te ontwikkelen. Hij kreeg hobo-les van Margaret Eliot, de moeder van Peter Asher (later: Peter & Gordon) en Jane Asher (later vriendin van Paul McCartney). Bovendien wist hij een baantje bij de muziek-bibliotheek van de BBC te bemachtigen.
Baan aangeboden bij Parlophone
Het geluk lachte hem toe, kun je achteraf stellen. In het najaar van 1950 ontving hij een schriftelijke uitnodiging van Oscar Preuss (1889-1958) om als assistent voor hem te komen werken. Preuss had de leiding van Parlophone, een niet zo belangrijk sublabel van platenmaatschappij EMI.
George moest zich nog helemaal oriënteren op het aanbod. EMI en Parlophone waren voor hem onbekende begrippen. “I didn’t know what it was”, bekende hij naderhand. In het boek wordt uitgelegd dat Parlophone zich bezig hield met Britse jazz-artiesten als Humphrey Lyttelton en Johnny Dankworth. Het label legde tevens Schotse dansmuziek vast voor de plaat. De echte bestsellers verschenen bij EMI op Columbia en HMV. Een andere EMI-label was Regal Zonophone.
Oscar Preuss
Op de fiets begaf George zich naar het kantoor van Preuss. Daar maakte hij allereerst kennis met diens secretaresse Judy Lockhart Smith. Tijdens het gesprek met zijn baas hoorde hij dat hij aanbevolen was toen Parlophone op zoek was naar een nieuwe medewerker. Die zelfde dag mocht hij toezien hoe een opnamesessie verliep met mondharmonicaspeler Tommy Reilly. Technici liepen in witte jassen rond.
Een hoog aanvangssalaris zat er niet in, maar dat gaf niet. George had geld nodig voor zijn jonge gezin. Bovendien vond hij voor een platenlabel aan de slag te gaan spannender dan in het archief van de BBC werken.
Aan het werk bij Parlophone
Vijf jaar lang, vanaf 1950, vervulde George de rol van assistent. Hij greep de kansen die er waren. Zo hield hij zich bezig met nieuwe opnametechnieken, die iemand als gitarist Les Paul in Amerika ontwikkeld had. Je kon bijvoorbeeld effecten genereren door met snelheden van tapes te experimenteren. Ook werd het mogelijk in te dubben op eerder opgenomen muziek. Dat was vroeger ondenkbaar omdat het geluid, de muziek, rechtstreeks op platen werd vastgelegd. Martin, de nieuwe EMI-medewerker, had gevoel voor de nieuwe ontwikkelingen. Het uitproberen van technieken zou hem in de sixties bij de Beatles goed van pas komen.
In het boek van Womack is te lezen: “The industry had been transformed by the advent of magnetic tape as the primary recording medium. In the not-so-distant past, music had been recorded directly to disc - indeed, the notion of ‘cutting a record’ was a literal process.
Magnetic tape very quickly exerted a paradigm shift upon the business of recorded music. Effectively, the act of capturing sound was no longer a static event in which the goal was to preserve the subject as viably as possible. Magnetic tape afforded studio personnel the capacity for shaping and reshaping the subject after the initial recording had occurred.
Additional sounds could be added at later and later intervals. No one was saying it quite yet, but the idea of ‘recording artistry’ was in the air, waiting to be loosed upon a waiting world”.
George experimenteerde op meer manieren. Hij ontdekte dat er een markt was voor humor op de plaat. Met de jonge acteur Peter Ustinov legde hij ‘Mock Mozart’ in 1953 vast. Door zijn EMI-collega’s werd hij in eerste instantie uitgelachen. “What do you think you’re up to, George? It doesn’t make sense. No one’s ever made a record like this before”.
Maar het probeersel op het gekke Parlophone-label bleek te verkopen. “George had the last laugh when he learned that the Oxford Street record shop had sold all three hundred copies of ‘Mock Mozart’”. Een andere jonge acteur, waar George mee ging werken, was Peter Sellers.
