62 - Michele Ruggieri SJ, missiepionier in China
Wie zich een beetje verdiept in de rol die de Jezuieten als missionarissen in China gespeeld hebben, komt al snel uit bij Matteo Ricci (1552-1610). Het lijkt erop dat deze Italiaan een alles overheersende rol gespeeld heeft aan het einde van de zestiende en begin van de zeventiende eeuw.
In het boek Mission to China. Matteo Ricci and the Jesuit Encounter with the East dat zij in 2011 publiceerde zet Mary Laven wat kanttekeningen bij de betekenis van Ricci. De Jezuiet had in zijn latere geschriften, die veel bestudeerd zijn, een nogal lage dunk van zijn collega Michele Ruggieri (1543-1607). Ten onrechte, aldus Laven.
In maart 1578 reisde een groep van twaalf Jezuieten vanuit de Portugese hoofdstad Lissabon naar Oost-Azië. Aan boord bevonden zich onder meer Matteo Ricci en Michele Ruggieri. Ricci werd in Goa gestationeerd, op de Indiase westkust, Ruggieri in Macao, een handelspost van de Portugezen in het zuidoosten van China. Vanaf 1557 hadden de Portugezen toestemming om in Macao te wonen. Die stad was een rots op de kust van de provincie Guangdong.
De Portugezen konden vanuit Macao niet zomaar China binnentrekken. Daarvoor hadden ze een vergunning van de autoriteiten nodig. Het was een hele toer zo ver te komen. De Jezuieten wilden zoveel mogelijk, liefst alle, Chinezen voor het katholieke geloof winnen. Het was voor hen dus van het grootste belang een paspoort te verkrijgen. Toestemming om zich blijvend in China te vestigen zou nog mooier zijn.
Ruggieri in Kanton
In 1580 lukte het Ruggieri om in het gezelschap van Portugese kooplui de grote handels- en havenstad Kanton (nu: Guangzhou) te bezoeken. Hij wist er in een goed blaadje te komen bij de haidao, een man die verantwoordelijk was voor de buitenlanders die zich op en voor de Chinese kust ophielden. Ruggieri kreeg toestemming om tijdelijk te wonen in het paleis van handelaren uit Siam (nu: Thailand).
In zijn correspondentie liet hij weten dat hij steeds meer succes had met het bekeringswerk in Kanton. Maar, zoals gezegd, zijn verblijf was tijdelijk. Dus heel erg ver kon hij nooit komen.
Wilden de Europeanen iets bereiken dan moesten ze dat voor elkaar zien te krijgen in de stad Zhaoqing, waar de bestuurders van de Chinese provincie Guangdong hun domicilie hadden. Zhaoqing lag op 100 kilometer ten westen van Kanton en ruim 200 kilometer van Macao.
Zhaoqing
Juist in die tijd hadden de Portugezen problemen met het keizerlijk bestuur. Als het aan de Ming-keizer lag, zouden de Europeanen het land moeten verlaten. Chen Rui, goeverneur van de provincie, nodigde de Portugezen uit om in Zhaoqing over deze heikele kwestie te komen praten. Chen stond bekend als een ‘wijze man en een vriend van geld’. Met andere woorden: hij was corrupt.
Ruggieri in Zhaoqing
Macao stuurde twee afgezanten om met de goeverneur te onderhandelen. Ruggieri ging er heen als vertegenwoordiger van de kerk. Mattia Penella en hij hadden kostbare cadeaus voor Chen bij zich, zoals fluwelen stoffen, kleding en spiegels. Die hadden het gewenste effect. Chen negeerde het besluit van de keizer, ver weg in Peking, om een einde te maken aan het verblijf van de Portugezen in Macao.
De sfeer bij de onderhandelingen was zo goed dat Ruggieri het waagde aan Chen te vragen of de Jezuieten een kerk in Zhaoqing mochten bouwen.
