449 - Herinneringen aan Polydor in 1969
Terugkijkend op mijn werkzame leven kan ik niet anders dan constateren dat platenmaatschappij Polydor daar een belangrijke rol in heeft gespeeld. In dit artikel komen persoonlijke herinneringen aan het begin van die periode aan de orde.
Het begon voor mij allemaal in 1964, toen Willem van Kooten, programmaleider bij Radio Veronica, aanbood om samen een programma te gaan maken met rhythm & blues-muziek. Van het een kwam het ander. In 1965 trad ik in vaste dienst bij Artone, het bedrijf van de gebroeders Slinger. Aan het einde van dat jaar stapte ik over naar Negram-Delta. Een jaar later deed Sylvio Samama mij een zo aantrekkelijk aanbod om bij Iramac te komen werken, dat ik per 1 januari 1967 een nieuwe overstap maakte. Mijn maandsalaris werd bijna verdubbeld.
Iramac
Iramac in Bussum was een klein bedrijfje. De familie Polak had het opgezet om de muzikale idealen van Samama te realiseren. Kennis van zaken was nauwelijks aanwezig, ook niet toen men Willem Duys bij de platentak van Philips wist over te halen.
Duys was een zeer bekende Nederlander. Elke zondagmorgen maakte hij een radioprogramma dat intensief beluisterd werd door veel mensen, die op dat tijdstip niet meer naar de kerk gingen. Bovendien presenteerde hij maandelijks het live tv-programma ‘Voor de vuist weg’, waarmee hij een geweldige impact had op het platenkopend publiek. Als organisator van het Grand Gala du Disque stond Duys eveneens in het centrum van de belangstelling. Maar, ondanks de steun die hij eerst kreeg van ex-KLM’er Henk Majoor, later van pianist Pim Jacobs, slaagde Willem er in de verste verte niet in om Iramac tot een winstgevend bedrijf te maken.
Willem Duys
Samama had mij op advies van Van Kooten aangetrokken om een bijdrage te leveren aan de opbouw van het populaire repertoire. Kort nadat ik voor het eerst op de Brediusweg binnenstapte, werd het mij evenwel duidelijk dat Iramac er financieel slecht voor stond. Geld om te investeren was er nauwelijks. Bovendien ontbrak de kennis over hoe een bedrijf gerund moest worden. Door de verstrengeling van belangen bij de omroep en de platenmaatschappij kreeg Duys tevens zoveel kritiek van de pers dat hij zich als directeur slechts met moeite kon manifesteren.
Ondanks successen met onder meer Martine Bijl, Toon Hermans, Christine Deutekom, Outsiders, Sandy Coast, Hep Stars en allerlei kleine gespecialiseerde buitenlandse labels besloot de familie Polak begin 1969 om te stoppen met het financieren van Iramac. De bedrijfsactiviteiten werden overgedragen aan Bovema, het bedrijf van Ger Oord in Heemstede.
Naar Polydor
Tijdens de overdracht kon ik overstappen naar Bovema. In plaats daarvan werkte ik enkele maanden voor Frits Versteeg ten behoeve van het vakblad Fonografiek. Een sollicitatiegesprek bij Polydor op het plein, vernoemd naar de zeeheld Piet Hein (1577-1629), pakte gunstig uit. Op 6 juni 1969, precies 25 jaar na D-Day, meldde ik me in het pand waar ook Koninklijke Nederlandse Meubelfabriek H.P. Mutters & Zn N.V. gevestigd was.
Historische gebouw van Mutters op het Piet Heinplein
Voor het eerst in mijn werkzame leven werd ik medisch gekeurd. Dat gebeurde in Baarn door bedrijfsarts Bult, vader van (de latere plugger) Jan Bult. In die tijd was er geen personeelsafdeling. De papieren werden ingevuld door Adri Twigt, de administrateur. Formeel werd ik benoemd tot ‘medewerker publiciteit’.
