128 - De 'jongensjaren' van Barend Toet, oprichter van Oor
Toen ik laatst op het Centraal Station van Amsterdam rondneusde in de Bruna-winkel zag ik tal van internationele popmuziektijdschriften. Het enige van Nederlandse bodem dat ik kon ontwaren was ‘Oor’, niet minder dan 41 jaar geleden als muziekkrant opgericht door Barend Toet (geb. 1947, Amsterdam).
Barend runde het blad van 1971 tot bijna tien jaar later. Bij zijn afscheid liet hij zich interviewen door Bert Vuijsje. Vorig jaar, ter gelegenheid van 40 jaar Oor, publiceerde hij zijn herinneringen in het boek ‘Keihard en Swingend’. Het leek me een aardig idee eens op een rijtje te zetten hoe het hem tot 1981 naar eigen zeggen vergaan was.
In zijn boek vertelde Barend dat hij op jeugdige leeftijd door middel van een Philips Pioneer-radiobouwsetje in bed popmuziek tot zich nam, ongehoorzaam als hij was. “Het geluid kwam via primitieve oortelefoontjes zomaar je hoofd binnenschuiven – hard genoeg om je hart op hol te doen slaan en tegelijk zo zacht dat mijn moeder nooit in de gaten heeft gehad dat ik urenlang naar de radio lag te luisteren, terwijl ik allang had moeten slapen. ‘Rock around the clock’, fluisterzacht aan het begin van de nacht”.
Een plaat die hij zich nog goed kon herinneren was ‘Telephone Baby’ van Johnny Otis (1921-2012). “Rhythm & blues die je bij je lurven pakte. Tijdens een zomerkamp op de Veluwe schalde ‘Hello Baby’ over het terrein als we ochtendgymnastiek kregen. Ik was twaalf en wist onmiddellijk dat deze muziek voor mij was geschreven. Muziek die met een paar zinnen raakte aan waar het om draaide in een jongensleven: er goed uitzien, meisjes versieren, sex, succes hebben. Otis zorgde er in zijn eentje voor dat het hele kampeerterrein naar die ochtendgymnastiek kwam”.
Een paar jaar later deden de Beatles hun intreden in zijn leven. “Vanaf het moment dat ik de single ‘I want to hold your hand’ [1963] cadeau kreeg van mijn broertje schalde er popmuziek door het huis en was ik met een bandrecorder in de weer om zoveel mogelijk van die wonderlijk actieve geluiden vast te leggen. Het spontane geluid uit de begintijd van Elvis Presley, Eric Burdon van The Animals en het duo John Lennon en Paul McCartney was elektrificerend, vol begrijpelijke, aanvoelbare emotie en energie.
De jacht op opwindende muziek was geopend. Wat ik deed leek op twee druppels water op de verzamelwoede van John Lennon en Mick Jagger die rond hun vijftiende ook getroffen werden door een onverzadigbare honger naar zeldzame jazz, blues of rock”.
Johnny Otis met Marci Lee, zijn 'telephone-baby'
Ervaringen in Amerika (1967)
Barend groeide op in een sociaal-democratisch milieu. Na het gymnasium ging hij in 1966 politicologie studeren aan wat nu de Universiteit van Amsterdam heet. Al aan het begin van zijn studie wilde hij politiek en popmuziek in een eindscriptie of zelfs proefschrift met elkaar combineren. “Ik vond dat popmuzikanten de filosofen van de nieuwe generatie waren. Popmuziek was de muziek van een democratische samenleving. Omdat de leiding in een groep ‘egalitair’ was verdeeld over alle leden”.
Een jaar later, in wat de ‘summer of love’ genoemd wordt, maakte Barend (20) met verloofde Inge een maandenlange reis door de VS. “We zogen de indrukken die de nieuwe wereld op ons maakte op als dorstige woestijnreizigers. Mijn interesse was vooral gevoed door het idee dat er een verband zou kunnen bestaan tussen studentikoze veranderingsdrang en het speelse protest dat doorklonk in Provo, maar ook in de muziek van sommige westcoast-groepen”.
