Skip to main content

490 - Ten Years After en Woodstock

 
 
Het Woodstock-festival vond plaats in augustus 1969. Het duurde echter nog meer dan een half jaar voor de (westerse) wereld er kennis van kon nemen. Er bleek een film van gemaakt te zijn. Die ging in het voorjaar van 1970 in roulatie. Op 9 mei van dat jaar was Maria Rosseels aanwezig bij de première in de Zuid-Franse badplaats Cannes. Zij sprak over een ‘fantastisch tijdsdocument’:
   “Zaterdagavond was rond en in het Palais du Festival een hele politiemacht op de been – in gutsende regen en gierende winden – om te trachten tenminste een schijn van orde te handhaven onder de opgewonden jongeren die geen plaats meer hadden gevonden voor de vertoning van Woodstock: hun film.
   Tijdens de ochtendvertoning – georganiseerd voor de pers – bleef alles erg rustig. Even een vriendelijk handgeklap toen de producent van de film, Bob Maurice, een triest kijkende lange wapper, aankondigde dat Woodstock is opgedragen aan de vier door de Amerikaanse politie vermoorde studenten en aan allen die nog ‘voor de vrijheid zullen sterven’”.
 
Rosseels was blijkbaar niet gecharmeerd van de recente ontwikkelingen in de popmuziek. “Dat het handgeklap spoedig uitstierf en slechts sporadisch werd hernomen, zal ten dele hieraan liggen dat wij door het gebrul, gebries, gedonder – een orkaan van lawaai – murw werden geklopt: drie uur lang met mokerslagen van muziek te worden bewerkt, is meer dan een normaal menselijk oor en hoofd verdragen kunnen.
   Flitsende beelden met kleuren en licht, gebruik van split-screen methode om een nerveuzer montage te verkrijgen en de onscherpte van het beeld te camoufleren (oorspronkelijk werd de film opgenomen met 16 millimeter camera’s en later tot 35 mm. opgeblazen), dat alles was in harmonie met de opgezweepte en opzwiepende liederen, ten gehore gebracht door Joan Baez, Joe Cocker, Country Joe and The Fish, Crosby, Stills, Nash & Young, Arlo Guthrie, Richie Havens, Jimi Hendrix, Santana, John Sebastian, Ten Years After en The Who.
 
 
490 1 Woodstock

 
Ondanks de muziek uitte Maria zich toch in positieve zin. “Omdat het geluid veel te sterk stond ontging ons het grootste gedeelte van de inhoud der boodschap, maar we kwamen er wel behoorlijk van onder de indruk. Het was een opluchting dat telkens de cameramensen het podium verlieten om hier en daar, zowel buiten als binnen het kamp, mensen te interviewen.
   U moet geloven dat het Woodstock-festival (waarvan de film een verslag is) een zeer vredelievende samenkomst was: drie dagen van een paradijselijke euforie, ver van de wereld die zij verafschuwen maar niet kunnen veranderen, te midden van duizenden ‘onbekende bekenden’ die zoals zij, op zoek zijn naar een ‘familie’.
   In die zin is Woodstock een fantastisch tijdsdocument dat men moet zien. Geen geschreven studie kan een zo duidelijk beeld geven van een realiteit, die velen – blijkbaar ten onrechte – vrezen als het begin van een universele anarchie”.
 
 
Drie albums
 
 
Als employee van Polydor in Nederland organiseerde ook ik in die tijd een voorstelling voor ‘genodigden’. Wij hadden immers de rechten van de doos van drie albums met de muzikale hoogtepunten van de film. Het Floratheater (Amsterdam) was tot de nok toe gevuld met journalisten, deejays, artiesten en andere mensen uit het vak. Henk Weynands zag ‘de voltallige Golden Earring, Shoes, Rob Out en Wim Noordhoek’.
   “Ruim anderhalf miljoen gulden aan apparatuur moest naar Bethel worden gebracht om ‘Woodstock’ te kunnen opnemen. De apparatuur doorstond vele slagregens, tonnen modder, zeventig uur van bijna constant gebruik, 315.000 feet kleurenfilm, 81 uur geluidsopnamen, een half miljoen mensen en drie ongelooflijke dagen. Polydor bracht een album uit met muziek van het festival. Ten Years After is vertegenwoordigd met ‘I’m going home’, waarin een geweldige gitaarsolo van Alvin Lee”’, schreef de popjournalist onder meer.
   Toen ik [HK] de film voor het eerst zag, was ik eveneens geweldig onder de indruk van het optreden van Ten Years After. De reactie van Weynands verbaasde me dan ook niet.
 