De salariëring was prima. Die ging bovendien ongevraagd voortdurend omhoog (mede als gevolg van de inflatie). Het salaris werd cash uitbetaald, in een papieren zakje. Er waren uitstekende secundaire arbeidsvoorwaarden – voor de aanschaf van een goede auto (in mijn geval een Ford 15 MRS), reiskosten, representatie en public relations, voor het eerst pensioen (bij de Nationale Nederlanden) – het kon bijna niet op. In de Trompstraat was een parkeerplaats voor me gereserveerd zodat ik me wat dat betreft nooit zorgen hoefde te maken. Er heerste een opgewekte en zelfverzekerde sfeer op het Piet Heinplein.
De overstap van Iramac naar Polydor was gigantisch – van een verliesgevend piepklein bedrijfje naar een winstgevende organisatie onder de inspirerende leiding van Evert Garretsen (ex-VARA), die in marktaandeel snel omhoog schoot. De voormalige platentak van Siemens, elders in Den Haag gevestigd, was op eigen benen gaan staan binnen het internationale PolyGram-concern.
Aan hits geen gebrek, ondanks het ontbreken van een afdeling voor het maken van publiciteit. In de week dat ik er begon, waren er top 40 klasseringen voor Herman van Veen (Suzanne), Swinging Soul Machine (Stop The Machine), Led Zeppelin (Good Times Bad Times), Soul Survivors (Mama Soul) en Booker T. & the M.G’s (Time Is Tight).
Evert Garretsen (1969)
Repertoire
Voor de omzet was Polydor nauwelijks afhankelijk van singles.
Een vaste basis vormde het ‘gele label’, de albums van Deutsche Grammophon met de meest vooraanstaande artiesten ter wereld in de klassieke sector.
Het A&M-label van Herb Alpert en Jerry Moss zorgde in die tijd voor een constante stroom van Amerikaanse easy-listening albums (stereo), met uitschieters van Alpert zelf, de Braziliaan Sergio Mendes, Walter Wanderley en de Sandpipers. Voor Duitse muziek was Polydor niet alleen groot als leverancier van schlagers (o.a. Freddy Quinn), maar vooral van instrumentale stereo-muziek dankzij de orkesten van bijvoorbeeld James Last, Kai Warner, Robert Delgado, Kurt Edelhagen en Bert Kaempfert.
Polydor distribueerde het toonaangevende jazzlabel Verve en last but not least Atlantic Records, gevestigd in New York, nummer één op het terrein van soul en uitermate actief in de in opkomst zijnde progressieve popmuziek. Andere Amerikaanse labels bij Polydor in 1969: MGM, King, Riverside, Verve Forecast en (nieuw) Chess.
Een paar jaar voor ik me bij de Nederlandse gelederen van het bedrijf mocht voegen, had men vanuit het internationale hoofdkwartier in Hamburg actieve vestigingen opgezet in de westerse wereld, zoals in New York, Parijs en Londen. Kort na mijn komst trad John Mayall toe tot de artiestenstal van New York. Georges Moustaki veroverde Frankrijk. Griekse ballingen als Melina Mercouri en Mikis Theodorakis namen hun albums in Parijs op.
Het aantrekken van Roland Rennie als directeur in Londen pakte onvoorstelbaar goed uit. Rennie bracht leven in een conservatieve tent. Hij maakte overeenkomsten met Robert Stigwood (Bee Gees, Cream), Kit Lambert en Chris Stamp (The Who, Track), Giorgio Gomelsky (Julie Driscoll) en Chas Chandler (Jimi Hendrix). Eigen artiesten waren onder meer Rory Gallagher (Taste) en niet te vergeten de Britse cast van de rock-musical Hair. Rennie was het ook die Atlantic binnen de Polydor-gelederen gebracht had.
