8 - De Franse bemoeienis met Java vóór de komst van Daendels
In 1799 kwam Napoleon Bonaparte (1769-1821) door een staatsgreep aan de macht in Frankrijk. De generaal, die op het eiland Corsica geboren was, probeerde vanaf 1799 steeds meer macht naar zich toe te trekken. Hij liet zich uitroepen tot eerste consul, vervolgens consul voor het leven en in 1804 tot keizer.
Napoleon streefde er bovendien naar een groot Frans wereldrijk tot stand te brengen. Nadat hij zijn broer Louis in Holland in 1806 als koning op de troon had laten zetten en daarbij zijn macht in ‘Nederland’ nog weer wat verder versterkte, toonde hij weldra belangstelling voor de voormalige bezittingen van de VOC in het verre oosten.
Louis Bonaparte
Opdracht voor Daendels
Louis Bonaparte, beter bekend als koning Lodewijk Napoleon, was goed op de hoogte van de wereldwijde interesse van zijn grote broer. Het standpunt van de keizer, schriftelijk vastgelegd, luidde: “Als u uw strijdkrachten ter land en ter zee vermindert en zo uw koloniën verliest, zal ik niets voor Holland doen”.
Het was dus de bedoeling dat de pas-aangestelde koning van Holland militair gezien in actie moest komen, ook aan de andere kant van de aarde.
Op 1 juli 1806 – Louis was nog maar net in ons land gearriveerd - rapporteerde hij al aan Napoleon over de erbarmelijke toestand in Oost-Indië. “Het vloot-eskader in Oost-Indië bevindt zich in een staat van uitputting. Ik zou het kunnen vervangen door een soortgelijk eskader uit Tessel. Als Uwe Majesteit” – met die betiteling richtte hij zich tot zijn broer in de correspondentie – “het wenselijk acht, zal ik een goede land-officier naar Batavia sturen”.
Een paar maanden later, begin 1807, kreeg Herman Willem Daendels als gouverneur-generaal en maarschalk de opdracht om zich naar Batavia, hoofdstad van de Hollandse activiteiten in Azië, te begeven, er de macht te grijpen en de Franse belangen in het gebied veilig te stellen.
Daendels lag goed bij de Fransen. De spionnen, die Napoleon met zijn broer naar Holland had meegestuurd, legden dossiers aan met gegevens over de top van de Hollandse samenleving. Over Daendels rapporteerden ze: “Het is een man met talent, hij heeft verstand van landbouw, zijn moed is tegen alles bestand. Hij is de vijand van de Engelsgezinden. Als het hem lukt voet te zetten op Java, zullen de Engelsen die kolonie nooit te pakken krijgen”.
Op 1 januari 1808 arriveerde Herman Willem op de westkust van Java en ging aan het werk.
Eerdere Franse interesse voor Indië
De strategische belangstelling vanuit Frankrijk voor Oost-Indië was niet nieuw. Informatie over dit onderwerp is te vinden in een boek dat Octave J.A. Collet anno 1910 in Brussel publiceerde: L’île de Java sous la domination française. De titelpagina van het volumineuze werk (ruim 500 pagina’s) was verfraaid met een portret van Herman Willem Daendels.
Abraham Patras
De auteur ging terug naar 1685. In dat jaar herriep Lodewijk XIV, de Zonnekoning, het Edict van Nantes. Daarmee verviel voor de Fransen het recht om nog aanhanger te zijn van het protestantse geloof. Heel wat Hugenoten zochten hun heil vervolgens in Nederland. Een van hen, Antoine Patras, notaris in Grenoble, emigreerde naar ons land.
Zijn in Grenoble geboren zoon Abraham (1671-1737) reisde op achttienjarige leeftijd als gewoon soldaat op een VOC-schip naar Indië. In Batavia was hij één van een groep soortgelijke Fransen die hun toevlucht in Nederlands-Indië gezocht hadden.
Patras junior maakte tijdens zijn verblijf op Ambon en Ternate carrière bij de Oost-Indische Compagnie. Hij werd ingezet op Sumatra en Bengalen (het huidige oostelijk India). In 1731 werd Abraham buitengewoon lid van de Raad van Indië. Op 10 maart 1735 werd de Franse Nederlander zelfs uitgeroepen tot gouverneur-generaal, de hoogste functie als VOC-man in Azië.
Fransen op Sumatra
Van Abraham Patras kun je natuurlijk niet zeggen dat hij de Franse interesse voor de VOC in Azië behartigde.
