03 - Ferdinand Hamer (1840-1900), een held in de Chinese missie
In het najaar van 2010 besloot de redactie van het tijdschrift Ex Tempore, verbonden aan de Radboud Universiteit (Nijmegen), een boekje uit te geven met als thema ‘Nijmeegse helden’. In een aantal artikelen werd aandacht geschonken aan ondermeer keizer Karel de Grote, filmer Joris Ivens, burgemeester Ien Dales en ondernemer Dobbelman. Op verzoek van de redactie schreef ik een artikel over bisschop Hamer, een missionaris die in 1900 tijdens de Bokseropstand in China om het leven gebracht werd. Het boekje verscheen begin 2011.
Ferdinand Hamer (1840-1900), een held in de Chinese missie
Ferdinand Hamer werd op 21 augustus 1840 in Nijmegen geboren. Hij was het achtste van de tien kinderen van Henricus Hamer en Aleida van Aernsbergen. Ferdinand groeide op in een katholiek milieu. Na zijn studie op het kleinseminarie van Culemborg en het grootseminarie van Rijsenburg werd hij op 10 augustus 1864 door Mgr. Andreas Schaepman in Utrecht tot priester gewijd.
Andreas Consen, een vooraanstaande Jezuïet, speelde vermoedelijk een essentiële rol in de beslissing van Ferdinand om zich in het najaar van 1864 aan te melden bij de nieuwe Belgische Missie. Als pastoor van de Ignatius-kerk in Nijmegen organiseerde hij in dat jaar de festiviteiten rond de zaligverklaring van de Europese ‘missionaris’ Petrus Canisius (1521-1597). De congregatie van het Onbevlekte Hart van Maria (beter bekend als Scheut, bij Brussel) kreeg van paus Pius IX het gebied ten noorden van de Chinese muur als missiegebied toegewezen. In september 1865 vertrokken de eerste Scheutisten naar China. Het waren drie Belgische priesters van middelbare leeftijd, een Belgische knecht en een vijfentwintigjarige Nijmegenaar: Ferdinand Hamer.
Voormalig kleinsemenarie in Culemborg, 2005
Een uitblinker was de jonge missionaris zeker niet. Tijdens zijn opleiding bleek hij slechts over een matige intelligentie te beschikken. Ferdinand vatte zijn verstandelijke vermogens in 1866 zélf als volgt samen: “Om de woorden van mijn ouden president van het seminarie aan te halen, die zeide altijd, Hamertje is een goed jongentje, maar hij bouwt niet hoog, of vliegt niet hoog”. In Culemborg werd de waardering voor de studenten niet uitgedrukt in rapportcijfers maar in een rangorde per vak.
Het is opvallend dat Ferdinand in het schooljaar 1858-1859 het laagst scoorde in het vak godsdienst (‘christelijke leering’) – daar eindigde hij op de twintigste plaats in een klas van 22 leerlingen. Over een talenknobbel, handig om in verre oorden op te treden, beschikte Hamer niet. Alleen in rekenen was hij goed, zelfs de beste van de klas.
In het begin van zijn missie-activiteiten bleek Ferdinand in sommige opzichten wel een streepje voor te hebben op zijn Belgische medebroeders. Verbist (stichter van de missie), Vranckx en Van Segvelt wilden hun bourgondische leefstijl zo veel mogelijk voortzetten. Ferdinand daarentegen besefte meteen dat aanpassing aan het primitieve leven op het Chinese platteland meer dan noodzakelijk was. De drie Belgen stuurden het jonge kapelaantje er midden in de barre winter op uit om het gebied te verkennen. Zelf hielden ze zich onder meer bezig met het opzetten van een eigen bierbrouwerij. Hamer kreeg al snel in de gaten hoe een missionaris zich moest gedragen om te kunnen functioneren en te overleven. Verbist en Van Segvelt werden na korte tijd ziek en gingen dood.