In Berkeley, centrum van de hippiebeweging en radikaal-links, bleek dat de studenten maar weinig belangstelling hadden voor de Provo-beweging in Amsterdam. Zijn bezoek was een teleurstelling.
Ook in San Francisco voelde Barend zich ongemakkelijk als een plaatselijke hippie ‘Peace man!’ verkondigde. Hij vond het geforceerd vriendelijk. Maar in winkels hoorde hij de muziek van de Grateful Dead, Jefferson Airplane, Janis Joplin en Jimi Hendrix. Dat maakte pas indruk. Het was de ‘real stuff’, aldus Toet in zijn boek.
Op de terugweg in New York maakten Barend en Inge een concert mee van de Mothers of Invention onder leiding van Frank Zappa (1940-1993). “Na afloop stapte ik nerveus op Zappa af en vroeg hem of ik een van de komende dagen een interview met hem kon doen. Dat was prima. Hij gaf me zijn adres en telefoonnummer. Ik wankelde gelukzalig naar buiten.
Zappa bivakkeerde in een doodgewoon flatje, volgestouwd met hippe meubels. De rode draad van het gesprek was een mogelijk verband tussen wat hij deed als grensverleggend muzikant met een politiek geladen boodschap en de provo-beweging in Amsterdam die hij goed kende. Het interview werd een politiek-sociaal verhaal. Dat was in die tijd überhaupt datgene waar ik mee bezig was”. In New York kocht Barend bovendien het nieuwe album ‘Absolutely Free’ van de Mothers of Invention.
Muziekbladen
Wat te doen met het Zappa-interview?
In ‘Keihard en Swingend’ vertelde Toet dat de Nederlandse muziekbladen in zijn middelbare schooltijd van oubolligheid en commerciële clichés aan elkaar hingen. “Toen ik in de vierde klas zat schreef Co de Kloet al in de Vara-gids: ‘Tuney Tunes, Muziek Parade noch Muziek Expres doet ook maar de geringste poging een beetje origineel te zijn of iets meer te geven dan grote foto’s met lachende hoofden, hitparades, of bijzonderheden omtrent het uiterlijk van teenagersterren. De succesformule blijkt gevonden. Vooral niets om over na te denken, geen relativiteit, geen informatie over andere en belangrijker zaken die de teenager interesseren’”.
Aan Hitwezen, Kink en Teenbeat ging Barend voorbij alsof ze nooit bestaan hadden. Het waren muziektijdschriften die in de sixties meer deden dan foto’s met teksten afdrukken. Voor Toet was er in die tijd blijkbaar maar één blad: Hitweek. “Provocatie, ironie en parodie, aangevuld met een ongelooflijk frisse benadering van de grafische vormgeving, dat waren de ingrediënten die Willem de Ridder – hij vooral – gebruikte om een waanzinnig smakelijk uitgeefrecept te bekokstoven. Hitweek gaf veel ruimte aan besprekingen van nieuwe popreleases, waarbij met name de Amerikaanse westcoast-artiesten op veel aandacht mochten rekenen. Maar ook het werk van Nederlandse bandjes als The Motions, The Golden Earrings, The Outsiders, Q65 en Cuby & The Blizzards kwamen vaak aan bod, een stimulans voor de lokale ‘Nederbietscene’ omdat de musici een veel nadrukkelijker en herkenbaarder profiel kregen”.
“Wie Hitweek niet las, die leefde niet”, was de stelling van Toet. “Lezers schreven bijdragen, maakten tekeningen en deelden hun platenverzamelingen. Het ‘vakblad voor twieners’ stond vol opwindende berichten, die in een nieuw soort Nederlands waren geschreven, wars van tradities en gebaande literaire paden. De verbeelding was aan de macht. En de afkeuring van ouderen werkte alleen maar stimulerend. Als vaders, dominees en leraren het een slecht blaadje vonden, moest het wel goed zijn”.