Kort voor mijn aantreden was Polydor Nederland ook begonnen het eigen repertoire stevig aan te pakken. Freddy Haayen had zich al eerder nadrukkelijk in de organisatie gemanifesteerd, onder meer door het produceren van de Golden Earrings, Shoes, InCrowd en Bojoura. Garretsen en Haayen konden echter niet door één deur. PolyGram gaf Freddy de kans om, samen met Willem van Kooten, in 1968 het productie- en promotiebedrijf Red Bullet op te zetten.
Gitarist Peter Nieuwerf (1938-2015) had de plaats van Haayen als Artiesten & Repertoire-manager ingenomen. Een van zijn successen was de doorbraak van Herman van Veen, die door VARA-regisseur Nico Knapper was binnengebracht en wiens werk geproduceerd werd door Hans van Baaren. Herman, die de leiding had over een bedrijfje dat hij Harlekijn noemde (naar zijn Harlekijn-lied), zat niet alleen boordevol ideeën, maar had bovendien talentvolle jongelui als medewerkers om zich heen verzameld: tekstdichter Rob Chrispijn, producer Chris Pilgram, toetsenman en arrangeur Erik van der Wurff, Laurens van Rooyen, de gitaristen Jan van der Voort en Harry Sacksioni.
Voor het Nederlandstalige repertoire bouwde Peter ook op Nico Boer, die bij Phonogram in Hilversum jarenlang leiding had gegeven aan het zogenaamde programmabureau. Een nieuwe aanwinst was Jack de Nijs, die samen met zijn zakelijke partner Henk Voorheijen vanuit Roosendaal werkte onder de naam JR.
Geen muzieksoort werd vergeten. Er was zelfs een apart label, Diskanto, voor geestelijke muziek.
Distributie
De hele platencollectie van Iramac, waar ik in de jaren 1967-1969 werkte, bevond zich in een kleine garage naast villa Sonnevanck in Bussum. Het enorme magazijn van Polydor was gevestigd in een ernaast gelegen pand in de Trompstraat, opnieuw vernoemd naar een zeeheld.
In 1969 verzorgde Polydor zijn eigen distributie. Van collega Wim Vroege hoorde ik: “Het was een erezaak alle bestellingen dezelfde dag nog de deur uit te krijgen. Dat betekende: regelmatig overwerken – zeker omdat de omzet van het bedrijf zo hard groeide. De medewerkers waren super-gemotiveerd. Voor een belangrijk deel schreef ik dat toe aan de houding van Evert Garretsen, een vader-figuur voor de mensen”.
Veel verzendingen gingen via de Snelle Visser – vandaag besteld, morgen in huis.
Van de andere kant: de platen kwamen overal vandaan, uit Hannover, Parijs, Londen, New York en natuurlijk uit de perserij van het Nederlandse PolyGram-concern in Baarn. Het was druk op een binnenplaats in de Trompstraat.
Om de platen te verkopen had Polydor twee dozijn vertegenwoordigers, in twee groepen ingedeeld. In ieder verkooprayon waren er twee mannen dagelijks in de weer. Bovendien had het bedrijf een aparte unit ingezet voor de verkoop van voorbespeelde musicassettes, een product dat vooral in het middle of the road repertoire steeds belangrijker werd (voor gebruik in de auto). Activiteiten voor gewone bandrecorders en concurrent 8-track werden gaandeweg afgebouwd, meen ik het me te herinneren.
In 1969 waren er nog geen computers. Alle handelingen gingen per post, telefonisch en met order-formulieren.
Zoals gezegd was het hebben van hits wel fijn, maar tegelijk van secundair belang voor de omzet. Het verkopen van albums, van de enorme catalogus, daar draaide alles om. Winkeliers werden uitgenodigd een bezoek aan het Piet Heinplein te brengen. Dan konden ze afspraken op langere termijn maken, winterorderen heette dat. Winkeliers die zo met Polydor in zee gingen, werden flink in de watten gelegd. Garretsen ging persoonlijk luxueus lunchen met goede afnemers.
