25 - Herinneringen aan Horn (1963)
Nog geen jaar geleden, in maart 2019, reden Greetje en ik vanuit Duitsland en Rolduc door het dorp Horn, sinds 2006 onderdeel van de Limburgse gemeente Leudal. Toen we elkaar leerden kennen in 1992 waren we in die omgeving al eens geweest – niet alleen om er asperges (‘het witte goud’) te kopen maar tevens om samen het sanatorium te bekijken waar ik in 1963, 57 jaar geleden, noodgedwongen verblijf hield.
Eindexamen 1962
Kort daarvoor - in het late voorjaar van 1962 - haalde ik het diploma gymnasium bêta bij het katholieke Henric van Veldeke College in Maastricht. In de weken die op de examens volgden was het feest voor de meeste leden van de eindexamenklas. Een tijd lang geen verplichtingen meer. Popmuziek speelde een overheersende rol in die tijd. Ik luisterde naar platen van onder meer Duane Eddy, Fats Domino, Roy Orbison en de Brothers Four.
Met vrijwel de voltallige klas gingen we per bus naar een dorpje in de omgeving van Lyon. Rond middernacht werden we afgezet in de zaal van een oud gebouw waar voor iedereen een slaapplaats was. Toen ik de volgende ochtend de meegenomen transistorradio op de middengolf aanzette kwam ik er achter dat je er totaal andere radiostations ontving dan ik thuis gewend was. Die dag werden we gebracht naar de plek waar we een paar weken als vrijwilligers gingen werken voor de ‘bouworde’, een organisatie die onder bescherming stond van de Franse priester Abbé Pierre (1912-2007).
Abbé Pierre bij de Maastrichtse bouworde
Utrecht 1962-1963
Aan het einde van de zomer begon de toekomst – een academische studie. In Maastricht droomde ik ervan om iets in de wereld van de popmuziek te gaan doen, bij de radio of een platenmaatschappij. Maar dat was, leek, allemaal oneindig ver weg. Een echte keuze was er nauwelijks voor mij. Ik was de oudste zoon van mijn vader, Jean (Jan Lodewijk). Toen die eind jaren dertig de HBS wist te halen moest hij meteen in dienst en belandde bij een fietsbrigade in de Kempen. Het was immers de tijd van de grote mobilisatie.
Zelf had hij – als er voldoende geld geweest was – verder willen studeren: wiskunde, natuurkunde of scheikunde. Dat zat er echter niet in.
Op de middelbare school kon ik mijn vader geen groter plezier doen dan raad te vragen in die vakken. Als oudste van drie broers werd ik klaargestoomd om te doen wat voor hem onmogelijk was geweest. Op mijn eindexamenlijst prijkten de hoogste cijfers voor natuurkunde en wiskunde. Voor ik het wist zat ik op een kamer in Utrecht (Louise de Colignystraat 13) en schreef me in voor een studie wis-, natuur- en sterrenkunde – dat laatste was een verplicht bijvak. Mijn huisgenoten waren mede-studenten Frits Bröker en Anne-Lize van Mierlo.
‘Natuurlijk’ werd ik lid van een katholieke studentenvereniging: (Collegium Studiosorum) Veritas.
Moeilijke periode
Eenmaal ver weg van Maastricht kwam ik, 18 jaar, tot de conclusie dat ik voor mezelf geen echte toekomst zag in die exacte vakken. Nu kon ik radio Veronica ontvangen, het station waar – in tegenstelling tot bij de gewone omroep – steeds populaire muziek werd uitgezonden, inclusief de nieuwste hits uit Amerika. Op mijn kamer hing ik aan de wand een kaart van de Verenigde Staten op. Bovendien las ik wekelijks in Billboard en Record Mirror.
Van mijn studie kwam voorlopig niet veel terecht. Ik vond het ook niet aangenaam om in die koude winter na elk college op de fiets te moeten stappen voor het volgende, dat een kwartier later begon ergens anders in de stad. Bij het practicum sterrenkunde stond ik ’s avonds verschrikkelijk te verkleumen op het dak van de sterrenwacht.
Op de website van het KNMI wordt gesproken over de ‘barre’ winter van 1963: “De winter van 1963 was de koudste van de twintigste eeuw. Op veel plaatsen vroor het bijna drie maanden achtereen elke dag. De winter kondigde zich al in november aan. Op 16 november ging West-Europa gebukt onder sneeuwstormen.