 
Ten Years After – het begin
 
 
De groep van Alvin Lee (1944-2013) was ten tijde van het festival niet erg bekend. Dat gold tevens voor meer artiesten, die we dankzij de mijns inziens fantastische film in 1970 voor het eerst te zien kregen. Hun doorbraak hadden ze eraan te danken. 
   In 2003 liet Hugh Fielder de oorspronkelijke leden van Ten Years After vertellen hoe het begonnen was – als de Jaybirds in Nottingham anno 1960. Dankzij de collectie van zijn vader was Alvin opgegroeid met luisteren naar oude platen van Big Bill Broonzy, Lonnie Johnson en Josh White.
   In 1962, kort voor de aankomst van de Beatles speelden ze in Hamburg. Drummer Ric Lee (geen familie van Alvin): “We stayed in a two-room apartment above a mud-wrestling/sex club. The rooms were filled with bunks, and there were probably 10 or 12 people living there. I was 18, Alvin was 17, and we were exposed to prostitutes, pep pills and music 24 hours a day. It was madness”.
   De Jaybirds hadden geluk. Mede dankzij John Mayall was er in Engeland in korte tijd een enorme belangstelling voor (blanke) blues ontstaan. Met die muziek voelden ze zich verbonden. Basgitarist Leo Lyons bedacht een nieuwe naam voor de Jaybirds. In het tijdschrift Radio Times stootte hij op ‘Ten Years After’.
 
 
Eerste doorbraak
 
 
490 2 Marquee

 
Als je in Engeland iets wilde bereiken trad je op in de Marquee Club. Ook voor Ten Years After pakte dat goed uit in 1967. In Melody Maker schreef Chris Welch later dat jaar:
   “Ten Years After are currently drawing huge applause and crowds at London’s Marquee Club, and it is not difficult to see why. Here is a group that eschew flower power and thus appeal to those among us who refer to themselves as ‘dedicated blues fans’. And here is his hard blues in any language, played with skill and feeling.
   Lead guitarist Alvin Lee, with Clapton hairstyle and vast speed, can gain applause in mid-solo, and on drums, Ric Lee, has great skill at constructing logical solos. The group are completed by Chick Churchill, on organ, and Leo Lyons on bass.
   With explosions like a twelve and a half minute version of ‘Help Me Baby’, here is a group being taken to heart by serious group fans, and bringing about one of those ‘events’ on the scene that the Marquee so frequently produces”.
   Ze werden meteen gevraagd om acte presence te geven op het Windsor Jazz & Blues Festival. Daar traden de Britten op voor maar liefst 20.000 mensen. Fielder: “They got a standing ovation there”.
 
Als je het zo leest, hadden de mannen steeds geluk. Een van de bezoekers in Windsor was Mike Vernon. Die had succesvolle albums geproduceerd van John Mayall’s Bluesbrakers met Eric Clapton en Peter Green. Green was voor zichzelf begonnen – met de nieuwe groep Fleetwood Mac.
   Vernon kwam kijken hoe zijn nieuwe discipelen het ervan af brachten. Zo maakte hij op het juiste moment kennis met Ten Years After.
   Mike zag Alvin Lee c.s. wel zitten.
 
