Skip to main content

110 - Annet Pinchon, Frans missonaris in China tijdens oorlog China-Frankrijk

 
 
In zijn boek Greater France. A History of French Overseas Expansion (1996) zette Robert Aldrich uiteen dat Franse missionarissen en militairen in de tweede helft van de negentiende eeuw bij wijze van spreken hand in hand gingen om zowel het katholieke geloof als de Franse suprematie in het verre oosten aan de man te brengen. Dat gebeurde vooral na 1871, toen Frankrijk in eigen land door de Pruisen verslagen werd en Lotharingen en de Elzas aan de Duitsers moest afstaan. Het Franse kolonialisme was in zekere zin een uitlaatklep voor de binnenlandse vernedering.
 
De Oegstgeestse historicus Henk Wesseling (1937-2018) gaf meer details in Europa’s koloniale eeuw (2003). Hij citeerde de Franse premier Jules Ferry, die voorstander was van een krachtig beleid: “Nous devons maintenir à la France le rang qui lui appartient”.
    Ferry voegde de daad bij het woord in Tonkin, het noorden van Vietnam. “Een vloot werd samengebracht en de Golf van Tonkin werd geblokkeerd. Een troepenmacht van vierduizend man werd op de been gebracht. Op 18 augustus 1883 werd Hué beschoten en bezet. Tonkin werd onder Frans bestuur gebracht. China legde zich hier niet bij neer. De Franse bezetting leidde tot botsingen met Chinese troepen in Tonkin. Het werd oorlog”, aldus Wesseling.
 
110 1 oorlog in Tonkinoorlog in Tonkin (Vietnam)
 
 
Théophile Pinchon
 
 
Franse missionarissen in China ontkwamen natuurlijk niet aan de gevolgen van de Frans-Chinese oorlog. Een van hen was Annet Jean Théophile Pinchon, op 7 januari 1814 als dertiende kind geboren in een katholiek gezin te Chard, een dorpje ten oosten van Limoges.
    Pinchon, in 1846 naar het verre oosten vertrokken, was al aardig op leeftijd toen hij met de oorlog te maken kreeg. Sinds 6 mei 1861 trad hij als missie-bisschop op in de Chinese provincie Sichuan. Pinchon was lid van de Franse ‘Vreemde Missiën’ (Société des missions étrangères de Paris, afgekort MEP).
 
 
110 2 Missions Etrangeres

 
Missie-bisschoppen moesten eenmaal per jaar een verslag sturen naar de genootschappen die zorgden voor de verdeling van het geld dat overal ter wereld gespaard werd om het missioneren mogelijk te maken. Dat geld was bijvoorbeeld nodig voor het maken van reizen, het aankopen van grond, het zo nodig kopen van voedsel, het bouwen van kerken, scholen en weeshuizen. Belangrijke organisaties waren de Heilige Kindsheid (Sainte Enfance) en die voor de ‘voortplanting des geloofs’ (Propagation de la Foi).
 
In augustus 1884 rapporteerde Pinchon vanuit Sichuan wat hem als gevolg van de oorlog met China overkomen was. De Nederlandse annalen van die organisaties drukten er het een en ander uit af.
    In die van de ‘Voortplanting’ was enkele maanden later te lezen: “De hoofdmandarijnen [vertegenwoordigers van de Chinese regering] hebben zich de zaak aangetrokken. Hun gevoelens ten opzichte van ons zijn twijfelachtig. Zij veronderstellen een geheime verstandhouding tussen de Franse missionarissen en onze legers in Tonkin. De slechte bladen zetten veel kwaad bloed. De verbeeldingen worden opgezweept. Grote moeilijkheden staan ons te wachten”.
    In de annalen van de Kindsheid citeerde hij wat er uit de ‘media’ op te maken was: “Dagbladen van alle kleur houden zich bezig met de oorlog tussen Frankrijk en China uit hoofde der zaken van Tonkin. Bijna al hun artikelen sluiten met een krachtige aanmaning aan de Chinezen om zich ten spoedigste van de Franse missionarissen en van de christenen te ontmaken” – een oproep dus om de paters weg te jagen of misschien wel te vermoorden. Dat gold eveneens voor hun bondgenoten, diegenen die zich tot het katholicisme bekeerd hadden.
 