Zappa, 1967 (foto Barend Toet)
In 1981, tijdens het gesprek met Bert Vuijsje, keek Barend terug op zijn ervaringen met de Mothers of Invention: “Terug in Nederland ben ik naar Hitweek gegaan. Die vonden het fantastisch, een Hitweek-intervjoetje met Zappa. Zo is het toen in de krant gekomen en ik vond het vreselijk leuk. Het betaalde geen cent, maar dat kon je op dat moment geen barst schelen. Ik was niet zo’n echte popliefhebber en ik wist er ook niet veel van af. Ik hield wel van pop maar dat deed iedereen in mijn omgeving. Mijn belangstelling is altijd de tekst geweest. Ik heb nooit zelf een instrument bespeeld”.
In zijn boek besteedde Toet heel wat pagina’s met loftuitingen aan Hitweek. “Het blad straalde dezelfde jeugdige ongehoorzaamheid uit als Provo. Ook dat was een platform voor jongeren die ongehinderd door hun leeftijd of vermeend gebrek aan opleiding met meningen en opinies aan kwamen zetten over hoe de maatschappij disfunctioneerde en hoe daar wat aan te doen. Hitweek besteedde veel aandacht aan wat politiek activist Roel van Duijn en zijn medestanders te zeggen hadden. Wat Hitweek en Provo uitademden was puur non-conformisme”.
Toch kon ook hij er niet omheen: “De gezellige anarchie en het onversneden anticommercialisme die de redactie kenmerkten hebben er waarschijnlijk toe bijgedragen dat Hitweek al na een paar jaar weer van de schappen verdween”.
Dat was de realiteit. Een blad als Muziek Expres, dat hij blijkbaar verfoeide, was wél winstgevemd.
Student – schrijver – fotograaf
Het Hitweek-interview met Frank Zappa zette de jonge student politicologie aan om meer over popmuziek te gaan schrijven. “Ik kocht mijn platen in die tijd meestal bij Glorie in Amsterdam aan de Ceintuurbaan. Daar had men een goed oor voor contemporaine popmuziek. Het leek mij een aardig idee om een kort artikel in Hitweek aan Glorie te wijden, dus belde ik bureauredactrice Marjolein die me groen licht gaf. De oude heer Glorie, die eeuwig en altijd in zijn zaak stond, was de vriendelijkheid zelve en meteen bereid om me te woord te staan. Na het gesprekje stelde hij me voor om op de zaterdagen bij hem te komen werken. Bingo! dacht ik, een bijverdienste in een van de elpee-walhalla’s van Amsterdam.
Het was mijn taak om op te letten of niemand platen jatte uit de goed gevulde bakken uitverkoopaanbiedingen. Omdat ik zelf ook wel eens een plaat had achterovergedrukt wist ik wel waar ik op moest letten. Het voordeel was dat ik mijn loon direct mocht verzilveren door platen te kopen tegen inkoopsprijs”. Na de uitverkoop was zijn aanwezigheid niet meer vereist.
Barend schreef steeds meer artikelen (met zelfgemaakte foto’s). “Voor de Nieuwe Linie mocht ik [in 1970] een reportage maken over het Holland Popfestival aan de Kralingse Plas te Rotterdam. Dat werd een intense kennismaking met het fenomeen massapopconcert wat niemand hier op dat moment kende. Een menigte van 100.000 bezoekers verraste de organisatie net zoals de 400.000 hippies die ‘Woodstock’ [in 1969] hadden overspoeld. Ik wist niet wat me overkwam en werd meegesleept in een roes van drie dagen. De stormvloed aan pophongerigen laafde zich aan de sound van een hele serie grootheden, zoals Jefferson Airplane, Santana, Canned Heat, The Byrds, Family, Dr. John, Country Joe, Tyrannosaurus Rex, Mungo Jerry, Fairport Convention, Soft Machine en Pink Floyd.
Volgens sommigen verloor de jeugd van Nederland in Kralingen zijn onschuld, volgens anderen kreeg diezelfde jeugd toen de smaak te pakken van een soort onafhankelijkheid die ze daarvoor nog niet had gekend”.