Toch was die er, zeker in de achttiende eeuw wel degelijk. Het was een tijd waarin de Britten en de Fransen op veel plaatsen in de wereld tegenover elkaar stonden – bijvoorbeeld in het eerste grote westerse wereldconflict, de Zevenjarige Oorlog (1756-1763).
In 1760 bracht een militaire expeditie onder leiding van de Franse graaf Charles van Estaing (1729-1794) in 1760 succes voor de Fransen op de westkust van Sumatra. Ze vestigden daar de ‘Forts et Etablissements français à la côte de Sumatra’.
De Franse vice-admiraal Pierre André de Suffren (1729-1788) kwam tijdens de Vierde Engelse Oorlog (1780-1784) in actie. Hij beschermde de Nederlandse koloniën in Zuid-Afrika en op Ceylon. Bovendien wist hij de Engelse marine uit Indië te weren. P.A. Suffren overwinterde eind 1782 in Atjeh.
De Verenigde Oostindische Compagnie erkende de Franse hulp en was zelfs bereid genoegdoening te betalen. Maar vanwege de moeilijke financiële situatie in Nederland werd de overeengekomen som, vijf miljoen franc, uit de kas in Indië gehaald.
Pierre-André de Suffren
Wisselende bondgenootschappen
De bondgenootschappen in die tijd ondergingen, ook in Batavia, een voortdurende verandering. De Engelsen bleken superieur in de oorlog met de Republiek en bevestigden hun suprematie nog eens na Goejanverwellesluis. De VOC raakte in grote financiële moeilijkheden. De voormalige bondgenoten, de Fransen, werden door de ontwikkelingen in Europa tot vijand verklaard.
Engelse schepen waren dan ook volop aanwezig in de haven van Batavia toen daar op 9 augustus 1795 het bericht binnen kwam dat in Nederland de Bataafse Republiek was uitgeroepen, dat nu de Fransen de bondgenoten waren en dat de nieuwe republiek de Engelsen als vijand beschouwde. De situatie moet voor de Nederlanders in Indië buitengewoon verwarrend geweest zijn. Bovendien was het door de omverwerping van de bestaande orde in het moederland onduidelijk geworden hoe de normen en machtsverhoudingen in de kolonie zouden komen te liggen.
In Batavia braken relletjes uit, maar de daar aanwezige vanuit Nederland gestuurde commissaris-generaal Nederburgh ontpopte zich als de sterke man en wist de bestaande orde te handhaven. Persoonlijke loyaliteit moet ongetwijfeld moeilijk geweest zijn.
De machthebbers verklaarden zich trouw aan de Bataafs/Franse coalitie, maar verdedigden tegelijk de principes van vóór de Franse Revolutie. Het is dan ook niet verbazingwekkend dat de Engelse schepen in de verwarring van het moment Batavia rustig verlieten.
Bataafs-Indië in de Franse tijd
Dankzij de vlucht van Willem V naar Engeland en de Kew Verklaring die hij daar tekende, kregen de Engelsen een volmacht om zich in naam van Oranje op te werpen als protector van alle Nederlandse gebieden in het verre oosten.
Engeland, de grote zeemacht, stuurde onmiddellijk een vloot en door die razendsnelle reactie in Europa werden de Nederlandse bezittingen in Azië concreet bedreigd. In Malakka werd gouverneur Abraham Couperus, overgrootvader van de schrijver Louis Couperus, volkomen verrast door de komst van een grote Engelse overmacht en door het kennis nemen van de Kew Verklaring, getekend door Willem V, de man aan wie hij trouw gezworen had. De Engelsen veroverden Malakka, Padang, Banda en Ambon in een kort tijdbestek.
Misschien was het niet voor iedereen van harte, maar Java moest tegen de wereldmacht Groot-Britannië in staat van verdediging gebracht worden. De Raad van Indië stuurde vanaf dit moment continu, jaar in jaar uit, verzoeken om militaire hulp naar Nederland.
In Indië was er een acuut tekort aan Europese soldaten. Dirk van Hogendorp, gouverneur van (Oost)-Java, richtte in 1795 in Soerabaja noodgedwongen twee bataljons op met inlanders. Een jaar later begon men Chinezen, Madoerezen en Soemanappers te oefenen voor de batterijen in Batavia. In 1797 werden zelfs de slaven onder de wapens geroepen; in datzelfde jaar trok de Hoge Regering ongeveer zesduizend Chinezen aan voor de artillerie. Mede als gevolg van ziekte en sterfte werd het Europese aandeel in de strijdkrachten steeds geringer.
