303 - Golden Earring op academisch niveau
Het lijkt wel eens of er de laatste jaren in Nederland meer boeken over pop-acts verschijnen dan albums van die popartiesten. Op 2 juli 2017 was het weer eens zover. In de Haagse Lange Poten werd bij boekhandel Paagman een nieuw boek over de Golden Earring ten doop gehouden, Golden Earring in 50 songs.
De auteur, Maarten Steenmeijer, wees er terecht op dat er al meer Earring-boeken gepubliceerd waren. Bij zijn opgave van tien boeken schreef hij bovendien: “Alle bronnen noemen die ik voor dit boek heb geraadpleegd zou een onoverzichtelijk woud van berichten, artikelen, overzichten, interviews en boeken opleveren”.
Uit 2015 gaf hij boeken aan van Tjerk Lammers (De Earring over de Earring), Jan Sander en Cees van Rutten (Het Den Haag van Golden Earring) en Henk Schaakx (Songs, snaren en gitaren. George Kooymans); uit 2016 het boek over Barry Hay, Hay van Sander Donkers.
Bijzonder is dat Golden Earring in 50 songs al het tweede boek over de Earring van de hand van Maarten Steenmeijer is. In 2004 liet hij Golden Earring. Rock die niet roest verschijnen.
.
Maarten Steenmeijer
Maarten Steenmeijer (1954) is niet de eerste de beste. Hij is hoogleraar aan de Radboud Universiteit in Nijmegen. Op de website van de universiteit is te lezen: “Prof. Maarten Steenmeijer is kenner van de moderne letterkunde en cultuur van Spanje en Spaans-Amerika. Zijn specialisatiegebieden zijn de moderne literatuur en cultuur van Spanje en Spaans-Amerika, literair vertalen en popmuziek”.
Een bijzondere combinatie.
Op die academische website werd op 6 juli 2017 een artikel geplaatst waarin de hoogleraar bekende al jaren fan te zijn van de Golden Earring. “Hun eerste hit herinner ik me al. Ik kom zelf uit Den Haag net als de Earring. Dat eerste nummer, Please Go, uit 1965, was puur amateurisme. Het klonk vals en het was in een vloek en een zucht opgenomen, maar het werd een hit. In de jaren zeventig ben ik ze pas live gaan zien.
De Earring was niet alleen de grootste rockband die Nederland ooit heeft gehad maar was vooral ook met een heleboel dingen de eerste in ons land. Met grote decors en moderne live-installaties, met tournees door de VS, met een echte professionele videoclip. Ze namen als eerste band in Engeland een single op en ze waren in de jaren negentig de eersten die aan theaterconcerten begonnen”.
De hoogleraar is heeft meer activiteiten in de popmuziek. Op 1 april 2016 organiseerde hij, samen met Dennis Kersten, in Nijmegen het symposium ‘Omzien in rock: de toekomst van de popbiografie’. Sprekers waren onder meer Tom Egbers, Rutger Vahl en Lutgard Mutsaers. De organisatoren wezen erop dat er van Boudewijn de Groot, Doe Maar, Frank Boeijen, Golden Earring, Peter Koelewijn, George Baker, The Cats, Shocking Blue en The Blue Diamonds nog geen fatsoenlijke biografieën gepubliceerd waren. “In Nederland worden er veel te weinig goede popbiografieën geschreven”.
Tijdens het symposium, heb ik vernomen, pleitte hij bovendien nadrukkelijk voor een biografie van Freddie Haayen (1941-2007), jarenlang producer en manager van de Golden Earring.
Boudewijn Büch (1948-2002) zette zich op 2 mei 1984 al nadrukkelijk in voor het serieus nemen van popmuziek. De schrijver, tevens bewonderaar van Buddy Holly, Roy Orbison en Mick Jagger, vergeleek de Beatles en Stones met Spinoza, die volgens hem weinig invloed had gehad op de wereld. Daarentegen was de wereld er door die Britse groepen heel anders uit gaan zien.
