1 Proloog: Onze Lieve Vrouw Hemelvaart in een Chinees missiedorp, 15 augustus 1899
Hubert Kallen in China, 1897-1902
Een Limburgse missionaris doet verslag van zijn belevenissen
Hoofdstuk 1. Proloog
Onze Lieve Vrouw Hemelvaart in een Chinees missiedorp, 15 augustus 1899
“O! dacht ik bij dat verrukkend schouwspel, hoe aangenaam moet het aan Maria zijn, op de schone dag harer Hemelvaart, zulke hartelijke, innige huldebetoning te ontvangen van die goede, eenvoudige mensen, nog maar pas door het doopsel hare kinderen geworden!”
Hubert Kallen, 1 september 1899
***
Hubert Kallen, op 31 maart 1871 geboren in Roermond, reisde anno 1897 vanuit Scheut bij Brussel naar het missiegebied dat de naam Oost-Mongolië gekregen had. Het lag boven de grote Chinese muur ten noordoosten van Peking.
Op 1 september 1899 schreef Kallen, 28 jaar, een verslag van zijn activiteiten als missionaris naar de redactie van het tijdschrift Missiën in China en Congo, dat werd uitgegeven door de congregatie van het Onbevlekte Hart van Maria. Het missiegenootschap, dat vanaf 1865 in China actief was, werd meestal kortweg met ‘Scheut’ betiteld.
De pater begon zijn relaas met: “O! wat vliegt de tijd toch snel voorbij! Twee volle jaren zijn reeds verlopen sedert ik mijn bloedverwanten, vrienden en kennissen een laatste maal de hand drukte. Nog klinkt, dunkt mij, het jongste vaarwel van al die dierbaren in mijn oren”.
De achterblijvers wilden maar al te graag horen hoe het hem zou vergaan helemaal aan het andere einde van de wereld. “Vriend”, werd mij gezegd, “vergeet toch later niet ons van tijd tot tijd eens te schrijven. Laat ons weten hoe het er ginder, bij die aardige geelhuiden, zo al uitziet, en welke uw bezigheden zijn in die woeste bergstreken van Mongolië!”
Het werd tijd om eindelijk eens uitgebreid van zich te laten horen. “Welnu, opdat men mij niet te erg van nalatigheden kan beschuldigen, zal ik trachten, zo goed ik kan, enige blaadjes vol te kribbelen”.
Kapelaan in de Zwarte Bergen
Na aankomst in het Verre Oosten had Kallen zich ijverig beziggehouden met het aanleren van de Chinese taal. Onder de hoede van ervaren paters had hij zich bovendien op de hoogte kunnen stellen van de praktijk van het missiewerk. Vervolgens werd hij als kapelaan neergezet in het missiedorp Shanhou. Dat lag midden in een berglandschap, de ‘Zwarte Bergen’.
Het was zaak de nog ongelovigen, ‘heidenen’, te winnen voor het ware geloof, het katholicisme. Het heidense ‘bijgeloof’ moest uitgeroeid worden. Eén van de manieren om dat te doen was het invoeren van katholieke feestdagen. ‘Onze Lieve Vrouw ten hemelopneming’, in de volksmond bekend als ‘Maria Hemelvaart’ was zo’n feestdag. Maria, moeder van Jezus Christus, zou na haar dood onmiddellijk door God in de hemel opgenomen zijn. In 1950 liet paus Pius XII het nog eens in een dogma vastleggen.
In het katholieke deel van Nederland en België was 15 augustus nog niet zo lang geleden een echte feestdag. Alle vrouwen en meisjes met de naam ‘Maria’ (dat waren er heel wat) vierden dan hun naamdag. Voor velen was die een stuk belangrijker dan de gewone verjaardag. Op die dag werd niet gewerkt. In plaats daarvan waren er Maria-processies. Zo moest het ook in China gaan.
Als het aan de missionarissen lag zouden de Chinese feestdagen zo snel mogelijk door die van de Europese katholieken vervangen worden. Alleen met het Chinese nieuwjaar hadden ze voorlopig weinig moeite.