De Fransen riepen in 1789 een nieuwe samenleving uit van vrijheid, gelijkheid en broederschap. Ze maakten een einde aan de oude standenmaatschappij, niet alleen in Frankrijk, maar ook in de koloniën. Gold dat ook voor de slaven?
De gevolgen van de nieuwe ideeën lieten niet lang op zich wachten. In oktober 1790 brak op Santo Domingo een opstand uit onder leiding van Toussaint l’Ouverture, een voormalige slaaf die in het Franse leger gevochten had. De Franse Nationale Conventie schafte de slavernij in de kolonies af op 4 februari 1794, in de hoop dat de vrije ex-slaven tegen de Engelsen zouden vechten. Op Santo Domingo ontstond echter een vrije ‘zwarte staat’. Het is begrijpelijk dat de Europeanen in andere kolonies de ontwikkelingen daar met enige afschuw volgden.
Begin 1790 meldde de gouverneur van Isle de France, het voormalige Nederlandse eiland Mauritius bij Madagascar op de oude route naar Indië: “Er is hier geen onderscheid van rang. De laatste inwoner is even vrij als de eerste”.
Toch vond ook daar de oprichting plaats van de Société populaire des amis de la liberté et de l’égalité républicaines.
Op 25 januari 1796 vaardigde het Directoire een wet uit die het mogelijk maakte om agenten en troepen naar de koloniën te zenden om daar de nieuwe orde en vrijheden metterdaad tot stand te brengen. Ruim een maand later vertrok schout bij nacht Pierre Sercey (1753-1836) met de agenten Baco en Burnel en 1200 man troepen onder bevel van generaal Magallon naar Isle de France.
Het lukte hen niet daar de macht te grijpen. De kolonisten waren doodsbenauwd voor een identieke situatie als op Santo Domingo. Ze slaagden erin de troepen in de kazernes vast te houden en de agenten op een schip terug naar Frankrijk te zetten. Niet veel later riepen ze de onafhankelijkheid uit.
Dirk van Hogendorp in Oost-Java, die een plan uitwerkte om de Molukken terug te veroveren maar geen militaire hulp uit Europa ontving, herinnerde zich de acties van Suffren en liet een verzoek uitgaan aan de Franse bondgenoten op Isle de France om hulp te bieden.
De machthebbers op Isle de France reageerden positief. Ze wilden de uit Europa gestuurde soldaten maar al te graag kwijt; bovendien was Batavia bereid er nog voor te betalen ook. En zo arriveerde op Java onder leiding van brigadechef J.C. Gosson het twaalfde Franse bataljon.
Gosson speelde een niet onaanzienlijke rol in de Javaanse politiek. Hij was betrokken bij de verijdeling van de coup van de Nederlandse commissaris Nordmann en zijn aanwezigheid kwam goed van pas toen in 1800 een Engels eskader onder leiding van kapitein-ter-zee Henry Ball in de haven van Batavia opdook, de eilandjes voor de kust vernielde, Batavia drie maanden blokkeerde en sommeerde Java over te dragen aan de Engelsen, die immers handelden namens Willem V.
De Franse militair Gosson was zo belangrijk voor het voortbestaan van Bataafs Batavia dat hij werd opgenomen in de Raad van Indië. In 1799 sloot gouverneur-generaal Van Overstraten ter bescherming van de kolonie bovendien een kontrakt met de Franse kaperkapitein François le Mesme.
Batavia en de eilandjes op de noordkust van Java (1770)
Zuid-Afrika, Ceylon, Malakka, Sumatra en de Molukken waren voor de Bataafse Republiek verloren gegaan, maar Java wist zich voorlopig nog te handhaven. Een belangrijke militaire reden hiervoor was vooral het agressieve optreden van generaal Bonaparte in de Middellandse Zee, met name in Egypte (1798/1799).
Als gevolg van de verstoring van machtsevenwicht door generaal Bonaparte in zuidelijk Europa gaf Londen de Engelse marine in het Verre Oosten opdracht te stoppen met de aanval op Java en terug te keren naar de thuisbasis Europa.
Napoleon zendt Charles Decaen als zijn vertegenwoordiger uit naar Azië
Na de succesvolle coup eind 1799 bouwde generaal Bonaparte zijn macht steeds verder uit. In maart 1802 sloot de ‘Consul voor het Leven’ met de Engelsen de vrede van Amiens. De Bataafse Republiek kreeg Kaap de Goede Hoop en de Molukken terug. Tijdens de onderhandelingen tussen de Fransen en Britten ging Ceylon echter verloren. De Bataafse Republiek moest machteloos toezien. De Fransen dwongen bij de Nederlanders het definitieve opgeven van Ceylon af.