De organisatie en de hoofdsponsor leden tonnen verlies. Barend Toet niet. “De foto’s die ik van het festival had gemaakt kon ik voor een goede prijs verkopen aan Muziek Expres en Muziek Parade. Ik begon een beetje te begrijpen hoe het werkte in het freelance-wereldje”.
Kralingen
Het opzetten van Oor
In het buitenland waren er inmiddels tijdschriften met lange en diepgaande artikelen over popmuziek. In 1970 ook verscheen het boek Sound of the city waarin Charlie Gillett (1942-2010) liet zien dat ‘popmuziek een serieus onderwerp was waar je als intellectueel over mocht nadenken en waarover je interessante verhalen kon schrijven’. Barend was vooral enthousiast over het al oudere Britse blad Melody Maker en Rolling Stone dat in 1967 was opgezet door Jann Wenner. Jann had nog een tijdje als student in Berkeley vertoefd. Hij schreef er de column ‘Something’s happening’. Barend wilde op de een of andere manier een Nederlandse muziekkrant in die stijl beginnen. Elke twee weken moest de krant verschijnen.
Bij uitgeverij Misset in Amersfoort bereikte Toet niets. “Ik mocht mijn ideeën nader komen toelichten aan een man in een pak. Hij was niet eens zoveel ouder dan ik, maar hij leek wel bijna net zo oud als mijn vader. Zijn conclusies waren weinig hoopgevend. ‘We hebben het bekeken, maar er is geen advertentiemarkt’, zei hij en werkte me vlot de deur uit”.
Barend was enigszins recalcitrant toen hij terugreed naar Amsterdam. “Dat zullen we nog wel eens zien, dacht ik. Als alle platenmaatschappijen een advertentie zouden plaatsen, hoeveel geld kon dat dan opbrengen? Die avond maakte ik een lijstje van bladen waarvan ik de advertentietarieven wilde weten. Dat gaf me vast meer houvast bij het vaststellen van een tarief voor mijn blad. Kon je 1.000 gulden vragen voor een pagina? Of 1.250? Misschien moest ik extra geld rekenen voor het gebruik van een steunkleur, of konden we een paar kleine maar dure advertenties verkopen op de voorpagina”. De zakenman in Barend Toet kwam tot leven.
Barend wilde nu zelf een muziekkrant opzetten, buiten de gevestigde concerns om. De enige potentiële concurrent was Aloha, opvolger van Hitweek. “Het aandeel over popmuziek in Aloha liep terug. Wat ze er dan nog over schreven ging allemaal over één stroming, het Buffalo Springfield – Byrds – Dillard & Clark – Flying Burrito Brothers - bomenbos met al die stambomen, die country & western-muziek, die West Coast-kant, daar kozen zij voor. Engelse pop kwam er nauwelijks aan de orde”.
Toet had wel plannen maar geen geld. Berry Visser, organisator van het popfestival in Kralingen, schoot te hulp. “Ik zei tegen hem dat ik ook zo’n blad als Rolling Stone wilde beginnen. En toen zei Visser: dat vind ik een te gek plan, dat financier ik. Ik wist niet wat ik hoorde, maar liet er niets van merken. Een half jaartje later, 1 april 1971, is het eerste nummer van Oor verschenen”.
Mede op basis van ‘Kralingen’ was Berry het boekingskantoor Mojo in Delft begonnen. “Visser maakte een meesterlijke deal. Mojo mocht gratis adverteren in Oor. We hadden allebei een aangeboren zakelijk instinct. Maar aan de andere kant zorgde dat ook voor heel wat botsingen met onze alternatieve omgeving.
Uiteindelijk heeft Berry er voor 15.000 gulden aan drukkersnota’s in gestoken en nog eens een kleine 14.000 gulden aan promotiekosten, samen dus bijna 30.000 gulden. Dat was het enige geld dat er in ging. Ik had het gewoon berekend op basis van één nummer en dat vermenigvuldigd met 24. Ik wist er echt geen moer van. De eerste gedrukte oplage was 20.000. Van het eerste nummer zijn er 8.400 verkocht. Na negen maanden hadden we 1.200 abonnees. Toen we ze gingen aanmanen om te betalen vielen er meteen 300 af”.
