Skip to main content

10 - Het liep tegen het nieuwe jaar


Hubert Kallen in China, 1897-1902
Een Limburgse missionaris doet verslag van zijn belevenissen
 
hoofdstuk 10
 

Het liep tegen het nieuwe jaar

 
“Een man wilde een meisje tegen de rotsen verpletteren. Een christen wist het van die heiden af te pakken. De man was twintig maanden van huis geweest. Toen hij bij zijn terugkomst zag dat het een meisje was, moest het dadelijk omgebracht worden. Dankzij de gebeden en aalmoezen van de brave kinderen uit Europa heeft het Kindje Jezus er beter over beschikt”.
Hubert Kallen, eind december 1897
 

***

 
Uit de brieven aan zijn familie bleek dat Hubert Kallen zich goed bewust was van de financiële consequenties van het versturen van post. “Als het papier niet al te dik is, dan kunnen gemakkelijk twee velletjes in een envelop voor één port. Ik had wel tien bladzijden aan [broer] Denis geschreven en het waren nog geen vijftien gram”.
   De missionaris maakte van de gelegenheid bovendien gebruik om vragen te stellen vanuit het verre China. “Moeder maakt nog zo’n goed inmaaksel in kleine stukjes van dikke gele komkommers. Hoe doet ze dat? Schrijf mij a.u.b. ook eens wat er zo van alles in braadworst, bloedworst, maar vooral in leverworst moet komen. Ik denk tegenwoordig aan tafel zo dikwijls aan deze laatste soort”.
 

Vergeefs op jacht voor het kerstdiner

 
Toen de Scheutisten Jansen en Kallen op 28 oktober 1897 in de Pijnbomen arriveerden was de winter al begonnen. Ze kwamen terecht in een gebied waar het leven draaide om eten, landbouw, zaaien, oogsten en wat veeteelt. Het bestaan was er helemaal gebouwd op de jaarlijkse cyclus. De brieven van Hubert maakten dat goed duidelijk.
   Bij terugkomst van het winter-uitstapje had de jonge pater meteen andere zaken aan zijn hoofd. Kerstmis naderde, niet alleen een religieus feest maar tevens een mooie aanleiding om aan tafel te zitten voor een copieuze maaltijd.
   In 1897 pakte het minder goed uit. “Twee dagen voor Kerstmis stuurde meneer de provinciaal ons naar de bergen op jacht om te zien of er voor het Grote Feest niet wat te villen zou zijn. Samen met vier Chinese studenten aan het seminarie en de confraters [Jozef] Hoogers [uit Horst] en Jansen vertrokken we om half negen. Het ging berg op en berg af, over rotsen en blokken tot twaalf uur. Na samen een brokje brood ingeslokt te hebben bleven we nog ronddwalen tot twee uur. En wat hadden we al die tijd gezien? Niets dan een groene specht die ik van ergernis uit een boom gevlamd heb. Het was bar. Hijgend en blazend zijn we de residentie binnengevallen. Urenlang over rotsklompen klauteren is geen klein bier!”
   De Chinese schoenen van de priester hadden onder de klimpartij geleden. Dat was evenwel geen groot probleem, legde hij uit. “Anders zouden onze Chinese bedienden hun brood in ledigheid moeten eten. We hebben er een heleboel van. Hier is de proefschool van het vicariaat [bisdom]. De Chinese maagden [ongetrouwde vrouwen, werkzaam in de weeshuizen van de heilige kindsheid] maken kleding, kousen en schoenen voor de missionarissen. Zij doen ook de was voor iedereen, seminarie en college meegerekend. Regelmatig sturen ze ons eten, koek en taart”.
   De Chinezen zelf kregen zelden vlees te eten en als ze aten ging dat niet drie keer per dag zoals de Europeanen gewend waren. Het was alles of niets. “Zo’n vent kan gemakkelijk tot ’s middags vasten. Maar dan kan hij ineens een grote hoeveelheid vogelzaad, havermeel en zuurkool de keelstraat afjagen naar buikmans en darmstad. Het zijn geweldige buik-sinjoors als ze eten in voorraad hebben”.
 

