72 - Het korte missionaris-leven van Hippoliet Flamant
Hippoliet Flamant werd op 13 augustus 1853 geboren in Geraardsbergen. De Oost-Vlaamse stad, met ruim 30.000 inwoners, is in de wielrennerswereld vermaard om zijn ‘Muur’.
Hippoliet voelde zich geroepen missionaris te worden. Hij sloot zich aan bij de congregatie van het Onbevlekte Hart van Maria, beter bekend als ‘Scheut’, vernoemd naar wat tegenwoordig een buitenwijk van Brussel is.
Hippoliet stond niet alleen bekend om zijn deugdelijk gedrag, maar tevens om zijn intellectuele capaciteiten. Om die reden kreeg hij de gelegenheid om, samen met Adolf Van Hecke, de latere algemeen overste van Scheut, filosofie en theologie te studeren aan het Collegium Urbanum in Rome. Wie weet wat voor mooie toekomst hem te wachten stond. Misschien zou iemand met zijn kwaliteiten nog wel eens missie-bisschop worden. Het pakte anders uit...
Hippoliet Flamant
Flamant bestemd voor de missie in Gansu
Frans Vranckx, algemeen overste in België in de jaren 1870, hield de missie-paters in China voortdurend op de hoogte van de vorderingen van de getalenteerde studenten Van Hecke en Flamant. In het noorden van het keizerrijk, het gebied dat door de paus aan de Belgische missie was toegewezen om er het geloof te verbreiden, was grote behoefte aan versterking – en zeker aan intelligente priesters.
Op 10 december 1877 had Vranckx goed nieuws voor zijn medebroeders in het verre oosten. Hij verwachtte dat Flamant en Van Hecke in de zomer van 1878 hun studie in Rome afgerond zouden hebben en naar Scheut konden terugkeren. Het bericht zal in Xiwanzi, het Chinese hoofdkwartier van Scheut, ongetwijfeld met genoegen gelezen zijn.
In een andere brief, op 8 december 1879 naar de missie in Xiwanzi gestuurd, deelde Vranckx mee: “Het gaat goed met ons noviciaat. Wij denken dat we in maart drie medebroeders [naar China] kunnen zenden. Eén van hen zal bestemd zijn voor Mgr. Hamer [sinds kort bisschop van Gansu]. Ik heb Hamer geschreven dat ik hoop dat hij iemand naar Shanghai stuurt om deze medebroeder naar Gansu te begeleiden”.
Vranckx was bezorgd: “Ik weet nog niet of mijn brieven in Gansu aankomen. Dat maakt me enorm ongerust”. Aan de paters in Xiwanzi vroeg hij dan ook: “Wilt u, als de gelegenheid zich voordoet, Mgr. Hamer op de hoogte stellen van mijn besluit”.
Vertrek uit Marseille
Op 1 maart 1880 vertrok Hippoliet Flamant. Een broer zette hem af op het station van Brussel. Flamant was niet alleen. De Vlamingen Alfons Lievens en Louis Roofthooft vergezelden hem op de reis per stoomboot vanuit Marseille. In die stad logeerde het drietal in het Hôtel de Rome. Ze lazen de mis in een naburige kerk. Toen ze een wandeling door de grote en onbekende stad maakten raakten ze de weg helemaal kwijt. Met veel moeite vonden ze hun hotel terug.
Omdat Roofthooft een reisverslag in druk liet verschijnen weten we een en ander over de ervaringen onderweg. Vanaf hun schip keken de drie reizigers uit over de Franse haven. Roofthooft: “Ik stond nog te mijmeren toen Flamant mij deed opmerken dat we de kerk van Onze Lieve Vrouw van Bewaring voorbijvoeren. Aanstonds wendde ik mijn ogen naar het aangewezen punt en zag het schitterende beeld van Maria vonkelen op de kruin van zijn steile rots. Aanstonds deed ik mijn brevier open. Ik bad tot Gods Moeder dat Zij ons, als gids en poolster, van dienst zou zijn op de wijde zee-plas en ons fris en gezond neer te zetten op de kust van China”.