De Eerste Consul van de Republiek der Fransen bemoeide zich met alle facetten van het bestuur. In plaats van de oude vergaderingen stelde hij ministeries in met een minister, een dienaar van de Consul, aan het hoofd. Hij benoemde Talleyrand tot minister van Buitenlandse Zaken, Fouché tot minister van Binnenlandse Veiligheid, Berthier, prins van Neufchâtel, tot minister van Oorlog en Denis Decrès, een man met een grote staat van verdienste in de marine tijdens het ‘ancien régime’, tot minister van Marine en Koloniën.
Voor de zaken in Azië liet Bonaparte zijn oog vallen op Charles Decaen, anno 1769 geboren in Creully bij Caen, Normandië. Decaen had vóór de revolutie dienst gedaan bij de marine en daarna langdurig gevochten aan de Rijn. In het machtsspel tussen Bonaparte en generaal Jean Moreau (1763-1813) had hij voor de winnende partij, die van de Consul, gekozen.
De Franse historicus Henri Prentout (1867-1933) publiceerde in 1901 een vuistdikke biografie van Charles Decaen.
Decaen was een beminnelijk en voorzichtig man. Dat waren geschikte karaktereigenschappen voor de militair die Napoleon in Azië wilde detacheren om daar de Franse belangen te behartigen. Op 11 nivôse van het jaar 11 (1 januari 1803) stelde hij hem aan als kapitein-generaal over de ‘Franse bezittingen in Indië’.
Charles Decaen op de Arc de Triomphe in Parijs
In zijn aanstellingsbrief erkende Bonaparte dat ‘wij geen meesters van de zee zijn, en dat wij nauwelijks mogen hopen op hulp. Het lijkt moeilijk om met een legercorps lang stand te houden tegen de Engelse zeemacht, als we geen bondgenootschappen hebben of een goed steunpunt’. De Engelsen noemde hij een half jaar na Amiens ‘de tirannen van Indië; ze zijn onrustig en jaloers’.
De Eerste Consul gaf Decaen opdracht om zich voorzichtig op te stellen, onderzoek te doen naar de ontwikkelingen in Azië, en kontakten te onderhouden met die volkeren en vorsten die ‘met het grootste ongeduld het juk van de Engelse compagnie verdragen’.
Decaen kreeg opdracht te zoeken naar een ‘steunpunt met het karakter van een versterkte plaats, met een haven waar fregatten en handelsschepen beschutting kunnen vinden tegen een overmacht’. Zijn eerste project was zich op ‘zo kort mogelijke termijn van zo’n plaats, Portugees, Hollands of Engels bezit, meester te maken’.
Napoleon (consul Bonaparte) sprak zich duidelijk uit over de Bataafse bondgenoten: “Men kan zich niet voorstellen dat wij oorlog voeren met Engeland zonder Holland daarin te betrekken. Een van de eerste zorgen van de kapitein-generaal is [dan ook] zich zeker te stellen van de situatie van de Hollandse, Portugese en Spaanse bezittingen en van de hulpbronnen die zij zullen bieden”.
Bij een eventuele hervatting van de oorlog en als hij geen nieuwe orders meer kon ontvangen, had Decaen carte blanche en volmacht om zich terug te trekken op Isle de France, Kaap de Goede Hoop, of waar dan ook, zolang dat maar eervol voor de Franse militaire macht was.
Op 27 januari 1803 reisde Decaen via Brest naar ‘Frans Indië’. Nog vóór hij daar aankwam was de oorlog inmiddels hervat. Met moeite bereikte hij Isle de France, meldde zich bij de autoriteiten en slaagde erin de eilandengroep voor Frankrijk te herwinnen. Zijn adjudant Barrois stuurde hij naar Parijs om verslag uit te brengen. Barrois kwam een jaar later terug met onder meer een brief van Talleyrand.
De minister liet Decaen op 21 augustus 1804 enthousiast weten dat hij van de Eerste Consul opdracht had gekregen om een ‘speciale getuigenis van [zijn] achting en welwillendheid’ te sturen: een portret van de Eerste Consul zelf!
De Bataafse Republiek benoemde C. de Pelgrom tot consul op Isle de France.