Januari 1963 was met gemiddeld -5,3 graden uitzonderlijk koud. Met -3,4 graden was ook februari zeer koud. Na mislukte dooi-aanvallen volgden dagen waarop het ’s ochtends 10 tot 20 graden vroor.
Op 18 januari 1963 daalde de temperatuur in Joure tot min 21 graden. Juist die dag werd de Elfstedentocht gereden”. Bovendien was er een noordoostenwind. Geen wonder dat minder dan een procent van de deelnemers het Elfstedenkruisje mee naar huis kon nemen. Rienier Paping kwam na bijna elf uur schaatsen als winnaar over de streep.
Reinier Paping, 18 januari 1963
In 1971 wijdde Dirk Groenhuis in een proefschrift bij de Universiteit Groningen aandacht aan een van de medische gevolgen van het extreem koude weer. Hij verwees naar een onderzoek van dokter B.T. Nauta die ‘een epidemie onder studenten in Utrecht beschreef. Een student met een caverneus longproces infecteerde 72 medestudenten. Van hen vertoonden 19 primaire specifieke afwijkingen’. Het artikel was getiteld ‘Tuberculose bij Utrechtse studenten’.
Dokter Nauta, een vriendelijke vrouw, leerde ik persoonlijk kennen. Alle studenten werden opgeroepen zich op het Utrechtse consultatiebureau te melden en op de linker onderarm voorzien te worden van drie kruisjes. Als die gingen opzwellen was een behandeling waarschijnlijk gewenst.
Bij mij was er inderdaad sprake van zo’n opzwelling. Derhalve werd ik op 7 maart bij dokter Nauta ontboden zodat verder onderzoek kon plaatsvinden. Omdat ik me sowieso wat grieperig voelde besloot ik me in Maastricht thuis te laten verwennen.
Onderzoek
Eenmaal thuis in de Waldeck Pyrmontstraat werd huisarts Willems ontboden. Hij constateerde een longaandoening: pleuritis. Het leek de oude en ervaren dokter wenselijk dat ik me zou melden bij dokter Ten Berge van het consultatiebureau in Maastricht.
Ten Berge vond, als ik me goed herinner, niets dat wees op een tbc-besmetting. De arts wilde echter geen risico lopen. Hij adviseerde om me voor verder onderzoek gedurende een periode van een week of twee in een sanatorium te laten opnemen. Er was een studentensanatorium (in Laren, Noord-Holland), maar ik kon wellicht beter terecht in het katholieke sanatorium Hornerheide dichtbij te Horn bij Roermond.
Ik liet me overtuigen.
Dokter Willems
Hornerheide
Een paar dagen later, in maart 1963, brachten mijn ouders me naar het sanatorium, dat ruim was opgezet en bestond uit een aantal paviljoens in de open lucht. Ik kwam terecht in een zaal met naast elkaar een achttal bedden, allemaal bezet door mannen. De meeste namen ben ik vergeten maar een van hen heette Kerkhof (handelaar in tegels) en er was ook een Turk, Mutallip Nizam, die al een beetje Nederlands had geleerd.
Weldra volgde het aangekondigde onderzoek. Ik had wat te veel ‘bezinksel’ hoorde ik vrij snel. Dat zou men nog verder onderzoeken.
Wanneer vroeg ik. Deze week?
De man die me behandelde glimlachte. Over een maand, verklaarde hij. Bovendien was het minimum-verblijf in het sanatorium drie maanden. Daar had ik me maar bij neer te leggen. Een ander verhaal dus dan ik in Maastricht gehoord had, besefte ik.
Die boodschap kon ik niet meteen aan mijn ouders overbrengen. Ze mochten immers maar twee keer per week, op woensdag en zondag, op bezoek komen. Het was een behoorlijke busreis naar het sanatorium. Mijn jongere broer Tonny, elf jaar, was vanwege zijn leeftijd helemaal de toegang ontzegd.
Bij hun komst stelde ik mijn ouders meteen op de hoogte dat mijn verblijf flink langer zou duren dan me eerder was aangekondigd. Er was iets vreemds aan de hand.
Studeren in Horn
Min of meer tegen wil en dank probeerde ik me aan te passen aan de nieuwe situatie. Om te beginnen wilde ik niet dat het verblijf een definitief einde aan mijn studie zou maken. De universiteit liet me weten volledig mee te werken als ik aan zelf-studie deed. Men was bereid een medewerker vanuit Utrecht naar Horn te sturen om tentamens af te nemen.
