17 - Op bezoek in Bago (Birma)
In januari 2006 reisden Greetje en ik naar Birma. Vanwege de internationale (westerse) boycot was het niet eenvoudig er te komen. Vanaf Schiphol was er in elk geval geen rechtstreekse vlucht. Daarom vlogen we eerst naar Singapore. Om zo ver te komen moesten we over Birma heen vliegen, dan nog eens drie uur naar Singapore en weer drie uur terug.
De grote trekpleisters waren Rangoon (Yangon), Bagan, Mandalay en het Inle-meer. Mogelijke trekpleisters althans. Want als gevolg van de boycot bevonden zich niet veel toeristen in het land. Zelf had ik nog wat extra wensen. Eén ervan was een bezoek aan Bago, een stad aan de kust ten oosten van Rangoon. Op die plek was de VOC een vier eeuwen geleden actief om er handel te drijven. In een artikel van Wil O. Dijk had ik gelezen dat de VOC vanaf 1634 aanwezig was in Pegu, zoals Bago tot voor kort genoemd werd.
Klanten van de VOC kwamen er uit alle geledingen van de samenleving, van koning tot goeverneur en zelfs slaven. Het konden moslims of hindoes zijn en ze waren niet alleen uit het land zelf afkomstig maar ook uit Portugal, China, Siam (Thailand) en Armenië.
Soms werden er kostbare cadeau’s uitgewisseld. De ‘Nederlanders’ ontvingen ringen van robijn, tin, ivoor, teak-hout, lak- en beteldozen, en soms een olifant. Ze gaven allerlei soorten stoffen, soms ook een leeuw of een beer. De periode 1649-1669 werd door Wil Dijk aangeduid als de ‘gouden jaren’.
Zou er van dat grote verleden nog iets terug te vinden zijn in de staat die zich op dat moment Myanmar noemde en onder commando stond van generaal Than Shwe?
De grote trekpleisters waren Rangoon (Yangon), Bagan, Mandalay en het Inle-meer. Mogelijke trekpleisters althans. Want als gevolg van de boycot bevonden zich niet veel toeristen in het land. Zelf had ik nog wat extra wensen. Eén ervan was een bezoek aan Bago, een stad aan de kust ten oosten van Rangoon. Op die plek was de VOC een vier eeuwen geleden actief om er handel te drijven. In een artikel van Wil O. Dijk had ik gelezen dat de VOC vanaf 1634 aanwezig was in Pegu, zoals Bago tot voor kort genoemd werd.
Klanten van de VOC kwamen er uit alle geledingen van de samenleving, van koning tot goeverneur en zelfs slaven. Het konden moslims of hindoes zijn en ze waren niet alleen uit het land zelf afkomstig maar ook uit Portugal, China, Siam (Thailand) en Armenië.
Soms werden er kostbare cadeau’s uitgewisseld. De ‘Nederlanders’ ontvingen ringen van robijn, tin, ivoor, teak-hout, lak- en beteldozen, en soms een olifant. Ze gaven allerlei soorten stoffen, soms ook een leeuw of een beer. De periode 1649-1669 werd door Wil Dijk aangeduid als de ‘gouden jaren’.
Zou er van dat grote verleden nog iets terug te vinden zijn in de staat die zich op dat moment Myanmar noemde en onder commando stond van generaal Than Shwe?
22 januari 2006
Op 22 januari maakten we vanuit Rangoon een dagtocht naar Bago, inmiddels een stad met 200.000 inwoners. Met een privé-busje gingen we erheen, vergezeld van een plaatselijke gids. Terwijl we door Rangoon reden werden er zowaar grapjes gemaakt over de militairen die het land in hun greep hadden. We passeerden het Inya-meer, waar Aung San Suu Kyi huisarrest had. Voor het eerst tijdens de reis werd ons gewoon verteld dat ‘de Lady’ daar verbleef. Die plek bezoeken was in 2006 niet mogelijk.
Even buiten de stad reden we langs een tehuis voor geestelijk gehandicapten. “Kijk”, zei onze gids. “De militairen zijn uit Yangon aan het verhuizen naar hun nieuwe hoofdkwartier”. Daarmee maakte hij ongevraagd een toespeling op de beperkte capaciteiten van de legerleiding (en op de verplaatsing van de hoofdstad). In het busje hoorden we meer over het regime.
Even buiten de stad reden we langs een tehuis voor geestelijk gehandicapten. “Kijk”, zei onze gids. “De militairen zijn uit Yangon aan het verhuizen naar hun nieuwe hoofdkwartier”. Daarmee maakte hij ongevraagd een toespeling op de beperkte capaciteiten van de legerleiding (en op de verplaatsing van de hoofdstad). In het busje hoorden we meer over het regime.