Bij Polydor hadden ze een brede kijk op de ontwikkelingen in de platenindustrie. Wiebe Andringa, de reclamechef, produceerde reclameboekjes in full-color, waarvoor modellen in Engeland ingehuurd werden. Deze boekjes werden in grote oplage gedrukt voor de platenwinkeliers. Het kon, vond ik, niet op. Wim Vroege had bovendien een (eerste) catalogus geproduceerd met het complete repertoire. Ik werkte voor een goed-geoliede machine.
Eerste werkzaamheden
Bij Polydor, hoorde ik, was het de gewoonte dat iedere nieuwe medewerker begon met twee weken in het magazijn te assisteren. Op die manier raakte je immers vertrouwd met het repertoire waar het bedrijf actief mee was. Bij mij was dat niet het geval. In de eerste dagen dat ik bezig was kennis te maken met de nieuwe collega’s, kwam het bericht binnen dat Bee Gee Robin Gibb (1949-2012) een solocarrière was begonnen. Zijn eerste single, ‘Saved By The Bell’, was in rush-release op de markt verschenen en een tv-opname in Nederland was geregeld door Ruby Bard, die voor de Stigwood-organisatie in Londen werkte.
In een door mij eerder aangeschafte donkergroene Triumph Herald begaf ik mij naar Schiphol, toen Robin, vergezeld van twee lijfwachten, arriveerde. In die tijd kon je er gewoon binnenlopen tot bij de slurf. Voor het eerst van mijn leven trok ik die dag in mijn eentje op als begeleider van een wereldberoemde artiest. Zo ging dat als je voor zo’n bedrijf in de weer was.
Het was mijn eerste ervaring op dat terrein. In het Gooi lunchten we bij restaurant Bali in Bussum, dat ik nog kende uit mijn Iramac-tijd. Het tv-optreden, playback, was een fluitje van een cent. Het resultaat van het bezoek was optimaal: in een mum van tijd stond ‘Saved By The Bell’ op de bovenste positie in de Nederlandse top 40.
Van een verblijf in het magazijn op de Trompstraat is nooit meer iets gekomen. Ik had het te druk met allerlei activiteiten bij radio, televisie en pers. Wiebe Andringa fungeerde als mijn chef.
Kennismaking met collega’s
Voor een liefhebber van popmuziek, zoals ik, was Polydor in 1969 een paradijs. Meteen kreeg ik te maken met albums als ‘Tommy’ van de Who, ‘Electric Ladyland’ van Jimi Hendrix, de eerste elpee van Led Zeppelin, idem van Yes, Julie Driscoll & Brian Auger, Vanilla Fudge, Richie Havens, New York Rock & Roll Ensemble, Iron Butterfly, Crazy World of Arthur Brown, Cream, Herman van Veen, Golden Earrings, Georges Moustaki, Thunderclap Newman, Dillard & Clark, Flying Burrito Brothers, noem maar op. Voor de betere popmuziek moest je bij Polydor zijn. Met dit repertoire hoefde ik niet te ‘leuren’ bij de media – eerder was sprake van het tegenovergestelde.
Vrijwel elke dag arriveerden nieuwe platen op het Piet Heinplein. Die konden we zomaar uitbrengen. Wat een verschil met Iramac. Veel indruk maakte het album ‘Crosby, Stills & Nash’ van het gelijknamige trio. Ik wist niet wat ik hoorde – zo eenvoudig maar ook prachtig.
Even later arriveerde een single van John Mayall, die – onverwacht – een contract bij ‘ons’ getekend had. ‘Don’t waste my time’ was voor het eerst een echte single, geen track van een album. John Mayall was al populair in Nederland. Met zijn eerste Polydor-single kwam hij zowaar in de top 40.