Britse humor was verkoopbaar in eigen land. Het was een verwaarloosd marktsegment. Martin, later: “I hit upon the idea of making the kind of records that other people weren’t making. And nobody was making comedy records in Britain. Stan Freberg and Bob Newhart were making comedy records successfully in America, but nothing much was happening in England”.
Een van zijn hits was ‘Blue Bell Polka’ met de Schotse accordeonist Jimmy Shand. De mensen van Parlophone maakten in Schotland regelmatig opnamen omdat ze dan los van de strenge regels van de Musician’s Union konden opereren.
Chef van Parlophone
In 1955 ging Oscar Preuss met pensioen. EMI benoemde George Martin tot diens opvolger als chef van het label. Op zijn beurt zocht deze een eigen assistent. Dat werd Ron Richards (1929-2009).
In de biografie is te lezen dat Martin moeite had zich staande te houden binnen EMI. Kon Parlophone wel als een zelfstandige unit blijven bestaan of zou die maar beter opgeslokt kunnen worden binnen het concern? Om je te handhaven moest je met successen voor de dag komen.
Preuss had nog wat artiesten nagelaten bij zijn vertrek. Een van hen was Dick James (1920-1986). “A well-known figure among Tin Pan Alley - the assortment of music shops around Denmark Street in London’s West End - James sang with vocal groups such as Geraldo’s and the Stargazers but longed to establish himself as a solo act”.
George Martin was betrokken bij het tot stand komen van de Britse tv-serie ‘The Adventures of Robin Hood’. Dick James mocht de titelmelodie zingen (voor het Parlophone label). Dat bezorgde hem zijn eerste solo-hit in 1956. In de serie traden bovendien broer en zus Asher op, de kinderen van Martin’s hobo-lerares.
Dick James werd in de sixties uitgever van (bijna) alle Lennon & McCartney-songs. Bovendien sloot hij als publisher en platenbaas (DJM) een contract met Reginald Dwight (Elton John). In de serie ‘Robin Hood’ mocht ook Stephen James meespelen. Stephen bleef zijn vader terzijde staan en nam het Dick James Music later over.
Dick James
Peter Sellers
George Martin zette tevens zijn samenwerking met Peter Sellers voort. Zo kwam hij in contact met Harry Secombe en Spike Milligan, die de leiding hadden van het BBC-programma ‘The Goon Show’, volgens menigeen een voorloper van Monty Python. In 1957 resulteerde dat in een parodie op de toen populaire skiffle-muziek, ‘Any Old Iron’. De Parlophone-single verbleef drie maanden in de Britse hitlijsten.
Een ander experiment, een album getiteld ‘The Best of Peter Sellers’, werd een bestseller. Martin: “For the first time, I was the prime mover in a team of fun givers. It was my job to think up the title, the cover design, the style and content of the album and the creation of sound pictures which highlighted Peter’s genius”. In 1957 sloeg hij met Sellers opnieuw toe. ‘Songs for Swingin’ Sellers’, gebaseerd op het album ‘Songs for Swingin’ Lovers’ van Frank Sinatra, werd een kassucces voor EMI. Zo verstevigde hij de positie van Parlophone met het maken van comedy-platen.
Eind 1960 wist hij actrice Sofia Loren te strikken voor een duet met Peter Sellers. De song was bedoeld voor de film ‘The Millionairess’. “Sophia was incredibly charming, fun to be with and easy to work with. In no way did she play the big star”, aldus Martin.
Het resultaat mocht er zijn: ‘Goodness Gracious Me’, belandde in de hoogste regionen van de Britse hitlijsten en kreeg bovendien bekendheid over de Britse grens, zelfs Nederland.
Ook in de Beatle-jaren verbleef het tweetal samen in de studio. In 1965 verscheen Sellers met zijn bijzondere aanpak van ‘A hard day’s night’ opnieuw in de Britse bestsellerslijst.
