59 - Familie-ontmoeting in Kampala en verder in Oeganda
In goede en grote katholieke families was het een eeuw geleden niet ongebruikelijk om één of meer kinderen voor de Kerk te bestemmen. Een zoon kon priester, broeder of missionaris worden, een dochter zuster of missie-zuster.
In een eerder artikel (nummer 13 in deze serie) heb ik geschreven over Aagje Wesselingh (1892-1938) uit Hazerswoude die vanaf 1920 als Witte Zuster werkzaam was in de missie van Oeganda. Haar tante Cato (‘To’), al eerder missie-zuster, had haar vanuit Afrika door middel van brieven met succes opgeroepen naar het hart van het zwarte continent te komen om er mee te helpen aan de verbreiding van het katholieke geloof.
Joke Linders publiceerde in 2008 een interessant boek over Aagje, Witte zuster in donker Afrika.
Met twee telgen was het missiewerk van de familie nog niet voorbij. Ook Frans Wesselingh (1903-1977) nam het werk over van kardinaal Lavigerie (1825-1892), de stichter van de Witte Paters en Witte Zusters.
In 1936 trok hij naar het missiegebied dat hem was toegewezen: een streek in het huidige Tanzania. Het was de bedoeling dat hij onderweg een ontmoeting zou hebben met zowel ‘To’ (inmiddels: ‘Mère Mechtilde’) als met zijn oudere zus ‘Aagje’ (‘Soeur Marie François de Borgia’).
SS Nyassa 1936
Vanaf het stoomschip Nyassa liet Frans zijn ouders op 14 november 1936 weten dat hij een paar dagen later in Mombasa op de Afrikaanse oostkust zou arriveren.
“Drie weken was ik onderweg, achttien dagen op zee. Als ik die afstanden bekijk op de kaart kan ik me dat nauwelijks realiseren. In de Rode Zee was het erg warm. Hier in de oceaan was het de laatste dagen [bovendien] warmer dan gewoonlijk. [Maar] met de nodige voorzorgen is de temperatuur wel te verdragen en de zonbestraling ook. In Aden was het verschrikkelijk dor en droog, een hel om in te leven. Over land zal ik ook wel zo’n drie weken reizen. En ik weet nog niet precies onder welke omstandigheden. In Oeganda zal Aagje wel klaar staan”.
Op reis naar Kampala
Vier dagen later bevond de Witte Pater zich in Mangu. Aan zijn ouders schreef hij die dag: “Waar ligt dat? Maar eens de kaart nagaan. Zo’n driehoek en zo’n 50 mijlen buiten Nairobi, halfweg tussen Mombasa en Kampala. In Mombasa moest ik twee dagen wachten op een trein naar Kampala. Het was er akelig warm en vochtig. Ik heb de stad bekeken, post bezorgd, de paters van de Heilige Geest bezocht en er gegeten. Toen ben ik naar de apostolische delegatie gegaan. Daar heb ik met de secretaris gesproken, een Benedictijner monnik uit Berlijn”.
Onderweg naar Mangu had Frans genoten. “Het landschap was prachtig. Men stijgt hier tot 1800 à 2000 meter. In de vroege morgen konden we de sneeuwtoppen zien. Aan de ene kant die van de Kenia-berg, aan de andere kant van de Kilimanjaro. Kudden gazellen, antilopen, zebra’s, soms hyena’s. Ik heb ze echt gezien. Vooral de antilopen waren vermakelijk. Eerst keken ze dom naar de trein en dan plots galoppeerden ze weg, met geweldige sprongen”.
De missionaris keek vol verwachting uit naar zijn familie. “Morgen vertrek ik uit Nairobi. Aagje heeft me geschreven. Ze verwacht me 20 november in Kampala. Ze zal aan de trein zijn”.
Om in die stad te komen moest hij een grote omweg maken. Zou Aagje werkelijk op het station staan aan de noordkant van het Victoriameer? In die tijd had je nog geen telefoon, om over sms-en of what’s app niet eens te spreken.
De brieven van Aagje Wesselingh
Aagje stuurde eveneens brieven naar Nederland over het mogelijke bezoek. In haar boek schreef Joke Linders: “Frans had gemeld dat hem een plaats was toebedeeld in Tanzania en dat hij op weg daar naar toe bij zijn oudste zus hoopte langs te komen. Aagje wist van vreugde niet waar ze het zoeken moest, maar bouwde meteen enige reserves in.