Constant Meijers
Barend kon het natuurlijk niet allemaal in zijn eentje. Eén van de mensen die hij voor zich probeerde te winnen was Constant Meijers, een andere student in Amsterdam. “Hij was evenzeer aangestoken door het popvirus. Constant was een lange, graatmagere jongen met een grote bril. Toen ik nadacht over de organisatie voor het nieuwe blad vroeg ik hem of hij interesse had voor de advertentieverkoop. Het was een kansloze missie. ‘Hoe kom je erbij dat ik de advertenties wil verkopen?’ Het was op slag duidelijk dat ik iets verkeerd had gezegd. ‘Nou, je vader heeft een winkel’, was alles wat ik kon bedenken”. Later wisten ze elkaar toch te vinden in de redactie en organisatie. Maar er was steeds een controverse tussen idealen en geld.
Al snel bleek dat Oor aanzienlijke verliezen maakte. Rekeningen werden niet of nauwelijks betaald. Redacteuren kregen geen geld voor hun artikelen. In het interview met Bert Vuijsje in 1981 werd gesproken over ‘imaginair geld’. “Ik had een aantal rekeningen betaald, althans, die moest ik nog betalen. Ik had het erin zitten, boekhoudkundig”.
Levisson, een handelsdrukkerij die een aantal bladen uitgaf, hielp Oor uit de brand. “Er is een contract afgesloten dat Levisson het blad vanaf 1 januari 1972 voor eigen risico zou uitgeven, als volledige eigenaar”, bekende hij. Aan zijn lezers en aan de achterban moest Barend uitleggen wat er aan de hand was. In het laatste nummer van 1971 verklaarde hij: “We gaan naar Levisson. Uitgeven is een vak apart. Een vak waarin administratieve romslomp een grotere rol speelt dan creatieve arbeid. Je moet je rot werken om alle nota’s en papiertroep af te werken. Terwijl we eigenlijk bezig moesten zijn met het schrijven van artikelen stond de hele club pakjes op postdistrict te sorteren”.
Jip Golsteijn (1945-2002), van de Telegraaf, hielp Oor in die tijd redactioneel enigszins uit de brand. “Jip was vermaard om zijn fenomenale productie Hij schreef grensoverschrijdend over alle populaire genres maar zijn hart lag vooral bij de vroege rock, bij lieden als Elvis en Jerry Lee Lewis. Hij was een aimabele workaholic. Tot ergernis van menigeen accepteerde ik Jip als medewerker, ondanks zijn ‘besmette’ Telegraaf-positie. Hij kwam met verhalen over grote sterren die Oor miste om werkelijk te scoren bij een breed publiek van popfans: in korte tijd publiceerden we stukken van zijn hand over de Stones, Everly Brothers, Ray Davies, Leon Russell, Fats Domino, Hans Vermeulen, Frank Zappa en Brainbox”.
Redacteuren ontvingen in die tijd nu een bedrag van 25 gulden per artikel. “Vanaf dat moment werd er tenminste betaald”. Zelf stond Barend nu op de loonlijst bij Levisson en kreeg hij bovendien onkosten vergoed. Het was bescheiden, maar toch.
Onder Levisson ging het niet beter met Oor. Het bedrijf was bereid tienduizend gulden te investeren. “Na een paar maanden kwamen er cijfers en toen zei Levisson: Jezus, het is 80.000 gulden geworden in plaats van 10.000. Ik hou er mee op”.
Platenmaatschappij Phonogram schoot te hulp. Barend in 1981: “Ik was met Phonogram overeengekomen dat wij 25 of 30.000 singles van ze kregen van Peter Koelewijn, een echt vinyl-singletje en een hoesje eromheen, met de nummers ‘Hela’ en ‘Conny’ erop. Het kostte ons geen cash. We financierden het door die lui een tijdlang advertenties te geven. Van dat nummer hebben we er toen 24.000 of zo verkocht”.