Vanuit het gymnasium werd ik ook aangemoedigd. Rector G. Daniëls kwam op bezoek. Drs. Wassenberg, mijn voormalige natuurkundeleraar, schreef een stimulerende brief die me goed deed.
Meer dan de afgelopen tijd verdiepte ik me in de wiskunde. Enige tijd later kwam er inderdaad iemand over van ‘boven de Moerdijk’ zodat ik tentamens kon afleggen – met een gunstig resultaat. Zulke hoge cijfers had ik alleen op de middelbare school gehaald. Ik bleek vooral goed te zijn in (statistiek en) kansberekening. De vooruitzichten voor mijn studie in Utrecht waren ineens weer positief. Het kostte dan ook weinig moeite om in aanmerking te komen voor de verlenging van mijn studiebeurs.
Zaal voor patiënten in Hornerheide (in deze of zo'n zaal kwam ik te liggen)
Het katholieke leven in Hornerheide
Bij aankomst in Hornerheide werd me een reglement overhandigd. Eerder, op het gymnasium, had ik zo’n vel met strenge regels onder ogen gekregen. Dat had er maar een beperkte betekenis. Ik ging er dus van uit dat zoiets in het sanatorium eveneens het geval zou zijn. Tenslotte bevond ik me – niet vrijwillig – temidden van volwassen mensen, mannen.
Dat pakte anders uit. In het reglement werd bijvoorbeeld gesteld dat er alleen maar katholieke kranten gelezen mochten worden. Dat viel helemaal verkeerd bij me. Ik besloot meteen een abonnement op de Telegraaf te nemen. Er gebeurde echter niets. Er werd geen krant bezorgd. Na enige tijd werd duidelijk dat de Telegraaf wel degelijk dagelijks op het poortgebouw afgeleverd werd – en er dan bleef liggen.
Ik besloot een brief over deze kwestie naar de directeur van Hornerheide te schrijven.
Een paar dagen later werd ik voor een gesprek met hem uitgenodigd. Met een brancard werd ik naar hem toe gebracht. De man legde mij uit dat ik mij nu eenmaal in een katholiek sanatorium bevond en me derhalve moest aanpassen.
Ik antwoordde hem dat er voor mij niets anders opzat dan me bij zijn besluit neer te leggen. Ik zou een brief naar de Telegraaf schrijven en meedelen dat ik het abonnement moest beëindigen omdat het nu eenmaal verboden was die in Hornerheide te lezen.
Op die reactie had de man niet gerekend. Na enige aarzeling liet hij weten mij alsnog toestemming te geven. Onder één voorwaarde: dat ik de niet-katholieke krant niet aan mijn lotgenoten zou uitlenen.
Ik had heel wat teweeg gebracht. Enkele maanden later had menigeen gewoon een abonnement op kranten als de Telegraaf.
Onder deze doorgang werd ik naar de directeur gebracht
Het katholieke leven had nog een consequentie.
Meteen na mijn opname was ik ingedeeld in de minst gezonde categorie van patiënten. Hoewel ik me totaal niet ziek voelde en alleen voor onderzoek naar Horn verhuisd was, werd ik behandeld als een doodziek iemand. Dat hield in dat ik mijn bed alleen mocht verlaten om naar het toilet te gaan. Zelfs het wekelijkse in bad gaan werd niet zonder meer toegestaan. Dat kon alleen onder leiding van een ziekenbroeder (tegenwoordig: mannelijke verpleegkundige) die mij waste, tot de geslachtsorganen toe. Die mocht je niet zelf wassen. Ik keek niet uit naar die wekelijkse ‘beurt’.
In de vier maanden die ik er doorbracht, wist ik niet in een volgend stadium van ‘genezing’ door te dringen. In dat geval zou ik om kwart voor acht ’s morgens naar de sanatorium-kapel mogen om er de heilige mis bij te wonen. Het reglement was echter duidelijk: wie niet naar de kerk ging moest in bed blijven liggen.
Met andere woorden: het lopen naar de kerk en bijwonen van de mis zou ‘gezonder’ zijn dan een andere manier van bewegen.
Ontspanning in Hornerheide
Het sanatorium ging anno 1963 met zijn tijd mee. Een van de patiënten had toestemming gekregen om zijn televisie in de ziekenzaal te plaatsen. Elke avond stond het toestel aan – met keihard geluid zodat iedereen in de zaal het goed kon horen.