‘Als dat lukt tenminste, want zo’n reisje naar Oeganda is nogal kostbaar en ik zou niet willen dat het geld van de missie of de familie gebruikt wordt voor een plezierreisje. De tijden zijn er te slecht voor. Ik zou er niet van kunnen genieten als ik wist dat anderen er om lijden moeten. Dan maar liever tot in de hemel gewacht waar we elkaar zeker zullen weerzien’”.
In elk geval wist Aagje vanuit Villa Maria alles goed te organiseren. “Twee van ons zullen naar Kampala gaan om Frans van de trein te halen. Hij kan dan bij de paters te Rubaga logeren en wij bij de zusters. Natuurlijk besteden we dan een dagje aan de schoonheden van de hoofdstad. We zullen ook de nabij liggende missies bezoeken en op weg naar Bwanda nog enige andere staties bekijken. We zullen zeker halte maken in Nkozi waar pater Van der Steen woont, een oude kennis van Frans die hem dikwijls kwam bezoeken toen hij nog studeerde.
Hier zal Frans logeren op het seminarie te Bukalasa bij zijn oude novicenmeester père Leveux. Vandaar kan hij elke morgen met de auto van de paters hierheen komen om de mis te lezen. ’s Avonds zal hij ook wel eens het heilige lof presideren. Wat zullen wij ons best doen om mooi voor hem te zingen. We mogen zijn nog niet aan de negerzang gewende oren niet al te veel schade aandoen”.
Toch maakte Aagje zich zorgen. Kon ze nog wel in het Nederlands converseren met Frans. “We zullen samen veel wandelen en praten en overal gaan kijken. Misschien moeten we wel Frans spreken als ik het Hollands verleerd blijk. Dat spreek ik bijna nooit meer, ook niet met tante Cato. Ik gebruik het alleen voor mijn brieven aan U”.
Nederlands lezen was evenwel geen probleem. “Laatst kreeg ik een stapel kranten met nieuws over de verloving van onze prinses [Juliana]. Die Bernhard schijnt een knappe man te zijn”.
Juliana en Bernhard, september 1936
De ontmoeting op het station van Kampala
Frans en Aagje, broer en zus, vonden elkaar in de hoofdstad van Oeganda. Joke Linders: “Laat op de avond van 20 november 1936 – het was al over tienen en pikkedonker – stopte de trein uit Nairobi op het station van Kampala, precies waar Aagje stond te wachten. Nog voor hij hoestend en proestend tot stilstand was gekomen, sprong Frans eruit. Wit wollen habijt, vriendelijke ogen in een jeugdig gezicht en een enigszins geroeste baard.
Daar stonden ze dan, de een tegenover de ander. Beiden even blij, twee grote kinderen die niet wisten wat te zeggen of te doen.
De confrontatie met haar jonge broer, die nu een volgroeide Witte Pater was, emotioneerde haar meer dan verwacht. Zijn gelaat, stem en houding... net [haar] vader maar dan langer en slanker. De herinneringen aan thuis [Hazerswoude] buitelden over elkaar heen. Gelukkig dus maar dat ze eerst, ieder bij hun eigen congregatie, de nacht gingen doorbrengen. Morgen zouden ze elkaar weerzien en praten, veel praten. Twee weken lang had Aagje vrijaf gekregen, voor het eerst in zestien jaar een heuse vakantie”.
Ook voor Frans was het een emotionele ontmoeting, liet hij hun beider familie weten. “Zoals ik al vermoedde stond Aagje in Kampala aan de trein. Ze was een beetje ontroerd bij het weerzien. Ik trouwens ook. Ze was in mijn ogen uiterlijk niets veranderd. Ze had nog precies dezelfde heldere, vrolijke stem, dezelfde zorgelijke manieren voor me van ‘grote zus’, dezelfde grote ogen en ze zag er bijzonder goed uit.
Ze vertelde me dat ze vijftien jaar geleden geleden had aan koortsaanvallen, waartegen geen kinine hielp. Tot ze voor een jaar of vijf een ander geneesmiddel kreeg dat haar binnen korte tijd helemaal beter maakte”.
Verblijf in het missiegebied van zus Aagje en tante Cato
Aagje Wesselingh
Alles ging zoals Aagje het had uitgedacht.
Frans Wesselingh, kort voor zijn vertrek op 30 november 1936: “We hebben eerst in Rubaga gelogeerd, zijn toen naar Entebbe gegaan, naar Kisubi, waar we weer logeerden, toen naar Katende, naar Nkozi en ten slotte naar Bwanda [Villa Maria]. En overal een hartelijke ontvangst. Vooral de bannanikiri [‘inlandse’ religieuze vrouwen] in de verschillende missieposten juichten en deden maar steeds opnieuw felicitaties aandragen: kulika, kulika!