Om in het pand van Mutters bij Polydor te komen moest je met de lift naar de tweede verdieping. Beneden, op het Piet Heinplein, zat receptioniste Marianne Willemsen (een fan van Barry Gibb). De lift naar boven ging extreem langzaam. Eenmaal boven kwam je uit bij de verkoopafdeling, die nog kort onder supervisie stond van Ton van Holten (hij werd benoemd tot directeur in Egypte). Weldra werd Van Holten opgevolgd door Jan Gaasterland (en Jan Zandhuis).
Tijdens de kennismaking vertelde Jan Gaasterland over de populariteit van ‘My Special Prayer’, gezongen door Percy Sledge op het Atlantic-label. De single was geflopt maar had een plekje gevonden op een verzamelalbum, ‘That’s Soul’ (nummer drie). Vooral bij het gekleurde deel van de bevolking (dat bijvoorbeeld inkopen deed bij Radio Bolland, bij Station Hollands Spoor) was die uitvoering uitermate populair. Er waren al duizenden exemplaren verkocht van de elpee, alleen maar omdat die titel erop stond.
Al pratende kwamen we tot de conclusie dat het de moeite waard zou zijn om de single opnieuw beet te pakken. Jan zou de handel bewerken, ik beloofde campagne bij de media te gaan voeren.
Het resultaat was verbluffend. Binnen de kortste keren kwam ‘My Special Prayer’ in de top 40 en steeg door tot de nummer één positie. Als ik me goed herinner, werden er ongeveer 170.000 exemplaren van verkocht. Het album ‘That’s Soul 3’ werd eveneens een enorme bestseller. Aan het einde van het jaar bleek dat de song op de tweede plaats in het jaaroverzicht van Veronica geëindigd was. Alleen ‘Je t’aime moi non plus’, een opname van Philips, maar uitgebracht door Dureco, had het nog beter gedaan.
De suggestie van Jan Gaasterland had uitstekend uitgepakt. Eens te meer bleek hoe goed het was om te luisteren naar signalen uit de ‘markt’.
Een nieuwe collega was ook Hans Tonino, woonachtig bij zijn ouders in Delft. Er ging bij wijze van spreken geen dag voorbij of hij uitte zich bewonderend over Yes, de Britse groep die bij Atlantic getekend had. Hans was ervan overtuigd dat Yes zoveel muzikale kwaliteiten had dat de groep het wel moest gaan maken. Als hij de kans kreeg, zou hij zich daar voor gaan inzetten, daar kon ik verzekerd van zijn.
Tijdens een toernee van Iron Butterfly mocht Yes optreden in wat een voorprogramma heette. In werkelijkheid was het andersom. Yes had veel meer succes bij het toegestroomde publiek. Tonino kreeg zijn gelijk.
James Last
Hans ‘James’ Last (1929-2015) was zonder enige twijfel de best verkopende artiest van Polydor. Die rol werd nog versterkt door zijn optreden, op 7 maart 1969, tijdens het Grand Gala du Disque – kort voor mijn komst. De verkoop van Last-platen explodeerde. Uitschieters waren ‘James Last In Concert’ (Nederlandse versie van ‘Classic Up To Date’) en ‘James Last Op Klompen’, speciaal gemaakt voor ons land.
In zijn memoires keek James Last in 2006 terug op zijn internationale loopbaan. Daarin schreef hij onder meer: “Die nächste Polydor-Division [na Engeland], die um eine Sonderproduktion anfragte, war Holland. Doch obwohl meine Platten zu dieser Zeit in den Niederlanden einen Anteil von unglaublichen fünfzehn Prozent an den holländischen Polydor-Verkäufen hatten, war die Firma zunächst vorsichtig: Für ein eigenes Album schien der niederländische Markt doch etwas zu klein zu sein.
Eine Besprechung würde einberufen, bei welcher der holländische Polydor-Chef Evert Garretsen ziemlich forsch meinte, er könne in jedem Fall den Absatz von 20.000 Stück garantieren.
Das schien meinen Chefs hinreichend profitabel zu sein, und so machte ich mich an die Arbeit und arrangierte holländische Volkslieder im ‘Annchen von Tharau’-Stil. Das Album hiess ‘James Last Op Klompen’.