Elke dag werd de stroom een paar uur afgesloten omdat er onvoldoende elektriciteitscentrales in het land waren. De bouw van nieuwe centrales werd voortdurend aangekondigd in de krant, maar ze kwamen er gewoon niet. In plaats daarvan had de regering dammen laten bouwen en op die manier landbouwgebieden onder water gezet, of de boeren dat nu leuk vonden of niet. Het gevolg daarvan was, aldus onze gids, dat er nu drie in plaats van twee oogsten per jaar waren. Met andere woorden, met harde hand werd ervoor ‘gezorgd’ dat iedereen in het land volop te eten had. Onder de voorganger van Than Shwe, de linkse dictator Ne Win, was dat wel eens anders geweest, las ik in een boek van Jan Pluvier: “Toen in 1967 een ernstig rijsttekort ontstond, braken er hongerrellen uit in verschillende steden”.
De kwaliteit van het wegdek op de route van Rangoon naar Bago was heel behoorlijk. Als de weg in perfecte staat was, hoorde ik, dan waren we in de omgeving van een legerplaats. Die informatie bleek juist te zijn. Af en toe verschenen er colonnes en dan werd de route meteen ‘schoongeveegd’. Het leek erop of de militiren een soort kaste vormden. Met de rest van de bevolking hadden ze niets van doen.
De kwaliteit van het wegdek op de route van Rangoon naar Bago was heel behoorlijk. Als de weg in perfecte staat was, hoorde ik, dan waren we in de omgeving van een legerplaats. Die informatie bleek juist te zijn. Af en toe verschenen er colonnes en dan werd de route meteen ‘schoongeveegd’. Het leek erop of de militiren een soort kaste vormden. Met de rest van de bevolking hadden ze niets van doen.
Michael Symes in Bago (1795)
De avond vóór we naar Bago vertrokken kochten we in Rangoon nog wat boeken. Geen gewone Engelstalige boeken want vanwege de boycot waren die nauwelijks te koop. Maar mensen in nood zijn soms slim. Een enkel boek werd onder een foto-kopieerapparaat gelegd om er nieuwe exemplaren van te maken. Zo werd ik eigenaar van een reisverslag uit 1795. De Brit Michael Symes reisde in dat jaar naar het land om te proberen namens de East India Company formele diplomatieke betrekkingen tot stand te brengen. Op dat moment was Ava (Inwa) de hoofdstad en Pegu (Bago) de tweede stad van het land.
Zoals wel vaker in Birma vochten boeddhistische vorstendommen om de macht. Een koning beschouwde zich min of meer als koning van de hele wereld. Het was dus zijn ‘roeping’ buurstaten onder de voet te lopen. Het gebied dat wij nu Birma noemen (en allerlei vorstendommen er omheen) was één grote lappendeken van boeddhistische ‘staatjes’.
Zoals wel vaker in Birma vochten boeddhistische vorstendommen om de macht. Een koning beschouwde zich min of meer als koning van de hele wereld. Het was dus zijn ‘roeping’ buurstaten onder de voet te lopen. Het gebied dat wij nu Birma noemen (en allerlei vorstendommen er omheen) was één grote lappendeken van boeddhistische ‘staatjes’.
De twee grootste in de 18e eeuw waren Ava (in het binnenland) en Pegu in het zuiden aan zee. In 1752 veroverde het zuiden de noordelijke hoofdstad Ava en roeide de heersende dynastie uit. Maar er stond een nieuwe sterke man op, Alaungpaya. Die liet zich tot koning van een nieuwe dynastie uitroepen. Noordelijke troepen vielen het zuiden aan en namen wraak op de inwoners van Pegu. Aan een onafhankelijke staat in het zuiden kwam voorgoed een einde. In de naam van Boeddha ging het er nogal bloedig aan toe.
Als hoofd van de Britse delegatie reisde Symes in het voorjaar van 1795 van Rangoon naar Pegu. De omgeving van de stad, constateerde hij, was weer wildernis geworden. “We zagen geen mensen of huizen. Desolated by the contentions of the Birmans and Peguers, the country had not yet recovered from the ravages of war. Overal waren er sporen van wilde olifanten. We vonden de resten van twee antilopen die pas door tijgers gedood en half verscheurd waren”.
Als hoofd van de Britse delegatie reisde Symes in het voorjaar van 1795 van Rangoon naar Pegu. De omgeving van de stad, constateerde hij, was weer wildernis geworden. “We zagen geen mensen of huizen. Desolated by the contentions of the Birmans and Peguers, the country had not yet recovered from the ravages of war. Overal waren er sporen van wilde olifanten. We vonden de resten van twee antilopen die pas door tijgers gedood en half verscheurd waren”.