Sofia Loren, George Martin, Peter Sellers
George Martin en Norrie Paramor
In zijn biografie vergeleek Womack de positie van George Martin met die van collega Norrie Paramor (1914-1979), de verantwoordelijke man van Columbia, het grote label van EMI. Paramor was geslaagd in het lanceren van een popidool: Cliff Richard. Dat wist hij bovendien nog uit te bouwen met ‘Apache’ en andere hits van de Shadows. Paramor maakte ook hits met onder anderen Eddie Calvert, Helen Shapiro, Ricky Valance, Acker Bilk, Russ Conway en Frank Ifield. Norrie werd in het boek aangeduid als zijn ‘aartsrivaal’.
Martin was misschien geen echte kenner of liefhebber van popmuziek, maar wilde ook zo’n succes op Parlophone. Daarmee zou hij de positie van zijn eigen label kunnen handhaven en zelfs uitbouwen. Hoewel Norrie en hij een zelfde salaris ontvingen, beschikte de Columbia-man bovendien over een hoger inkomen (en dus een mooier huis) omdat hij onder pseudoniem muziek schreef voor de artiesten met wie hij opnamen maakte. Martin was van die situatie op de hoogte en volgde hem na.
Womack: “Beginning with the 1958 success of Richard’s breakout single ‘Move It’, Paramor steered the teen idol on a creative path that produced an incredible string of twenty-three top 10 UK hits. In the four-year period between 1958 and 1962, the Richard-Paramor partnership had produced sales in excess of five and a half million records, a staggering sum by any measure.
George was admittedly jealous of Norrie’s fame and success – not merely because of his standing within the EMI Group but also for the flashy lifestyle that Norrie led and that George coveted.
Although they held similar salaries with EMI, George was making ends meet out in suburban Hatfield, while Norrie had a London home on stately Bishop’s Avenue and a seaside place in Sussex, not to mention a slick new motorboat and a delectable E-Type Jaguar. ‘I had always been very envious of Norrie Paramor’, George freely admitted”.
Helen Shapiro, Norrie Paramor, Cliff Richard
Temperance Seven
George deed moeite om zijn salaris te verhogen. Bij de directie van EMI klopte hij vergeefs aan om een ander contract, zodat hij royalties zou ontvangen over de verkoop van de platen die hij produceerde. Dat was evenwel ondenkbaar. In die opzet slaagde hij pas jaren later tijdens zijn Beatles-periode.
Judy Lockhart Smith, de assistente van Preuss die bleef toen George Martin aan het roer van Parlophone kwam, steunde haar nieuwe chef. Ze introduceerde hem bij haar vader, Kenneth Lockhart Smith, een veteraan in de Britse filmindustrie. Dankzij hem kreeg de Parlophone-chef kansen om filmmuziek te schrijven, die hem een aanvullend inkomen opleverde. Womack noemde films als ‘Crooks Anonymous’, ‘Calculated Risk’ en ‘Take me over’.
Voor de muziek van de film ‘Take me over’ greep George terug op de jaren twintig van de twintigste eeuw. Die werd uitgevoerd door studenten van de Chelsea School of Art. Het gezelschap noemde zich de Temperance Seven met trombonist Paul McDowell als vokalist. Peter Sellers trad als zanger op toen hun eerste single, ‘Ukelele Lady’, in 1960 opgenomen werd voor het Parlophone label.
Een jaar later brak het orkest helemaal door dankzij een bijzondere aanpak van ‘You’re driving me crazy’, een song uit 1930. Deze keer nam Paul McDowell de vokalen zelf voor zijn rekening. De single, geproduceerd door George Martin, bereikte de nummer één positie in de Engelse hitlijsten. Meer hits volgden: ‘Pasadena’, ‘Hard hearted Hannah’ en ‘Charleston’.