Es stellte sich allerdings heraus, dass sich der gute Evert mit seiner Einschätzung gewaltig geirrt hatte: Innerhalb von nur drei Monaten erreichte die LP Gold, und Garretsen schickte folgendes Telegramm nach Hamburg: ‘Heute haben wir die 100.000ste ‘Op Klompen’ Platte verkauft – stop – sind begeistert – stop – wir gratulieren und bereiten Pressekonferenz vor”.
Ingsgesamt ging ‘Op Klompen’ 250.000 Mal über den Ladentisch, sogar aus Deutschland trafen plötzlich Anfragen nach diesem Album bei Polydor ein – dabei kannte man die Lieder hierzulande ja gar nicht! Trotzdem wurde ‘Op Klompen’ schliesslich auch in Deutschland veröffentlicht.
1969 traten wir bei der Show ‘Grand Gala du Disque’ in Amsterdam erstmals live in Holland in Erscheinung und ernteten mit Kostproben aus ‘Op Klompen’ stürmischen Applaus.
Diese beliebte Fernsehshow sollte über viele Jahre hinweg zu einem regelmässigen Forum für uns werden – unsere Auftritte in der Gala hatten bestimmt grossen Anteil an meiner bis heute anhaltenden Popularität in Holland. Bis 1992 habe ich noch weitere vier LPs nur für den niederländischen Markt augenommen – sie erreichten fast ausnahmlos Gold- oder sogar Platinstatus”.
James Last (2)
Terecht stelde Last dat hij zich regelmatig in Nederland vertoonde. Dat was het geval als hij weer eens een aantal gouden en platinaplaten kwam ophalen. Ik nodigde de pers uit, maar die liet zich niet of nauwelijks zien. Om een feestelijke sfeer te bewerkstelligen maakte Garrretsen van zo’n gebeurtenis (bijvoorbeeld in Hilton, Amsterdam) een uitje voor het personeel. Ik had het gevoel dat de artiest zich daar weinig van bewust was. Wiebe Andringa, mijn chef, trok regelmatig met hem op.
Enige tijd nadat ik bij de platenmaatschappij in dienst getreden was, gaf James Last met zijn orkest een concert. Dat was in een feestpaviljoen te Stein, in Limburg aan de Maas. Ik stuurde een bericht aan de pers dat de artiest bij uitzondering deze keer niet in de gelegenheid was om met de media te praten. Hij moest immers muziek maken. De ‘teaser’ werkte. Menige journalist die nooit iets van de orkestleider en arrangeur wilde weten, maakte de verre reis naar het zuiden des lands om erbij te zijn en te constateren hoe Last de zaal plat speelde.
In het Limburgs Dagblad liet Last op 23 januari 1971 afdrukken: “Ik ben blij dat ik weer eens in Nederland ben. De mensen in Stein hebben me hartveroverend ontvangen. Ik kom hier beslist nog vaker terug”. Last, was te lezen, ‘stond al happend en drinkend de binnen- en buitenlandse journalisten te woord’.
Met de media moest je ‘creatief’ omgaan, had ik geleerd van mensen als Willem Duys en Willem van Kooten.
Contacten met pers en radio
Bij Artone (Paul Visser, John Vis, Pete Felleman), Negram-Delta (Hans Kellerman) en Iramac (Willem Duys) had ik meegemaakt hoe je met de media kon omgaan. Kellerman pakte de zaken altijd simpel en vrolijk aan – maar wel effectief. Veel geld uitgeven was er niet bij. Misschien kwam dat wel omdat zijn baas (Ger Oord, Bovema) daarop toezag. Vooral van Duys kon je veel leren, meen ik me te herinneren. Vlekkeloos en intuïtief wist hij er steeds voor te zorgen dat wat hij verkondigde, deed of organiseerde, alle aandacht kreeg. Iramac was een zeer goede leerschool geweest, bleek nog eens in 1969.