Kapitein-generaal Decaen had zich daar intussen genesteld en was begonnen zijn opdrachten uit te voeren. Het dikke brievenboek dat Decaen (te vinden in het gemeente-archief van Caen) over zijn activiteiten in Azië en Afrika bijhield begint op 7 oktober 1803 met de beschrijving van zijn eerste actie: een expeditie naar Java.
Het twaalfde bataillon van J.C. Gosson was bij de vrede van Amiens teruggekeerd naar Isle de France. Decaen besloot Gosson en het restant van zijn bataillon opnieuw naar Java uit te zenden. De voormalige ‘Raad van Indië’ kreeg opdracht om, na tot Frans adjudant-generaal bevorderd te zijn, met zijn troepen ‘een bijdrage te leveren aan de verdediging van Batavia, […] banden van vriendschap te onderhouden tussen de Franse en de Bataafse Republiek alsook de verklaringen van intimiteit die nog moesten bestaan tussen Batavia, Isle de France en Réunion, en hun respectievelijke gouverneurs en administrateurs’ te bestendigen.
Decaen eindigde zijn missive aan Gosson met: “Ik voeg bij mijn instructies een kopie van het verdrag van vrede en alliantie tussen de Franse en Bataafse natie; enige punten kunnen beter dan de Engelse agressie dienen om onze unie […] en verdragen te consolideren”.
De actie van Decaen sloot aan op de instructie die hij zelf van Napoleon had ontvangen; door zich te baseren op het Haags Tractaat van 1795 (het gevolg van de Franse militaire inval, waarbij stadhouder Willem V naar Engeland was gevlucht) droeg hij Gosson in feite op de macht in Batavia over te nemen.
Bataafs-Indië en Isle de France
Dankzij de Vrede van Amiens in 1802 was het voor de Bataafse Republiek eindelijk weer mogelijk troepen overzee te sturen. Die waren niet alleen nodig ter versterking van de nog aanwezige militairen op Java, maar ook om Kaap de Goede Hoop, de Molukken en andere vestigingen te bemannen. Het Uitvoerend Bewind had al eerder een Frans fregat aangekocht en wapenrustingen en munitie in Versailles aangeschaft. De militairen bestonden voor het merendeel uit deserteurs van Duitse legers. Op advies van Schimmelpenninck, gezant in Parijs, werd La Rochelle aan de Franse westkust gekozen als uitvalsbasis.
Minister Talleyrand greep de uitzending van de soldaten naar de koloniën aan om de Franse troepen, die Nederland ‘beschermden’, op te voeren. De Fransen steunden het sturen van versterkingen bovendien omdat nieuwe Bataafse troepen in Indië de Britse marine zouden afleiden van de plannen van Napoleon om Engeland binnen te vallen.
Johannes Siberg (1740-1817), in die tijd gouverneur-generaal in Batavia, was nog steeds ontevreden over de beperkte versterkingen vanuit Nederland, omdat hij die over zoveel plekken in de archipel moest verdelen. Bovendien had hij grote bedenkingen over de onverwachte komst van het Franse eskader waarmee Decaen zich vanuit Isle de France in Batavia presenteerde.
Gosson maakte zijn zaak er niet sterker op toen hij op blufferige toon liet weten dat hij persoonlijk door de Eerste Consul gestuurd was, maar dat bij nader inzien niet kon aantonen. De Raad van Indië weigerde de ‘hulp’ aan land te laten komen.
Toch kwam nog een compromis tot stand: Gosson ging terug naar Isle de France. Maar het grootste deel van de troepen bleef onder leiding van Jauffret op Java. Het Twaalfde Bataljon legde de eed van trouw af aan de Raad van Indië, maar J.A. van der Chijs, landsarchivaris in Batavia, maakte in het veertiende deel van zijn Nederlandsch-Indisch Plakaatboek 1602-1811 melding van, zoals hij het noemde, ‘eene curiositeit op staatsrechterlijk gebied’: Jauffret, commandant van het Franse bataljon, legde op 27 december 1804 in opdracht van Decaen, ‘capitain-generaal der Fransche bezittingen beoosten Cabo de Goede Hoop’, en in het bijzijn van twee leden van de Hoge Regering van Indië, de eed van gehoorzaamheid aan de Franse Constitutie en trouw aan de nieuwe keizer Napoleon af.
Andere consquenties van de Franse aanwezigheid op Java
De aanwezigheid van de Fransen op Java had in deze tijd nog allerlei andere consequenties. Een Hollands schip nam vanuit Isle de France kinderen mee die daar ingeënt waren tegen de pokken. Wat moest Java hiermee?
