Skip to main content

69 - Het eigenaardige leven in Vuurland

 
 
Na het tijdperk van de Franse Revolutie was er een wederopstanding van het katholieke geloof. Geleidelijk aan, maar vooral in het laatste gedeelte van de negentiende eeuw, trokken ook steeds meer missionarissen de wijde wereld in. Mannen, en later ook vrouwen, die het katholieke geloof wilden verbreiden, reisden niet alleen naar dichtbevolkte landen, waar relatief veel bekeringen te maken waren. Ze verschenen tevens op plekken waar zich vanwege het klimaat aanzienlijk minder mensen in leven konden houden.
 
 
69 1 Vuurland kaart
 
 
Wat te denken bijvoorbeeld van Vuurland, helemaal in het zuiden van het Amerikaanse kontinent. Pater Maggiorino Borgatello, een Italiaanse Salesiaan, werkte er 26 jaar. In het Nederlandstalige tijdschrift Katholieke Missiën liet hij anno 1898 afdrukken: “De eilandengroep strekt zich uit van de straat van Magelhaen naar de Zuidpool. Het gebied dat Magelhaen in 1520 ontdekte werd vanwege het vele vuur aan de woeste oevers Vuurland genoemd.
   Ook nu nog kan men zeer dikwijls uitgestrekte wouden maandenlang zien branden. Ik heb het zelf ervaren. Dat komt gewoonlijk door onvoorzichtigheid van de inboorlingen. Een vonkje vuur op het droge mos of hout is al voldoende – vooral als het door een hevige wind wordt aangewakkerd. Die kan dan een verschrikkelijke bosbrand aanwakkeren en hele wouden in een vuurzee herscheppen”.
 
Een van de eilanden, aldus de volgeling van Don Bosco, had de vorm van een driehoek en een oppervlakte van 48.000 vierkante kilometer. “Dat is heel wat meer dan Nederland, dat maar 33.000 vierkante kilometer groot is”.
   De missionaris had er tijdens zijn verblijf moerassen, woestijnen, meren en bergen van meer dan twee kilometer hoogte aangetroffen. Dieren, planten en bloemen trof je op het land evenwel nauwelijks aan. “De winter duurt vijf maanden, van begin april tot einde augustus. Zomer en herfst zijn er niet, omdat het daar nooit heet wordt. Bijzonder hevig en langdurig zijn in de lente de winden, waardoor de warmte afneemt en groei onmogelijk wordt gemaakt”.
 
 
Wilden bekeren en hen de sacramenten toedienen
 
 
Desondanks waren er Italianen naar de zuidpunt van het kontinent getrokken. En dan waren er natuurlijk de ‘eigenlijke inboorlingen. De wilden leven van de jacht op vogels en de vangst van zeehonden en zee-otters. Hun huiden dienen hun tevens tot kleding’.
   Ondanks het geringe aantal bewoners in een gigantisch gebied, bijna zo groot als Italië, had de Kerk zich er toch genesteld. “In het uitgestrekte missieveld zijn twaalf priesters, vier catechisten, twintig hulpcatechisten en vijfentwintig zusters van Onze Lieve Vrouw van Bijstand werkzaam. Vanuit Punta Arenas ondernemen de missionarissen elk jaar missiereizen over zee en gedeeltelijk over land, om de bewoners het evangelie te verkondigen en onze heilige godsdienst te onderrichten”.
 
 
69 2 Punta Arenas 1898
Punta Arenas in 1898
 
 
Reizen was niet eenvoudig, legde Borgatello uit. Vooral over land. “De missionaris moet menig maal brede, onbekende rivieren oversteken en eindeloze woestijnen doortrekken. Water of voedsel, zelfs geen grashalmpje is er te vinden. In de open lucht, onder de hemel, door niets tegen de koude wind beschut, moet hij overnachten. Dikwijls verdwaalt de missionaris in deze uitgestrekte vlakten. Er is geen medelijdende ziel te vinden om hem de weg te wijzen”.
   Een andere Salesiaan, die kort daarvoor in Punta Arenas was teruggekeerd, vertelde hem: “Ik heb een missiereis van 62 dagen achter de rug. Ongeveer 3200 kilometer heb ik te paard afgelegd. Verder heb ik 24 rivieren moeten overtrekken. Het water reikte bijna altijd tot aan de buik van mijn paard. Verscheide malen ben ik verdwaald en tweemaal van mijn paard gerold. Maar de uitslag van de reis was het waard. Ik had het geluk 152 mensen het heilig doopsel toe te dienen, 73 maal de heilige communie uitgereikt en acht echtparen in het huwelijk verbonden”.
   De pater had zelfs 275 keer het sacrament van het vormsel toegediend. Van biecht horen werd echter geen melding gemaakt.
 