Dat was voor Vuijsje aanleiding om de werkelijke oplage van Oor aan de orde te stellen.
Toet liet zich niet uit het veld slaan. “De normale verkochte oplage was lager, maar van dat nummer heb ik er veel meer uitgezet dan normaal. Het was een prima deal voor de mensen. Mijn verspreider was hemels natuurlijk”.
Vuijsje vroeg door. Barend gaf toe dat hij met een reclamefolder wel eens iets bijzonders gedaan had. En toen kwam de vraag: “Je hebt trucs met de oplage uitgehaald. Vertel dat nu maar eens”.
Toet in 1981: “We hebben de eerste jaren natuurlijk wel wat roziger over de oplage gedaan dan-ie in werkelijkheid was. Op een gegeven moment moesten we verklaringen voor de adverteerders maken over de hoogte van de oplage. Dan gebruikte ik een wat vage formulering, door te zeggen: in de maand zus of zo was onze oplage zoveel. Het was een beetje een dubbelzinnige formulering, waardoor ik gewoon de losse verkoop en het aantal abonnementen van twee nummers bij elkaar op kon tellen. Dan kreeg ik een totaal en dat was dus het dubbele van de oplage die we in werkelijkheid hadden”.
Keihard en Swingend
Op 1 mei 1973 kwam er toch een einde aan de samenwerking tussen Oor en Levisson. Barend wist een deal te maken met BDU, een drukkerij in Barneveld. “Zij zagen het blad groeien”. Het bedrijf was bereid Toet een crediet van zes maanden te geven. De rekeningen hoefden dus voorlopig niet betaald te worden. Bij die gelegenheid zette Toet een BV op, ‘Keihard en Swingend’, waarvan hij zelf 51 procent van de aandelen voor zijn rekening nam. “Ik wou een meerderheidsbelang. Ik zei: ik werk me al jaren de hartkanker voor die krant. Ik wil daar ook het meest in te vertellen hebben. Ik had toen nog het idee van: hou het nou maar eens voor jezelf. Kijk, winst daar dacht toen eigenlijk niemand aan. Het ging meer om de machtsverhoudingen en ik wou daar zakelijk mijn eigen lijn in door kunnen douwen”.
Andere aandeelhouders waren ondermeer (nog steeds) Berry Visser, fotograaf Gijsbert Hanekroot, hoofdredacteur Constant Meijers en advertentieman Henk Oonk.
Vanzelf ging het allemaal niet onder elkaar. Toet vertelde Vuijsje over ‘structurele veldslagen en conflicten. Want als je het over conflicten hebt... Je had in die tijd de druk om de zaak helemaal te democratiseren. Daarnaast kreeg je de geformaliseerde scheiding tussen redactie en directie’.
Grand Funk Railroad
Eén van de punten die steeds speelden was de verstandhouding met de platemaatschappijen. Dat waren zeer belangrijke adverteerders. Henk Oonk liep de deur bij ze plat, kan ik [HK] me goed herinneren. Oonk kwam altijd uiterst plezierig over. Zo hoorde het natuurlijk.
In werkelijkheid was er een en ander aan de hand tussen de redactionele en commerciële belangen. Toet vertelde in 1981 dat hij door Wim Noordhoek (Aloha, VPRO) was aangevallen. “Er werd toen gezegd, als je bij Oor een advertentie van een pagina plaatst, dan krijg je een gunstige recensie. En dat was gelul. Ik was hevig beledigd. Het kon helemaal niet. De mensen schreven gewoon wat ze wilden. Er was van een formele structuur nauwelijks sprake”.
Voor zichzelf maakte Toet soms een uitzondering. “Och, ik was best vrij positief. Ik vond de mensen waar ik mee praatte altijd wel aardig. Ik vond het uitermate lastig een vervelend verhaal over iemand te schrijven. Ik heb het wel gedaan hoor.