Jauffret was niet alleen militair maar ook chirurgijn; hij wist ook dit probleem op te lossen.
In juni 1804 verlaagde Decaen de invoerrechten op koloniale producten zodat Batavia voordeliger kon exporteren naar Europa via Isle de France. Door de internationale aanwezigheid in Bataafs-Indië was de Nederlandse monopolie-positie van specerijen ondergraven. Bovendien namen de schepen die militairen uit Europa brachten op de terugreis zonder betaling koloniale waren mee, waardoor de waarde van het papieren geld in Indië sterk verminderde. Door de slavenopstand in Santo Domingo en het uitroepen van een zelfstandige staat door Toussaint l’Ouverture zakte de koffieproduktie op het voormalige Franse eiland volledig in elkaar. Santo Domingo was verreweg de belangrijkste koffieproducent voor de westerse wereld.
De koffie-prijzen in Batavia schoten omhoog. Albertus Wiese, de laatste gouverneur-generaal vóór de komst van Daendels (r. 1805-1808), profiteerde hier niet alleen van, maar bevorderde tevens de aanleg van nieuwe koffieplantages.
Tijdens het bewind van de Raad van Indië waarbij Wiese de rol van gouverneur-generaal speelde, was er dus sprake van een samenwerking van tussen de Fransen en Nederlanders in Azië. Isle de France (het vroegere Mauritus) was het bestuurlijke en militaire centrum van de Franse aanwezigheid, het vruchtbare Java met enkele eilanden in de omgeving was het middelpunt van landbouw en handel.
Trafalgar
Op 21 oktober 1805 leed de Franse marine een grote nederlaag bij Trafalgar in Zuid-Spanje. De Franse historici die de koloniale geschiedenis van deze tijd belichtten (Collet, Prentout, Eymeret) gingen hier unaniem aan voorbij.
Een uitzondering was Maurice Dupont in de Dictionnaire Napoléon. Dupont citeerde het officiële communiqué uit die tijd, dat er een ‘aantal schepen verloren waren gegaan als gevolg van een zware storm, gevolgd op een wat onvoorzichtig gevecht’, maar concludeerde wel dat de Engelsen hiermee in feite de oorlog gewonnen hadden.
Na de nederlaag van Trafalgar eind 1805 nam de Franse maritime macht steeds verder af, terwijl de Engelsen zich na de hervatting van de vijandelijkheden met de Fransen en hun bondgenoten steeds meer begonnen te roeren.
In feite bestond de Frans-Indische marine in deze tijd uit slechts drie grote schepen, die vanuit Isle de France opereerden en een operatiegebied hadden dat zich uitstrekte van Kaap de Goede Hoop in het westen tot de Filippijnen en zelfs Mexico in het oosten: Linois op de Marengo, Motard op de Sémillante en Bourayne op de Canonnière. Kapers als Robert Surcouf en zijn broer Nicholas waren een welkome aanvulling.
Pogingen van de Fransen om de Nederlanders die hulp uit het moederland aanvoerden, eerst Dekker en daarna Hartsinck, in te zetten hadden geen resultaat. Pieter Hartsinck met name verschool zich met grote precisie achter de instructies die hij bij zijn vertrek uit de Republiek had meegekregen.
Robert Surcouf, Saint Malo, foto Margaretha Suman, 12 juni 2013
De Engelse militaire acties in Indië 1806-1807
In januari 1806, twee maanden na Trafalgar, gaf Jan Willem Janssens, gouverneur van Kaap de Goede Hoop, de Bataafse kolonie voor de tweede maal over aan Groot-Britannië. Een half jaar later doken de Engelsen onder leiding van schout-bij-nacht Edward Pellew (1757-1833) in de Indische wateren op.
In zijn verslag aan het thuisfront in Europa maakte vice-admiraal Hartsinck melding van de ‘desastreuze positie van de defensie in de kolonie, zowel ter land als ter zee’. In het binnenland was sprake van desertie; zijn schepen, voor zover die nog in een goede conditie waren, hadden onvoldoende bemanning om te kunnen functioneren en zonder versterkingen van landtroepen kon de kolonie volgens hem als verloren beschouwd worden.