 
Vuurlanders hebben vreemde ideeën over religie
 
 
Tijdens hun tochten kwamen de Salesianen in aanraking met Vuurlandse stammen als de Onas. “Het zijn de ongelukkigste en onbeschaafdste mensen ter wereld. Een paar jaar geleden wisten zij niet eens dat er nog andere mensen op aarde leefden”.
   De Onas waren dan ook 24 uur per dag in de weer met alleen maar overleven. “Om zich levensmiddelen te verschaffen moeten zij van de ene zijde van het eiland naar het andere gaan. Zij voeden zich met weekdieren, coruro’s en guanoca’s, maar ook met al dode vissen. Ook vinden ze soms walvissen die op het zand zijn achtergebleven.
   Die ongelukkigen zijn van alles ontbloot. Ze hebben zelfs niet eens een armoedige hut. Ze slapen waar ze zich ophouden: onder de vrije hemel, dikwijls blootgesteld aan hevige winden, stortregens of sneeuwvlagen. Ze hebben altijd vuur bij zich. Dat laten ze niet uit gaan. Als ze gaan slapen leggen ze zich soms zo dicht bij het vuur dat meeste inboorlingen met brandwonden bedekt zijn”.
 
 
69 3 Borgatello

 
Borgatello vond dat de Onas maar een vreemde religie aanhingen. “Ze geloven wel in een eeuwig leven, maar stellen zich dat heel zonderling voor. Ze denken dat brave mensen na de dood in dichte wouden worden opgenomen en dat ze daar vrolijk en onbezorgd kunnen leven. Ze krijgen er bovendien goed te eten en te drinken. Boze mensen worden na hun dood in diepe, koude bronnen geworpen, waar ze géén eten of drinken hebben”.
   De Onas geloofden in twee goden, één voor het goede en één voor het kwaad. “Hun gedachten en gevoelens over deze godheden zijn echter zo verward en wonderlijk dat ze zelf niet weten hoe ze zich die moeten voorstellen”.
   Dat was niet vreemd: “Ze hebben geen tempels, geen beelden en geen priesters”.
 
 
Tovenaar om ziektes te genezen
 
 
Om de Onas door het waarschijnlijk betrekkelijk korte leven te leiden was er een ‘tovenaar’. “De dokter, als we hem zo mogen noemen, verplicht zich met zijn toverkunsten alle soorten van ziekten te genezen. Algemeen heerst er bij deze wilde volksstammen het geloof dat iemand ziek wordt als de boze geest zich van hem meester maakt. Dat stellen ze zich voor als een scherpe pijl. Alleen hun ‘dokter’, geloven ze, kan die pijl wegtrekken en zo de boze geest verdrijven”.
 
De Salesiaan wist hoe het er toeging. “Als iemand ziek is laat men de tovenaar dadelijk roepen. Hij heeft dan een krans van vogelveren op het hoofd. Zijn gezicht is beschilderd. Lange haren golven over zijn schouders. Hij is gehuld in dierenhuiden die met rode klei geverfd zijn en een afschuwelijke stank verspreiden. Hij ziet er afschuwelijk uit.
   Deftig komt hij aangestapt. Is hij bij de zieke verschenen, dan werpt hij een woedende blik om zich heen. Naar alle kanten strooit hij kleine pijlen van steen en glas. Vervolgens danst hij om de zieke heen. Hij huppelt, springt en draait. Deze wilde dans begeleidt de dokter met een barbaars gegil en een onmenselijk gehuil. De tovenaar doet het gekras van een uil na en spuwt naar de zieke. Dan loopt hij naar hem toe en ranselt de arme patiënt af – speciaal op die plek waar deze de meeste pijn voelt. Zo hoopt hij de boze geest er uit te trekken”.
 