In de omgeving van Shanhou hadden de missionarissen van Scheut een nieuw missiedorp weten te stichten. Honderden bergbewoners hadden zich er recentelijk katholiek verklaard. Ze woonden samen in een dorpje dat om die reden ‘christenheid’ genoemd werd. De missionarissen gebruikten het woord christenen voor katholieken. Niet-katholieken duidden ze aan met ketters of gewoon protestanten.
Op weg naar ‘De kuil van de Zwarte Bergen’
De paters hadden snel een kerkje laten bouwen in het gebied ‘De kuil der Zwarte Bergen’ (Ho chan-k’o-eul). De inwijding van dat heilig gebouw was een mooie gelegenheid om er Maria Hemelvaart als nieuwe feestdag in te voeren. Hubert Kallen werd erheen gestuurd om de nieuwe bekeerlingen voor te gaan in het grote gebeuren.
“Ik heb een tiendaags uitstapje gedaan naar ‘De kuil der Zwarte Bergen’, waar ik het feest van Onze Lieve Vrouw Hemelvaart met die brave nieuwbekeerden ben gaan vieren”, schreef hij na terugkomst in Shanhou.
“Zondag 13 augustus vertrok ik, vergezeld van twee dienaren. Om in die christenheid te komen is het tien uur rijden. Na enkele kilometers kwamen we bij hoge bergen, wild en woest opeengestapeld. Zo’n zonderlinge plaats had ik vroeger nog nooit gezien. De naam ‘Zwarte Bergen’ voor de streek is helemaal terecht. Er zit daar een buitengewoon grote schat aan steenkolen verborgen. De kostelijke brandstof vindt men op veel plaatsen zelfs aan de oppervlakte. Vroeger werd er in deze gewesten weinig of geen gebruik van gemaakt. Maar sedert enige jaren zijn verscheidene slimme gasten uit het zuiden van het Chinese rijk [in Mongolië] gekomen. Ze zijn begonnen met de tot dan toe onbekende of verwaarloosde rijkdommen op te delven”.
Met Pinksteren had Kallen de tocht voor de eerste keer gemaakt. Daarom kon hij nu schrijven: “Vanaf de eerste steenkolenmijn wordt de weg uiterst moeilijk. Gestadig draait hij om reusachtige rotsen heen of kronkelt door valleien. Men zou zich daar waarlijk in een overgrote doolhof wanen. Mijn reisgenoten, die hier voor de eerste keer kwamen, vroegen mij steeds: ‘Vader, als wij die berg daar over zijn, als wij die rotsen achter de rug hebben, zijn wij dan nog niet aangekomen?’
Wel twintig maal moest ik hen antwoorden: ‘Geduld vrienden. Toen ik hier voor de eerste keer voorbijkwam heb ik mijn gids dezelfde vragen gesteld. Als jullie scheel zult zijn van de honger en geeuwen van vermoeidheid, dan zullen wij niet ver meer van De kuil der Zwarte Bergen verwijderd zijn!’
Dat antwoord was niet zeer geschikt om hen aan te moedigen. Te meer daar wij, op de koop toe, nog een flinke regenvlaag op ons lijf kregen. Maar door de gloeiende stralen van de zon waren onze kleren een uur later weer volkomen opgedroogd.
Eindelijk kregen we in de verte nog hogere pikzwarte bergtoppen in het oog. ‘Moed vrienden’, riep ik uit, ‘ginder, achter die zonderlinge torens, is het einde van onze tocht. Vooruit!’
Onze afgematte rijdieren kregen nog een flinke slag van de zweep. Opnieuw draafden zij voort over het hobbelig en steenachtig pad dat langs een zacht glooiende heuvel voortkronkelde. Toen wij tenslotte het log gevaarte aan onze rechterhand hadden laten liggen, zagen wij de kleine residentie [missiepost] in de verte opduiken”.