Zijn pleidooi is overgenomen in de culturele wereld, inclusief de overheid, die popgroep De Staat in 2016 zowaar een subsidie van een miljoen euro toekende. Kleine smoezelige (maar wel sfeervolle) zaaltjes zijn overal in het land vervangen door gesubsidieerde poppodia.
De academische activiteiten van Maarten Steenmeijer zijn een volgende stap in de officiële erkenning van de (geschiedenis van de) popmuziek.
Maarten Steenmeijer
Maarten Steenmeijer over de Earring in 2000
Zeventien jaar geleden publiceerde Steenmeijer een boek getiteld Brieven aan pophelden. Op de omslag liet de toenmalige docent Spaanstalige literatuur over zichzelf afdrukken: “Hij werd opgevoed door popmuziek [en is] een popfanaat in hart en nieren”.
Een van zijn brieven was gericht aan George, Barry, Cesar en Rinus. Maarten begon de brief met: “Na afloop van jullie unplugged optreden hier in de stad had ik het weer. Een hoofd als een vuurbal, een lijf dat blaakte van opwinding en het opgetogen gevoel dat het leven weer strak, sterk en stevig in zijn vel zat”.
De literator keek bij die gelegenheid terug op een lange carrière. “Eind jaren zestig moest ‘Radar Love’ nog gemaakt worden. Jullie hadden genoeg gekregen van jullie status van hitparadegroep. Het moest allemaal anders. Jullie zouden geen wijsjes meer maken maar nummers.
Nou, dat hebben we geweten. Dansen was er niet meer bij, het was stilzitten en luisteren geblazen. En vooral geduld betrachten, want – god allemachtig! – wat namen jullie de tijd voor die improvisaties, of wat daarvoor door moest gaan. Op een gegeven moment was jullie bühnerepertoire zo ongeveer gereduceerd tot één nummer, ‘Eight Miles High’ van de Byrds, door jullie geannexeerd om bijna een uur lang te kunnen ‘freaken, kleunen en experimenteren’, zoals Rinus [Gerritsen] het uitdrukte.
Maar wie kon het jullie kwalijk nemen? Trendgevoelig als altijd gingen jullie mee met jullie tijd en deden wat alle zichzelf respecterende popmusici toen deden: soleren, improviseren, experimenten. Want popmuziek wilde volwassen zijn en serieus worden genomen.
Het treurige gevolg van deze poging tot upgrading was dat popmuziek haar aard verloochende en haar grootste charmes te grabbel gooide. Potentie werd pretentie.
Voor jullie gold dat zelfs in het kwadraat. Jullie wilden niet alleen dat jullie muziek serieus werd genomen, maar ook jullie populariteit. Dat kon maar op één manier: doorbreken in Amerika. Jullie waren ‘op een ongelofelijke manier op Nederland afgeknapt’, zoals Barry [Hay] het subtiel uitdrukte. ‘De popscene hier stelt geen mallemoer voor’.
Nee, dan Amerika. Daar gebeurde het allemaal. Amerika, dat was pas echt sex, drugs & rock ’n’ roll”.
En toen kwam ‘Radar Love’, waarmee de Earring nationaal en internationaal ‘een flinke voet tussen de deur’ kreeg, aldus Steenmeijer in 2000. In grote trekken bleef het daar echter bij.
Maarten Steenmeijer over de Earring in 2004
Het boek van 2000 ging niet alleen over de Earring. Onder meer Paul McCartney, Jimi Hendrix, Paul Simon, Ray Davies van de Kinks en Roger McGuinn van de Byrds werden eveneens literair belicht. In zijn boek Rock die niet roest concentreerde Steenmeijer, inmiddels hoogleraar in de letterkunde, zich anno 2004 volledig op de Haagse groep.
Een thema dat hem bezig hield – vandaar ook die titel – was het tijdelijke van succes. In de tientallen jaren dat de groep zich manifesteerde waren er behalve de ‘ups’ ook de ‘downs’. Zonneschijn werd gevolgd door regen.