Pegu was nog niet veel eerder onder de voet gelopen. Met alle consequenties van dien, ontdekte de afgezant van Groot-Brittannië. Zo mochten er in de stad geen huizen van steen gebouwd worden. De koning (van Ava) had dat verboden. “From the apprehension, I was informed, that if people got leave to build brick houses, they might erect brick fortifications, dangerous to the security of the state”. Pas in 1790 was met de herbouw van de stad begonnen. Het moet een ‘brandbare’ stad geweest zijn in die tijd.
Het zuiden moest door Ava onder de duim gehouden worden. Wie zich niet naar behoren gedroeg bleef niet lang in leven. Af en toe trad de overheid met enige clementie op, schreef Symes in het reisverslag. In dat geval werd je slaaf van de regering.
De overheid kon dan met je doen wat men wilde. Slaaf bleef je voor de rest van je leven. Voor iedereen zichtbaar. Op elke wang werd een zwarte cirkel gebrand en getoeëerd. Op je borst werd, uiteraard in Birmees schrift, de aard van de misdaad voor altijd vastgelegd. De slaven van de regering (pagwaat) hadden een overheidstaak. Ze traden op als politie, brandweer of beulen. ’s Nachts patrouilleerden ze voortdurend door Pegu.
Michael Symes arriveerde op een mooi moment in de stad die na de verwoesting door het noorden helemaal opnieuw was opgebouwd. Hij en zijn medereizigers maakten de overgang van het oude naar het nieuwe Birmese jaar mee. “Soldaten marcheerden in troepen van misschien wel zeshonderd man naar de tempel. Overdag waren er worstel- en boks-wedstrijden. Het ging er niet altijd zachtzinnig aan toe. Een goede worstelaar had al eerder twee tegenstanders gedood. Maar die dag werd een wedstrijd beëindigd zodra er bloed vloeide. Dan begaven de vechters zich naar de maywoon, de vertegenwoordiger van de koning van Ava. Ze bogen zo diep dat hun hoofd de grond raakte. Een helper van de maywoon legde dan een paar lappen stof op hun schouders. Kruipend gingen ze dan achteruit totdat ze bij de omstanders gekomen waren”.
’s Avonds was er vuurwerk en een optocht. Iedereen gedroeg zich uitermate netjes, concludeerde Symes. “In Engeland zouden er ongetwijfeld ongeregeldheden uitgebroken zijn. In Birma niet”.
Op 12 april 1795, de laatste dag van het Birmese jaar, had Michael Symes, samen met de andere leden van zijn gezelschap, een nogal verrassende ervaring. Op die dag mochten de vrouwen water naar iedere man gooien ‘to wash away the impurities of the past, and commence the new year free from stain’. Alleen de vrouw mocht dus beginnen. De man mocht water teruggooien. Het was een en al pret, vooral bij jonge vrouwen.
Maar ook op het hoogste niveau kreeg het waterfestival vorm. Symes had intussen formeel contact met de hoogste vertegenwoordiger van koning Bodawpaya (r. 1782-1819). “Zijn echtgenote stond gereed om ons een natte ontvangst te bezorgen”. In het begin ging het nog tamelijk netjes. “In de hal bevonden zich drie grote vaten, vol met water. Iedereen kreeg een fles rozenwater. We gooiden wat over de hand van de maywoon en die sprenkelde het over zijn kleding. De echtgenote deed zelf niet mee. Maar zijn oudste dochter gooide wat rozenwater over haar vader en daarna over zijn Britse gasten. Dat was het teken voor een echt waterballet. Tien tot twintig vrouwen, jong en ook wat ouder, kwamen aangerend. Iedereen gooide weldra water over iedereen. De maywoon moest vluchten”.
De Engelsen werden drijfnat. Ze gingen terug naar hun verblijfplaats om zich te verkleden. “Onderweg waren er heel wat jonge meisjes die opnieuw water over ons heen wilden gooien. Maar zonder aanmoediging van onze kant durfden ze dat niet. Ze wisten niet hoe vreemdelingen erop zouden reageren. Onze Birmese begeleiders vielen ze evenwel ‘zonder enige ceremonie’ aan. Het nat worden had geen enkele consequentie voor de gezondheid”. In Bago was het in die tijd warm weer.
Michael Symes trok droge kleren aan. Tot elf uur ’s avonds was hij te gast bij de maywoon. Het Britse gezelschap werd in 1795 vermaakt met dans en poppenspel.