Hamer als jonge bisschop, schilderij in bezit St. Agatha
Ferdinand, die als jongste missionaris in het noorden van China gearriveerd was, bleek over onverwachte capaciteiten te beschikken. Hij was nuchter van aard, wist de Europese missiegelden goed te besteden en trad op als het nodig was. Dat laatste kwam van pas toen hij in 1878 (op 38-jarige leeftijd) vanuit Rome aangesteld werd als ‘bisschop van Kansoe’, een gebied dat de huidige Chinese provincies Gansu, Qinghai en Xinjiang omvatte. Paus Leo XIII had deze beslissing op een slecht moment genomen. In het missie-territorium had een moslim-opstand gewoed waarbij onvoorstelbaar veel bloed gevloeid had. Bovendien waren de Chinezen er in oorlog met de Russen. Peking had een sterke man gestuurd om met de meest harde hand een eind aan alle onrust te maken. Onderkoning Zuo schrok er niet voor terug grote groepen tegenstanders een kopje kleiner te maken.
De aankomst van een groepje Europese paters in 1879 kwam dan ook verre van gelegen. Toen de Gelderlander merkte dat de Chinezen niet handelden volgens de afspraken die in de door Europa afgedwongen ‘ongelijke verdragen’ (van 1860) waren vastgelegd zocht hij de krijgsheer in zijn hoofdkwartier te Suzhou op. Hamer maakte Zuo duidelijk dat hij niet van plan was te wijken voor welk Chinees geweld dan ook. De bisschop wees de onderkoning erop dat hij met toestemming van Peking naar het gebied gekomen was. Het onderhoud had geen aangenaam karakter.
De aankomst van een groepje Europese paters in 1879 kwam dan ook verre van gelegen. Toen de Gelderlander merkte dat de Chinezen niet handelden volgens de afspraken die in de door Europa afgedwongen ‘ongelijke verdragen’ (van 1860) waren vastgelegd zocht hij de krijgsheer in zijn hoofdkwartier te Suzhou op. Hamer maakte Zuo duidelijk dat hij niet van plan was te wijken voor welk Chinees geweld dan ook. De bisschop wees de onderkoning erop dat hij met toestemming van Peking naar het gebied gekomen was. Het onderhoud had geen aangenaam karakter.
Veel bekeringen wist Hamer voorlopig niet tot stand te brengen. Af en toe ontving hij zelfs brieven vanuit Rome waarin hij werd opgeroepen nieuwe missiegebieden in zijn gigantisch grote bisdom op te zetten. Daar kon echter geen sprake van zijn. Er waren onvoldoende paters beschikbaar om het gebied te bemannen. De Chinese overheid werkte tegen. De Europeanen in Peking gaven onvoldoende steun. Hamer was echter een rots in de branding. Hij stond voor zijn zaak. Voor elke missionaris trad hij op als een vaderfiguur. Iedereen kon bij hem terecht als hij in moeilijkheden verkeerde. Hij ging goed om met de in Europa vergaarde bijdragen voor de Chinese missie. Als er problemen waren deed Hamer er alles aan ze op te lossen.
In een aangrenzend missiegebied van Scheut, de Ordos, ging het er anders toe. Bisschop De Vos was in de schulden geraakt. Bij de aan hem ondergeschikte paters had hij nauwelijks gezag. De missie in de Ordos bestond uit een aantal nogal autonoom opererende missionarissen. Het ontbrak er niet aan conflicten. Na het onverwachte overlijden van De Vos in 1888 was duidelijk wie hem moest opvolgen: Ferdinand Hamer. Want als er één persoon was die met geld kon omgaan en paters onder zijn gezag kon verenigen was hij het wel. Tijdens het vieren van zijn priesterjubileum (1864-1889) las Ferdinand van zijn benoeming in een missieblad. Kort na het feest vertrok Hamer naar Sandaohe in zijn nieuwe bisdom, waar hij een inventarisatie maakte van alle problemen. Vervolgens reisde Mgr. Hamer terug naar Europa vanwege een maagzweer die in China niet behandeld kon worden.
Meer dan een half jaar verbleef Ferdinand in zijn geboortestad. Als missiebisschop werd Hamer van alle kanten in de bloemetjes gezet. Zo mocht hij bijvoorbeeld het Nijmeegse Kolpinghuis in december 1890 inwijden.
Hamer en Van Aertselaar, begin 1891
Het verblijf van Hamer in Europa werd tevens gekenmerkt door een pijnlijk incident: in België raakte Ferdinand in conflict met Jeroom Van Aertselaer. De overste van Scheut had zich om politieke redenen door koning Leopold II laten overhalen voortaan ook missionarissen naar de Congo te sturen, terwijl China die juist zo dringend nodig had. Tegelijkertijd was er een teruglopend aantal jonge priesters bij Scheut. Hamer zou daarom waarschijnlijk zonder nieuwe missionarissen terug moeten keren in de Ordos. Dat schoot hem in het verkeerde keelgat.