In popkrant Record Mirror liet het orkest afdrukken: “At the session [van drie uur] two hours were taken up with clarinet cleaning and then we made five titles in the last hour. We thought it would be just the start, serve as an introduction for us”.
Britse hitlijst van Record Mirror
Met zijn gevoel voor humor zorgde de producer ervoor dat de opnamen soms klonken alsof ze tientallen jaren eerder waren opgenomen, inclusief de krassen en tikken op een oude 78 toeren plaat. Enkele jaren later, 1967, deed de Nederlandse producer Tony Vos hetzelfde met Outsiders-zanger Wally Tax op de single ‘Let’s forget what I said’.
Op het internet wordt aangegeven dat de Temperance Seven een bron van inspiratie was voor groepen als de Bonzo Dog Doo Dah band. Hun hit ‘I’m the urban spaceman’ (1968) zou geproduceerd worden door Apollo C. Vermouth, een pseudoniem van Beatle Paul McCartney.
Meer Parlophone hits
Het moge duidelijk zijn, Parlophone onder leiding van George Martin was geen ‘gewoon’ muzieklabel. Singles op dat label konden vaak niet met het woord ‘mainstream’ aanngeduid worden. Er zat altijd wel iets geks aan en bij de opname werd regelmatig gegoocheld met gekke geluiden.
Ik moest bij het schrijven van dit artikel denken aan Jack Jackson die terzelfder tijd, geïnspireerd door Spike Jones, zoiets deed in zijn radio-uitzendingen op de BBC en Radio Luxemburg. En in Amerika had je bijvoorbeeld de hits van The Ivy Three met ‘Yogi’ en Larry Verne met ‘Mr. Custer’. Rond 1960 werd dat soort platen vaak ingeduid als ‘novelty records’.
Charlie Drake was een succesvolle artiest op Parlophone. Zijn eerste hits waren bijzondere covers van internationale successen als ‘Splish Splash’ (Bobby Darin) en ‘Volare’ (Domenico Modugno). Drake ging vervolgens nog gekkere singles maken met arrangementen van Ron Goodwin, een vertrouweling van George Martin – eerst een cover van ‘Mr. Custer’ en daarna, in 1961, het (voor de Britten) hilarische ‘My boomerang won’t come back’, eveneens geproduceerd door Martin.
Ook met acteur Bernard Cribbins wist de Parlophone-chef te scoren door grappige dingen te doen. Zowel ‘Hole in the ground’ als ‘Right said Fred’ verschenen in de Britse top tien.
Popmuziek op Parlophone
George Martin hield zich ook bezig met ‘gewone’ popmuziek. Als assistent van Preuss had hij in 1955 met de Southlanders al ‘Earth Angel’ van de Amerikaanse Penguins op de plaat gezet. Meer succes had hij met zangeres Edna Savage. Haar cover van ‘Arrivederci Roma’ (Renato Rascel) kreeg begin 1956 een plaatsje in de Engelse top 20.
Ten tijde van de grote successen van Lonnie Donegan hield elke labelchef zich bezig met skiffle muziek, dus ook George Martin en Parlophone. In 1957 verscheen de Vipers Skiffle Group twee keer in de Britse top tien, eerst met ‘Don’t you rock me daddy-o’, daarna met ‘Cumberland Gap’.
Martin liet de Vipers te snel vallen toen verdere hits uitbleven. Tommy Hicks, die zich in 1956 in de kijker had gespeeld als rock & roller Tommy Steele (‘Rock with the caveman’ en ‘Singing the blues’) trad regelmatig met de Vipers op. Toen die aan de kant gezet werden door George Martin pakte Tommy zijn eigen carrière weer op en maakte jarenlang hits in eigen land, zoals ‘Nairobi’ en ‘Tallahassee Lassie’ (origineel van Freddy Cannon).
Martin dacht zijn eigen Britse tieneridool te kunnen lanceren in de persoon van Jim Dale. Maar na één grote hit, ‘Be my girl’, bleven de echte successen uit. Knarsetandend moest de chef van Parlophone toezien hoe zijn aartsrivaal Norrie Paramor met succes Cliff Richard op het Columbia-label van EMI wist te lanceren.