Maar ook op het hoogste niveau kreeg het waterfestival vorm. Symes had intussen formeel contact met de hoogste vertegenwoordiger van koning Bodawpaya (r. 1782-1819). “Zijn echtgenote stond gereed om ons een natte ontvangst te bezorgen”. In het begin ging het nog tamelijk netjes. “In de hal bevonden zich drie grote vaten, vol met water. Iedereen kreeg een fles rozenwater. We gooiden wat over de hand van de maywoon en die sprenkelde het over zijn kleding. De echtgenote deed zelf niet mee. Maar zijn oudste dochter gooide wat rozenwater over haar vader en daarna over zijn Britse gasten. Dat was het teken voor een echt waterballet. Tien tot twintig vrouwen, jong en ook wat ouder, kwamen aangerend. Iedereen gooide weldra water over iedereen. De maywoon moest vluchten”.
De Engelsen werden drijfnat. Ze gingen terug naar hun verblijfplaats om zich te verkleden. “Onderweg waren er heel wat jonge meisjes die opnieuw water over ons heen wilden gooien. Maar zonder aanmoediging van onze kant durfden ze dat niet. Ze wisten niet hoe vreemdelingen erop zouden reageren. Onze Birmese begeleiders vielen ze evenwel ‘zonder enige ceremonie’ aan. Het nat worden had geen enkele consequentie voor de gezondheid”. In Bago was het in die tijd warm weer.
Michael Symes trok droge kleren aan. Tot elf uur ’s avonds was hij te gast bij de maywoon. Het Britse gezelschap werd in 1795 vermaakt met dans en poppenspel.
De tempel van Bago
De tempel van Bago (1800)
In zijn verslag besteedde de vertegenwoordiger van de East India Company veel aandacht aan het grote tempelcomplex van Pegu, hoofdstad van het verslagen Mon-rijk. In zijn boek waren er zelfs twee grote tekeningen van afgedrukt. In 2006, 211 jaar later, was de pagode nog steeds het gebouw waar alles om draaide. Zoals in oude Europese steden de kathedraal, basiliek of kerk het middelpunt van de stad was, was dat in Birma overal een gigantische boeddhistische tempel. In Rangoon de Shwedagon, in Bago de Shwemawdaw Paya. Volgens de Dominicus reisgids zou de pagode van Bago in 825 na Christus door twee Mon-kooplieden zijn gebouwd om enkele haren van Boeddha te bewaren. Oorspronkelijk was de stoepa slechts 23 meter hoog. Relikwieën en de hoogte van de ‘hti’, de spits, daar draaide het allemaal om.
Als je de geschiedenis van de tempels van Rangoon en Bago naast elkaar legde, viel mij op, zag je dat de architecten steeds hun best deden om elkaar in hoogte te overtroeven. De Shwedagon van Rangoon had een voordeel. Die was op een 58 meter hoge heuvel gebouwd. Die leek dus automatisch al een stuk hoger. Ook Michael Symes constateerde dat in 1795. “The temple of Shwedagon is a very grand building, although not so high as that of Shemawdaw at Pegu. The terrace on which it stands is raised on a rocky eminence. The situation renders Shwedagon a conspicuous object at the distance of many miles”.
Als je de geschiedenis van de tempels van Rangoon en Bago naast elkaar legde, viel mij op, zag je dat de architecten steeds hun best deden om elkaar in hoogte te overtroeven. De Shwedagon van Rangoon had een voordeel. Die was op een 58 meter hoge heuvel gebouwd. Die leek dus automatisch al een stuk hoger. Ook Michael Symes constateerde dat in 1795. “The temple of Shwedagon is a very grand building, although not so high as that of Shemawdaw at Pegu. The terrace on which it stands is raised on a rocky eminence. The situation renders Shwedagon a conspicuous object at the distance of many miles”.
De pagode van Rangoon was dus lager dan die van Bago, maar door de ligging op de heuvel en al het goud (‘shwe’ = goud) toch indrukwekkender. Een jaar na het bezoek van Symes, in 1796, werd de pagode van Pegu verhoogd tot 91 meter. In 1882 werd er nog eens een nieuwe hti opgezet. En toen kwamen de aardbevingen, in 1912, in 1917 en vooral in 1930. Op 5 juli 1917 kwam er een groot stuk van de stoepa naar beneden, als een brokstuk van een te hoge toren van Babel. Het lag er nog steeds bij ons bezoek. De inwoners van Pegu lieten zich echter niet kisten. Twee jaar lang, van 1952 tot 1954, bouwden ze een nóg hogere stoepa. Volgens de Lonely Planet was die veertien meter hoger dan de Shwedagon, volgens de Dominicus zelfs zestien meter hoger. Hoe betrouwbaar zijn reisgidsen?