Steenmeijer in het boek: “Het had maar een haartje gescheeld of de groep was uit elkaar gevallen. In 1973 bijvoorbeeld, toen met name zanger-gitarist George Kooymans er schoon genoeg van had om steeds maar weer hetzelfde rondje door Nederland te maken. ‘Radar Love’ bracht redding. En niet zo’n klein beetje ook. Het nummer werd een gigantische internationale hit, zodat de rondjes in Nederland een rondje om de wereld werden.
Om het succes van ‘Radar Love’ te continueren maakte de Earring de ene na de andere elpee, steevast gevolgd door de ene na de andere buitenlandse tournee. Tevergeefs. Het bleef bij die ene grote hit.
Geen wonder dus dat ze begin jaren tachtig moe waren gestreden en er wederom een punt achter wilden zetten. Als het met z’n allen niet meer ging, dan maar alleen verder. George Kooymans had al een stuk of wat nummers klaar liggen voor een [nieuw] soloproject. Een daarvan was ‘Twilight Zone’. Dankzij het scherpe oor van hun toenmalige manager Freddy Haayen kwam het liedje toch bij de groep terecht, die er zijn tweede (en vooralsnog laatste) grote internationale hit mee scoorde”.
Het eerste hoofstuk van Rock die niet roest uit 2004 eindigde met: “Zo’n tien jaar geleden herhaalde de geschiedenis zich. De band zat vast, artistiek én financieel. Totdat bassist Rinus Gerritsen op het lumineuze idee kwam om naast de elektrisch optredens ook unplugged-concerten te gaan doen.
Een gouden gedachte: het semi-akoestische album ‘The Naked Truth’ verkocht in Nederland beter dan welk ander Earring-album ook, terwijl de groep er bovendien in één klap een enorm nieuw werkterrein bij kreeg: de schouwburgen en theaters”.
Trendgevoelige Earring
Terecht had Steenmeijer er eerder op gewezen dat de Earring altijd ‘trendgevoelig’ opereerde. Hier een paar concrete voorbeelden:
* In november 1968 verschenen de Beatles op de platenmarkt met een dubbel-album. Enkele maanden later, in april 1969, brachten de Golden Earrings ‘On The Double’ uit.
* Tegen het einde van de jaren zestig kwamen Amerikaanse popgroepen op het idee om een hele kant van een album te gebruiken voor slechts één nummer. Dat pakte goed uit. Een groep als Iron Butterfly besteedde in 1968 de helft van een album aan de 17 minuten durende song ‘In-a-gadda-da-vida’. Na het eerder uitgebrachte ‘Heavy’, dat positie 78 bereikte in de Amerikaanse album-hitlijsten, steeg het album ‘In-a-gadda-da-vida’ door naar de vierde plaats in Billboard. Dat was een erkenning voor popmuziek. Evenals bij klassieke muziek mocht een pop-compositie nu langer dan drie minuten duren.
Een jaar na Iron Butterfly produceerde Freddy Haayen het album ‘Eight Miles High’. Ook nu was een hele kant van de elpee aan één nummer, de voormalige hit van de Byrds, gewijd.
Golden Earring met Freddie Haayen en Willem van Kooten
* Een van de meest aansprekende groepen van 1969 en 1970 was Crosby, Stills & Nash, met Neil Young als vierde partner. De twee bestsellers van het drie- en viertal werden gevolgd door solo-albums. ‘After the Goldrush’ van Neil Young (1970) sloeg enorm aan. Dat gold in zekere zin ook voor ‘Stills’ (1970), ‘If I could only remember my name’ (Crosby, begin 1971) en ‘Songs for beginners’ (Nash, voorjaar 1971).
Eind 1971 manifesteerde George Kooymans zich solo met het album ‘Jojo’, kort daarna gevolgd door het solo-album van Barry Hay, ‘Only Parrots, Frogs & Angels’.
