46 - Jos van der Gun, op droomreis door Amerika (1972)
Jos van der Gun is op 1 juli 1947 in Utrecht geboren. Hij was het nakomertje in een gezin van zeven kinderen. Een van zijn neefjes had singles van Peter en zijn Rockets gekocht, ‘Kom van dat dak af’ en ‘Marijke’. Een buurjongen was in het bezit van ‘A Fool such as I’ (Elvis Presley).
Op jeugdige leeftijd, vertelde Jos op 17 september 2010 tijdens zijn bezoek aan Oegstgeest, luisterde hij naar de Engelse uitzendingen van radio Luxemburg. ‘Teen Scene’ van de Hunters was behalve een van zijn ‘all time favorite instrumentals’ tevens een herkenningsmelodie van het station. Jos werd muzikaal gevormd door programma’s als ‘Tijd voor Teenagers’ en ‘Tussen 10+ en 20-’, maar hij wilde ook wel eens ‘wat anders horen dan wat ze je op de Nederlandse radio voorschotelden’.
Jos werd een liefhebber van instrumentale popmuziek. De Shadows, Ventures, Violents (uit Zweden), Torero’s en Jets uit Utrecht en de instrumentale indorock van de Black Dynamites en (later) de Tielman Brothers. In ‘De Kampioen’ ging hij wel eens kijken en luisteren naar de Driftin’ Five, een favoriete groep in die tijd. Een pick-up had Jos niet, wel een Philips-bandrecorder.
Tijdens de uitzendingen van ‘Vliegende Schijven’ (met Roel Balten) zat hij met de recorder paraat in de hoop dat er wat anders gedraaid werd dan Doris Day of Frankie Laine. Moeilijker was het als Guy Mortier bij de BRT op zaterdagmiddag uitzond. Tijdens dat programma zaten ze thuis aan de warme maaltijd. Mortier draaide prachtige muziek. Jos is nooit vergeten dat hij op een zaterdag voor het eerst ‘Blue Monday’ van Fats Domino hoorde. Dat was zijn kennismaking met zwarte muziek.
Belangstelling voor rhythm & blues
De jongeman uit Utrecht ging zich gaandeweg meer voor rhythm & blues interesseren. Plaatjes kocht hij niet. Toch liep Jos regelmatig de twee winkels van Max van Praag binnen. Een op de Steenweg, de ander op de Amsterdamse Straatweg. Niet om te kopen maar om op de hoogte blijven van wat er aan nieuwe muziek te verwachten was. In een van de platenzaken hoorde hij van het bestaan van het blad ‘Rhythm and Blues’, dat door de fanclub van Fats Domino in Hoorn maandelijks werd uitgegeven.
Jos gaf zich op als abonnee, en zo kwam hij in contact met stadgenoot Hans Jansen. Regelmatig ging hij met zijn recorder bij de familie op bezoek. Vader Jansen was ‘coupeur’ bij een bedrijf in Amsterdam, moeder zorgde voor koffie met melk en Hans had in zijn kamer een steeds groeiende en interessante collectie grammofoonplaten met de beste rock en R&B-muziek. De belangstelling groeide.
Vrijwel elke week trok Jos naar de markt op het Paardenveld voor het politiebureau. Daar stond handelaar Drieman met kraampjes vol tweedehands-singles. Je kon er goedkoop Amerikaanse 45-toeren platen kopen die voor diskjockeys bestemd waren geweest. Jos zocht de muziek uit en ging er mee naar Hans. Daar nam hij ze op zijn bandrecorder op.
In 1963 slaagde Jos voor de Mulo. Hij was vooral goed in vreemde talen. Op zijn eindexamen haalde Van der Gun een 9 voor Engels en een 9 voor Duits. Zijn ideaal: studeren op de school voor journalistiek. Hoe zou zijn toekomst eruit gezien hebben als hij dat had kunnen doen? “Dat dacht ik niet”, hoorde hij echter toen hij zijn verlangen kenbaar maakte. “Er moet poen binnenkomen”. Jos moest werken, geld verdienen. Dankzij een oom had hij al op 2 juli 1963 een baan bij Lauteslager, een bedrijf in internationale meubelagenturen en invoer/verkoop van Perzische tapijten. Vanaf 1969 werkte Jos bij Stöpler (medische instrumenten en apparaten, onderdeel van Internatio Müller), vanaf 1974 enkele jaren bij Interlink op de Keizersgracht in Amsterdam.