Tempel met brokstuk uit 1917
Terwijl we over het terrein van de Shwemawdaw-tempel liepen werd ik getroffen door een eenvoudig huisje. Je zag een grote open hand met daarin handlijnen en –velden met allerlei tekens. Temidden van alle Birmese letters die ik niet kon lezen was er ook in blokletters afgedrukt: ‘Fortune teller, astrologer’. Met andere woorden: astrologie hoorde bij het boeddhisme in Bago.
Dergelijke ‘astrologische winkels’ had ik ook elders in het land bij tempels gezien. Waarzeggerij kwam blijkbaar in alle geledingen van het Birmese leven voor. De tegenstanders van de dictatuur lieten nooit na de militairen van ‘bijgeloof’ te beschuldigen. Ook bij de overplaatsing van de hoofdstad naar Naypyidaw werden dat soort motieven gemeld. De verhuizing was volgens Birma-watcher John Aglionby ingegeven door ‘paranoia en het advies van waarzeggers’.
Waarzeggerij in het tempelcomplex
Minder aandacht in de media was er voor de astrologische belangstelling van en over Aung San Suu Kyi. In een artikel van Jenni Hart las ik bijvoorbeeld: “A comparison of her natal chart and Burma’s is revealing. Both Burma and Aung have natal Moon in mid Libra, conjunct Neptune and she is the clearly acknowledged heart and voice of the Burmese population. Her natal Sun is conjunct Burma’s Uranus, her life is completely dedicated to revolution and restoration of a true democratic government. Aung’s Uranus, trine her own Moon and Burma’s, sits on Burma’s descendent, she will not ever change her position until real change takes place. Her Jupiter in Virgo is conjunct Burma’s MC, she has never held back her beliefs and opinions, and again, is seen as the voice of the country”.
In de tekst over Aung San Suu Kyi verwees de auteur naar de astrologische geboorte van Birma in 1948 als onafhankelijke staat. Karel Glastra van Loon (1962-2005) omschreef die als volgt: “De grondleggers van het hedendaagse Birma meenden dat zij, door een juiste keuze van het tijdstip van de wedergeboorte van het land, voorspoed en geluk konden afdwingen. Zij raadpleegden waarzegers en astrologen, mannen van onbesproken gedrag en onweersproken wijsheid, en toegewijde boeddhisten bovendien. Het was op advies van deze religieuze rekenmeesters dat zij op de vierde januari van het jaar 1948, ’s ochtends om tien voor half vijf, de onafhankelijkheid uitriepen. Sindsdien wordt deze heuglijke gebeurtenis op diezelfde dag en op dat zelfde onmogelijke uur elk jaar herdacht”.
Geesten en de stichting van Bago
Al in 1882 schreef George Scott (Shway Yoe) in zijn boek ‘The Burman’ dat er geen land ter wereld was met zoveel pagodes. Je zag ze volgens hem werkelijk overal in massa’s. “Het kleinste dorp heeft zijn tempel, met de overblijfselen van andere er omheen. Hoe steil of rotsachtig een heuvel is, of helemaal bedekt met oerwoud, niets kan de Birmezen verhinderen er een te bouwen met een gouden top. Als een Birmees zijn land verlaat ontdekt hij pas hoe anders de rest van de wereld is”. Al die tempels stonden er volgens Scott niet voor niets: “Ze bieden bescherming tegen kwade geesten en herinneren de omwonenden aan de Heiland, die het nirvana en de wet onderwijst”.
Zo was het ook in Bago. “Tempel in, tempel uit”, noteerde ik 22 januari 2006. We werden naar de Mahazedi-pagode gebracht. Van een afstand was lawaaierige muziek te horen. Een vrouw danste. Bij aankomst werd ons uitgelegd dat de danseres van het mannelijk geslacht was, een man in travestie. Hij was zwaar opgemaakt en bij het dansen overtuigend vrouwelijk.
De danser(es)
Aan het verschijnsel ‘nats’ (geesten) wijdde Scott een lang hoofdstuk in 1882. Daarin legde hij vast: “Elk district heeft een nat thungé, een ‘spirit woman’ die danst op nat-feesten en door de bijgelovige mensen geraadpleegd wordt”. Op zo’n festival waren we terecht gekomen. Onze reisboekjes vertelden er meer over. “Op het hoogtepunt van een nat-scéance neemt de nat bezit van de geest van een medium. Een medium is in de regel een vrouw of een travestiet. Speciale muziek-uitvoeringen trekken de nats aan. Bijna alle traditionele Birmese muziek wordt met dit doel geschreven. De nat houdt van keiharde en levendige muziek. Muzikanten slaan op hun gong, drums en xylofoons. Zo produceren ze een oude vorm van rock & roll”.