Ik had andere interesses. Mijn ouders brachten mijn platenspeler en transistorradio met koptelefoon mee (ook nog in het geheim een paar flessen witte Graves-wijn). Bovendien mocht ik wat langspeelplaten uitzoeken (o.a. ‘The First Family’ van Vaughn Meader en ‘Ray Charles in Person’). Zo kon ik naar mijn favoriete muziek luisteren. Ik stuurde een brief naar mijn favoriete diskjockey Guy Mortier (BRT), die er in zijn programma op de zaterdagmiddag meteen een stukje uit voorlas.
Bovendien kreeg ik een stapeltje boeken om in bed te lezen – met een eigen groen leeslampje erbij.
De zusters (met kappen) vonden het maar niks dat ik ’s avonds aan het lezen was. Regelmatig kwamen ze controleren hoe het er dan toeging in de zaal. Als ze mij met een boek aantroffen kreeg ik te horen dat lezen veel te vermoeiend en dus slecht voor mijn genezing was. Het lampje moest uit en het boek dicht. Alleen televisie kijken was toegestaan.
Guy Mortier
Zoals gezegd werd bezoek onder voorwaarden toegestaan. Niet te veel personen tegelijk en geen kinderen. En niet meer dan twee keer per week, op zondag- en woensdagmiddag.
Contact met patiënten van het andere geslacht was ten strengste verboden. Ze bevonden zich op het zelfde terrein, in andere paviljoens. Je zag ze alleen als je naar de kapel ging, hoorde ik. Zover is het bij mij dus niet gekomen. Corresponderen was niet toegestaan. Ik heb het uitgeprobeerd en ontdekte dat een afgesloten enveloppe toch geopend was. Vervolgens stuurde ik een nieuwe afgesloten brief met daarin alleen het woord ‘mispoes’. Ook die bleek geopend en werd mij terugbezorgd door iemand van het personeel.
Bijzonder waren mijn sociale contacten met de buitenwereld. Bezoeken waren niet eenvoudig en dus schaars. Het schrijven van brieven was belangrijk. In zo’n moeilijke tijd leerde ik dat mijn beste vrienden niet altijd mijn beste vrienden bleken te zijn. Eén zeer goede vriend heeft nooit iets van zich laten horen. We hebben sinds die tijd nooit meer contact gehad. Echte vrienden leer je in nood kennen – een les voor het leven op 19-jarige leeftijd.
De directie had blijkbaar de indruk dat het aangenaam vertoeven was in Hornerheide. Een van de patiënten op de zaal, waar ik toe veroordeeld was, had geen familie of vrienden. Toen hij na een verblijf van een aantal jaren eindelijk genezen verklaard was kreeg hij, waar ik bij was zodat ik het gesprek goed kon horen, bezoek van de directeur.
De directeur stelde voor dat de inmiddels gezonde man gewoon zou blijven in het sanatorium. Buiten de poort had hij immers geen goed leven werd hem verteld. En binnen werd hij toch prima verzorgd.
Langzaam werd mij duidelijk dat de bedden in Horn niet alleen bezet werden om mensen te genezen van eventuele tbc, maar zeker ook om economische redenen. Het katholieke sanatorium moest behouden blijven. Dat zette mij aan het denken.
Medische aanpak
Hoewel nooit tbc was aangetoond kreeg ik wel een en ander toegediend. Elke dag moest ik regelmatig flink wat pillen slikken. Die waren groot is me bijgebleven. Maar na verloop van tijd werd je er zo handig in dat je een flink aantal zonder het minste water in één keer kon doorslikken.
Belangrijk was blijkbaar ook dat de patiënten goed aten. De keuken van het sanatorium functioneerde goed. De maaltijden moesten smakelijk zijn en ruim voldoende calorieën bevatten. De zusters keken goedkeurend toe als ik mijn bord leeg at.
Het gevolg laat zich raden. Omdat lichaamsbeweging volledig ontbrak, door het voedsel en ook door de pillen, kwam ik snel enorm aan. Tot mijn komst in Horn woog ik nooit veel meer dan zeventig kilo, terwijl ik van stevig eten hield. Een paar maanden later was mijn gewicht al opgelopen tot 94 kilo. Mijn hele leven lang, sinds die tijd, heb ik steeds moeten vechten om niet meer dan een kilo of tachtig te wegen.