Platenmaatschappij Decca, bij wie Vernon als producer in dienst was, had Ten Years After al eens de deur gewezen. Dat was geen probleem voor Mike. Hij tekende de groep toch en liet het eerste album onderbrengen bij het progressieve sublabel Deram. Voor hem ging het vooral om de sfeer. Een opname moest niet te lang duren. Dat was ook bij Ten Years After het geval in september 1967. Binnen vijf dagen was het gepiept. Op de elpee vond je songs van Willie Dixon, Sonny Boy Williamson en Al Kooper. De meeste nummers kwamen evenwel uit de pen van Alvin Lee.   
   Opnieuw kon de groep op sympathie rekenen, zeker bij Chris Welch. In Melody Maker zette hij de plaat neer als ‘a brilliant debut album by the blues group that has been building up a huge name for itself at London’s Marquee Club’.
   Welch: “They aren’t saying anything that hasn’t already been said by the Rolling Stones (in their youth), or the Cream, but by their sheer enthusiasm and ability they have managed to infuse basic blues with their own sound. Their version of ‘Spoonful’ with extended guitar work by Alvin Lee has indefinably different qualities from the Cream’s approach to the Willie Dixon standard”.
 
 
Naar Amerika in juni 1968
 
 
Het geluk bleef. De elpee kwam in handen van de Amerikaanse organisator Bill Graham, die Britse bands meende nodig te hebben om zijn zalen op de west- en oostkust te ‘vullen’. Hugh Fielder: “The record attracted the attention of famed American promoter Bill Graham, who was looking for new bands to play his Fillmore venues in San Francisco and New York and figured there must be more where Cream and Hendrix had come from”. 
   Alvin Lee greep de hem aangeboden kans. In het voorjaar van 1968 stak de groep voor de eerste keer de Atlantische Oceaan over. Er moest flink wat geld bij in zeven weken van optredens, liet hij in 2003 weten. Maar wat deed het ertoe. “That first tour was great. We had such a good time out there. We lost around $35,000, but we got asked back so we knew we were on the way”.
   Lee, een liefheber van Amerikaanse blues, was verbaasd dat de Amerikaanse jeugd nauwelijks op de hoogte was van bluesmuziek, die in Engeland al jaren populair was geworden. “The strange thing was that we had gone to what I considered to be the home of the blues, but they’d never heard of most of them. I couldn’t believe it – ‘Big Bill who?’ We were recycling American music and they were calling it the English sound”.
   Van Big Bill Broonzy (1893-1958) hadden ze volgens hem niet eerder gehoord. 
 
 
490 3 Big Bill Broonzy

 
De Britten hadden volgens Alvin nóg een voordeel. Ze beschikten sinds kort over betere apparatuur dan de Amerikanen. “The American bands all had Fender equipment, which sounded really tinny compared with the juicy sound you get from Marshalls”.
   Jimi Hendrix had eveneens van die technische vooruitgang weten te profiteren.
 
Tijdens die eerste toernee maakten de Engelsen kennis met de underground scene daar. “I loved the underground. It was so experimental. Everything opened up, you could try anything. And by now the drugs were taking effect. That was all part of it – the opening of consciousness”.
   Zo deed Alvin zijn eerste ervaring op met de gevolgen van het uitproberen van nieuwe drugs, bekende hij jaren later. “There was one gig at the Fillmore West [in San Francisco], where somebody gave me this joint as we were going on stage. And I, Mr. Bravado, had to have a toke. It turned out to be angel dust.
   By the time I got to the stage my left leg felt a mile long. I hit the first note on my guitar, and it struck the back of the hall and I saw it bounce back hitting the heads of the audience and ricochet up into the roof. 
   I was just standing there going: ‘Wow’. I don’t know how I managed to play, but I noticed at one point the band were looking at me strangely.
   After we finished the song I said: ‘What’s wrong?’
   They said: ‘We just did the same song twice!’ But the audience were in the same state. It didn’t seem to matter”.
 