* Rond 1970 verschenen er van internationale top-artiesten en -groepen witte elpees (Dylan, Rolling Stones en anderen). Het was goed voor je imago als bijvoorbeeld illegaal opnamen van een concert gemaakt werden en die dan op een witte elpee (in witte hoezen) verschenen. Binnen niet al te lange tijd verscheen er een witte elpee van een Nederlandse groep – die was van de Golden Earring.
* De leden van de Earring waren er, blijkt, uitstekend van op de hoogte wat er in de internationale popmuziek aan de hand was. Als een van de eerste Nederlandse bands ook, beseften zij hoe belangrijk het was om een bijbehorende clip klaar te hebben als je een single uitbracht. De clips van regisseur Dick Maas (‘Twilight Zone’, ‘When The Lady Smiles’) zijn daarvan het overtuigende bewijs.
Het idee om akoestisch (unplugged) te werk te gaan was evenmin een eigen bedenksel. In januari 1992 trad Eric Clapton ‘unplugged’ op voor MTV. Het album, dat in de zomer van 1992, uitgebracht werd, sloeg geweldig aan.
In november 1992 verscheen ‘The Naked Truth’ in Nederland. Hiermee bewees de Haagse groep opnieuw aan te kunnen sluiten op de ontwikkelingen in de muziekmarkt.
Maarten Steenmeijer over Golden Earring in 50 songs. Biografie van een band (2017)
Steenmeijer met Hay en Gerritsen bij Paagman
Tijdens de presentatie van het nieuwe boek, Golden Earring in 50 songs. Biografie van een band, had ik een kort gesprek met de auteur. In een mum van tijd liep boekhandel Paagman echter zo vol met mensen (vooral ‘oudere jongeren’) dat een echt interview tot de onmogelijkheden hoorde.
Daarom vroeg ik hem per e-mail:
* Waarom (onverwacht) een tweede Earring-boek van jouw hand, terwijl er al zoveel boeken verschenen zijn en steeds verschijnen. Hoe wil je dit boek plaatsen in de geschiedschrijving?
* Een belangrijke factor bij liedjes is het auteursrecht. Terecht spreek je in het boek over ‘Venus’ van Robbie van Leeuwen. Bovendien weet je ongetwijfeld dat de songwriters van de Earring met dat fenomeen van doen hebben en dat er zelfs een belangrijke rechterlijke uitspraak recentelijk heeft plaatsgevonden (‘Van Kooten’).
De auteursrechten zijn een essentiële bron van inkomsten in de popmuziek, die binnen groepen ongelijkheid en verdeeldheid (kunnen) zaaien. Hun bestaansrecht hangt ervan af, juist in onze tijd. Waarom heb je deze kwestie niet nadrukkelijk aan de orde gesteld? Juist in dit boek?
Binnen een uur verscheen het antwoord op mijn computer:
“Waarom nog een boek over de Earring? Het antwoord is heel eenvoudig: omdat zo’n boek nog niet bestond. Met dit boek heb ik me vooral op de muziek van de Earring(s) willen concentreren, en daarnaast hun carrière in kaart willen brengen. Met inderdaad redelijk wat aandacht voor de zakelijke kant.
Nieuw is ook dat ik de geschiedenis van de groep niet voor het voetlicht aan de hand van gesprekken met de bandleden, maar de krantenarchieven ben ingedoken en van jaar tot jaar de carrière van de band heb kunnen volgen op basis van artikelen, interviews etc. van toen (en dus niet op uitspraken/herinneringen van nu).
Dit is ook een heel ander boek dan Rock die niet roest, dat geen geschiedenis maar een portret is van de groep anno 2003 en antwoord probeert te geven op de vraag: hoe kan het dat een rockband al zo lang bestaat in dezelfde samenstelling en geen karikatuur van zichzelf is geworden maar nog steeds springlevend is, vitale optredens geeft en mooie nieuwe dingen toevoegt aan het oude repertoire?