 
Vertroostingen
 
 
110 3 Sichuan

 
Op 4 augustus 1884 was het onverwacht begonnen in de regio waar hij opereerde. “Eensklaps verspreidde zich een onheilspellend gerucht door de stad Lo-tche-hien. Men seinde dat er zich een zeer grote samenzwering gevormd had van heidenen tegen de nieuwe bekeerlingen. Ze werden met vernietiging bedreigd”.
 
Tot kort daarvoor was het juist zo goed gegaan in het missiegebied. “Gedurende het afgelopen jaar heeft de goede God ons vertroostingen geschonken”. Veel Chinezen bekeerden zich, zochten hulp bij het westerse geloof, omdat hun oogst was mislukt.
    De ‘vertroostingen’ waren immers het gevolg van een natuurramp. “De droogte van verleden jaar vernietigde de oogst. Vandaar grote ellende in het land. Schurken en dieven van allerlei slag maken er sindsdien gebruik van om hun bedrijf uit te oefenen. Men ziet ze hier en daar in groepen van veertig of vijftig. Ze overvallen huizen, ze plunderen, vernielen en verbranden. Ze brengen iedereen die weerstand biedt om het leven”.
 
In menig gezin was er geen mogelijkheid meer om de kinderen in leven te houden. “De kinderen hebben het meest van de armoede te lijden”. 
    Voor Europese missionarissen was dat een buitenkansje. “Bij zoveel ellende is het niet moeilijk kinderen voor onze weeshuizen te vinden”.
 
Pinchon gaf een voorbeeld. “In april verbleef ik in een marktplaats waar wij honderden christenen hebben. Op verschillende dagen werden jonge kinderen, van drie tot vier jaar, op straat geworpen. Deze arme kleinen zagen zich spoedig omringd door een troep blaffende honden, die hen dreigden te verslinden. De kinderen hadden vreselijk van de honger geleden. Dat was duidelijk. Gretig verslonden zij alles wat men hen te eten aanbood”.
    Op zo’n dag had de Franse geestelijke negen kinderen voor de kerk geadopteerd. “Ik heb er vier bij katholieke gezinnen geplaatst. Vijf andere heb ik naar onze weeshuizen gezonden”.
    Daar bleef het niet bij. “Wij zullen voortgaan met het opzoeken, opvoeden en liefderijk verzorgen van die arme kinderen, die door de wereld verstoten zijn. In onze twee weeshuizen worden 171 kleine kinderen netjes gekleed en verzorgd. Zij maken de mooiste pronksieraden uit van de christelijke liefdadigheid en de roem van het genootschap van de Heilige Kindsheid”.
 
Het extreem droge en dus dodelijke jaar 1883 was toch al een vruchtbare tijd geweest voor het dopen van kinderen. “In weerwil van alle zwarigheden hebben onze dopers een grote oogst ingezameld – 41.866 kinderen in doodsgevaar hebben het heilig doopsel ontvangen. Later heb ik vernomen dat 13.311 kinderen na de doop gestorven zijn”.
    De gedoopten waren – in de overtuiging van de Fransman – nog juist op tijd gered.
 
 
Discussie over dopers
 
 
In het verslag van de Franse bisschop kwam naar voren dat het dopen van jonge Chinese kinderen nogal wat voeten in de aarde had. In Europa kon men maar niet geloven hoe het in China toeging, wist Pinchon.
    “Europese reizigers hebben alleen iets van China door hun verrekijker gezien. Ze zeggen en schrijven dat de missionarissen hun lezers bedriegen – dat de Chinezen hun kinderen niet vermoorden en ook niet te vondeling leggen”.
    Pinchon riep iedereen op zelf te komen kijken. “Ik nodig die goede heren uit eens naar de provincie Sichuan te komen en met name de marktplaats Hopatsjong (arrondissement Penbjen) te bezoeken. Dan zal ik twee jongetjes laten zien – en ook twee meisjes – die aldaar nog onlangs midden in de nacht op straat zijn opgeraapt”.
    De Europeanen moesten maar eens een bezoek brengen aan een door de missie opgezet weeshuis. “Wanneer zij dit gezien hebben, zal ik de eer hebben onze reizigers te vragen wat zij nu denken van al de leugens, die men telkens aantreft”.
 