 
Nieuwe plaatwerk
 
 
490 4 Hitweek

 
In 1969 verscheen de single ‘I’m Going Home’. Peter Schröder van Hitweek was niet enthousiast. “De grote vingeraar Alvin Lee weer razendsnel aan de gang. Het gaat om die gitaar, maar er wordt ook nog, achtergrondelijk, gezongen. Tja, die gitaar van Alvin kennen we nu wel zo langzamerhand, en het nummer mag nauwelijks naam hebben”. De popjournalist gaf ‘Going Home’ het schoolcijfer ‘vijf’ mee.
   De single werd in Nederland niet opgepakt door de radio. Succes bleef uit. De albums konden rekenen op een bescheiden verkoop. Over ‘Going Home’ werd, ook in het buitenland, voorlopig nauwelijks gerept.
 
Ten Years After bleef veel optreden in de VS. Begin maart 1969 stonden ze samen met een nieuwe groep van John Mayall op het podium van Fillmore East. Mike Jahn deed verslag in de New York Times. Over Mayall schreef hij: “John is probably Britain’s most important blues musician. He sings and plays pure blues. His voice is strong, flexible and very friendly.
   He was leader of the Bluesbreakers, which before it was disbanded in July, 1968, was the home of many top English musicians, including Eric Clapton of Cream and Peter Green of Fleetwood Mac. Some Bluesbreakers albums, notably ‘Bluesbreakers with Eric Clapton’ and ‘Crusade’, are collections of earthy blues that feature Mr. Mayall’s unique voice.
   His three backup musicians are Stephen Thompson, bass; Colin Allen, drums, and Mick Taylor, guitar, who had the tough job of replacing Eric Clapton and Peter Green in the Bluesbreakers”.
 
Over die andere Britse groep liet Jahn in de krant zetten: “Ten Years After plays long arrangements of blues standards and its own songs in a driving blues and rock with jazz influences. Short vocals begin and end the numbers, which are filled in with partially improvised solos. Alvin Lee sings with a gritty voice that bounces quickly from a low moan to a scream. He is also a fast and exciting guitarist.
   In ‘Goin’ Home’, which is in the style of many 1950’s rhythm and blues songs, he sang and played riffs from several old rock numbers, including ‘Blue Suede Shoes’ and ‘Whole Lotta Shakin’ Goin’ On’. But occasionally he sounds as if he knows only two or three different ways of soloing.
   With its blues base and tendency toward long arrangements with exciting (if not always original) solos, Ten Years After seems capable of filling the vacuum left by the break-up of Cream, another British group that is very popular here”.
   Bij Ten Years After draaide volgens hem alles om Alvin Lee. Als zanger, maar vooral als gitarist.
 
 
Woodstock
 
 
490 5 Woodstock helicopterWoodstock per helicopter
 
 
In 1969 vonden in Amerika overal en continu festivals in de open lucht plaats. Woodstock was in zekere zin geen uitzondering. Maar de opkomst, een weekend dicht bij New York, was enorm. Bovendien werden de optredens in beeld en geluid vakkundig vastgelegd. Dat was uniek.
   In het boek The Story of Woodstock (2009) gaf Pete Fornatale het woord aan Alvin Lee: “It was just a name on a date sheet. We were in the middle of a tour. It meant nothing to us until we got there and they said, ‘You can’t get there, you have to go in by helicopter’. That was the first inkling that it was going to be a different sort of day”.
   De groep zou ’s middags om drie uur optreden. “I got out of the helicopter and tuned up and I was pretty much ready to go”. Een storm goeide roet in het eten. “The rainstorm broke. Which screwed things up for hours”.
   Alvin zocht zijn heil tussen het publiek. Elk uur ging hij even kijken om te informeren naar de gang van zaken. “It was much better in the audience than it was backstage because there wasn’t a lot of peace and love backstage. There were a lot of managers!”
 