Een deel van het verdiende geld kreeg een muzikale bestemming. Pick-up en platen namen de plaats van de bandrecorder in. Bovendien abonneerde Jos zich op steeds meer bladen die informatie gaven over muziek die we tegenwoordig ‘Americana’ noemen: rhythm & blues, blues, cajun, falsetto (‘Del Shannon, Lou Christie’), country & western, rock-a-billy, oude rock & roll, enzovoort. Bladen als Blues Unlimited (van Neil Slaven), R&B Monthly (Richard Vernon) en het gestencilde Penniman News (Mr. & Mrs. Day, van de Little Richard fanclub).
Het waren de dagen van de opkomst van de beatmuziek. Niet alles vond hij even goed. Zijn belangstelling ging vooral uit naar meer melodieuze groepen als Searchers, Hollies, maar ook ‘steviger’ formaties als de Rolling Stones, Them, Dave Clark Five en niet te vergeten: de Animals. Die laatste groep speelde nummers van John Lee Hooker en Jimmy Reed, platen van het VeeJay label.
Luisteren naar beatgroepen voerde Jos stapje voor stapje naar de ‘roots’ van de popmuziek. Steeds meer platen kocht hij. Concerto in Amsterdam vond hij een fantastische zaak. Medewerkers van de omroep waren belangrijke leveranciers. “Herman Stok zag ik de platen verkopen die hij als radioman van de platenmaatschappijen ontvangen had”. Tijdens zijn werkzaamheden op de Keizersgracht bezocht Jos Concerto letterlijk elke dag. Zijn favoriete bak in de winkel van vader en zoon Moolenaar: “Drie singles voor een gulden”.
Het liefste zou Jos zijn gaan werken in de popmuziek. Maar het lukte hem niet er een baan in te bemachtigen. “Ik heb van alles geprobeerd. Ik wist er een heleboel van”. Wel slaagde Van der Gun erin over muziek te mogen schrijven. In eerste instantie gebeurde dat in het personeelsblad van Internatio Müller. Hij volgde Stan Govaard op in de rock & roll-rubriek van het blad Aloha. Zo kon Jos zich in zekere zin uitleven buiten zijn gewone werkzaamheden. “De kopij voor Aloha”, vertelde hij, “gooide ik zelf in de brievenbus in de Alexander Boersstraat in Amsterdam. Het liefste wilde de redactie dat ik bij allerlei vergaderingen aanwezig was. Daar had ik geen zin in”. Van der Gun schreef tevens voor specialistische collectors magazines als ‘Het Platenblad’ en ‘Fabulous Sounds of the Sixties’.
Naar Amerika
Geleidelijk aan rees bij Jos het idee om een keer naar het land te reizen waar al die goeie muziek vandaan kwam. Hij was bevriend geraakt met Jan van Huyzen uit Amersfoort. Jan en Jos (24 jaar) besloten de reis met z’n tweeën te maken in juni 1972. Vier weken lang. Hij spaarde vrije dagen op en bezuinigde op zijn uitgaven.
Op alle mogelijk manieren probeerden ze zo weinig mogelijk kosten te maken. Ze zouden met de trein naar Luxemburg gaan, met het vliegtuig eerst naar IJsland, in Reykjavik een tussenstop en dan door naar New York. Goedkoper vliegen dan met Iceland Airways was niet mogelijk. In Amerika zelf zouden ze een ticket kopen om vier weken met een Greyhound-bus rond te trekken. En dan weer terug over hetzelfde traject. Het enige wat ze vooruit boekten was een hotelkamer voor de eerste en de laatste nacht. Per brief namen ze contact op met het bedrijf SSI van platenbaas Shelby Singleton in Nashville, Tennessee.