Maar de meest grootse ontvangst was hier. Heel de bevolking van Bwanda kwam uitgelopen met palmen en rietbossen en ze vormden een geweldige erepoort waardoor we binnen reden”.
Joke Linders liet het verhaal van Aagje in haar boek afdrukken: “Na een korte nachtrust kwam de auto, die de bisschop ter beschikking stelde, voorrijden, met chauffeur! Frans moest eerst wennen aan het links rijden en aan de hobbelige wegen voor hij zelf het stuur ter hand nam. De tocht naar Kisubi, op zestien kilometer van de hoofdstad, over een verharde weg met vrachtauto’s, fietsers, dragers, ezels en piri-piri’s [motorfietsen] was afgelegd voor ze het in de gaten hadden. Zoveel viel er te zien en uit te leggen en bij te praten.
Frans, die zijn rode fez geregeld afzette om wat verkoeling te vinden, leek zich te kunnen schikken in de warmte. Van tijd tot tijd haalde hij zijn boerenzakdoek te voorschijn en wiste het zweet van zijn voorhoofd.
Toen Aagje emotioneel werd legde Frans zijn hand op de hare – de hand van hun beider moeder, opgezwollen aderen blauw afstekend tegen zijn [nog] witte huid met bruine vlekken”.
Frans Wesselingh
In Kisubi, bleek, zocht het tweetal een oude vriendin van hun moeder op, die eveneens in de missie werkzaam was. Ze sprak de jonge pater toe: “Wat een zegen Frans dat jij je krachten voor de negers in gaat zetten. Ik had je liever hier in Kisubi gezien , maar in Tanganyika [nu Tanzania] hebben ze je harder nodig”.
Frans Wesselingh kreeg een geweldig positieve indruk van de voortgang van de westerse beschaving hier in het hartje van Afrika. “Verwonderd keek hij rond. Wat zag het er allemaal geciviliseerd uit. De gebouwen in rode baksteen, de keurig aangelegde bloemperken, de bijna Hollandse kerk, de schoolgebouwen.
Je kon wel zien dat de Witte Zusters er al geruime tijd zaten. Overal waren mensen aan het werk, goed ogende zwarte jongens die de perken aanschoffelden, de rozen snoeiden en het afval met een kruiwagen verwijderden. Op een waslijn hing een zwarte kloosterling een aantal blauwe habijten aan de waslijn, keurig naast elkaar”.
Ontmoetingen met familieleden
Het verslag dat Aagje van de ontmoeting met haar broer maakte was aanzienlijk uitgebreider dan dat van Frans. De missionaris, op reis naar zijn eigen missiegebied, moest wellicht zoveel ervaringen verwerken dat hij er nauwelijks aan toe kwam. Toen hij eindelijk wat kon opschrijven, stond de postbode op hem te wachten, met die woorden eindigde hij zijn brief uit Bwanda.
Van de ontmoeting met zijn inmiddels oude tante, nu formeel ‘Mère Mechtilde’, meldde de jonge pater: “Tante Cato herkende me natuurlijk helemaal niet. Maar al gauw verstonden we elkaar, in alle opzichten. We praten niets als Frans. Ook Aagje heeft [trouwens] veel van haar Hollands verleerd”.
In een Dodge 1935, voor die bijzondere gelegenheid ter beschikking gesteld door de chief van de provincie Buddu, reden broer en zus bovendien naar Fort Portal in de provincie Toro. Een rit van 360 kilometer over hobbels en kuilen en vervolgens de bergen in. Daar woonde en werkte hun nicht, Soeur St. Nicholas.
Voor Aagje was het eveneens een uniek uitje: “We hebben er een dag rondgekeken en gepraat en verteld. De ontwikkelingen lijken daar [nóg] iets verder te zijn. Huizen, gebouwen, straten, allemaal net iets geciviliseerder – fraaie kathedraal, uitstekend hospitaal en druk bezochte scholen.
De andere dag zijn we terug gereden door een prachtig glooiend landschap van afwisselend thee- en koffieplantages, bananerieën, kleine nederzettingen en veel palmbomen. Wel overal mensen en kinderen langs de weg om water te halen.