Volgens Alvin was er nogal wat ruzie over hoe men verder moest. Wie mocht beginnen, wie mocht na wie spelen?
   De niet echt bekende groep Ten Years After had weinig in te brengen. Op het laatste moment kroop Country Joe McDonald nog snel even voor. “His crew just put all the amps onstage and they started the set as we were tuning up again. So we had to wait for them”.
   Ten Years After kwam pas ’s avonds aan de beurt. De groep speelde ‘Good Morning Little Schoolgirl’ (Sonny Boy Williamson), ‘I can’t keep from crying sometimes’ (Blind Willie Johnson) en twee eigen stukken ‘I may be wrong, but I won’t always be wrong’ en ‘Hear me calling’ – om in het donker te eindigen met een lange uitvoering van ‘Going Home’, een track van het album ‘Undead’.
   Alvin Lee: “We’d probably been playing for about an hour. We were just buzzing. It was a pretty high energy set”.
   In ‘Going Home’ hoorde je een stukje geschiedenis van de popmuziek: ‘Blue Suede Shoes’ (Carl Perkins) , ‘I Got a Woman’ (Ray Charles) en ‘Whole Lotta Shakin’ Goin’ On’ (Jerry Lee Lewis). Tien minuten lang was Alvin Lee in de film te zien.
 
 
490 6 schema voor Woodstock
dagschema voor Woodstock
 
 
De film ‘Woodstock’
 
 
Na het optreden tijdens het festival trok de groep verder door de VS. Ten Years After was in de weer om het nieuwe album ‘Ssssh’ onder de aandacht van het publiek te brengen. 
   In het blad Fusion schreef Loyd Grossman: “Though hardly in a league with Eric Clapton and Peter Green, Lee is a fine guitarist with good musical ideas who could be much better if he could slow down his playing a bit. For the moment, he loses a lot of good phrasing in a flurry of notes. Leo Lyon’s bass playing is steady and Ric Lee’s drumming is adequate, though he rarely advances beyond the simplest and most conventional fills. Chick Churchill’s organ playing doesn’t amount to much, but it does fill in the rhythm section”.
   Erg enthousiast was hij niet. “I am sure that Ten Years After (and Alvin Lee in particular) can do a lot better”.
 
Over ‘Going Home’ en Woodstock werd pas weer gepraat toen de film in roulatie kwam. De pers was dan misschien niet enthousiast over de groep, het publiek dacht er anders over, legde Hugh Fielder achteraf vast: “When the Woodstock movie came out in 1970, it did for Ten Years After what Live Aid [in 1985] did for Queen and U2: transformed them into superstars. Suddenly TYA were the new heroes of British blues rock. Or, as Alvin puts it: ‘That’s when 14-year-old girls started showing up to our gigs with ice-creams’”.
   Dankzij de film bereikte Ten Years After de status van ‘super group’ (een nieuwe term in die tijd). Alvin Lee moest zich van het ene moment op het andere als een ster gaan gedragen. Door de film en de hoes van het nieuwe album ‘Ssssh’ leek het wel of het alleen nog maar om hem ging.
   Fielder: “Riding the crest of this high-energy wave, Alvin would sneer and pout outrageously as he tore through solo after solo. Even on the slower songs his bursts of notes seemed faster than mere human fingers could manage. No wonder the American media dubbed him Captain Speedfingers”.
 
Zo simpel was het echter niet. “Behind the bravado that had propelled Ten Years After into the premier league was another, more insecure Alvin who couldn’t handle the superstar status that the Woodstock movie had bestowed on the group: ‘We’d been playing for the heads, the growing underground audience. But then it got bigger, and people had to come to ice hockey arenas and stadiums to see the band. And we lost any contact with the audience.
   You had police with guns, and cotton wool in their ears, sneering at the band and looking for half a chance to beat up the audience. It had all gone wrong and I was thinking, what the fuck am I doing here?’” 
 