Kerstmis 1897

 
Kerstmis begon voor Hubert Kallen niet zoals hij gedacht had. “In het seminarie was er nachtmis met verlichting. Helaas had ik niet de voldoening die bij te wonen. Ik hoorde de wekker niet”.
   Toch keek de missionaris tevreden terug op 25 december. “Het feest is wondergoed van stapel gelopen. Hier zijn wel 500 communies geweest”.
   Hubert werd ingezet om elders kerst-missen op te dragen. “Om vijf uur trok ik met mijn knecht naar een buiten-parochie. Ik heb daar de kerst-mis gezongen en twee leesmissen gedaan. Het was kerstmis vieren zoals de herders het deden in het stalletje van Bethlehem. De christenen hadden een nieuw kleed voor het altaar gehangen, bloemen neergezet en een zogenaamd tapijt over de trappen gespreid. Dat was alles.
   De rest was meer dan ellendig. De papieren in de rieten zijvensters [van het kerkje] lieten de kou van buiten, twintig graden onder nul, volop binnen. De drie zangers hadden niet de stemmen van herders en al helemaal niet die van engelen. Toch was het aandoenlijk die arme sukkelaars zo vroeg in de kerk te zien en ze dan gedurende drie missen steeds te horen bidden. Veertig van hen hadden een dag eerder gebiecht en naderden op kerstochtend de heilige tafel”.
 

Kerst-doopsels

 
“Het goddelijk kindje”, aldus Kallen, “heeft die dag de genade gegeven aan een van zijn arme schepseltjes. Een heiden in het dorp had toestemming van zijn vrouw om een pasgeboren kindje in een ravijn weg te werpen. Een christen zag de wrede vent lopen en had meteen in de gaten wat er met het arme wichtje zou gebeuren. ‘Geef het mij’, zei hij. ‘Ik zal het naar de priesters brengen. Zij zullen het goed opvoeden’.
   ‘Dat is mij hetzelfde’, antwoordde de kerel”.
   De man begreep dat er wat voor hem te halen viel als hij het kind aan de katholieken afstond. Hij zou gevraagd hebben of hij in ruil voor het afstaan een broek kreeg voor zijn echtgenote. Hoe dan ook, het gesticht van de heilige kindsheid floreerde. “Enige uren later lag het kindje al in de heilige kindsheid. Ik heb het de volgende dag gedoopt. Haar nieuwe naam is Agatha. Andere kinderen [op gelijksoortige manier verworven] kregen de namen Petrus en Maria. Agatha is nu bij een voedster uitbesteed met 36 andere kinderen.
   Enige dagen later heeft een christen nog een meisje gebracht, een paar maanden eerder geboren. Een man wilde het tegen de rotsen verpletteren. Een christen wist het van die heiden af te pakken. De man was twintig maanden van huis geweest. Toen hij bij zijn terugkomst zag dat het een meisje was, moest het dadelijk omgebracht worden. Dankzij de gebeden en aalmoezen van de brave kinderen uit Europa heeft het Kindje Jezus er beter over beschikt”.
   Het aantal katholieken in het missiegebied nam toe omdat Chinese ouders hun kinderen aan de Scheutisten afstonden. In een aantal gevallen kregen ze er iets voor terug. Niet voor niets heette de katholieke stichting die zich inzette voor het heil van de kinderen ‘het genootschap der heilige kindsheid tot het dopen en vrijkopen van de ongelovige kinderen in China en andere afgodische landen’.
 

 

Gevaren voor de missionarissen?

 
Begin januari 1898 besefte Hubert dat de Europeanen zich niet alles konden permitteren in China. Aan zijn familie schreef hij tenminste: “U hebt zeker in de dagbladen vernomen wat de Duitsers gedaan hebben om de moord op die twee missionarissen uit Steyl te wreken. Wij weten er niet veel van. De Europeanen moeten vast en zeker de missionarissen tegen de Chinezen verdedigen en ook zulke euveldaden door de Chinese regering doen straffen”.
   Maar het vervolg op de moordpartij maakte de jonge missionaris argwanend. “De Duitsers hoeven toch geen Chinese provincie in te palmen. Dat bezorgt ons misschien meer nadeel dan voordeel. De Chinezen zullen zeggen dat de missionarissen het voorbereidende werk doen om China langzamerhand door de Europese machten te doen innemen.
   Die gedachte kan voldoende zijn om alle heidenen van ons af te keren. Er wordt al genoeg [kwaad] over ons uitgestrooid”.
   Volgens Kallen hadden de missionarissen de invallen van Europese troepen niet echt nodig om het ware geloof te verbreiden. “In Gods naam! Wij zullen zoveel bekeringen bewerkstelligen als er liggen opgesloten in de raadsbesluiten van de wijze Voorzienigheid. Hij is [immers] de meester van tijd en omstandigheid”.
 