Elvis Presley voor het eerst in New York
Entreebewijs, Jos van der Gun, 10 juni 1972
De reis naar New York liep voorspoedig. Per taxi lieten Jan en Jos zich naar het hotel op Manhattan brengen. De chauffeur hield zich niet aan de verkeersregels en werd bij het hotel met een flinke boete opgezadeld. Tot verbijstering van de Nederlanders liet hij zijn klanten een deel van de ‘rekening’ ophoesten. Hun verdriet werd enigszins goed gemaakt toen ze ontdekten dat er de volgende dag een uniek concert in New York plaatsvond. Niemand minder dan Elvis Presley stond aangekondigd voor een optreden in Madison Square Garden. Zo’n kans wilden ze niet laten lopen.
De entreekaartjes voor 10 juni lagen tussen de vijf en de tien dollar. “Het was de allereerste keer dat Elvis in New York optrad. De concerten waren helemaal uitverkocht. Jan en ik besloten er gewoon heen te gaan. Bij aankomst merkten we dat er mannen rondliepen die wat te verkopen hadden. We liepen op zo iemand af. Hij haalde twee kaartjes te voorschijn en vroeg er honderden dollars voor. Geven we dat geld ervoor uit vroegen we ons aanvankelijk af. Door hardnekkig en moeizaam te onderhandelen slaagden we erin met z’n tweeën voor 200 dollar binnen te komen. En toen hadden we nog de slechtste plaatsen, hoog in de nok, ver van het podium.
Van het voorprogramma kan ik me niets meer herinneren. Maar na langdurig tromgeroffel kwam Elvis in zijn witte pak het toneel op en zette ‘See See Rider’ in. Eigenlijk hoefde Presley niet meer zo voor mij. Na 1968 maakte hij geen interessante muziek meer, zoals eerder. Het was natuurlijk wel een belevenis alles te kunnen meemaken. Tijdens de show probeerden we een steeds betere plek te vinden. Dat lukte. Op het einde waren we niet meer dan ongeveer twintig meter afstand van hem verwijderd. Het beste zijn me de medleys met oude rock & roll-hits bijgebleven, zoals ‘That’s all right mama’. Elvis werd, als ik het goed heb, begeleid door muzikanten als Glenn D. Hardin en James Burton. En vokaal door de Sweet Inspirations. Hij zong ook religieus repertoire.
Het was een en al hysterie, schreeuwende vrouwen, dat is me goed bijgebleven. Regelmatig veegde Elvis met een doek zijn gezicht af. Vervolgens gooide hij die in het publiek. Als hyena’s vlogen de fans erop af. Alles bij elkaar had ik het niet willen missen. Wie had gedacht dat we de dag na aankomst een concert van Elvis Presley zouden meemaken? Bovendien werd het concert door RCA op tape gezet en uitgebracht onder de titel ‘Elvis as Recorded at Madison Square Garden’. Toen ik het album later kocht besefte ik dat ik bij de geboorte aanwezig geweest was”.
Nashville
Jan en Jos hadden na aankomst meteen al een heleboel geld moeten uitgeven. Vervolgens stapten ze in de Greyhound. De belangrijkste reden om naar Amerika te gaan was overigens niet het bezoeken van concerten, maar het kopen van platen. Overal waar ze zich bevonden gingen ze op zoek naar winkels met nieuwe en/of oude platen. Als ze voldoende aangeschaft hadden stuurden ze dat op naar Nederland. Alleen de breekbare 78 toeren-schijven hielden ze bij zich. Als je die opstuurde, daar waren ze van overtuigd, zouden ze als gruis aankomen.
Vanuit New York reisden ze naar Atlanta, Georgia. Daar hoopten ze een optreden mee te maken van Piano Red, Dr. Feelgood (William Perryman, 1911-1985). Die had, wisten ze, een eigen club in Underground Atlanta. Het zat niet mee deze keer. Piano Red was op toernee. ’s Nachts sliepen ze in de YMCA, die je altijd in de omgeving van een Greyhound-busstation kon vinden. De ratten liepen er over de vloer, is Jos goed bijgebleven.