Tevreden keek de missionaris neer op het missiedorp dat ‘De grote vallei van dennenhout’ (Ta soeng-moe keoe) heette. “De parochie [christenheid] ligt in een dal dat gedeeltelijk achter die wild opeengestapelde rotsen verborgen is. De ligging van het dorpje is waarlijk schilderachtig. Het huis van de missionaris staat aan de voet van de zuidelijke helling van een berg. De top is als het ware verschanst met spits oprijzende rotsblokken. Aan de oost- en zuidkant heeft men een prachtig uitzicht op vlak land en heuvels, liefelijk getooid met aangenaam afwisselende goudgele gierst-akkers. Wiegelende sorghumvelden, met allerlei wilde kruiden en grassoorten, hullen slanke bomen en weelderige struikgewassen”.
De Europeaan leek wel in een utopisch gebied beland te zijn. Een Chinees die hier woonde onder de supervisie van de katholieke Kerk had volop voedsel ter beschikking. Waarschijnlijk was er tevens volop werk in de steenkolenmijnen.
Kallen was niet voor niets helemaal uit de Lage Landen naar deze plek toe gereisd. “Dit alles verlustigt het oog en verkwikt het hart van de arme missionaris, die, zoals ik, gedurende twee jaar bijna niets anders gezien heeft dan kale, steenachtige valleien, met naakte rotsen en bergen omzoomd”. De grote vallei van dennenhout herinnerde hem aan de ‘overschone landschappen van het lieve land waar Maas en Schelde stromen’.
Tevreden stelde hij: “Geen wonder dus dat men zich meteen thuis voelt in dat schilderachtig oord, waar bovendien kinderen van de Heilige Kerk wonen. Hun hart klopt vol liefde voor hun Schepper, vol eerbied en genegenheid voor hun priesters”.
De nieuwe bekeerlingen verwelkomen de missionaris
Hubert Kallen viel een ideale ontvangst ten deel. “Zodra wij het dorp binnen reden, kwamen de geloofsleraren [plaatselijke helpers] ons tegemoet gelopen om de missionaris welkom te heten. Alle christenen die in de parochie wonen wilden ons nog dezelfde avond hun eerbied komen betuigen.
De volgende dag [14 augustus 1899] kwamen de gelovigen van buiten naar de residentie om mij te groeten. Hun woningen liggen in de bergen. Nogal wat mensen waren uren onderweg geweest. De hele middag bracht ik door met de biecht te horen van die goede en eenvoudige bergbewoners. Enkelen, die nog verder weg woonden, hadden niet bijtijds kunnen komen. De volgende morgen, op de dag van het plechtige feest [Maria Hemelvaart] stonden ze voor de kerkdeur op me te wachten om nog vóór de Heilige Mis hun biecht uit te kunnen spreken.
Terwijl de eerste stralen van de opkomende zon de hoogste toppen van al de omliggende bergen met een gouden gloed van licht omhulden kwamen onze vurige christenen in hun beste kleren uit alle ravijnen en bergpassen naar de kerk afgedaald.
Naar de kerk! Het is een gewoon Chinees huis dat de functie van bidplaats vervult. Het is nog maar onlangs gebouwd en netjes gewit. Een tafel met daarop twee kandelaars van tin doet dienst als altaar. Het is armoedig en eenvoudig maar fatsoenlijk. De missionaris, vooral in de christenheden met nieuwe bekeerlingen, vindt het heel gewoon zich met het allernoodzakelijkste tevreden te stellen. Hij weet immers – en dat is zijn grote troost – dat Onze Lieve Heer niet let op uitwendige pracht en kostbare sieraden, maar alleen op wat er omgaat in de harten van de gelovigen”.
Feest van Maria Hemelvaart in het missiedorp tussen de Zwarte Bergen
Voor zijn achterban in België en Nederland gaf Hubert Kallen een gedetailleerd verslag van hetgeen zich in de grote vallei van dennenhout vroeg in de morgen afspeelde, en met name hoe hij zich daarbij voelde.
“Nadat de christenen gezamenlijk het morgengebed gedaan en een gedeelte van de catechismus opgezegd hadden, begon het heilig misoffer.