Van Aertselaer was niet vergevingsgezind. De Belg besloot Alfons Bermijn (afkomstig uit het Vlaamse Waasland) aan te wijzen als provinciaal in het missiegebied van Hamer, zonder de Nederlander van dat besluit op de hoogte te stellen. Hamer moest het zelf ontdekken toen hij in China terugkwam. Een groep missionarissen onder leiding van Bermijn was derhalve in staat een eigen koers te varen. Zo werd bisschop Hamer min of meer buitenspel gezet. Van een verbroedering na het tijdperk-De Vos was geen sprake. Bovendien belandde een aanzienlijk gedeelte van het Europese missiegeld nu niet bij de bisschop maar bij de provinciaal.
Bermijn, dertien jaar jonger dan Hamer, was van een andere generatie. De Waaslander was van mening dat de paters een stuk daadkrachtiger moesten optreden. Misschien spiegelde hij zich wel aan de Duitse bisschop Johann Anzer (SVD, de missie van Steijl aan de Maas), die in het zuiden van het schiereiland Shandong als een autoritaire koloniaal te werk ging. Geweld werd daarbij niet geschuwd. Niet voor niets werd de groep-Bermijn binnen Scheut wel aangeduid als de ‘ijzeren brigade’.
De missie in de Ordos raakte hopeloos verdeeld. Hamer kon, vond hij, niet anders dan zijn ontslag in Rome aanbieden. Het duurde jaren voor hij een definitief antwoord ontving en dat was nog negatief ook. Er zat voor de Nederlander weinig op dan proberen er het beste van te maken. Op alle mogelijke manieren zette hij zich in om met Bermijn samen te werken. Vergeefs: Bermijn vertrouwde zijn bisschop niet en wees alle toenaderingspogingen van de hand. De brieven die Ferdinand aan het einde van de negentiende eeuw schreef maken een wanhopige indruk.
kaart van de Ordos (midden boven '24'), tekening Cora van der Plaats
Om zijn positie te verbeteren verplaatste Hamer de bisschopszetel van Sandaohe in 1900 naar Ershisiqingdi (de ‘24’) bij een bocht van de Gele Rivier. Zijn voorstel om er met Bermijn samen een onderkomen te bouwen werd door de Vlaming van de hand gewezen. De ijzeren brigade bracht de bisschop nog eens extra in de problemen door in de omgeving van de ‘24’ bij de acquisitie van een stuk landbouwgrond een gewapende aanslag te plegen op een groep Chinezen. Die wilden het door Bermijn verworven terrein niet vrijwillig verlaten. Twee missionarissen en enkele honderden bekeerlingen, door Bermijn gestuurd, schrokken er niet voor terug geweld te gebruiken. De slachtoffers, gewond of dood, werden in de Gele Rivier geworpen. De Chinezen in de omgeving zonnen op wraak, dat was voor Hamer zo klaar als een klontje.
Dit incident speelde zich af in mei 1900. Juist in die tijd waren de Boksers zich aan het manifesteren. Zij zetten zich met steun van Peking af tegen het opdringende Westen en ‘het geloof van het Westen’. De aanslag van de Scheutisten was voor de Boksers reden om zich ook in de Ordos tegen de missie te keren. Mgr. Hamer, drager van het hoogste kerkelijke gezag maar niet betrokken bij de aanslag, zag de bui al hangen. Hij probeerde de schade beperkt te houden. De missionarissen in de omgeving van Ershisiqingdi gaf hij opdracht zich naar veiliger oorden te begeven. Zelf bleef hij achter te midden van zijn bekeerlingen. Na vijfendertig jaar in de missie wilde hij die niet in de steek laten. Hamer besefte dat de kans groot was dat hij de aanval van de Boksers niet zou overleven. “Ik blijf hier, offer mij geheel op voor het heil van het vicariaat [bisdom], de Eerw. Missionarissen en Christenen. Moge mijn offer aangenaam zijn aan O.L. Heer en tot heil der Missie verstrekken… Ik bedank U allen, ieder in ’t bijzonder voor uwen ijver, voor de hulp en troost die gij mij verleend hebt”, legde hij op 6 juli 1900 in een afscheidsbrief vast.