 
Problemen door het succes
 
 
490 7 Ten Years After Going Home

 
Alles draaide steeds om dat ene nummer, dat door de film naar voren geschoven was. “The song that had made Ten Years After famous was becoming an albatross: ‘You’d walk on stage and people would be shouting for ‘I’m Going Home’, which was the last song. I often wonder what the rest of our career would have been like if the Woodstock movie had used another song. As it was, everything became focused on the last song, the high-energy number’”. 
   Alvin was een ster geworden. Dat gold niet voor de andere leden van de groep. “He was becoming estranged from the rest of the band: ‘I think they began to resent me because I started to back off then. I couldn’t help it, I hated it. I used to go on stage and go ‘Dong!’ and the audience would go: ‘Yeahhh!’ You could do anything. It was just crazy. It was horrible. 
   My problem was that I couldn’t communicate it to anybody. The band thought I was looney. I went into sulks and things like that. Maybe I should have tried to talk more with them, but it didn’t work for some reason.
   They started to get jealous because they thought I was being singled out to do all the interviews and the photo sessions. I wasn’t getting singled out. I was the songwriter, singer and lead guitarist, after all, so obviously I was the one they wanted to talk to’”.
 
Alvin Lee werd in 1971 de ‘Elvis Presley van de Woodstock-generatie’ genoemd. Die rol lag hem helemaal niet, vertelde hij in oktober van dat jaar aan popjournalist Keith Altham. “I’ve never sought the super-star bit”. Hij wist wel beter wat daar de consequenties van konden zijn. “I spent some early days working in backing groups and I saw what happened to pop stars like Eden Kane who were up there one minute and forgotten the next”.
   Er was echter geen ontkomen aan. “Because I am the lead guitarist and because I stand up front I have come in for some special attention. But I honestly believe that Chick Churchill is the best musician in our band. Someone has to front for the band and I have found myself edged into that situation but I have not sought it. Rod Stewart used to make jokes about the band going to be called ‘Alvin Lee and Co’ but I notice that he has been put in the same situation with the Faces so maybe now he understands how it can happen.
   I would never have the affrontery to rank myself anywhere in a guitarist poll – anyone who plays guitar and gets paid for it must be good. All I really want as a musician is recognition for the band and our music. What I don’t want to encourage is adulation”.
 
 
490 8 Ten Years After 1970Ten Years After in 1970
 
 
De collega’s hadden al snel in de gaten dat het mis dreigde te lopen. “There was resentment from the rest of the band. But it was born out of frustration rather than jealousy. Around the time of Woodstock, TYA’s management had decided to focus all the attention on Alvin.
   Fair enough, you might think, as Alvin was the frontman, guitar hero and pin-up. But Ric and Leo believed Alvin was temperamentally unsuited to the role”.
   “I felt it would be too much pressure for Alvin, and told our manager, Chris Wright, that he was creating a monster he couldn’t control”, aldus bassist Leo Lyons.
   Het succes leverde meer problemen dan voordelen op. Fielder: “Their misgivings were well-founded. At the very moment that Ten Years After should have been seizing the initiative, they were in fact losing the plot. On his own admission, Alvin retreated behind a wall of dope smoke. Whenever Ric and Leo, angry at being marginalised, managed to provoke a reaction out of Alvin it was invariably the wrong one. It created a rift”.
 
 
Op weg naar het einde
 
 
Ten Years After mocht dan wel populair geworden zijn bij het grote publiek, in de scene konden de jongens langzamerhand niet meer op enige bewondering rekenen. Er zat geen enkele vorm van progressie in hun muziek hoorde je in het wereldje.
   In een Melody Maker artikel van 14 april 1971 schreef Pete Townshend van The Who al: “A group can’t be expected to change its act more than once every six months. It takes about six weeks to do it properly, and usually audiences still want to hear all the oldies. I roared with laughter when I read that Ten Years After had gone off the road to revise their act, then gone back on the road doing exactly the same set”.
 