De behandeling duurde uren, meldde de missionaris. “De tovenaar knielt naast de zieke. Met zijn handen wrijft hij over het hele lichaam. Hij doet alsof hij iets onzichtbaars eruit trekt. Dat drukt hij vast tussen zijn handen, doet die weer open en werpt het vermeende ding de lucht in.
   Waar de zieke de meeste pijn voelt roept de ‘dokter’ zijn mond en tanden te hulp. Onder woest geschreeuw bijt en zuigt hij erop los. Met handen en ogen maakt hij tekens dat hij werkelijk iets uitgetrokken en weggeworpen heeft”.
 
Aan de behandeling kwam bijna geen einde. Als de zieke na een paar dagen nog niet genezen was, kwam de geneesheer terug. “Dan worden de plechtigheden met steeds groter kracht voortgezet”. Werd de zieke niet beter dan werd hij in deze samenleving weldra aan zijn lot overgelaten tot hij overleed. “Soms werd hij zelfs door de tovenaar gewurgd zodat hij niet hoefde te lijden”.
 
Na de dood was het de taak van de familie, met name de vrouwen, om in actie te komen. Eerst werd zijn bezit verdeeld.  “De weduwe scheert haar hoofd dan als een monnik. Daarna snijdt ze zich met een glasscherf of een stenen punt over het hele lichaam en wordt op deze wijze een en al wond.
  Verscheidene dagen weent zij driemaal daags, telkens een uur – ’s morgens, ’s middags en ’s avonds. Ze zit dan op haar knieën. Bloedverwanten en familieleden zitten zuchtend om haar heen”.
 
  De missionaris kon niet nalaten te vermelden dat zo’n tafereel, waarvan hij blijkbaar meer dan eens getuige geweest was, behalve medelijden vooral zijn lachlust opwekte. Dat liet hij waarschijnlijk evenwel niet merken.
  “De vrouw zingt dan op hoge toon een eentonig lied. Als het gejammer en geklaag afgelopen is, staan allen op en zijn weer even vrolijk als daarvoor, zonder aan de dode te denken. Het is zelfs verboden nog over hem te spreken”.
 
 
69 4 Vuurland mensen
mensen in Vuurland
 
 
De Jagans in Vuurland (1923)
 
 
Een kwart eeuw later, in 1923, deed de Duitse pater Gusinde, van de missie in Steijl bij Venlo, eveneens uitgebreid verslag van zijn avonturen in Vuurland. Jarenlang had hij vertoefd bij een andere stam, de Jagans.
  Martin Gusinde (1886-1969) had een aanzienlijke hogere dunk van de bevolking op de uiterste punt van Amerika dan zijn Italiaanse voorganger. “Hoort men ergens het woord Vuurlander dan krijgt men dadelijk het eigenaardige gevoel als stond daar een soort menseneter voor je, met verwilderde en verdierlijkte gelaatsuitdrukking, met mensenvlees tussen zijn tanden geklemd – in het kort: iemand die je het liefst uit de weg gaat.
  De SVD’er had andere ervaringen. “Ik kwam als vreemdeling midden in hun leven. Moederziel alleen vertoefde ik onder hen, geheel afgescheiden van de beschaafde wereld, afgesloten van iedere verbinding met de blanken. En toch hebben deze indianen nooit de geringste lust getoond me op te peuzelen. Aan levensmiddelen hadden ze evenwel nooit een teveel”.
 
Volgens de missionaris was het de schuld van Darwin dat de mensen een verkeerd beeld hadden van de bewoners van Vuurland. Die was er op zijn ontdekkingstocht aan boord van de Beagle maar kort geweest. Wat hij later allemaal beweerde, daar zou dan ook weinig van waar geweest zijn. Gusinde had grote behoefte om Darwin, en anderen, eens goed te corrigeren.
 