De bus bracht hen naar Nashville. Ze boekten een kamer in het Bell-hotel. Vervolgens brachten ze een bezoek aan SSI. Shelby Singleton had kort daarvoor Sun Records gekocht, de platenmaatschappij die Elvis, Carl Perkins, Johnny Cash, Roy Orbison en Jerry Lee Lewis had gecontracteerd. En nog een heleboel andere artiesten.
Paul Martin, de manager, ontving hen allerhartelijkst. Zelfs meer dan dat. Hebben jullie al een hotel, vroeg hij. Toen ze die vraag bevestigend beantwoordden, reageerde Martin met: “Check dan maar weer uit, vijf dagen lang zijn jullie mijn gasten!”
Voor ze het wisten waren Jos en Jan (gratis) ondergebracht in een soort paleis met zwembad voor én achter. Martin bleek niet alleen een liefhebber van muziek te zijn, maar ook van Bloody Mary’s. Hij dronk ze per minuut, hoorde ik.
“Hebben jullie al plannen om de Grand Ole Opry mee te maken”, was de vraag. Paul Martin bracht zijn nieuwe vrienden uit Nederland persoonlijk naar het Ryman Auditorium. Andere bezoekers moesten uren in de rij staan om een kaartje te kopen. Sommigen hadden zelfs de nacht voor het Auditorium doorgebracht. Maar zij hoefden niets te betalen en kregen bovendien de beste plaatsen. Er waren optredens van Dolly Parton, Merle Haggard, Bob Luman, Ernest Ashworth (‘Talk back trembling lips’) en comedienne Minnie Pearl.
Jos wist niet wat hij meemaakte. “In het theater was alles van hout. Het zag er kerkachtig uit, met houten balken. Tussen de optredens door werd veel reclame gemaakt. De mannen die soms van ver gekomen waren hadden meestal een cowboyhoed op”.
Jos en Jan vertrokken niet zonder zich te goed te doen aan de aanschaf van Sun-platen. Het bedrijf had nog een heleboel oude 78-toeren platen in voorraad, met die echte gele labels. Jos kon duidelijk zien dat het originele Sun-persingen waren. Trouwens ook de Ernest Tubb Record Shop werd bezocht.
Van New Orleans naar Chicago
In de bus naar New Orleans kregen ze een lesje in rassendiscriminatie. Onderweg in Alabama stapte een blanke man de overvolle Greyhound binnen. Er was nog één zitplaats vrij, naast een zwarte man. Zonder enige terughoudendheid liet de man weten dat hij niet naast een neger ging zitten. Een andere blanke bood aan dat te doen, zodat de reis voortgezet kon worden.
In New Orleans waren de temperatuur en de vochtigheid extreem hoog. Noodgedwongen brachten ze daarom die dag bij de airconditioning door. Pas ’s avonds waagden ze zich op straat. In Bourbon Street bezochten ze de club van Clarence ‘Frogman’ Henry. De artiest zong oude hits als ‘But I do’ en ‘Ain’t got no home’. Zijn stijl was behoorlijk veranderd. Hij had nu meer een nachtclub-act. Clarence ‘was zeker niet blijven hangen in de Sixties’.
In de hitte van de avond liepen de muziekliefhebbers door Bourbon Street. Aan een van de gelegenheden was een gigantische schommel bevestigd. Een spaarzaam geklede vrouw ‘vloog’ boven de hoofden van de bezoekers heen en weer over straat. In een van de winkels vulden ze o.a. hun collectie Huey ‘Piano’ Smith-platen aan en wisten wat zeldzame Ric/Ron singles te bemachtigen..
Fats Domino en Jos van der Gun, Chicago 1972
Om in de ‘Windy City’ te komen zaten de ondernemende Nederlanders 36 uur lang in de bus. Eerst rustten ze uit op het strand aan het Lake Michigan. In het blad Rockville International schreef Jos een paar maanden later onder meer: “Groot was mijn verbazing toen ik bij aankomst in Chicago in de krant toevallig de advertentie zag, ‘Two nights only. Fats Domino with eight piece band at The Red Garter’ (maandag 26 en dinsdag 27 juni). Besloten werd om met het oog op de nogal pittige toegangsprijs van $10 de dinsdagavond tot Fats-avond te bombarderen en na plaatsen gereserveerd te hebben was het dan nog een paar dagen wachten tot het grote moment.