In zijn autobiografie bevestigde Clive Davis, president van Columbia Records, dat de groep in de pers onderuit gehaald werd. “Alvin Lee had become a major star overnight following his appearance at Woodstock (and in the subsequent documentary film). As a performer, he had the ability to excite an audience quite apart from the quality of his music. I personally liked his musicianship though the critics gave him mixed reviews. Even so, it didn’t matter. He had a stage presence that suggested raw sexual energy, and he could whip an audience almost to a frenzy – as evidenced by the Woodstock crowd’s reaction to him”.
   Clive bezocht een optreden van de groep in Madison Square Garden. “Ten Years After had a very successful show that night. It was clear that they had a star’s aura about them onstage and Alvin Lee, in particular, brought the crowd to its feet several times. Critics might throw brickbats at them, but the group’s appeal was solid and massive. Sometimes commercial judgments require you to forget about the critics, whose criteria for evaluating artists can be quite different from yours”.
 
 
490 9 Ten Years After 1971 8 mei BBTen Years After tekent bij Clive Davis (1971)
 
 
De ‘platenbaas’ aarzelde niet om de groep onder contract te nemen, schreef hij in 1974. “I didn’t have quite a hard decision to make. Ten Years After might occasionally be flashy and guilty of excesses, but they were highly professional musically and, most important, they radiated that indefinable decision. Their first Columbia album went gold; and after that they averaged several hundred thousand copies per album, giving the company a handsome profit”.
   Met ‘I’d love to change the world’ van het album ‘A Space In Time’ wist de groep goed te scoren in de VS.
 
Vooral de Britse kritiek op Ten Years After werd steeds luider. Voor Alvin Lee aanleiding om ermee te stoppen. Na een laatste optreden van de groep in Londen bezocht te hebben, schreef Tony Stewart anno 1974 in de Britse popkrant New Musical Express: “Ten Years After just don’t cut the bread. I find it hard to recall just when I heard a more boring, bored and listless performance. Coming to prominence in 1966, TYA these days are like the ancient family dog nobody has the heart to put down. As far as I’m concerned they’ve had their day, and what they now present on stage is unexciting nostalgia, capitalising on what may have once been a worthwhile contribution to rock”.
   De popjournalist wist weliswaar te melden dat de fans enthousiast reageerden, maar dat deed er niet toe. “Their stage presence was as flat as a Woolworth’s portrait reproduction. Alvin Lee’s delivery of notes at an immense speed resembled a production line worker knocking rivets into a car body: precise motions, but without any other purpose than holding something together until it’s time to go home. (‘I’m Going Home’ that is)”.
 
Stewart uitte zich verheugd dat Ten Years After ermee ophield – voor dat moment althans. Voor hem was het een ‘relief’ – met dat woord eindigde hij zijn recensie.
   In die tijd, zo viel me steeds op – had de Britse rock-pers soms meer in te brengen dan het publiek – vooral in het negatieve. Maar dat is een ander verhaal…
 
 
Harry Knipschild
11 april 2023
 
Clips
 
 
Literatuur
Chris Welch, ‘Ten Years After, Marquee Club’ , Melody Maker, 21 oktober 1967
Chris Welch, ‘Ten Years Ater (album)’, Melody Maker, 25 november 1967
Derek Boltwood, ‘The fastest guitarist alive!’, Record Mirror, 30 maart 1968
Peter Schröder, ‘Going Home’, Hitweek, 24 januari 1969
Mike Jahn, ‘Ten Years After, Joihn Mayall, Fillmore East’, New York Times, 5 maart 1969
Loyd Grossman, ‘Ssssh’, Fusion, 27 september 1969
Maria Rosseels, ‘Woodstock, een fantastisch tijdsdocument’, Tijd, 11 mei 1970
Henk Weynands, ‘Woodstock’, Nieuwsblad voor Gorinchem, 5 juni 1970
Keith Altham, ‘Alvin Lee’, Record Mirror, 23 oktober 1971
Pete Townshend over Ten Years After, Melody Maker, 14 april 1974
Clive Davis, James Willwerth, Clive, Inside the Record Business, New York 1975
Hugh Fielder, ‘Ten Years After’, Classic Rock, augustus 2003
Pete Fornatale, The Story of Woodstock. Back to the Garden, New York 2009
  • Raadplegingen: 2605