Pinchon voerde een actief beleid, bekende hij. De bisschop stuurde zogenaamde dopers het land in. Die hadden opdracht gekregen om jonge kinderen volgens de regels van de katholieke kerk te dopen als hun leven in gevaar was. “Het liefdewerk van het dopen van heiden-kinderen in doodsgevaar wordt nog steeds op goede voet voortgezet in mijn missie. Volgens de voorschriften van de heilige kerk mogen en moeten zij die kinderen dopen, die wezenlijk in stervensgevaar verkeren”.
    Het gehoorzamen aan die voorschriften was niet eenvoudig. “De dopers ondervinden grote moeilijkheden. Zij zien zich genoodzaakt met de uiterste voorzichtigheid te werk te gaan”.
Veel kinderen kwamen, kort na gedoopt te zijn, te overlijden. De Chinese bevolking vertrouwde het niet. “Het sterven van al die gedoopte kinderen geeft aan de heidenen aanleiding om te zeggen, dat kinderen, wier voorhoofd door die geneesheren gewassen is [door de missie-helpers gedoopt], hopeloos verloren zijn”.
 
 
110 4 PinchonAnnet Pinchon
 
 
Het dopen van ernstig zieke kinderen had dus een schaduwkant. Al eerder had Pinchon opgegeven dat minstens 13.000 van de 41.000 gedoopte kinderen niet lang meer in leven gebleven waren.
    Het aantal sterfgevallen was sindsdien alleen maar toegenomen. “Uit de brieven van mijn missionarissen heb ik vernomen dat drievierde van deze kinderen overleden is”. Een schrale troost misschien: “Zij zullen in de hemel Gods barmhartigheid prijzen”.
    Aan de bestuurders van de Kindsheid, door wie hij financieel gesteund werd, sprak hij toch over de ‘redding van zoveel zielen, die de H. Kindsheid elk jaar weer naar de hemel zendt’.
    Aan zijn sponsors liet hij weten: “De missionarissen zijn de werktuigen waarvan God zich bedient. Aan uw ijver hebben de missionarissen de middelen te danken, die hen tot zoveel goeds in staat stellen. Uw gebeden, verenigd met de lieve kinderen van het genootschap, gaan tot het hart van God. Van Hem verwerven zij schatten van ontferming ten gunste van zoveel zielen, die Hij ons laat redden. Die gaan ons vooraf naar de hemel”.
    
In 1884 zag het er minder rooskleurig uit in Sichuan, de Chinese provincie die geleden had onder de misoogst – en zeker nu China en Frankrijk met elkaar in oorlog geraakt waren. “Veel heidenen weigeren hun zieke kinderen door onze dopers te laten bezoeken. Een doper durft geen navraag te doen of dit of dat kind, dat hij bezocht heeft, overleden is of niet”.
    
 
De oorlog van 1884
 
 
Bisschop Pinchon had het – als je dat zo leest – dus niet gemakkelijk in het gebied waar hij vanuit Rome verantwoordelijk voor was gesteld. Er was wantrouwen en dat midden in een oorlogssituatie. “Rampen zijn hier neergekomen”, schreef hij in een brief naar Parijs. Er was sprake van onheil, ‘waarvan het einde zich misschien geruime tijd zal doen wachten’. 
    Volgens de pater was het niet ongebruikelijk dat ongelukken ‘plotseling kwamen’. Het ‘helen’ geschiedde volgens hem meestal met een ‘wanhopende traagheid’.
 
Vanaf 4 augustus was het niet pluis in Lo-tche-hien.
    De bekeerlingen, nieuwe christenen, voelden zich bedreigd. “Ze togen naar het rechtshuis [yamen] om de burgerlijke en militaire mandarijnen te verwittigen”.
    In eerste instantie werden de aanhangers van de Franse missie-bisschop gerustgesteld. “De overheden antwoordden dat men zich ten onrechte ongerust maakte. Er bestond geen geheime samenzwering van heidenen tegen de christenen”. De autoriteiten zouden naar eigen zeggen bovendien voor de goede orde instaan als er iets mocht gebeuren.
 