De band van Fats opende het optreden met drie instrumentals, nummers waarbij natuurlijk eventjes lekker ingespeeld kon worden. De roadmanager van Fats, Ramon Allen, gaf mij de volgende bezetting op: Herb Hardesty – sax/trompet; Walter Kimbell – sax; Roger Lewis – bariton-sax (de ‘clown’ van de band, vooral in ‘I want to walk you home’); Frederick Kimp – tenor-sax; Frederic Shepherd – bas-gitaar; David Douglas – solo-gitaar en Clarence Brown – bas. Ja en toen was het dan eindelijk zover, de maestro himself! Helemaal in het paars gekleed en het eerste wat mij opviel was dat zijn ‘fat man’ figuur inmiddels helemaal verdwenen is. Ook zijn haardracht is veranderd.
Het eerste nummer was natuurlijk ‘Blueberry Hill’ en o mensen, wat klonk dat enorm goed! ‘I’m walking’ volgde in hoog tempo en daarna zeer verrassend een sublieme uitvoering van ‘Stagger Lee’. Verdere hoogtepunten noemen is praktisch onmogelijk want het was allemaal werkelijk van bijzonder grote klasse. Het was wel bijzonder opvallend dat praktisch alle nummers uit zijn gouden Imperial dagen dateerden. Tijdens die avond hoorde ik in twee shows (zo’n 45 nummers) welgeteld vier ABC/Reprise nummers, n.l. ‘Song for Rosemary’, ‘Red Sails in the Sunset’, ‘Lady Madonna’ en ‘(Man that’s all) Another mule is kicking in my stall’, maar ook die nummers waren gewoon stukken beter dan op de plaat.
Fats zelf was intussen zichtbaar enthousiast geworden door het enorm meelevende publiek en gaf zich werkelijk voor de volle 100%. Z’n pianospel is uiteraard nog enorm goed en dat vond wel z’n hoogtepunt in een boogie woogie nummer waarbij de hoge rollers zoals dat heet sterk doorkwamen. Verrassende nummers uit zijn Imperial-tijd vond ik persoonlijk ‘The girl I love’, ‘Honey Chile’ en b.v. ‘Your cheatin’ heart’. De eerste show werd besloten (uiteraard) met ‘When the saints’/ ‘Deep in the heart of Texas’, waarbij de hele band traditiegetrouw de zaal instapte. Bezoekers van het concert in 1962 te Amsterdam zullen zich de gang van zaken wat dat betreft nog wel herinneren. Fats was tijdens dat mammoetnummer intussen op een ontzettende manier op de piano aan het beuken en dat à la Jerry Lee Lewis: dus weg met het krukje! Hevig transpirerend verdween Fats tenslotte onder groot applaus in de kleedkamer”.
Een gesprek met Domino was geen probleem. Met de vriendelijkheid waar hij om bekend was stond hij de twee jongelui uitvoerig te woord. Het moeilijkste was om het ‘slang’ van de zanger te verstaan. Jos had zich goed voorbereid, hij had heel wat vragen op papier gezet. Scherpe vragen ontweek Domino consequent. Smiley Lewis, of wie dan ook, iedereen was ‘zijn vriend’. Dus echt veel wijzer werd hij niet. Op verzoek van Jan Donkers vroeg Jos of Fats een jingle voor diens programma wilde maken. Dat was geen enkel probleem. “Jan en ik waren fans van Doug Sahm en Bobby Charles, de componist van ‘Walkin’ to New Orleans’”, zo leerden we elkaar kennen. Fats sprak een bandje in voor Jan Donkers. Een paar dagen later trad Domino opnieuw op in Chicago, nu in ‘The Mint Julep House’. De Nederlanders waren opnieuw van de partij.