Als commandant van de Bataafse maritieme strijdkrachten wees Hartsinck nog eens op het ‘kleine aantal Franse troepen in deze zeeën’. “Ik heb de kapiteins instructies gegeven om hun schepen bij het naderen van superieure troepen, waartegen ze zich toch niet kunnen weren, maar vast te zetten in de modder en de troepen aan boord, die toch niet bruikbaar zijn voor de verdediging van de kolonie en voor een groot gedeelte bestaan uit inlanders, te redden; door deze maatregel houd ik mij in elk geval helemaal aan mijn instructies, die mij autoriseren het hele escader op te offeren om het eiland Java te behouden, zonder daardoor de eer van de vlag in gevaar te brengen”.
Hartsinck beschreef hoe de Engelsen op het eiland Onrust vóór de kust bij Batavia de magazijnen plunderden, het kruitmagazijn opbliezen en alle schepen in brand staken. Ze hadden vrij spel. Terwijl de vijand in volle operatie op zee was, gaf de vice-admiraal aan enkele tientallen officieren toestemming voor ontslag uit de dienst en terug te keren naar het moederland. Wegens [mijn] slechte gezondheid ‘moet ik opnieuw vragen om mijn terugroepen’, aldus de man van wie het Bataafs belang in de Indische wateren afhing.
Louis Bonaparte wordt koning van Holland
Hartsinck maakte er in zijn rapportage vreemd genoeg geen melding van, maar in die tijd waren op Java de eerste berichten binnengekomen van de benoeming door Napoleon van zijn broer Lodewijk als koning van Holland.
Brigadier Sandol Roy, commandant van Batavia, gaf ter gelegenheid daarvan een feest, waarvoor hij door gouverneur-generaal Wiese terecht gewezen werd.
In die tijd bestond bijna een kwart van de officieren uit Fransen. Jauffret, commandant van het Franse bataljon, bracht daar een dronk uit op de nieuwe koning, maar de Nederlandse kolonel Mahieu beantwoordde die met een toespeling op het verdrijven van Filips II uit Holland. De eerste secretaris van de Raad van Indië, Moorrees, liet vervolgens luidkeels en herhaaldelijk zijn anti-Franse gevoelens blijken met de Engelse kreet “Damn the King!”. Moorrees, zo schreef Wiese in zijn eerste brieven aan de eerste Nederlandse minister van Koloniën Van der Heim, stond als recalcitrant bekend.
Om een voorbeeld te stellen tegenover de anti-Franse mentaliteit bij veel officieren zette de gouverneur-generaal hem op non-actief.
gouverneur-generaal Wiese
Gedurende het jaar 1807 was er sprake van een intensieve briefwisseling tussen Decaen op Isle de France en Wiese op Java. Decaen correspondeerde bovendien met gouverneur Nicholaus Engelhard van Java en Rothebühler, gouverneur van Oost-Java.
De briefwisseling tussen Decaen en Wiese had als belangrijkste onderwerp de politieke en militaire ontwikkelingen in Europa, de prijzen van de rijst die Franse particuliere handelaren als M.I. Jannaud op Java kwamen ophalen voor de voedselvoorziening van Isle de France, het overleg over de benoemingen door Decaen van Franse militairen op Java, en de verzoeken van Wiese voor het sturen van nieuwe Franse troepen naar Batavia.
In het najaar verscheen Edward Pellew opnieuw met een vloot voor de kust van Java. De steeds wanhopiger wordende situatie wordt prachtig gedemonstreerd door de drie brieven die Wiese in december 1807 aan Decaen schreef.
Op 3 december deed hij nog voorstellen over de prijs en de manier van betalen van de Javaanse rijst (er was immers geen kontant geld meer op Java; derhalve wees hij het voorstel om een wissel op de schatkist van het keizerrijk zonder meer af!).
Op 15 december meldde hij dat hij diverse Franse militairen een hogere rang gegeven had, vroeg nadrukkelijk om het sturen van nieuwe militairen, en liet weten bereid te zijn om niet alleen de overtocht van die militairen te betalen maar ook nog een extra premie van honderd rijksdaalders voor elke gestuurde soldaat voor zijn rekening te nemen.
Op 29 december meldde hij aan Decaen dat hij ondanks de economische problemen van Java aan Jannaud had laten weten met alle voorwaarden die deze stelde akkoord te gaan, dat hij nogmaals nadrukkelijk verzocht om soldaten, niet alleen Franse officieren, maar ook vijf- of zeshonderd creolen, tegen welke prijs ook.