Onze Lieve Vrouw van Bewaring in Marseille
Problemen onderweg
In het begin van de lange boottocht leek Flamant wat gezondheid betreft de uitblinker van het trio te zijn. Iedere dag las hij de mis aan boord. In de Adriatische zee had de jongeman uit Geraardsbergen, in tegenstelling tot zijn companen, weinig last van een storm die opstak. “Flamant hield het nogal vol. Maar Lievens en ik, wij hebben drie dagen in bed moeten blijven zonder mis te lezen of zelfs de getijden te kunnen bidden”.
Gaandeweg ging het slechter met Flamant. “In Aden kon hij niet meegaan omdat hij onpasselijk was. Hippoliet werd zieker en zieker. Hij had last van ‘rhumatismus’ in de benen. De hele Goede Week moest hij het bed houden. Door het schokken van het schip had de sukkelaar scherpe pijnen te verduren. Gelukkig kon hij op het Paasfeest de mis lezen”.
Toch was Hippoliet niet bij machte om Colombo, de hoofdstad van Ceylon (nu Sri Lanka), te bezoeken. Hij bleef op 28 maart 1880 alleen aan boord achter. De toekomstige missionaris werd echter niet vergeten: zijn twee gezellen namen kokosnoten, suikerriet en een paar pantoffels voor hem mee.
In Singapore was Flamant weer wat opgeknapt. Hij kon er tenminste in een rijtuig stappen. In Vietnam was hij op 9 april zelfs in staat als priester op te treden toen een reiziger op sterven lag. “Hippoliet nam de biecht af en diende hem, bijgestaan door Lievens, de laatste sacramenten toe. De volgende ochtend, toen iedereen nog sliep, las Flamant de gebeden over het lijk af. Enige matrozen naaiden het met een zware steen in een stuk zeil. Een uur later zeeg het somber doodspak in de kille schoot van de zee”.
Aan de problemen van en met Flamant was evenwel nog lang geen einde gekomen. Bij aankomst in Peking had de pater zonder na te denken water gedronken uit een koperen pot die van binnen met kopergroen was bedekt. Een half uur later kreeg hij geweldige hoofdpijn en moest braken. In Xiwanzi viel hij ondersteboven van een trap en verstuikte zijn linkerarm. “Daar lag de dwazerik weer”, noteerde Roofthooft. Pas een week later, op 1 juni 1880, was Flamant in zoverre genezen dat hij samen met Alfons Bermijn in de richting van zijn missiegebied, Gansu, kon vertrekken. In het Ordos-gebied werd hij een tijd later opgehaald door zijn toekomstige bisschop, Ferdinand Hamer, afkomstig uit Nijmegen.
Kwakkelende gezondheid, behouden aankomst
Gansu (rood) in China
De berichten over de slechte gezondheid van Flamant waren in België doorgedrongen. Bekend was dat hij tijdens zijn studie in Rome al last had van ‘koortsen’. Op 25 april schreef Vranckx in een brief die te zijner tijd in Xiwanzi arriveerde: “Lievens heeft ons uit Ceylon [per telegraaf] laten weten hoezeer Flamant heeft geleden. Ik heb zijn broer op de hoogte gebracht. Laten we hopen dat de drie medebroeders [van Scheut] goed aankomen [in China].
Ongetwijfeld zal er veel voor hem gebeden zijn, maar het aanroepen tot hulp ‘van boven’ leek onvoldoende gewerkt te hebben toen, op 14 september, Vranckx aan de missie in Xiwanzi, Mongolië, berichtte: “We hebben gehoord van hun gelukkige aankomst in Xiwanzi. Mogen zij er veel troost ondervinden! Als men een Belgische zuster moet geloven, zou Flamant al enkele dagen in de hemel zijn. Zij beweert dat hij in volle glorie aan haar verschenen is”.