Het werkte wel zo, dat ik op een gegeven moment tegen iemand zei: je moet adverteren. Joop Visser van Bovema [EMI] kende ik bijvoorbeeld heel goed. Dan belde ik hem op en dan zei ik: jongen, in Amerika hebben ze van [platenmaatschappij] Capitol de halve Madison Square Garden afgehuurd om Grand Funk Railroad te adverteren. Dan mogen jullie toch godverdomme wel een paginaatje bij ons afnemen. Ik heb geen budget, zei Joop Visser dan. Ik zei, dan krijg je voor deze keer een korting van me. Ik verzon dan de kopregel voor de advertentie. In een ander nummer schreven we dat het een kankerherrie was.
Over Emerson, Lake & Palmer heb ik zelf een uitermate negatief verhaal geschreven, maar het was wél een coverstory. Dat was het voornaamste verschil met Aloha. Die zeiden: dat vind ik niet mooi, dat komt niet in de krant. Het was vaak zo dat er bij de platenmaatschappijen de promotie naar de pers toe, dus het ter beschkking stellen van platen en het regelen van interviews, door dezelfde man gedaan werd die ook besliste over het plaatsen van advertenties. Bij Aloha was er argwaan. Platenmaatschappijen waren gewoon de uitbuiters pur sang. Gepredestineerd. Bij ons was dat niet zo”.
Emerson, Lake & Palmer
Veranderingen en verbeteringen
Er kwam bij Oor een steeds grotere scheiding tussen zakelijk management en redactie. Toet in 1981: “Op een gegeven moment was het zo, dat ik alleen nog maar op een redactievergadering kwam om uit te leggen hoe de cijfers in elkaar staken. Dan mocht ik een half uurtje lullen en dan werd ik de deur weer uitgezet. En dat vond ik... Als je weet hoe ik ermee begonnen was, dan begrijp je dat dat in eerste instantie niet mijn bedoeling is geweest”.
Het deed dus pijn. In 2011 was dat nog steeds het geval. Op de receptie van veertig jaar Oor in Paradiso vertelde Barend over een feestje dat hij eertijds voor de redactie georganiseerd had. Daarbij mocht hij zelf niet aanwezig zijn. Zijn enige bijdrage aan dat feestje had bestaan uit het betalen van de rekening, vertelde hij met duidelijke wrok in zijn stem.
Zijn nieuwe werk had wel voordelen. Naar eigen zeggen had hij nu een salaris van 2100 gulden per maand, bijna drie keer zo veel als bij Levisson. De redactionele medewerkers verdienden niet meer dan een fractie ervan werd hem verweten.
“Ik was ook wel eens jaloers op die lui. Een hele tijd heb gedacht: als ik die zakelijke troep nou goed geregeld heb, dan kan ik zelf weer lekker gaan schrijven. Alleen was ik realist genoeg om te zien dat ik nou niet zo fantastisch schreef. Maar als ik over mijn eigen salaris werd aangevallen, had ik iets van, luister, bemoei je met je eigen zaken. Het conflict hierover heeft mijn naam en persoonlijkheid een tijdlang in een enorm isolement geplaatst”.
Winst werd er nog steeds niet gemaakt bij Oor. Om het bedrijf beter te laten functioneren kwam er een tweede tijdschrift, de Hitkrant, een idee van Robert Briel, en een nieuwe holding, de BV Jongerenmedia. Berry Visser, ‘die klaagde dat er nou toch eens winst gemaakt moest worden’, werd voor 175.000 gulden uitgekocht. Barend maakte bovendien zijn eigen aandeel voor 200.000 gulden te gelde.
“Waar kwam dat geld vandaan? Hadden jullie dat”, vroeg Bert Vuijsje in 1981.
Toet: “Nee, dat was ook weer beloven van: we betalen dat in vijf jaar af”.
Voor het opgeven van zijn meerderheidsbelang wilde Toet wel gecompenseerd worden. Het personeel had het hem kwalijk genomen dat hij nog nevenactivieiten had proberen op te zetten. Daar zag hij alsnog van af. Maar: “Ik heb toen gezegd dat ik dat alleen doe als ik dan eens een keer het salaris verdien wat ik wil”.