Tijdens onze aanwezigheid zag ik geen geesten verschijnen. Enkele tientallen ‘gelovigen’ leken echter te genieten van de vertoningen van dit wezen en veelkleurige vrouwelijke kledij. Het was een ernstige zaak. Toen de ‘nat-danseres’ even pauseerde, lacherig-mannelijk begon te praten, de fles aan de mond zette en een grote Birmese sigaar (cheroot) opstak, werd hij/zij met grote eerbied en gevouwen handen door enkele vrouwen en meisjes benaderd.
De twee ganzen van Bago
Onbewust van de gevaren had ik toegekeken. “De kans bestaat dat de opgeroepen geest zich niet meester maakt van het medium maar van iemand die staat toe te kijken”, las ik. Gelukkig werden wij gespaard en konden rustig door lopen naar de volgende tempel.
In dit gebouw stond de stichting van de stad centraal. Hoe dat precies gegaan was, wist niemand. En dus waren er legendes ontstaan. In Bago draaide alles om een mythische gans, de ‘hantha’. Het zuiden van Birma, met Pegu als hoofdstad, werd zelfs Hantha-waddy genoemd. De stichters van de stad, de Mon-prinsen Thamala en Wimala, zouden op zoek gegaan zijn naar een geschikte plaats voor de bouw van een nieuwe hoofdstad. Ze vonden een eiland, zo klein dat de ene gans op de rug van de andere zat. Hierin werd, hoorde ik, de strijd van land en water uitgebeeld.
In 2006 lag Bago helemaal op het vasteland, maar vroeger stak het land nauwelijks boven de zee uit. De kooplieden van de VOC die hier in de zeventiende eeuw aan land kwamen, hoorden waarschijnlijk ook van dat soort verhalen. Dat deed hun misschien denken aan de strijd in Nederland tegen het water. Bago moest boven het water zien uit te blijven. Maar er moest wel water blijven. Dat laatste werd het nieuwe probleem voor de stad. Langzaam verzandde de regio en werd steeds moeilijker bereikbaar voor schepen van overzee. Droeg dat ertoe bij dat de VOC steeds minder belangstelling voor het gebied kreeg?
In de tempel was de stichting van de stad, en dus ook de rol van de twee ganzen op het piepkleine eilandje in een grote zee, uitgebeeld. Met tal van schilderijen en beelden. De Boeddha daalde als eerste in een lange rij mythische figuren vanuit de ‘hemel’ naar beneden en wees naar de vogels op het eilandje. Met zoveel protectie van ‘boven’ moest Pegu, Bago, wel een belangrijke stad worden.
Een Birmees tapijt van Bayeux
Tempel in, tempel uit. Het derde reisdoel was een kolossale liggende boeddha. Die was in 1881 (her)ontdekt in de rimboe omdat de Britten, die het zuiden van het land onder de voet gelopen hadden, besloten er een spoorlijn en station aan te leggen. Zo konden ze Pegu verbinden met Rangoon, de stad die de Britten tot hoofdstad van Birma uitgeroepen hadden. Hoe is het mogelijk, vroeg ik me af, dat een beeld van maar liefst 55 meter lang en zestien meter hoog, zo maar kon verdwijnen en vergeten worden.
De teruggevonden liggende boeddha
In 2006 was de liggende boeddha van alle kanten omgeven met zijn eigen geschiedenis. Aan de achterkant had men een tegeltableau aangebracht waarop de originele bouw en de reden van de bouw in de vorm van een soort stripverhaal was uitgebeeld. Het boeddhistische ‘tapijt van Bayeux’.
Het had, wat viel er anders in dit land te verwachten, allemaal te maken met de komst van het boeddhisme in deze streken. In de tiende eeuw ‘na Christus’ zou de koning van van het zuiden van Birma, Migadepa II, de 23ste koning van het Mon-rijk (of Hantha-waddy) verliefd geworden zijn op een buit-gemaakte prinses. Die was echter boeddhistisch. Vanwege de liefde werd de koning tot het ware geloof ‘bekeerd’. Was dat geen romantisch verhaal?
Terwijl ik langs het geglazuurde ‘tapijt’ liep, las ik verder. De koning kon het niet laten, hij verviel weer in zijn oude heidense (animistische) geloof. Dat had hij beter niet kunnen doen – de ‘afgodsbeelden’ gingen uiteraard in vlammen op.