Tot zijn verbazing zei Chen niet onmiddellijk nee. Misschien hoopte deze wel dat er in zo’n geval opnieuw iets ‘geschoven’ zou worden.
Ruggieri werd later uitgenodigd eens over deze kwestie te komen praten. Samen met Francesco Pasio, een andere Jezuiet die de taal beter machtig was dan hij zelf, arriveerde hij eind december 1582 opnieuw in Zhaoqing. De goeverneur (‘dutang’ was de formele titel) was in zijn nopjes met alle cadeaus die de vertegenwoordigers van de kerk voor hem meebrachten. Ze mochten voorlopig in het bestuurlijke centrum blijven wonen. Het zag er goed uit.
Ruggieri
Na vier maanden bleek dat de paters het toch niet zo goed getroffen hadden. Chen, die de Europeanen goed gezind was, kreeg een andere functie in het keizerrijk. De Jezuieten moesten terug naar Macao. Pasio werd vervolgens naar Japan overgeplaatst om daar het geloof te verkondigen.
In zijn plaats verscheen Matteo Ricci op het toneel. In Goa was hij opgeroepen om zich voor de missie in China in te komen zetten.
Ricci en Ruggieri samen in Zhaoqing
Ruggieri had in Zhaoqing nogal wat cadeau’s uitgedeeld om een eventuele terugkeer te versoepelen. De nieuwe machthebbers, op de hoogte gebracht van het verblijf van de priesters in de stad, inviteerden de Jezuieten voor overleg.
Het nieuwe tweetal, Ruggieri en Ricci, legde uit dat ze niet naar Zhaoqing kwamen om handel te drijven. Daar hoefden de Chinezen dus niet bang voor te zijn. De paters leefden van verkregen ‘aalmoezen’ (geld uit Europa) en ze zouden al gelukkig zijn als ze in de omgeving van het bestuurlijke centrum een stuk land toegewezen kregen om er een huis te bouwen en een kerkje voor de eredienst van de ‘koning van de hemel’. Ze zouden niemand lastig vallen.
Ruggieri en Ricci hadden het gevoel dat ze tegen een muur praatten. Maar een week na hun terugkeer in Macao arriveerde er een bode van de dutang naar de rots aan zee met de boodschap dat ze welkom waren. De gebeden van de priesters waren verhoord, zo legden de missionarissen het uit in de correspondentie aan Europa.
Mary Laven, auteur van het boek, maakte opnieuw een opmerking over de giften van de Europeanen.
In september 1583 arriveerden Ruggieri en Ricci samen voor de tweede keer in Zhaoqing. Ze bevonden zich nu op een strategische plek in de provincie Guangdong. Omdat het bestuurscentrum er gevestigd was kwamen er steeds hoge ambtenaren (mandarijnen) op bezoek in de stad.
De Jezuieten hadden heel wat bekijks. Voor de Chinezen waren ze even ‘exotisch’ als oosterlingen exotisch waren voor Europeanen. Omdat ze hun huis in westerse stijl gebouwd hadden was dat al aanleiding genoeg om te komen kijken. Binnen zagen de bezoekers vreemde gebruiksvoorwerpen, kaarten en wat al niet meer.
In oktober 1585 lieten de Jezuieten per brief aan Rome weten dat plaatselijke notabelen het goed met hun konden vinden en niet meer bang voor buitenlanders waren, die zich in hun ogen soms onbehouwen gedroegen. Intussen deed het tweetal flink zijn best om zich zoveel mogelijk aan te passen. Het leren van de taal was natuurlijk van groot belang. Maar ook het dragen van Chinese kleding. Aan een pater in Siena schreef Ricci: “Ik ben een Chinees geworden. In kleding, in ceremonies, in al het uiterlijke zijn we nu Chinees”.
Ricci was zo druk in de weer om de Chinese taal onder de knie te krijgen dat hij zich in een brief liet ontvallen dat hij nu zelfs moeite had met zijn moedertaal (het Italiaans).