“En dat was?”
“Een ton”. Honderdduizend gulden per jaar per 1 januari 1977.
Vuijsje: “Op dat moment verdiende je dus naar mijn bescheiden schatting anderhalf keer zoveel als de directeur van Vrij Nederland. Op de redactie verdienden de mensen het minimumloon”.
Barend gaf in 1981 toe dat het te hoog was. Maar: “Constant Meijers verdiende evenveel als ik”.
Met de BV Jongerenmedia zette Toet hoog in. De inkomsten en oplage van Oor groeiden weliswaar elk jaar. Maar de Hitkrant leek in financieel opzicht niet goed uit te pakken. “Die verkocht tegen elke voorspelling niet wat wij ervan gedacht hadden. Het eerste jaar leden we een voor onze verhoudingen gigantisch verlies, 850.000 gulden, terwijl we begroot hadden dat het eerste jaar op nul zou eindigen”.
Elsevier
Barend Toet, 1981 (Oor)
De nood moet hoog geweest zijn. Barend Toet probeerde het bedrijf al in 1977 bij een concern met veel geld onder te brengen. In eerste instantie legde hij contact met een uitgeverij van wat hij waarschijnlijk als zijn bloedgroep zag: de Weekbladpers, uitgever van Vrij Nederland. De onderhandelingen leverden niets op.
Meer succes had hij bij Elsevier. Harmen Bockma, ex-Weekbladpers, was er de Folio-groep aan het opzetten. “Harmen heeft ons gevraagd: voelen jullie er wat voor om toe te treden tot de Foliogroep. Al onze wensen gingen in vervulling. We waren niks waard, dat was het probleem. Ze hebben ons op onze potentie overgenomen. Voor de aandelen was de overnamesom 900.000 gulden. En ze hebben anderhalf miljoen schuld overgenomen. In totaal 2,4 miljoen”.
Hiermee kwam na jaren van ploeteren een einde aan de financiële zorgen van Oor-oprichter Barend Toet. Bovendien had hij nu een goed betaalde baan bij een groot concern.
Al snel kwam Elsevier erachter dat ze een probleem in huis hadden. Met twee directeuren, Barend Toet en Constant Meijers, leverden Oor en de Hitkrant te weinig op. Toet kreeg een andere job en verliet de popmuziek.
Wanneer heb je voor het laatst een popplaat beluisterd werd hem in 1981 gevraagd.
“Nou, dat was gisteren. Maar er zit geen ontwikkeling meer in mijn smaak. In een bepaalde fase van je leven is popmuziek het belangrijkste. Daarna blijf je soms stilstaan. Dat is bij mij gebeurd in 1976 of 1977. Steve Miller, The Band, Pete Townshend, dat vind ik nog altijd het mooiste. De laatste plaat van John Lennon vond ik nog een gebeurtenis. Voor de huidige generatie van popmensen is dat een oude man, denk ik”.
Voor Barend Toet was deze conclusie in financieel opzicht niet meer van belang. Die periode van zijn leven had hij afgesloten. In zijn mooie boek van vorig jaar keek hij er nog eens op terug. En Oor, het bestaat nog steeds anno 2012.
Harry Knipschild
3 december 2012
Website Oor: www.oor.nl
Clips
Literatuur
'Johnny Otis, rock per telefoon', Muziek Parade, januari 1960
Barend Toet (red.), De Zaak Oor, Amsterdam 1976
Bert Vuijsje, ‘Het Barend Toet Interview’, Oor, 23 september 1981
Marc Hijink, ‘Oor: van Rammstein tot McCartney, NRC, 18 oktober 2005
Mark van der Meulen, ‘Oor (bijna 40) kampt met teruglopend lezersaantal, Volkskrant, 15 december 2010
Barend Toet, Keihard & Swingend. De jongensjaren van Muziekkrant Oor, Amsterdam 2011
Tom Engelshoven, ‘Bert van de Kamp, roepende in de woestijn’ [bij Oor], Oor, mei 2011
- Raadplegingen: 26476