Wat ontbreekt in de biografie
Adam Faith
In de jaren rond 1960 leek het erop dat je voor tienermuziek overal kon aankloppen behalve bij George Martin en Parlophone. Althans als je het boek van Womack leest.
Een blik op de hitlijsten uit die tijd geeft een ander, meer genuanceerd beeld. Een van de toenmalige idolen bijvoorbeeld was Adam Faith op het Parlophone label. In 1959 scoorde de artiest met ‘What do you want’ een nummer één hit – op Parlophone! Geen woord over deze Engelse kraker in het boek. Het bleef trouwens niet bij dat ene succes. Adam Faith maakte de ene hitsingle op Parlophone na de andere, zoals ‘Poor me’, een andere nummer één, ‘Someone else’s baby’, ‘When Johnny comes marching home’ en ‘How about that’.
Het boek maakt evenmin melding van de successen van Jerry Lordan (1934-1995) in die jaren, zoals ‘I’ll stay single’, ‘Who could be bluer’ en ‘Sing like an angel’ – allemaal op Parlophone. Jerry Lordan speelde bovendien als componist een aanzienlijke rol in de carrière van de Shadows op Columbia, het label van Norrie Paramor, op wiens succes Martin zo jaloers was. ‘Apache’, de doorbraak-single van de Shadows, was een song van Parlophone artiest Jerry Lordan, evenals ‘Wonderful Land’, ‘Diamonds’ (van Jet Harris & Tony Meehan) en ‘A Girl Like You’ (van niemand minder dan Cliff Richard).
Meer namen van Parlophone-hitartiesten ontbreken. Zoals de King Brothers die onder meer met ‘A White Sport Coat’ (1957) en ‘Standing on the corner’ (1960) in de Britse top tien opdoken.
Kennelijk mankeerde er iets aan het onderzoek van de biograaf – in elk geval de context.
Meer informatie over deze affaire is te vinden in deel I van de Beatles-biografie, geschreven door Mark Lewisohn: “All the ‘pops’ on Parlophone – all the teenage fodder for the singles market – was handled by his assistant Ron Richards or by fellow A&R manager Norman Newell and his aide John Burgess. George no longer touched or considered it except as head of the label. He stayed focused on an exotically range of recordings”.
Ik heb het al eerder geschreven: George Martin, al 34 jaar ‘oud’ in 1960, had popmuziek niet hoog in het vaandel. Zijn ‘frustratie’ en afgunst op Norrie Paramor, waar Womack in zijn boek vaak op terugkwam, was dus niet terecht. Ik had grote moeite met een zin als “Understandably, George may have been frustrated by his inability to land a successful rock ’n’ roll act by the early 1960s”.
Martin voelde zich wellicht verbonden met de Amerikaan Mitch Miller, 49 jaar in 1960, die als A&R manager van Columbia Records popmuziek weerde bij zijn bedrijf.
George Martin, Brian Epstein en de Beatles
Met George Martin ging het in diverse opzichten niet goed in 1962. In die tijd liep zijn huwelijk op de klippen. George had een geheime affaire met Judy Lockhart Smith, zijn assistente. Dat mocht niemand bij EMI weten. De chef van Parlophone was op zijn hoede dat zijn nieuwe amoureuze relatie niet zou uitlekken binnen het bedrijf. Zouden zijn superieuren er vanaf weten, vroeg hij zich af. Dat maakte hem chantabel.
Martin stond dan ook niet sterk in zijn schoenen toen hij moest onderhandelen over de verlenging van zijn arbeidsovereenkomst. Tijdens het gesprek met directeur Lenny Wood bood hij zijn ontslag aan, onder meer omdat EMI hem geen royalties wilde betalen. Dat ontslag werd geaccepteerd. Martin moest terugkrabbelen omdat hij de inkomsten dubbel en dwars nodig had. Zijn positie binnen EMI was blijkbaar niet erg sterk.