Ricci (links, Chinees gekleed, met Chinese bekeerling)
De twee paters beseften echter goed dat ze gekomen waren om Chinezen te bekeren. Een van de dingen die ze deden was het vertalen van kerkelijke teksten in het Chinees. Zo probeerden ze de tien geboden, het onze vader en een weesgegroetje voor de Aziaten begrijpelijk te maken. Een nog grotere klus was een catechismus in het Chinees. Hoe moest je Europese waarheden, ideeën en gedachten zodanig naar de Chinese cultuur vertalen dat die er acceptabel waren?
De missionarissen hadden het er moeilijk mee. Dat bleek bijvoorbeeld al als de bezoekers hen zagen knielen voor een beeld van de madonna en het kindje Jezus. Dat kon helemaal niet. Het leek wel of de god van de christenen een vrouw was. De paters voelden zich genoodzaakt moeder en kind te vervangen door dat van de Heiland, schreven ze.
Ruggieri mag rondreizen in China
Tijdens hun verblijf in het eigenlijke China slaagde Ruggieri er nog in lange reizen door het binnenland te mogen maken. Zo trok hij in 1585-1586 samen met een andere Jezuiet (Almeida) in Chinees gezelschap een half jaar rond om tenslotte in de omgeving van Ningbo aan de kust te belanden.
Met behulp van een draagbaar altaar droegen ze de mis op in het Meiling-gebergte. De twee Jezuieten lieten zich in draagstoelen vervoeren. Omdat de Europeanen een stuk zwaarder dan de Chinezen waren hadden ze vier in plaats van twee dragers nodig.
De missionarissen kwamen onderweg tot de conclusie dat de kans op het maken van bekeerlingen in het binnenland aanzienlijk groter was dan in de omgeving van Portugees Macao. In Guangdong voelden de Chinezen zich bedreigd door het oprukkende westen, in het binnenland niet.
In Zhoushan, bij Ningbo, verbleven Ruggieri en Almeida maar liefst zes maanden. Ze mochten er al die tijd logeren in het huis van de familie van hun Chinese begeleider.
De twee paters grepen de gelegenheid natuurlijk aan om hun missionaire idealen uit te dragen. Een van de vertrekken richtten ze als kapel in. Boven het altaar plaatsten ze ook nu weer een beeld van de Heiland. Geletterde Chinezen die op bezoek kwamen maakten een diepe buiging voor het beeld, is in het verslag van Ruggieri te lezen.
Ook hadden de Europeanen weer een Maria-beeld bij zich. Dat maakte hier indruk op hun gastheer. Elke dag bezocht deze de kapel, bad de rozenkrans en deed de grote Chinese buiging (kowtow) voor het beeld van de moeder van Jezus Christus.
Geen succes zonder medewerking van de keizer
De twee Jezuieten zagen de toekomst van het katholieke geloof zonnig in. Totdat er vanuit Peking bericht kwam dat ze niet langer welkom waren in China en naar hun basis moesten terugkeren. Tijdens een tweede reis van Ruggieri, door de provinci Guangxi, kwam na verloop van tijd eveneens vanuit de autoriteiten het bevel dat hij moest verdwijnen.
De paters werden na een paar jaar zelfs uit Zhaoqing verdreven.
Voor de Jezuieten was het volstrekt duidelijk: wilde je iets bereiken in China dan was dat onmogelijk als de keizer niet meewerkte. Besloten werd dan ook dat er vanuit Europa een gezantschap met kostbare geschenken naar Peking gezonden zou worden.
Ruggieri werd naar het westen gestuurd om zoveel mogelijk passende kostbaarheden te verwerven. Daarmee kwam er voor hem tevens een einde aan zijn leven als missionaris in China.
De toekomst was nu aan Matteo Ricci...
Harry Knipschild
3 juni 2013, 4 oktober 2018
dit artikel werd eerder gepubliceerd op www.katholiek.nl
- Raadplegingen: 5092