Een dag later, 5 augustus, was de rust niet teruggekeerd, integendeel. “Het gerucht werd sterker. De paniek werd nagenoeg algemeen”. 
    De aanhangers van de Fransman meldden zich opnieuw bij de plaatselijke overheid.
    “Ditmaal werden de mandarijnen toornig. Ze toonden hun tanden. De afgevaardigden werden beledigd en onder verwensingen weggejaagd. Hen werd [nogmaals] verzekerd dat er niets te vrezen was”.
 
 
110 5 zeeslag Fuzhou 1884zeeslag Frankrijk-China (Fuzhou) augustus 1884
 
 
6 augustus 1884
 
 
Op 6 augustus barstte de bom. Pinchon: “Een oproerige menigte wierp zich op in de stad. De vier poorten werden door de oproerlingen afgesloten. De geletterden [regionale leiders] voerden duizenden samenzweerders aan. Na hun komst begaven de geletterden zich naar een pagode en deden een beroep op hun collega’s [in de stad].
    Het zag er slecht uit voor de katholieken. Pinchon: “De plaatselijke geletterden snelden toe. In overleg werd besloten tot plundering en vernieling van ons bedehuis en tot moord op de catechist [plaatselijke helper van de missionaris], die er zich bevond”.
    Pinchon had een hoge dunk van zijn helper – ‘een koelbloedige, zeer geschikte man, die de bekering van enige duizenden heidenen bewerkstelligd had’.
    Of hij zich daarmee bij diens landgenoten geliefd had gemaakt, is de vraag.
    
De menigte ging die dag tot daden over. “De geletterden hadden immers besloten alles te vernielen. Ze dreven de bende samenzweerders, die hen vergezelde, naar ons bedehuis en onze woningen. Drie- of vierduizend razenden, vol verlangen naar plundering, wierpen zich aanstonds op onze kerk. Ze roofden alles wat hen onder de handen viel en haastten zich het te vernielen. De woning van de catechist, dicht bij de kerk, werd eveneens geplunderd en vernield”.
    De helper overleefde de aanval niet. “De ongelukkige catechist werd op afschuwelijke wijze vermoord. Meer dan honderd messteken werden hem toegebracht”.
    Als je Pinchon mag geloven nam de catechist waardig afscheid van het leven. “Alvorens te sterven richtte hij zich nog tweemaal half op. Hij trachtte zijn borst samen te vouwen en riep uit: ‘Mijn God, ik dank U als martelaar te sterven, in die heilige plaats waar ik de onderrichtingen geleid heb! Mijn God, vergeving voor al mijn zonden! Ik beveel mijn ziel in uw handen!’
   Nauwelijks had hij die schone woorden uitgesproken, of hij viel tegen de grond terug en gaf de geest”.
 
Van de missiepost bleef weinig meer over. “Ons bedehuis en al de gebouwen die het omringen, zijn tot aan de grond vernield. Geen plank is op de andere gebleven. De samenzweerders hebben alles geplunderd en weggesleept”.
   Van de Chinese autoriteiten had de Franse bisschop op dat moment weinig te verwachten. Ik schreef het al eerder: “De hoofdmandarijnen van onze stad hebben zich de zaak aangetrokken. Maar hun gevoelens ten opzichte van ons zijn zeer te betwijfelen. Zij veronderstellen een geheime verstandhouding tussen de Franse missionarissen en onze legers van Tonkin. Grote moeilijkheden staan ons te wachten”.
 
 
Hulp
 
 
Wat kon de missionaris anders doen dat zich ‘naar boven’ te richten: “Mogen God en de allerheiligste Maagd Maria zich over ons erbarmen en ons te hulp komen!”
 
Annet Theophile Pinchon overleefde de oorlog. Dertig jaar lang, van 1861 tot 1891, fungeerde hij als missiebisschop in Sichuan. Hij overleed op 26 oktober 1891 in Chengdu, de hoofdstad van de Chinese provincie.
 
Harry Knipschild
20 maart 2023
 
Literatuur
‘brief van A. Pinchon (augustus 1884)’ in de annalen van de Voortplanting des Geloofs, 1885, 23-25
‘brief van A. Pinchon’ (15 augustus 1884)’, in de annalen van de H. Kindsheid, 1885, 29
Robert Aldrich, Greater France, Londen 1996
H.L. Wesseling, Europa’s koloniale eeuw, Amsterdam 2003
  • Raadplegingen: 2156