O, welke zoete aandoening vervult op zulk plechtig moment het hart van de missionaris als al die vurige nieuwbekeerden, die onlangs nog in de duisternis van het heidendom gedompeld lagen, met eenparige stemmen en jubelende geestdrift de ware God zingend loven! Al die mannen, onlangs ontrukt aan de walgelijke afgrond van het verderf. Die vrouwen, kort te voren nog ellendige slavinnen, die men als redeloze dieren kocht en verkocht. Thans zijn het vrije huismoeders en vrome dienaressen van Maria geworden. Die kinderen, met een maagdelijke blos getooid. Hoe treffend is het ze allemaal samen hun Heer en Schepper te horen danken en aanbidden!
Kijk eens met welke vrome ingetogenheid zij tot de heilige Tafel naderen om er hun reine ziel te voeden met het ‘brood der sterken’, dat hen kracht en moed zal geven om de verleidende aanlokkingen van een diep bedorven heidense omgeving te weerstaan! Zie hoe zij na de communie, als het ware in aanbidding opgetogen, hun hart in vurige dankgebeden uitstorten met de handen nederig op de borst gevouwen en de blik ten hemel gewend!”
Pater Kallen wendde de blik eveneens ten hemel. “O! Dacht ik bij dat verrukkend schouwspel. Hoe aangenaam moet het aan Maria zijn, op deze mooie dag van haar Hemelvaart zulke hartelijke, innige huldebetoging te ontvangen van die goede, eenvoudige mensen, die door het doopsel nog maar pas haar kinderen geworden zijn!
Daar schoot mij eensklaps een gedachte te binnen. Ik moest het vertrouwen en de liefde van die arme kinderen voor hun hemelse Moeder nog meer zien op te wekken. Ik wendde me daarom naar de nog steeds neergeknielde christenen en zei: ‘De Heilige Maagd moet zeker tevreden zijn met de eer die u haar vandaag betoont. Maar ik zou uw godsvrucht en tedere liefde voor die goede moeder nog meer en meer willen zien aangroeien. Uw kerkje, onlangs gebouwd, heeft nog geen patroonheilige. Vandaag wil ik de hele parochie toewijden aan Maria.
Maria, de ‘koningin van de hemel’, zal voortaan uw beschermster zijn. Ieder jaar, op deze blijde dag van Onze Lieve Vrouw Hemelvaart, zult u uw hemelse patrones op een bijzondere manier vereren. Op die dag ook zal de priester u telkens de pauselijke zegen [uit Rome] komen geven!”
Eerbetoon van de Chinezen aan de missionaris
Het feest van Maria Hemelvaart was nog lang niet afgelopen. Kallen: “Na de Mis verzochten de inwoners van het dorp de christenen die van ver gekomen waren bij hen te komen ontbijten.
Rond tien uur in de ochtend werd er opnieuw op de koperen schijf [Chinese gong] geslagen. Al die pas bekeerde Chinezen werden opgeroepen om gezamenlijk een zalig feest te wensen aan de priester”.
Het ging er op z’n Chinees aan toe, met veel lawaai en het afschieten van kanonnen. “Enige jongelingen begonnen aanstonds drie kleine kanonnen, met buskruit volgepropt, voor de deur van mijn kamer af te schieten. Andere lieten een heleboel vuurwerk knallen. Het was voor mij daar een geknal en geknetter dat horen en zien er bij verging”.
Al dat lawaai maakte duidelijk dat het tijd was om eerbied aan de Europese pater te betonen. “De plechtigheid was begonnen. Terwijl de laatste christenen nog haastig hun beste lange kleed aantrokken, kwamen de eerste mannen reeds twee aan twee de kamer binnen, waar de priester statig in een leunstoel gezeten was. Langzaam en plechtig bogen zij de knieën, terwijl ze de handen in de lange mouwen van hun kleed verborgen hielden en de armen stijf tegen het lichaam lieten afhangen. Zo maakten zij samen en op maat drie diepe buigingen – met het hoofd tegen de grond. Dan stonden zij deftig op en groetten nogmaals drie keer. Telkens verhieven ze de gebalde vuisten tot aan het voorhoofd en lieten ze langzaam tot aan de lendenen zakken. Daarna trad het eerste paar stilzwijgend achteruit om plaats te maken voor het volgende”.