Voorlopig was Flamant echter nog in goede handen. Missionaris Alfons Bermijn had hem in Shanghai opgehaald en Ferdinand Hamer was in eigen persoon naar Mongolië gereisd om hem te vergezellen naar zijn standplaats Liangzhou. Flamant arriveerde daar gezond en wel, zoals de bisschop vastlegde in een met de hand geschreven boek dat hij er bijhield. “Vanaf 18 september, tijdstip van mijn terugkeer en zijn toekomst in ons midden scheen hij zich aan de luchtstreek volkomen te gewennen. Ook spaarde hij zich last noch moeite in de studie van de Chinese taal. Hij deed er zulke rasse voortgang in, dat hij buiten alle gewoonte, de kinderen al kon onderrichten en de sacramenten kon toedienen aan de stervenden”.
Als Hippoliet op zijn verstand kon teren was hij tot veel in staat, bleek weer eens.
Van koorts tot erger
Het toedienen van dat laatste sacrament pakte echter verkeerd uit. Een Chinese bekeerling, die aan tyfus overleed, had de ziekelijke jongeman waarschijnlijk besmet. Hamer: “Onze dierbare Hippoliet gevoelde er enige voortekens van. Het was, zo zei hij, een koorts die hij nog gewaar geworden had te Rome en waarvan enige lepels kinine hem toentertijd verlost hadden. Hij bereidde dus zelf dit geneesmiddel volgens het voorschrift van de geneesheer der Propaganda Fide [de pauselijke missie-organisatie in Rome].
De koorts bleef inderdaad achter, maar om heviger terug te komen op maandag 15 november. Ditmaal brachten nieuwe geneesmiddelen weinig of geen uitwerksel meer te weeg. Zeker was het van alle eeuwigheid in de goddelijke besluiten vastgelegd dat de ziekte zijn gang moest hebben”.
Een verdrietige bisschop legde vast: “Niettegenstaande al onze pogingen en onze zorgen overleed Hippoliet de dood der heiligen op 25 november om acht uur ’s avonds”.
De forse investering van de Kerk in een jongeman, een jarenlange studie, een noviciaat, een half jaar reizen van Scheut naar het binnenland van China, leek dus niets opgeleverd te hebben. In de materialistische samenleving van nu zou men spreken van ‘kapitaalvernietiging’.
Uitvaart als marketing
Gansu, langs de ‘zijdeweg’, was een uiterst moeilijk missiegebied. Er woonden veel moslims en die waren gewoon niet te bekeren. Bovendien hadden de paters bij voortduring te maken met belemmeringen die, ondanks de ‘ongelijke verdragen’ van 1860, door de Chinese overheid opgeworpen werden.
Het ongelukkige overlijden van een missionaris, die nog geen twee maanden actief had kunnen zijn, moest een manifestatie worden voor de heidense Chinezen.
Hamer: “Wij riepen onze medebroeders op om ons te helpen bij de ter aarde bestelling. Wij walgden ervan om deze heilige priester tussen de kadavers van de heidenen te begraven. De aankoop van een tuin kwam ons goed van pas om er een kerkhof aan te leggen. Een eenvoudige steen geeft de plek aan waar onze medebroeder Hippoliet wacht op de wederopstanding”.
De begrafenis moest imposant zijn. Dat gebeurde dan ook. “De vierde december, na een mis gezongen te hebben door missionaris Albert Gueluy, zette de stoet zich in beweging. Zes catechisten [plaatselijke helpers] te paard, in krijgshaftige outfit, openden de rouwstoet. Zij werden gevolgd door zes koorkinderen, die kruis, kandelaars met grote brandende kaarsen, wierook en wijwater droegen. Vier rijtuigen voor de apostolisch vicaris [bisschop Hamer] en de priesters allemaal in het wit gekleed [wit: rouwkleur in China] en priesterlijke ornamenten, en een menigte christenen, volgden eerbiedig het stoffelijk overschot”.