De finale: Howlin’ Wolf
Poster, door Jos van der Gun meegenomen, met handtekening van Howlin' Wolf
Het hield niet op, wat Jos beleefde. Bij een bushalte ontdekte hij een opslagplaats, twee verdiepingen, vol met 45 toeren-platen. Allemaal bestemd voor de uitverkoop. Een paar dagen lang grasduinden Jan en hij door de stapels schijfjes. Een andere winkel was eigendom van Bob Koester, de chef van het blueslabel Delmark. Die had zelf opnamen met gemaakt met Sleepy John Estes, Junior Wells, Roosevelt Sykes en wie niet al meer. “Zal ik jullie eens de scene van Chicago laten zien”, stelde Koester voor. Daar zeiden ze geen nee tegen. Samen met Bob bezochten ze de ‘South Side’ met tal van bluesclubs. Voor ze naar binnen gingen checkte Koester of het wel veilig voor blanken was. Voor Jos en Jan was het smullen. Ze zagen Hound Dog Taylor, Koko Taylor, Magic Slim en tal van anderen.
Het hoogtepunt echter was het optreden van Howlin’ Wolf (1910-1976). Die was op 10 juni 62 geworden en gaf een paar weken later een verjaardagsconcert in de Blue Flame. Dat begon pas na middernacht. Chester Burnett, zijn echte naam, een beer van een vent, zat zwak van lijf en leden in een schommelstoel met zijn mondharmonica. Eddie Shaw (op sax) en Hubert Sumlin (gitaar) begeleidden hem. “De jarige had een van papier gevouwen feestmuts op. We werden helemaal ondergedompeld in een feestroes. Samen met Bob waren we de enige blanken in de stampvolle tent. Howlin’ Wolf speelde de hele nacht door. Hij bracht al zijn klassieke nummers als ‘Smokestack Lightning’. Toen we buiten kwamen was het al licht in Chicago”.
***
De reis van Chicago naar Utrecht ging met hindernissen gepaard. Op het vliegveld van New York hadden ze de grootste moeite bij de douane om een grote doos met 78 toeren-platen als handbagage mee het vliegtuig in te krijgen. “We hielden de kist gedurende de hele reis naar Luxemburg tussen ons in”. In Brussel-Noord moesten ze van trein verwisselen. Terwijl ze alle spullen overbrachten gingen de deuren van de trein naar het noorden zonder enige aankondiging dicht. Langzaam maar zeker verdwenen de wagons uit het zicht. Daar gingen alle herinneringen aan Amerika! Op het station beloofde een medewerker van de spoorwegen te bellen met zijn collega in Antwerpen. Of dat wat zou opleveren was twijfelachtig. Met een boemeltrein reisden ze naar Antwerpen.
“Die reis, met al die stations, leek langer te duren dan de hele trip door Amerika. In Antwerpen meldden we ons voor alle zekerheid maar bij het bureau voor gevonden voorwerpen. Tot onze eigen verbazing vonden we er al onze spullen terug. Onze opluchting is met geen pen te beschrijven. In Nederland werden we in Culemborg nog bijna uit de trein gezet. Een conducteur vond dat we veel te veel bagage bij ons hadden. We zeiden hem dat we op terugtocht uit de Verenigde Staten waren. We weigerden botweg uit te stappen. Een half uur later stonden we op het station van Utrecht. Met de 78 toeren-platen, foto’s, posters en herinneringen, We waren weer thuis”.
Harry Knipschild
19 september 2010
* John Lee Hooker, Boom Boom
* Howlin' Wolf, Smokestack Lightnin', 1964
* Hound Dog Taylor, Wild about you baby (Little Walter, mondharmonica)
* 65 jaar Grand Ole Opry, 1990
* Howlin' Wolf, Smokestack Lightnin', 1964
* Hound Dog Taylor, Wild about you baby (Little Walter, mondharmonica)
* 65 jaar Grand Ole Opry, 1990
Literatuur
Jos van der Gun, 'Fats Domino 'live' in 1972. Nog steeds ongelofelijk grote klasse', Rockville, oktober 1972
Marga van Praag en Ad van Liempt, Jaap & Max. Het verhaal van de broers Van Praag, Amsterdam 2011
Marga van Praag en Ad van Liempt, Jaap & Max. Het verhaal van de broers Van Praag, Amsterdam 2011
- Raadplegingen: 21957