Bij Polydor moest ik een eigen koers uitstippelen, niet gehinderd door een beperkt budget. Ik schreef wekelijks persberichten en, als muziekliefhebber, probeerde ik zo eerlijk en transparant mogelijk met de vertegenwoordigers om te gaan. Mijns inziens had het geen zin om te proberen iets ‘door te drukken’ – en al zeker niet als het om muziek ging waar ik persoonlijk niet achter kon staan. Het snel geven van goede en adequate informatie had veel meer effect.
Diana Ridderikhoff, voormalig collega bij Iramac, had na de liquidatie van het bedrijf onderdak gevonden bij het programmabureau van Phonogram. Op mijn uitnodiging was ze bereid om naar Polydor over te stappen. Dat pakte goed uit. Diana was een graag geziene gast in de Hilversumse studio’s. Op een vriendelijke en charmante manier stelde zij het Polydor-repertoire ter beschikking aan de radio-medewerkers.
Een voorbeeld dat me is bijgebleven over mijn aanpak. Atlantic had een nieuwe artiest onder contract genomen: R.B. Greaves (1943-2012). Greaves, las ik later, was een neef van de in 1964 doodgeschoten artiest Sam Cooke. Bij Atlantic zetten ze zich in om een succes te maken van ‘Take A Letter Maria’, geproduceerd door directeur Ahmet Ertegun. Dat lukte. Vanuit New York ontvingen we begin oktober 1969 bericht dat de single op 61 zou gaan binnenkomen in de hitlijst van Billboard.
Lex Harding zat bij radio Veronica bovenop de feiten. Hij stelde zijn dagelijkse programma zorgvuldig samen, is me bijgebleven. Door de berichten uit Amerika, nog vóór Billboard gedrukt of verzonden was, kon ik hem informatie geven die nog niet bekend was over een single waar ik zelf enthousiast over was.
Lex maakte dankbaar gebruik van de tip. Hij bracht ‘Take A Letter Maria’ meteen onder de aandacht van de luisteraars van zijn veel-beluisterde radio-programma. De plaat van R.B. Greaves sloeg aan en wist een goede klassering in de top 40 te krijgen. Mijns inziens was dat mede het gevolg van ‘eerlijke’ promotie. In zekere zin was Harding me dankbaar dat ik een bijdrage had geleverd aan de kwaliteit (actualiteit) van zijn uitzending.
R.B. Greaves (Billboard, 18 oktober 1969)
Langzamerhand moest ik als volwaardig public relations man in de schijnwerpers staan. Ik was immers een gezicht naar buiten geworden van een bedrijf dat steeds meer marktaandeel aan het veroveren was. Zelf op de voorgrond treden was echter niet aan me besteed. Ik probeerde er een ‘dienende functie’ van te maken.
Herman van Veen was in het voorjaar van 1969 doorgebroken met ‘Suzanne’, de vertaling door Rob Chrispijn van een song van de nog onbekende Canadese troubadour Leonard Cohen. De artiest uit Utrecht had intussen in België, in de studio van Jack Say, een tweede album opgenomen dat aan de man gebracht moest worden. Aan mij de taak om na een optreden in de Haarlemse schouwburg de plaat aan de pers te presenteren. Het was stampvol, meen ik me te herinneren.
Dat was eveneens het geval bij de musical Hair, die in 1969 in het centrum van ieders belangstelling stond. De Amerikaanse versie was in de handel op het RCA-label. Polydor had de rechten verworven voor het album met de cast uit Londen. In de zomer van 1969 staken de Britten over naar Scheveningen. Het Circustheater zat helemaal vol. De door Polydor uitgenodigde pers was en masse aanwezig. In de Tijd kon je op 14 juli 1969, kort voor de eerste maanlanding, lezen:
“Het deftig levende dode pieroord is ontploft. Tientallen mensen, aangestoken door dertig wespen uit Londen, drongen door tot op het podium. Knallend braken ze door de barrière van het gewoonlijk op keurig, waardig en mild-snedig amusement beluste Haagse publiek”.