De bisschop besefte dat de Chinese autoriteiten, die hem niet welgevallig waren, een rouwstoet niet zouden tegenhouden. Daarom maakte hij van de gelegenheid optimaal gebruik. “De lange stoet trok de hele stad Liangzhou door, waar de heidenen zich verdrongen om de begrafenis van een katholiek priester te zien. Enerzijds waren wij heel bedroefd. Maar wij vonden er troost bij dat wij de kans kregen om de schittering van ons heilig geloof in een volledig heidense stad te etaleren”.
De stoet trok overal rond. Tenslotte verliet men de koetsen, zong de psalm ‘Miserere’ terwijl men de kerk binnen trok. Daar droeg Mgr. Hamer nog een mis op en gaf vervolgens de absolutie. Na het laatste gebed droeg men het stoffelijk overschot naar zijn laatste rustplaats.
(waarschijnlijke) laatste rustplaats van Flamant
Brief uit de missie
In een emotionele brief aan de familie Flamant schreef Ferdinand Hamer: “Wij zullen nooit vergeten dat het maar de dapperste soldaten zijn die op de eerste rangen in het slagveld sneuvelen. Op het graf van Hippoliet zullen wij voortaan moed gaan scheppen om de beloning te verdienen die uw edele zoon reeds bezit”.
Hoe kon het ook anders, verwoordde de prelaat, die in de provincie Gelderland was opgegroeid. “Tweemaal in de namiddag herhaalde hij zijn biecht. Hij ontving de laatste sacramenten met de tederste gevoelens van godsvrucht. Op 25 november 1880, om acht uur ’s avonds stonden op zijn lippen deze woorden te lezen, de handen samengevouwen en de ogen ten hemel opgeheven: ‘wij gaan naar de hemel!’”
Toch werd het zekere voor het onzekere genomen. “Wij zullen nochtans niet nalaten voor hem te bidden. In de missie zullen wij honderd missen lezen tot lafenis zijner ziel”, beloofde de bisschop.
Een terugblik
Hamer bleef contact houden met de familie van de zo veel belovende maar jong gestorven pater. Op 22 januari 1887 brachten nieuw-aangekomen missionarissen een cadeau voor de bisschop mee: altaar-benodigdheden uit Geraardsbergen.
Vanuit het verre oosten antwoordde hij op 29 januari : “Omdat het van die stad kwam was het geschenk mij nog des te aangenamer. Wat al herinneringen kwamen mij wederom voor de geest. Tranen schoten mij in de ogen als ik dacht aan Geraardsbergen, de geboorteplaats van onze goede zo innig geliefde Hippoliet.
Ruim zes jaar is het geleden dat hij in onze armen zijn ziel aan zijn schepper terugschonk. Ik kan u verzekeren dat het aandenken nooit uit mijn geheugen is geweest. Dikwijls nog is Hippoliet in onze conversatie met de missionarissen en christenen het voorwerp van onze gesprekken.
Gansu. Het horen van die naam zal uw hart met droefheid vervullen, omdat die missie zo’n dierbaar offer eiste. Maar tevens zal het een troost voor u zijn te vernemen dat men in Gansu de goede Hippoliet nog in godvruchtig aandenken heeft. Zijn graf is midden in onze hof gelegen. Jaarlijks, als de lente aanbreekt, worden er nieuwe bloemen op gezaaid en dikwijls knielen wij er nog bij neer om een ‘de profundis’ voor de rust van zijn ziel te lezen. Hoewel wij er vast van overtuigd zijn dat hij onze gebeden niet meer zal behoeven, maar reeds lang voor ons en voor u een voorspreker bij God in de hemel zal zijn”.
Voor de Scheutisten en de Chinezen langs de ‘zijderoute’ hadden de dood en de begrafenis grote indruk gemaakt. Wellicht had Hippoliet Flamant CICM er toch een beetje aan meegewerkt het ware geloof in die provincie te verbreiden.
Harry Knipschild
28 april 2016, 14 juli 2019
Dit artikel werd eerder gepubliceerd op www.katholiek.nl
- Raadplegingen: 5037