Intussen vielen de Engelsen ongehinderd de havens van Soerabaja en Grissee binnen en gingen daar zelfs aan land. Hartsinck had toestemming gekregen om Java te verlaten, maar de bevelen die hij al in 1806 gegeven had, werden blijkbaar nog steeds uitgevoerd. De nieuwe onderdanen van koning Lodewijk Napoleon lieten in ruil voor lijfsbehoud toe dat de laatste schepen van de vloot in de haven in brand gestoken werden. De Hollandse marine op Java bestond niet meer.
Op 30 december 1807 schreef Wiese in een PS van zijn brief van 29 december aan Charles Decaen: “De Engelsen hebben Grissee verlaten!”.
Daendels, redder namens Frankrijk?
Raadpensionaris Schimmelpenninck had begin 1806 nog een poging gedaan om Java van nieuwe militairen te voorzien. Hij rustte een divisie van 800 man uit. Geld had hij niet, maar via particuliere financiering (het handelshuis Wils & Co. in Amsterdam) wist hij de benodigde tweeëneenhalf miljoen gulden toch op te brengen.
De expeditie bleef thuis, omdat de Fransen er hun veto over uitspraken. Het idee bestond om één sterke man naar Batavia te sturen, een man met een onwrikbaar en ondernemend karakter, die een omwenteling op Java kon invoeren en ten uitvoer brengen. Op 1 januari 1808 kwam Herman Willem Daendels aan.
Harry Knipschild
30 maart 2018
Bovenstaand artikel is gebaseerd op het onderzoek dat ik in 1999 en 2000 gedaan heb ten behoeve van mijn afstudeerscriptie als historicus in 2000 bij de Universiteit Leiden, ‘Een Bataaf in Batavia, 1808 – 1811. Herman Willem Daendels en zijn Franse connectie’. De scriptie bevindt zich in de Universiteitsbibliotheek te Leiden, met tal van verwijzingen naar literatuur en archief-bronnen (Den Haag, Parijs, Caen).
Literatuur
Chijs, J.A. van der, Nederlandsch-Indisch Plakaatboek 1602-1811. Veertiende deel 1804-1808, Batavia/Den Haag 1895
Collet, Octave J.A., L’ile de Java sous la domination française. Essai sur la politique coloniale de la monarchie et de l’empire dans la malaisie archipélagique, Brussel 1910
Cordier, Henri, Deux documents inédits. Tirés des papiers du général Decaen, Leiden 1900
Eyck van Heslinga, Elisabeth Susanna van, Van Compagnie naar koopvaardij. De scheepvaartverbindingen van de Bataafse Republiek met de koloniën in Azië 1795-1806, Amsterdam 1988
Eymeret, Joël, ‘Les archives françaises au service des études indonésiennes: Java sous Daendels (1808-1811), in Archipel, 1972
Eymeret, Joël, ‘L’administration napoléonienne en Indonésie’, in Revue Française d’Outre-Mer, Parijs 1973
Haan, F. de, ‘Jacobijnen te Batavia’, in Tijdschrift voor Indische taal-, land- en volkenkunde, Batavia/’s Hage 1899
Lauts, Geschiedenis van de veroveringen der Nederlanders in Indië tot en met het jaar 1811, deel II, Kampen
Mendels, Isidore, Herman Willem Daendels vóór zijne benoeming tot gouverneur-generaal van Oost-Indië (1762-1807), Den Haag 1890
Paulus, J., Encyclopaedie van Nederlandsch-Indië, Den Haag/Leiden 1917
Prentout, Henri, L’Ile de France sous Decaen 1803-1810. Essai sur la politique coloniale du Premier Empire et la rivalité de la France et de l’Angleteree dans les Indes Orientales, Parijs 1901
Rhede van der Kloot, M.A. van, De gouvernerneurs-generaal en commissarissen-generaal van Nederlandsch-Indië 1608-1888 historisch-genealogisch beschreven, Den Haag 1891
Schama, Simon, Patriotten en bevrijders. Revolutie in de Noordelijke Nederlanden 1780-1813, 1989
Schiff, D.W., ‘De koloniale politiek onder den raadpensionaris Rutger Jan Schimmelpenninck’, in Bijdragen tot de taal- land- en volkenkunde, Amsterdam 1865
Schutte, G.J., De Nederlandse Patriotten en de koloniën. Een onderzoek naar hun denkbeelden en optreden 1770-1800, Groningen 1974
Tombe, Charles, Voyage aux Indes orientales pendant les années 1802 à 1806, Parijs 1810
Tulard, Jean (red), Dictionnaire Napoléon, 1987
- Raadplegingen: 14242