Verslaggever Peter van Bueren: “Georganiseerd spontaan liep de hippe kermis van Hair ook in Scheveningen uit de hand in het zingend en dansend samenzijn, dat als verplicht slotnummer van deze schuimende musical is voorgeschreven”.
Onder een foto werd afgedrukt: ‘Hair, doorbraak van de popgeneratie’.
Van Bueren eindigde zijn relaas als volgt: “Nederland heeft van Hair geproefd. Veel te laat, want de musical heeft zichzelf al overleefd. LBJ [Johnson] is geen president meer, de Amerikaanse troepen trekken zich terug uit Vietnam, volgende week landen we op de maan.
Het belangrijkste van Hair is echter de doorbraak van de pop in de meest traditionele vorm van show: de musical. Naast ‘Sweet Charity’ is er plaats voor Hair en alles wat daarna komt. Het is goed dat de doorbraak nu ook in een Nederlands theater een succes is geweest”.
Tijdens de voorstelling kleedde een meisje zich kort helemaal uit. Maar nog meer bijzonder vond ik de kleding van de toeschouwers. Sommige mensen kwamen in smoking en avondtoilet. Anderen in een spijkerbroek. Zelden, misschien wel nooit, heb ik zo’n grote verscheidenheid meegemaakt.
Veranderingen in 1970
Begin 1970 kwam er een wezenlijke verandering in de bedrijfsvoering van Polydor Nederland. Bij PolyGram hadden ze besloten dat het zinloos was dat de twee werkmaatschappijen, Phonogram en Polydor, ieder hun eigen distributie deden. Dat kon je beter samen doen – onder de naam Disco Service.
Polydor werd ondergebracht bij het grotere Phonogram, dat vanuit Amsterdam opereerde. De mensen die zich in zekere zin te pletter hadden gewerkt, mochten wel blijven maar moesten in alle vroegte van de hofstad naar de hoofdstad om daar, in een groter geheel onder Phonogram-leiding, hun werk te doen. Een belangrijk deel van de motivatie verdween. Ze deden voortaan waar ze voor betaald werden. Geleidelijk aan haakten ze af.
Polydor kwam nu ook op de tweede plaats als het ging om bestellingen bij de fabriek in Baarn – met alle consequenties van dien. Peter Nieuwerf en Nico Boer hadden de humorist Jan Blaaser onder hun hoede genomen en een live-album (‘Uit ben je’) met hem gemaakt.
Een van de nummers was een gesproken tekst over hoe een zonsverduistering in het leger aangepakt moest worden. Bert van Rheenen (Chiel Montagne) was enthousiast en liet het regelmatig horen bij radio Veronica. De belangstelling van de luisteraars voor het album was overweldigend. Na een eerder succes van zo’n album (Snip & Snap) was er alle kans op goud of platina. Maar de plaat was week na week niet te koop in de winkels. Disco Service leverde niet.
Jan Blaaser was eerst verbaasd, later meer dan verdrietig. Steeds vaker belde hij: wat is er bij jullie aan de hand? Het was onmogelijk om dat uit te leggen. Het duurde enkele maanden voor de bestellingen van de winkeliers werden uitgeleverd. Maar toen hoefde het niet meer. De belangstelling was weggeëbd. ‘Uit ben je’ was geen bestseller, maar een flop. Zo efficiënt was de samenvoeging van de distributiecentra nu ook weer niet.
Polydor kreeg van hogerhand met een andere beslissing van hogerhand te maken. Evert Garretsen verdween uit Den Haag. Hij werd overgeplaatst naar Canada.
Binnenkort hoop ik meer te publiceren over mijn herinneringen aan het bedrijf waar ik vanaf 1969 lange tijd werkzaam ben geweest.
Harry Knipschild
16 februari 2022
Clips
- Raadplegingen: 5449