Je merkt terecht op dat ik weinig aandacht besteed aan de rechtenkwestie. Daar kan ik eigenlijk alleen maar dit op zeggen: dat ligt gevoelig”.
‘Going To The Run’
Tijdens de Haagse lancering van zijn boek werd de Kooymans & Hay song ‘Going To The Run’ (1991) speciaal in het zonnetje gezet. Steenmeijer vertoonde de (Russische!) clip van de song en toonde aan dat de vertaling van Aria zeker niet letterlijk was.
In een kader van het nieuwe boek schreef Maarten: “‘Going To The Run’ is na ‘Radar Love’ waarschijnlijk de meest gecoverde Earring-song.
‘Going To The Run’ leent zich kennelijk tot een keur aan interpretaties, want naast de heavy metal-versies van Aria en de Franse metal-band Furious Zoo heb je bijvoorbeeld ook de punk-hardcore uitvoering van de Eindhovense band Discipline, de onvervalste country-uitvoering van de Duitse zangeres Jolina Carl (die het nummer in Nashville opnam) en de ingetogen singer-songwriter versie van Ski King (een Amerikaanse zanger die carrière maakte in Duitsland en van vele markten thuis is als je de Duitse wikipedia-pagina over hem mag geloven)”.
In zijn hoofdstuk over ‘Going To The Run’ (nummer 35) gaf de hoogleraar heel wat achtergrond-informatie. “Het nummer gaat over Ed, een Hell’s Angel uit Haarlem met wie Barry bevriend was. De motorrijder was in oktober 1989 in Amsterdam om het leven gekomen nadat hij tegen een tram was geklapt.
Het was niet Hays eigen idee om een liedje te schrijven over Ed, die zoals gebruikelijk onder Hell’s Angels alleen maar bij zijn voornaam werd genoemd. Op zijn begrafenis werd tot verrassing van Barry Hay een nummer van zijn [tweede] soloplaat ‘Victory Of Bad Taste’ [1987] gedraaid.
De Earring-zanger was nog niet bekomen van zijn verbazing en ontroering of hij kreeg van Eds goede vriend en collega-biker Paul het verzoek – of liever gezegd de opdracht – om een eerbetoon aan de overledene op papier te zetten.
Hay kon niet weigeren: Paul is een heel grote gozer, dus ik zei: ‘Natuurlijk, meneer’.
De tekst liet zich in een vloek en een zucht schrijven. De muziek, zo vond Hay, moest iets worden in de trant van het motorlied bij uitstek, Steppenwolfs ‘Born To Be Wild’. Maar dat kreeg Kooymans niet voor elkaar. Het liedje ging zijn eigen gang en werd een ballade”.
Terecht besteedde Steenmeijer in zijn boek aandacht aan de publiciteit in de toenmalige media. “Eds maatjes uit Haarlem hielpen eveneens een handje bij de voorbereiding van de videoclip door de regisseur in contact te brengen met een [Hell’s Angels] chapter in Californië. Want de Nederlandse polder was natuurlijk geen geloofwaardige achtergrond. Het filmpje moest in Amerika worden opgenomen.
Omdat de bomen niet meer tot in de hemel groeiden werd het budget beperkt tot 50.000 gulden. Dick Maas was daarom geen optie, die kon voor dat geld maar één dag komen filmen. Dat was jammer, want [filmer] Rogier van de Velde kon wel uit de voeten met dat bedrag, maar dat leverde een teleurstellend zwart-wit filmpje op”.
De single haalde in 1991 een derde plaats in de top 40.
Inkomsten, rechten en rechtszaken
In het hoofdstuk over ‘Going To The Run’ besteedde Steenmeijer tevens aandacht aan de inkomsten van de verschillende leden van de Earring. Die lagen voor George Kooymans en Barry Hay een stuk hoger dan Cesar Zuiderwijk en Rinus Gerritsen.