Ik denk niet dat het gezond was om in korte tijd enkele tientallen kilo’s dikker te worden. Bovendien moest ik na mijn vertrek uit het sanatorium een compleet nieuwe garderobe aanschaffen.
Ik heb nooit vernomen dat bij mij tbc geconstateerd is, wel een nagenoeg pijnloze pleuritis. Na enige tijd begon ik mij derhalve af te vragen waarom ik zo lang in Horn moest blijven. Toen ik daar vragen over stelde aan de mensen die mij (nauwelijks) behandelden hoorde ik vage opmerkingen. Er werd gezegd dat ik er nog minimaal twee jaar, maar waarschijnlijk langer verblijf moest houden. Mijn genezing bevond zich nog maar in het beginstadium.
Tijdens bezoeken van mijn ouders uitte ik mijn twijfels en ongenoegen. Ik vroeg hen de huisarts te raadplegen. Na enige tijd vertelden ze me dat hij er medisch gezien geen bezwaar tegen had dat ik thuis in Maastricht zou herstellen van de pleuritis.
Vervolgens lieten we de directie van Hornerheide weten dat ik besloten had te vertrekken.
In het bijzijn van de andere patiënten in de zaal reageerde de directeur dat hij het volkomen onverantwoord vond wat ik van plan was te doen. Het was noodzakelijk om nog behoorlijk wat jaren in het oord te kuren. Mijn vertrek werd door hem dan ook ten strengste afgekeurd. Het was volledig voor eigen risico.
Na vier maanden in Hornerheide vertrok ik, afgehaald en thuisgebracht door mijn ouders. Dokter J.T. Willems (Julianaplein 1) zou me voortaan medisch terzijde staan.
Eenmaal terug in bed in de Waldeck Pyrmontstraat, ontving ik een oproep van het Maastrichtse consultatiebureau. Bij binnenkomst, op 6 augustus, werd ik door dokter Ten Berge toegesproken met de woorden: “Zo, daar is dat eigenwijze studentje dat het allemaal beter weet”.
Het gesprek kreeg dus al snel een onaangename wending. Na nog wat van die opmerkingen liet ik de consultatie arts weten dat ik zo niet behandeld wilde worden, draaide me om en vertrok. Zat Ten Berge in het ‘complot’ om het sanatorium te voorzien van voldoende ‘patiënten’? Over tbc werd sowieso niet (meer) gesproken.
Terug naar Utrecht
uit het rapport van dokter Nauta
Zo kwamen wij terug bij dokter Nauta, longarts in Utrecht. In haar rapport van 1 oktober 1963 schreef zij: “Wij zagen op 27 september op ons spreekuur een gezond uitziende jongeman, die geen klachten had. Hij vertelde me dat hij thuis kuurde, dat dit uitstekend ging en dat hij nog behandeld werd met PAS, INH en streptomycine. Wij vonden bij fysisch onderzoek rechts onder wat verzwakt ademen, bij doorlichting en op de röntgenfoto vonden wij rechts een pleuritisrest”.
In het medisch rapport was bovendien te lezen: “De pleuritis resorbeerde onder invloed van de sanatoriumkuur en omdat het goed ging meende patiënt dat hij verder zijn kuur thuis zou kunnen voortzetten. Dit zou hem door een der artsen van Hornerheide zijn medegedeeld. Maar in het eindrapport staat dat hij tegen medisch advies in vertrokken is”.
Dokter Nauta nam het zekere voor het onzekere. Ondanks het ‘bevredigend beeld’ (haar woorden) schreef ze: “Wij hebben de patiënt geadviseerd zich voor een observatie te laten opnemen in het St. Antonius Ziekenhuis [Jan van Scorelstraat 2, Utrecht]. Hij werd hier inmiddels opgenomen. De foto’s van het Consultatie Bureau Maastricht en van het sanatorium Hornerheide, evenals onze foto’s, worden naar prof. J. Swieringa verzonden”.
Een week lang werd ik onderzocht. Door het inspuiten van de longen met een vloeistof werd ik zieker dan ik ooit geweest was. De uitslag van het onderzoek werd aan mijn vader meegedeeld. Mede-student Frits Bröker en ik moesten geduldig wachten totdat hij eindelijk opgelucht verscheen.