Geen wilde dieren gezien. Die komen doorgaans niet in de buurt van bewoonde gebieden. Wel allerlei vogels in de prachtigste kleuren. Even buiten Muvende, een nogal rommelig stadje, stapten we uit voor een bezoek aan een convent met maar zes Witte Zusters. We werden enthousiast onthaald met trommels en gezang. De reis liep zonder incidenten”.
Afscheid
Na twee weken was het tijd om afscheid te nemen. Makkelijk zou de toekomst voor Frans Wesselingh niet zijn in Tanzania. Bij de ervaren Mère Mechtilde had hij dat al vernomen. “De missie is daar een stuk minder ontwikkeld”. Frans liet er evenwel een positieve indruk achter. “Hij lijkt een goede instelling te hebben en kwam als zeer waardig op mij over”.
Aan het bezoek hield hij nog een geschenk over. “Omdat hij zichtbaar genoot van een uitklapstoel met geweven mat deden de zusters hem er gezamenlijk eentje cadeau. Daar zal nog wel een plaatsje voor te vinden zijn in een van de twaalf kisten die op hem staan te wachten. En anders neemt hij er maar een kist bij”.
Volgens Aagje had Frans veel te veel spullen uit Nederland meegenomen, tegen haar advies in. “Behalve kleding, waskom en overjas ook een geweer, een typemachine, een radio op batterijen om concerten te beluisteren of het nieuws van de wereldomroep, een extra lang veldbed, een miskoffer met alles wat daarbij hoort, een complete keukenuitrusting en een tent. Die laatste is vooral bedoeld voor tochten naar afgelegen missiestaties”.
Na het vertrek van haar broer schreef ze naar huis: “Een heerlijke droom was het. Wat heb ik genoten. Ik ben Frans en allen die er toe bijgedragen hebben erg dankbaar dat hij hier kon zijn. Het afscheid ging heel goed. We hebben ‘tot weerziens over tien jaren’ gezegd, niet wetend of dat waar zal zijn natuurlijk. Frans zal u zijn indrukken schrijven en de kiekjes sturen die hij maakte”.
Aagje hervatte haar gewone leven als Witte Zuster en onderwijzeres voor de plaatselijke bevolking. Het werk lag op haar te wachten. “Ik heb zo’n 1500 schriftelijke examens te corrigeren gekregen en dan de prijsuitdeling nog. Het nieuwe schooljaar zal weer veel veranderingen brengen. Des te beter, want dan is er geen tijd voor kniesoren. Als je zo’n heerlijke vakantie hebt gehad zit de werklust er dubbel in. Ik teer nu op de rente”.
Frans Wesselingh trekt verder
Op 5 december 1936 schreef Frans een volgende brief aan zijn ouders. Intussen was hij een eind verder getrokken. Ook voor hem was zijn verblijf een droom.
“De tijd ging zo snel voorbij dat ik me nauwelijks kan voorstellen dat ik daar bijna veertien dagen geweest ben. Aagje heeft er ook van geprofiteerd in die twee weken. Ik zal alle missieposten nog eens opnoemen [waar ik met Aagje geweest ben]. Dan kunt u ze op de kaart nagaan: Kampala, Rubaga, Entebbe, Kisubi, Mittala, Marya, Katende, Villa Marya, Bwanda, Bukalasa, Katigondo, Mubende, Toro, Bukulula, Kitovu, Bikira.
Enfin, ik heb mijn tijd wel besteed en geen tijd gehad om me te vervelen. En zo was het afscheid er nog eerder dan we gedacht hadden. Tante Cato heeft me uitgeleide gedaan tot Masaka en Aagje tot Bukoba”.
Over zijn zus was hij uiterst positief. “Ze heeft als onderwijzeres haar ontwikkeling door de jaren praktijk verkregen en geldt nu als een autoriteit op het gebied van de pedagogie. Aldus getuigde Father Hughes, de secretaris van het departement van onderwijs. Het moet gezegd worden dat haar school er best uitziet en al de voordelen van het Engelse onderwijssysteem heeft uitgebuit”.
Aagje en Frans Wesselingh zagen elkaar op aarde niet meer terug. Aagje kwam in 1938 bij een auto-ongeluk om het leven. Frans ging door en werkte nog tot 1973 in de missie. Zijn neef, Anton Wesselingh, publiceerde dit jaar Van laagveen en rode aarde, een boek met de brieven die de Witte Pater regelmatig aan zijn familie schreef.
Harry Knipschild, 28 december 2014, 15 augustus 2018
Dit artikel werd eerder gepubliceerd op www.katholiek.nl
- Raadplegingen: 5622