Bij het schrijven van nieuw repertoire nam Barry immers de plaats in van Rinus, die in de jaren zestig (meestal samen met George) verantwoordelijk was geweest voor onder meer ‘Please Go’, ‘That Day’, ‘Sound of the screaming day’ en ‘I’ve just love somebody’. Maar die tijd was voorbij. Barry Hay was de man van ‘Radar Love’, ‘Bombay’, ‘Going To The Run’ en de meeste prominente nieuwe songs.
Cesar Zuiderwijk was voornamelijk actief als drummer, moest zijn inkomsten dus maar op een andere manier zien te verwerven. Menige popgroep is aan die ‘ongelijkheid’ ten onder gegaan, maar de Earring niet.
In hoofdstuk 35 is te lezen dat Zuiderwijk en Gerritsen wel rekening hielden met moeilijke tijden.
Over de drummer schreef Maarten: “Is er leven na de Earring? Die vraag borrelde op bij Cesar Zuiderwijk toen hij in de herfst van 1989 op het punt stond een kleine theatertournee door Nederland te maken met zijn hobbyproject Labyrinth. In een gesprek met het Vrije Volk vertelde hij: ‘Je wordt je er steeds meer van bewust dat er een keer een dag komt dat de Earring er niet meer zal zijn. Als dat gebeurt, dan zou het mooi zijn dat Labyrinth zoveel gestalte heeft gekregen dat ik daarmee zou kunnen doorgaan”.
Steenmeijer: “Ook Rinus Gerritsen hield rekening met een leven na de Earring en was aan het kijken of hij een toekomst in de reclamewereld op kon bouwen als componist van jingles en dergelijke”.
Op deze plek in zijn boek stelde Maarten ook de moeizaam geworden relatie met muziekondernemer en -uitgever Willem van Kooten aan de orde. Hij draaide daarbij nogal om de feiten heen, misschien uit gebrek aan kennis maar ook, zoals hij me per e-mail liet weten, omdat de zaak ‘gevoelig’ lag/ligt.
Niet voor niets heeft Steenmeijer enkele malen bevestigd wat bij historici bekend is: tijdens het leven is het moeilijk om een biografie te schrijven. Je weet meer dan je kunt zeggen en ook anderen houden hun mond. Pas later komen allerlei feiten boven water en komt er meer ‘inzicht’. Biografieën van bijvoorbeeld Elvis Presley, in 1977 overleden, hebben dat aangetoond. Het fenomeen is natuurlijk ook van toepassing als je over de Golden Earring en Willem van Kooten schrijft.
Kortom, het ‘definitieve’ verhaal over de Haagse rockgroep is nog lang niet geschreven.
Maarten Steenmeijer in 2017 over de Earring aan het einde van de jaren tachtig: “Willem van Kooten, bij wiens productiemaatschappij Red Bullet de Earring nog altijd onder contract stond, gaf in 1988 te kennen niet langer te willen investeren in de groep. De Earring had toen nog een schuld van een ton of acht bij hem open staan in verband met de hoge kosten van de Amerikaanse tournees, de plaatopnames, de vodeoclips en ook vanwege privé-leningen.
Van Kooten bedacht: de opbrengsten van de Earringliedjes, waarvan de zakenman de exploitatie- en eigendomsrechten had, zouden worden ingehouden totdat het verschuldigde bedrag was afgelost.
Voor Kooymans en Hay was dit minder rampzalig dan voor Gerritsen en Zuiderwijk, want de twee liedjesschrijvers zouden dan nog wel de copyrights van de Earringliedjes blijven beuren. Deze rechten waren niet in handen van Van Kooten, maar waren ondergebracht bij auteursrechtenorganisatie Buma-Stemra”.
kantoor Buma Stemra 2016
Uitspraak in hoger beroep (2015)
Zo simpel was het blijkbaar niet. Over de rechten – en dus ook de inkomsten – van de songs van de Golden Earring werd jaar na jaar geprocedeerd. Op 3 april 2015 deed Edgar Kruize verslag:
“Het hoger beroep in de zaak tussen [muziekuitgeverij] Nanada en Golden Earring heeft tweeledig resultaat opgeleverd. Nadat Golden Earring in 2013 in het gelijk werd gesteld, heeft het hof de uitspraak dat Nanada onvoldoende inspanning heeft gedaan om hun werk ten gelde te maken, deze week vernietigd. Desalniettemin staat de band in zijn recht om het contract op te zeggen.