Kallen besefte dat het zo hoorde bij de Chinezen. “Dat is de grote, de plechtige eerbetuiging van de christenen aan hun priester. Om die goede mensen niet droevig te stemmen moet deze zich al die tijd even ernstig houden, in weerwil van menige, verkeerde beweging en vele vieze, scheve gebaren, die onze ongeoefende bergbewoners soms onwetend maken. Ook moet hij steeds maar herhalen: ‘Goed, het is genoeg, staat op, een groet is voldoende, staat toch op, enzovoort’. Hij weet dat het vergeefs is zich ertegen te verzetten”.
De missionaris had sinds zijn aankomst in China al geleerd: “In het begin vindt de Europeaan al die overdreven plichtplegingen vreemd en dwaas. Het staat hem tegen zijn christenen in die al te nederige houding te zien. Maar langzamerhand went hij eraan. Als hij, na een tijdje, een Chinees voor de priester ziet knielen, houdt hij dat voor een blijk van eerbied – juist alsof iemand in België zijn hoed afneemt om zijn pastoor te groeten”.
Na al die mannen, die in groepjes van twee de kowtow (grote kniebuiging) voor hem deden, had de pater er naar eigen zeggen wel genoeg van. Maar hij had nog meer te verduren. Kallen zette de zaken nu naar zijn hand.
“In de school van de vrouwen was de plechtigheid van de kniebuiging spoediger afgelopen. Aangezien ik volstrekt geen lust gevoelde om daar statig en stokstijf in mijn zetel te zitten schilderen, totdat al die goede schepsels, met hun kleine, verminkte [Chinese] voetjes twee aan twee zouden voorbij gespikkeld zijn, riep ik: ‘Allen tegelijk geknield en daarmee uit!’ Toen vielen zij gezamenlijk op de knieën. De oude schoolmeesteres vroeg de zegen en het spel was uit”. Blijkbaar vond Kallen de vrouwen niet zo belangrijk als de mannen.
Einde van de plechtigheden
Langzamerhand kwam er een einde aan de officiële plechtigheden op Maria Hemelvaart, 15 augustus 1899. “Men begaf zich naar de kapel, om de kruisweg te doen. Dat geschiedt [in de Chinese missie] als volgt: Bij iedere statie leest een [Chinese] geloofsleraar een kleine overweging voor. Een andere zingt een gebed met als thema het mysterie dat overwogen is. De aanwezigen bidden tenslotte samen het Onze Vader en Wees Gegroet”.
Onder normale omstandigheden zou pater Kallen ook nog voorgaan in het Lof. Maar dat lukte deze keer nog niet. Gelukkig was er een alternatief voor de bekeerlingen. “Aangezien het Allerheiligste in die kleine bidplaatsen niet bewaard wordt kan er nauwelijks sprake zijn van het Lof te doen. Men moest zich tevreden stellen met samen de hele rozenkrans te bidden, dat wil zeggen, de drie rozenhoedjes”. In totaal baden de gelovigen nog eens vijf keer het Onze Vader en 150 keer het Wees Gegroet.
Het was mooi geweest vond de missionaris. “Toen het afgelopen was trokken al die goede mensen, opgebeurd en versterkt, vol moed en met de vreugde in hun hart, naar huis terug”.
In het verslag van Maria Hemelvaart deed Hubert Kallen het voorkomen alsof zijn werk in de missie van een leien dakje ging. De mensen in de Zwarte Bergen zouden niets liever dan een vroom katholiek leven willen leiden. De missionaris, uit Europa overgekomen, stond in het midden van de belangstelling. Samen met lokale helpers, die hij geloofsleraren of catechisten noemde, was hij goed bezig, leek het, om steeds grotere delen van de plaatselijke bevolking onder de controle van het katholieke geloof te brengen.
Een mooi verhaal. Hoe het er in werkelijkheid aan toeging zal in de komende hoofdstukken duidelijk worden.
Harry Knipschild
6 januari 2014, 2 november 2014
Literatuur:
‘Brief van E. P. Kallen. De nieuwe christenheid der Zwarte Bergen’, Missiën in China en Congo, 134, maart 1900, 408
Het volgende hoofdstuk, met twee kaarten van China, vind je hier.
- Raadplegingen: 19922