Migadepa was er in 994 definitief van overtuigd geraakt dat er niets mooier was dan het boeddhisme, Om dat te vieren liet hij zijn volk een symbool van dit alles neerzetten. Geen piramide zoals in Egypte of Mexico, maar het grootst mogelijke boeddha-monument tot dan toe. Dat was het beeld dat in 1881 opnieuw tevoorschijn gekomen was.
In 1057, 63 jaar na 994, vielen noordelijke troepen (van koning Anawrahta in Bagan) het zuiden binnen om de heilige boeddhistische boeken gewapenderhand mee te nemen. Zevenhonderd jaar later, kort voor de komst van Michael Symes, werd het zuiden opnieuw bezocht door Birmese militairen van het noordelijk gebied. Bij die gelegenheid liet koning Alaungpaya de stad met de grond gelijk maken en verdreef de inwoners. Volgens Symes had hij de boeddhistische heiligdommen evenwel gespaard.
Het klinkt ongelooflijk, maar het gigantische beeld (alleen de pink van de boeddha was al meer dan drie meter lang) werd bij die gelegenheid gewoon vergeten. Totdat de Britten er in 1881 gingen (lieten) graven.
Het klinkt ongelooflijk, maar het gigantische beeld (alleen de pink van de boeddha was al meer dan drie meter lang) werd bij die gelegenheid gewoon vergeten. Totdat de Britten er in 1881 gingen (lieten) graven.
Het 'strip' verhaal
Het ‘tapijt van Bago’ bestond uit twee delen. Het eerste uit de jaren 1930, van steen, bracht de legende rond het ontstaan in kaart. Het tweede, van wandschilderingen, de herontdekking, restauratie en verering tot in recente dagen. Zo was er een tableau van het schoongemaakte monument in het bos. En het meest recente schilderij bracht de actuele situatie in beeld – met militairen in groen legerkostuum midden op het doek. De militaire opperbevelhebber, het Birmese volk en het boeddhisme hand in hand, dat leek mij de suggestie.
De vraag is hoe lang dit nieuwste schilderij nog in deze tempel blijft hangen. Sinds generaal Thein Sein zijn voorganger Than Shwe heeft opgevolgd maakt Birma (Myanmar) snelle veranderingen door. Van een westerse boycot is nauwelijks sprake meer. Hoe lang de militairen het land onder controle kunnen houden, op die vraag kan niemand een antwoord geven.
De vraag is hoe lang dit nieuwste schilderij nog in deze tempel blijft hangen. Sinds generaal Thein Sein zijn voorganger Than Shwe heeft opgevolgd maakt Birma (Myanmar) snelle veranderingen door. Van een westerse boycot is nauwelijks sprake meer. Hoe lang de militairen het land onder controle kunnen houden, op die vraag kan niemand een antwoord geven.
Kerken en het leger in Bago
We gingen die zondag op weg naar het vierde boeddistisch bouwwerk. Onderweg zagen we ook bouwwerken van andere overtuigingen. Ondermeer hielden we even stil bij de kerk van de heilige Jozef. Of beter: het kleine kerkje. Zoals veel kerken in Europa was ook dit gebouw op slot, zelfs op zondag. In een kastje hing een brief van monseigneur Bo, aartsbisschop van Rangoon. De prelaat wenste de gelovigen geluk met het nieuwe (christelijke) jaar. In de naaste omgeving van de kerk bevond zich een lichtblauwe nagebouwde grot. Het leek een kopie van de grot van Lourdes. ‘Maria’ was er echter uit verdwenen.
Bij een brug over de rivier was er nóg een kerk. De deur was zelfs open. Er hing een groot bord aan de muur van het gebouw om de niet-gelovigen te vertellen waar het precies om draaide: “Jesus came to this world to save the sinners”.
Zouden de inwoners van dit land weten wat zondaars waren. Die vraag kwam bij me op.
Enkele mannen, die onder de geschreven boodschap op een bank zaten, leken zich in elk geval niet aangesproken te voelen. Het waren militairen in de gebruikelijke groene pakken. Daar kon je een aardige foto van maken, bedacht ik. Voor alle zekerheid vroeg ik onze gids of dat mogelijk was.
Enkele mannen, die onder de geschreven boodschap op een bank zaten, leken zich in elk geval niet aangesproken te voelen. Het waren militairen in de gebruikelijke groene pakken. Daar kon je een aardige foto van maken, bedacht ik. Voor alle zekerheid vroeg ik onze gids of dat mogelijk was.
In eerste instantie reageerde hij positief en ik stond al in de starthouding met mijn Nikon-camera, met telelens.