De zaak tussen Golden Earring en uitgever Nanada/Willem van Kooten loopt al jaren. In 2010 stelde de band, waarvan de banden met de muziekuitgeverij teruggaan tot 1971, dat Nanada in gebreke is gebleven met betrekking tot de promotie, exploitatie en administratie van hun werk in de periode 2005-2010.
Middels een in augustus 2010 verstuurde brief aan de uitgever werden hun publishingovereenkomsten buitengerechtelijk ontbonden. Een opvallende stap, daar doorgaans eerst een ingebrekestelling wordt verstuurd waarna de uitgever de mogelijkheid krijgt om alsnog aan de verplichtingen te voldoen.
In augustus 2011 verstuurde Golden Earring een tweede brief, waarin aan Nanada werd medegedeeld dat het contract vanwege een vertrouwensbreuk werd opgezegd.
Nanada begon een procedure om vast te laten stellen of het buitengerechtelijk ontbinden al dan niet geldig is. In mei 2012 bepaalde de rechtbank van Amsterdam dat Golden Earring de overeenkomsten met de muziekuitgeverij zonder ingebrekestelling mochten ontbinden, maar dat Nanada wel mocht bewijzen dat men zich wel degelijk had ingespannen voor het bij hen ondergebrachte oeuvre. In september 2013 bepaalde de rechter dat de uitgever ondanks enkele aantoonbare inspanningen toch in gebreke is geweest. Nanada ging in november 2013 in hoger beroep.
In dit hoger beroep is deze week het vonnis van 4 september 2013 vernietigd, en wordt gesteld dat de buitengerechtelijke ontbinding bij de brief van 25 augustus 2010 geen effect heeft gesorteerd, en dat Nanada in de periode waar de zaak over ging zich wel degelijk genoeg heeft ingezet om de rechten van het werk te exploiteren. Wel heeft het hof bepaald dat het contract opgezegd mag worden, wat voor het eerst is dat een uitgeefcontract op deze gronden wordt verbroken in Nederland. Nanada overweegt om op dit punt in cassatie [! HK] te gaan”.
***
Het laatste woord over de songs van niet alleen de Earring, maar ook die van andere Nederlandse popmuzikanten is nog lang niet gesproken. Met dit verschijnsel zullen toekomstige popbiografen rekening moeten houden. De inkomsten uit songs (en merchandising) perken immers, mijns inziens, de creatieve mogelijkheden van popmuzikanten af.
Intussen ben ik verheugd met de komst van al die mooie boeken over de geschiedenis van de popmuziek, die steeds meer inzicht geven over de muziek en wat zich achter de schermen afspeelt. Daar hoor Golden Earring in 50 Songs zeker ook bij.
Harry Knipschild
2 augustus 2017
* 13 november 2023. Cees van Rutten liet me weten dat Tom Egbers niet op het symposium aanwezig was. Hij had zich in de datum vergist.
Clips
Literatuur
Maarten Steenmeijer, Acht dagen in de week. Brieven aan pophelden, Amsterdam 2000
Maarten Steenmeijer, Golden Earring. Rock die niet roest, Amsterdam 2004
Edgar Kruize, ‘Hof: Golden Earring mag contract Nanada opzeggen’, Entertainment Business, 3 april 2015
Sander Donkers, Hay, Amsterdam 2016
Maarten Steenmeijer, Golden Earring in 50 Songs. Biografie van een band, uitgeverij Nieuw Amsterdam, 2017
- Raadplegingen: 17381