Enkele dagen later werd Ershisiqingdi door de Boksers belegerd. De missiebisschop en zijn bekeerlingen hadden geen kans. Een waar bloedbad volgde. Op 23 juli kwam er een einde aan het leven van de Nijmegenaar.
afscheidsbrief
De Scheutisten in Europa hadden het in die tijd behoorlijk moeilijk. Er meldden zich maar weinig nieuwe Nederlandse priesters bij de congregatie. De rector van het gloednieuwe missiehuis Sparrendaal in Vught zocht uit alle macht naar seminaristen. Het bekend worden van de moord op Hamer was in zekere zin een geschenk uit de hemel.
Plotseling hadden de paters een martelaar in hun midden. Ze slaagden erin veel media-aandacht te krijgen. Als symbool van de marteldood van hun tot voor kort verguisde medebroeder werd alles op alles gezet een monument voor hem in het centrum van Nijmegen te laten verrijzen. In korte tijd wisten zij de benodigde gelden bij elkaar te brengen. Zo kon al op 28 september 1902 het standbeeld voor Mgr. Hamer onthuld worden.
Niemand minder dan Herman Schaepman voerde het woord. Voor de katholieke voorman, waarschijnlijk onwetend van wat zich in China allemaal had afgespeeld, had Nederland op dat moment grote behoefte aan helden.
“De held”, aldus Schaepman, “dat is de man die kan. Die kan, niet alleen door grooter, forscher, weidscher kracht, hij is de man die boven zich zelven staat, die zich kan geven, zich kan offeren. In hem is iets meer dan het menschelijke”.
In de visie van dr. Schaepman werden helden in betekenis echter nog overtroffen door martelaren: “Ja, er is iets hoogers dan de held; dat is de martelaar. Wat bij den held moed is, dat is bij den martelaar geestdrift en wat hartstocht kan heeten bij den held, dat is den martelaar de liefde, die sterft nimmermeer”. Zo’n martelaar, held in het kwadraat, had Nijmegen sinds kort in zijn midden: stadgenoot Hamer.
Na zijn verblijf in Nijmegen in 1890 ‘gaat hij weer uit tot de millioenen, die hem wachten, niet als arbeider, maar als een overwinnaar, opgaande ter zegepraal. Nog eenige jaren van arbeid, van zwoegen en worstelen. Daar komt de zegepraal, daar brengt hem de wreede marteldood der martelaren zegenkroon. Daar rijst hij nu voor ons, in onverweerbaar brons, de bescheiden zoon van Nijmegen, de verheven martelaar. Daar rijst hij nu voor ons en in de stralende glorie der zon en door mist en nevel en onder regen en stormvlagen zal hij aan de komende geslachten spreken van offerdeugd en heldenmoed. In een majestueus gebaar heeft de kunstenaar het onsterfelijke woord : “Gij gaat, ik blijf” vereeuwigd’, aldus Schaepman in zijn toespraak bij de onthulling van het standbeeld op het Keizer Karelplein.
Het standbeeld in Nijmegen
***
Het zou nog slechts een kwestie van tijd zijn, was de overtuiging, of deze martelaar zou zalig en vervolgens heilig verklaard worden. Tientallen jaren voerden de Scheutisten actie om beloning door Rome. Paus Johannes Paulus II, werd mij in 2003 door het Vaticaan medegedeeld, wilde niets liever dan deze katholieke held voor zijn verdiensten belonen. Maar Scheut zelf heeft het proces van zaligverklaring stopgezet. Mgr. Hamer wacht nog steeds op officiële erkenning voor zijn marteldood.
Harry Knipschild
22 december 2010
Literatuur:
Harry Knipschild, Ferdinand Hamer 1840-1900. Missiepionier en martelaar in China, Leiden 2005 (proefschrift met de citaten in het artikel)
Harry Knipschild, Soldaten van God. Nederlandse en Belgische missionarissen in China in de negentiende eeuw, Amsterdam 2007
Nic. Schneiders, Mgr. Ferdinand Hamer. Een heldenfiguur uit den Bokser-opstand in China, Roermond 1938
- Raadplegingen: 24043