Maar plotseling constateerde ook hij de aanwezigheid van het leger bij de ingang van de kerk. Zijn gezicht betrok. Ik kon die kerk maar beter niet fotograferen met die mannen ervoor, gaf hij nu aan.
Zullen we anders even gaan informeren of het mag, stelde ik nog voor.
Dat vond hij geen goed idee. De foto is er niet gekomen. Ook al omdat er ‘nog zulke andere prachtige dingen te zien waren in Bago’.
De vier Boeddha’s
Omdat ik belangstelling had voor eventuele overblijfselen van de VOC stelde ik voor naar het museum te gaan. Er was, had ik gelezen, een klein museum op de plek waar met steun van Unesco opgravingen van het voormalige paleis gedaan werden.
De entree van het museum was heel duur werd me verteld. En niet de moeite waard. Andere plekjes werden evenmin aanbevolen.
De entree van het museum was heel duur werd me verteld. En niet de moeite waard. Andere plekjes werden evenmin aanbevolen.
In plaats daarvan werden we naar de Kyaikpun-pagode gebracht. Niet één boeddha maar vier kleurige boeddha’s, open en bloot in de buitenlucht. Ieder dertig meter hoog, met de ruggen tegen elkaar. Wat een schril contrast met de katholieke kerkjes van even daarvoor.
In de Dominicus-reisgids werd de betekenis van het gevaarte uitgelegd: “De dertig meter hoge boeddha’s zitten op de vier windrichtingen, met hun ruggen tegen een vierkante zuil. De beelden stellen de Boeddha van het heden en zijn drie voorgangers voor: Gautama (noorden), Kakusandha (oosten). Konagama (zuiden) en Kassaka (westen). De relikwieën van de vier boeddha’s worden bewaard op de Singuttara-heuvel in Rangoon. Het bouwwerk is in 1476 opgericht door koning Dhammazedi. Bij de bouw zouden ook vier zusters zijn betrokken. Het verhaal ging dat als een van de zusters ooit zou trouwen, een van de beelden zou instorten. In 1930 leek de voorspelling uit te komen, want in dat jaar verwoestte een aardbeving het beeld van Kassapa. Het beeld is later herbouwd”.
***
Op de terugweg vertelde de gids nog tal van verhalen over de rol van de Boeddha in Birma. Eerder die dag had hij zich echter laten ontglippen dat nooit was aangetoond dat de Boeddha ooit in deze streken geweest was. De aanwezigheid van Aung San Suu Kyi stond echter wel vast. Langs de weg terug naar Rangoon (Yangon) zag ik zelfs een duidelijk herkenbaar bord van ‘haar’ National League for Demovracy (NLD). Toen ik ernaar vroeg werd dat bevestigd. Dat was het hoofdkwartier van de partij in de regio.
Die avond namen we in restaurant Sandy’s afscheid van het land. Een pianist en violist speelden er westerse muziek. Op het programma stonden ‘When I’m 64’ (Beatles), ‘Feelings’ (Morris Albert) en ‘Take me home country roads’ (John Denver).
Die avond namen we in restaurant Sandy’s afscheid van het land. Een pianist en violist speelden er westerse muziek. Op het programma stonden ‘When I’m 64’ (Beatles), ‘Feelings’ (Morris Albert) en ‘Take me home country roads’ (John Denver).
De volgende dag vlogen we ‘terug’ naar Singapore. En vandaar, over Birma, naar Nederland.
Harry Knipschild
4 januari 2013
Literatuur
Michael Symes, An account of an embassy to the Kingdom of Ava, Londen 1800
Shway Yoe (George Scott), The Burman. His life and notions, New York 1963 (1882)
Jan Pluvier, Zuid-Oost Azië. Een eeuw van onvervulde verwachtingen, Breda 1999
Karel Glastra van Loon, De onzichtbaren, Amsterdam 2003
Wil O. Dijk, ‘The Dutch East India Company in Burma: 1634-1680’, IIAS Newsletter, juli 2004
Norman G. Owen (red.), The Emergence of modern Southeast Asia, Honolulu 2005
Leon Peterse en Joke Petri, Dominicus: Birma (Myanmar), Haarlem 2005
Leon Peterse en Joke Petri, Dominicus: Birma (Myanmar), Haarlem 2005
Robert Reid en Michael Grisberg, Lonely Planet: Myanmar (Burma), 2005
Jenni Harte’s World News, juli/augustus 2005
John Aglionby, ‘No democracy or phone lines in Burma’s new jungle capital’¸ Guardian, 29 maart 2006
- Raadplegingen: 16960