George Martin, Dick James, Brian Epstein
In februari 1962 voelde Martin zich verplicht Brian Epstein op zijn kantoor te ontvangen. Epstein was als winkelier een belangrijke EMI-klant voor de regio Liverpool. Brian, 27 jaar in de winter van 1962, liep te leuren met demo-opnamen van de Beatles, van wie hij de manager was geworden. Overal had hij al bot gevangen. Wie had er nou belangstelling voor een popgroep, zo ver weg van Londen? “They just weren’t prepared to listen”, kun je in het boek lezen. Parlophone kwam niet als eerste aan bod.
“The fact that Brian Epstein was able to find his way into George Martin’s office was a minor miracle”, schreef de biograaf. De manager had zijn introductie te danken aan Sid Colman, een EMI-collega die de EMI-uitgeverij Ardmore and Beechwood runde. Colman hoorde wel iets in de eigen songs van de groep uit Liverpool, maar kreeg van Epstein te horen dat hij de rechten alleen bij zijn uitgeverij wilde onderbrengen als er bij EMI een plaat van gemaakt werd. Een collega van EMI-HMV had de Beatles al afgewezen. Columbia’s Norrie Paramor was op vakantie.
Sid Colman zou tegen Epstein gezegd hebben: “Why don’t you go ’round and see George Martin at Parlophone. He deals in unusual things. He’s had a big success with the most unlikely recording acts. I’ll give him a ring and make an appointment if you like”.
Ook George Martin was niet erg onder de indruk toen hij de demo’s van de Beatles hoorde, misschien wel moest aanhoren. Met dat soort muziek, en nog wel van een groep uit het onbeschaafde verre noordwesten, had je toch al nauwelijks kans om te scoren. Epstein ging dan ook met lege handen terug om verslag te doen aan zijn jongens.
‘Vijfde Beatle’
Als gevolg van allerlei intriges binnen het EMI-concern werd Martin ertoe gebracht om de manager telefonisch te laten weten alsnog opnames te willen maken. In de studio gaf dat nogal wat problemen. Veel liet hij over aan zijn assistent, Ron Richards. Vooral de drummer faalde volgens het EMI-personeel - met alle gevolgen vandien. Toen het erop aankwam een echte plaatopname te maken werden de Beatles gedwongen zich te concentreren op een song, niet door hen zelf geschreven: ‘How do you do it’, die de uitgeverij aangedragen had. Als een soort compromis werd ‘Love me do’ toch als a-kant van een eerste Parlophone-single uitgebracht. NEMS Enterprises, het bedrijf van Brian Epstein, kocht een grote hoeveelheid singles op om te bewerkstelligen dat de groep in de Britse hitlijst terecht zou komen. Dat lukte.
Ron Richards nam andere groepen uit het het noordwesten onder zijn hoede: de Hollies en Gerry & the Pacemakers. George Martin trad in het huwelijk met Judy Lockhart Smith. Door de rol die hij in de Abbey Road Studios met de groep uit Liverpool speelde wordt hij al sinds lange tijd regelmatig aangeduid als de ‘vijfde Beatle’.
Harry Knipschild
27 januari 2020
Clips
Literatuur
Ian Dove, ‘Temperance Seven – old fashioned approach’, Record Mirror, 29 april 1961
Alan Smith, ‘George Martin: the A&R manager behind the comedy successes forecasts’, New Musical Express, 9 maart 1962
Alan Smith, ‘You’ve pleased pleased us say the Beatles’, New Musical Express, 1 februari 1963
Mark Lewisohn, Tune In. The Beatles. All these years, volume 1, New York 2013
Kenneth Womack, Maximum Volume. The life of Beatles producer George Martin. The early years, 1926-1966, Chicago Review Press, 2017
- Raadplegingen: 6838