Het eindoordeel van prof. dr. Swieringa, 29 november 1963 op papier gezet, luidde: “Bij het onderzoek heb ik geen enkele afwijking kunnen vinden, noch bij physisch noch bij röntgenologisch onderzoek. Naar mijn mening kan hij in januari weer [gewoon in Utrecht] gaan studeren”.
rapport van professor Swieringa
Een terugblik
Hoe zou het mij vergaan zijn, vroeg ik me af, als ik niet dat ‘eigenwijze studentje’ geweest was en in Hornerheide was blijven kuren totdat ik er ooit genezen verklaard zou worden. Dan had mijn leven waarschijnlijk een totaal andere wending genomen. Door mijn manier van handelen kon ik mijn leven zelf weer oppakken. Weldra wist ik mijn kandidaatsexamen wiskunde te halen. Bovendien leerde ik dat je niet zonder meer moet geloven wat je van ‘hogerhand’ wordt verkondigd.
De popmuziek bleef trekken. In 1964 nodigde Willem van Kooten me uit om samen met hem programma’s bij radio Veronica te maken. In 1965, terwijl ik nog steeds officieel student was, trad ik in dienst bij platenmaatschappij Artone, het begin van een langdurige loopbaan in de muziekindustrie, die ik sinds een dozijn jaren nu ook als gepromoveerd historicus in diverse publicaties onder de loupe neem.
Terug in Horn
In 1992, 29 jaar later, bracht ik samen met mijn Greetje een bezoek aan Hornerheide. De poort was gewoon open. Zonder controle kon je er door. De paviljoens zagen er nog precies zo uit als weleer. Hornerheide was geen tbc-sanatorium meer maar een verpleeghuis. Het was, als ik me goed herinner, ingericht voor geriatrische patiënten. De plek waar ik gedwongen gelegen had konden we gemakkelijk terug vinden.
Twee jaar later, in 1994, arriveerde er een nieuwe onvrijwillige patiënt in Hornerheide. Haar naam was Mary Bey, op 5 augustus 1919 geboren in Leiden. Mary, getrouwd met de Maastrichtenaar Jo Servaes, was bekend geworden als de Zangeres Zonder Naam, met hits als ‘Mexico’, Mandolinen in Nicosia’, ‘Keetje Tippel’ en de ‘Bedelaar van Parijs’.
In zijn boek Sterven zonder naam schreef Ben Holthuis dat Mary er mocht eten wat ze lekker vond en ze ging twee keer per week naar de kapper. Maar als haar werd gevraagd of ze het in Hornerheide naar haar zin had volgde al snel de vraag: “Wanneer mag ik naar huis?”
Holthuis: “Mary was niet vergeten dat ze zich had voorgenomen om haar levensavond in haar bungalow te Stramproy (L) door te brengen en thuis omringd door daar eigen spulletjes te sterven. Er was niemand die haar die gedachte kon afnemen”.
De Zangeres kwam niet meer weg uit Horn. Ze overleed er op 23 oktober 1998.
***
Op 8 maart 2019, noteerde ik, passeerden Greetje en ik Hornerheide, waar ik in 1963 nog eens vier maanden van mijn leven doorgebracht had. Deze keer lieten we het voormalige sanatorium links liggen. Greetje was toe aan iets warms, iets lekkers. Even verder op, in Heythuysen, reden we het dorp binnen en vonden we er de Gouverneur, waar ze warme wafels met warme kersen en slagroom en warme chocola presenteerden.
Op sommige momenten kijk je terug naar bepalende gebeurtenissen in je leven. Ik voelde me geroepen om mijn persoonlijke ervaringen van die tijd eens vast te leggen.
Harry Knipschild
1 februari 2020
Clips
Literatuur
Dirk Groenhuis, De besmettelijkheid van ftisis [tbc], proefschrift Universiteit Groningen, 1971
Ben Holthuis, Sterven zonder naam. Schokkende onthullingen over het trieste einde van de Zangeres Zonder Naam, uitgeverij House of Knowledge, 2009
website KNMI, in 2020 geraadpleegd
* Reinier Paping (geb. 1931) is op 20 december 2021 overleden.
* Een gedeelte van bovenstaand artikel (door anderen bewerkt) is opgenomen in twee boeken:
Ciro Honderd Jaar. Vooruit in de tijd, 2021
Jac Wijnands, Honderd Jaar Hornerheide, Roermond 2021
- Raadplegingen: 12207