 
69 5 Beagle bij Vuurland
Beagle bij Vuurland
 
 
Gastronomie van de Vuurlanders
 
 
Martin Gusinde was een echte antropoloog. Op zijn reizen bestudeerde hij nauwkeurig hoe een samenleving in verre landen functioneerde. Over de Jagans was hij complimenteus. Het ging er harmonisch aan toe in het barre klimaat niet ver van de zuidpool. Volgens hem was er een goede taakverdeling tussen mannen en vrouwen, nu eenmaal noodzakelijk om samen, en met kinderen, in leven te kunnen blijven. De Jagans waren genoodzaakt om per boot steeds rond te trekken. Als ze met hun boot aan land kwamen zette de man een primitieve woning op.
  “De vrouw neemt dan haar korfje en gaat, meestal begeleid door haar oudere meisjes, naar het strand. Ze zijn op zoek naar mosselen en schaaldieren, die hun tot voedsel moeten dienen. Binnen het uur – soms nog wel korter – brengt ze zoveel mee dat het hele gezin er zich volop aan kan verzadigen.
  De toebereiding is hoogst eenvoudig. Men legt de mosselen in hete as. Daardoor sluiten de diertjes hun schalen nog vaster dicht. Hoe meer de temperatuur stijgt des te warmer het water van binnen wordt. Heeft zich ten slotte genoeg waterdamp gevormd dan springt de mossel open. Dan kan het vlees gegeten worden. Men kan de inhoud makkelijk uit de schalen halen en steekt het warm in de mond. Zout toevoegen is niet nodig.  
  De lege schalen werpt men buiten de hut. Zo is het te verklaren dat men op plaatsen waar dikwijls gekampeerd wordt enorme mosselhopen kan aantreffen. Mosselen zijn zo ongeveer het dagelijkse brood bij de Jagan-indianen”.
 
De zee leverde nog meer lekkernijen op. “Ook de grote zee-spin levert bij de voeding een gewichtige rol. Het dier laat zich bij vloed op het strand werpen. Het waagt zich dicht bij de kust. Vanaf de oever of vanuit een kano wordt het bij eb aan een lange staaf gespietst. De mensen weten die handig te hanteren. Men werpt de zee-spin meteen in het vuur. Het geraamte bevat binnenin voldoende water zodat het vlees spoedig week wordt. Dan haalt men het lekker hapje uit de gloed, breekt de leden en slurpt het witte vlees uit de afzonderlijke lichaamsdelen.
  De Jagans waren bovendien vissers. “Vooral sardientjes, die vaak in grote zwermen rondtrekken, worden door middel van korven met brede mazen geschept. Op warme dagen beproeven de mannen ook wel eens hun geluk met de jacht op zeeleeuwen. Ze besluipen de dieren die op vlakke stenen liggen te koesteren en slaan ze met knuppels dood. Soms treft men ze met werpspiesen vanuit de boten, als ze zich bij rustig water laten drijven”.
 
Exclusieve restaurants waren bij de Vuurlanders onbekend. Als ze wilden smullen van de lekkernij moesten ze de zeeleeuwen zelf bereiden volgens een traditioneel recept. “De dikke vetlaag wordt in reepjes gesneden en in verschillende stukken darm gestopt. De uiteinden worden dicht gebonden zodat ieder stuk uitziet als een worst. Na korte tijd wordt het vet in de darmen vloeibaar”.
 
De missionaris werd zelfs deelgenoot van een exquise Jagan-maaltijd. “Eens werd mij door een oude indiaan zulk een worst van zeeleeuwen-traan ten geschenke gegeven. Het was een bewijs van buitengewone eer en bijzondere vriendschap. Na een korte tijd snoepte ik werkelijk met plezier van deze indiaanse lekkernij. Het koude water verhoogt immers de behoefte aan vette kost”.
 
 
69 6 zeeleeuwen op rotsen in Vuurland
Zeeleeuwen op de rotsen in Vuurland
 
 
Het koude zuiden van het Amerikaanse kontinent leverde steeds vers en biologisch voedsel op. “Natuurlijk leveren ook de verschillende vogels hun bijdrage aan de Jagan-keuken. Zo worden de grote duikers, als ze op de rotsen slapen, ’s nacht door mannen met branden fakkels overvallen en gewurgd. Andere vogels slaat men met knuppels neer. Weer andere doodt men met slingers en vangt ze met strikken”.
 
Alleen de walvis was in 1923 zeldzaam geworden. “Nog slechts zelden komen ze hier. Maar als vroeger zulk een zeemonster op het strand aanspoelde was er een wekenlange feestmaaltijd aan voor heel de indianen-bevolking. Men vertelde me dat het vet van het dier fijner smaakt naarmate het ouder wordt. Proefondervindelijk weet ik dit echt niet”, moest de missionaris van Steijl bekennen.
  Hij was naar Vuurland gekomen om er het katholieke geloof aan deze wilden te verkondigen. Uit zijn verslag leek naar voren te komen dat hij er minstens even veel genoegen in schepte te onderzoeken hoe de mensen leefden.
 
 
Harry Knipschild
23 mei 2015, 3 april 2019
 
Dit artikel is eerder gepubliceerd op de website www.katholiek.nl
 
 
 
  • Raadplegingen: 6049