Die twee Duitse missionarissen van Steyl, waar Kallen al eerder over schreef, waren overigens niet zomaar om het leven gebracht (op 1 november 1897). De Duitse missie manifesteerde zich meer dan nadrukkelijk in de Chinese provincie Shandong. Bisschop Johann Anzer, tevens provinciaal, deinsde voor weinig terug en had zijn medebroeders stevig onder de knoet. De Chinese autoriteiten waren soms ten einde raad als Anzer weer eens procedeerde om geleden schade in de missie uitermate stevig gecompenseerd te krijgen.
   De Duitsers, die onder leiding van keizer Wilhelm II begonnen waren overal ter wereld een plaatsje onder de zon te verwerven, hadden een oogje op dat deel van China. De Duitse missie maakte zich los van de Fransen die in 1865 namens alle katholieken in de ‘ongelijke verdragen’ de missie in dat land geregeld hadden. Anzer liet zich voor dit doel gebruiken. Al snel werd de bisschop in de adelstand verheven. Mgr. Anzer werd Johann von Anzer. Zo kwam er een einde aan de Kulturkampf die onder Bismarck begonnen was.
   Om zeker te zijn van zijn zaak stond Wilhelm II in nauw contact met tsaar Nicholaas II om zijn ambities kracht bij te zetten. De moord op de Duitse missionarissen was voor de Duitse keizer min of meer een geschenk uit de hemel. Zo kon Wilhelm zijn marine een landingsoperatie in Shandong laten uitvoeren en een flink stuk van China annexeren.
 


De vermoorde Duitse paters met (boven) hun adellijke bisschop

 

Chinese mandarijnen, soldaten en rovers

 
De Chinese overheid functioneerde aan het einde van de negentiende eeuw niet goed meer. Duitse militairen waren derhalve in staat om ongestraft op Chinese bodem te opereren.
   Bij de Chinese soldaten, die tevens politietaken uitvoerden om de orde in eigen land te handhaven, ontbrak het, als je de brieven van Kallen leest, aan discipline. Geen wonder dat groepen ontheemde Chinezen (rovers) soms lange tijd ongestraft konden rondtrekken ten koste van de bevolking.
   In januari 1898 meldde Hubert aan zijn familie: “Het krioelt hier weer van de baanstropers, die alles wagen om veel geld en goed eten te krijgen. Alleman is bang voor de rovers omdat die gewapende venters tot alles in staat zijn. Als de soldaten weten dat de rovers, naar wie zij zogenaamd op zoek zijn, zich aan de noordkant van een berg bevinden trekken zij om de zuidkant. Na terugkomst pochen ze dan: ‘Wij hebben ze gezien. Wij zijn juist twee minuten te laat gekomen om ze gevangen te nemen’”.
   De gevolgen waren voorspelbaar. “Verleden week gingen een paar reizigers langs een plaats waar rovers een handelaar aan het uitplunderen waren. ‘Het  is toch gemeen een mens alles af te nemen’, zei de een tegen de ander.
   Een rover reageerde meteen. ‘Wat zegt u, herhaal dat nog eens’. En aanstonds weerklonken twee schoten die de reizigers neervelden. Daar zal nu geen haan meer naar kraaien. Die twee lijken liggen daar ergens aan de voet van een berg ten prooi aan de wolven die ze ’s nachts wel zullen verslinden.
   Dezelfde rovers vielen een huis binnen en zeiden kortaf dat ze goed eten verlangden.
   De eigenaar deed zijn best om de roofzuchtige gieren tevreden te stellen. Maar toen ze goed gegeten hadden zeiden ze: ‘Is dat goed eten, lelijke gierigaard. Er zat te weinig vlees bij’. Ze smeten de arme stumper op de grond. Twee ranselden hem af, twee andere rovers hakten een kastje in stukken en gingen op de loop met al het geld dat ze vonden”.
   Recht was er in China niet te halen, vond Kallen. Bij een mandarijn, als gezagsdrager door Peking aangesteld, werd aangifte gedaan.
   “Om de schijn te voldoen ging de mandarijn met soldaten meteen op zoek. Maar in plaats van de rovers te achtervolgen, waaraan hij zijn vel wel eens zou kunnen wagen, ging hij naar die bestolen en afgeranselde vent. Deze meende verdedigers en wrekers te zien binnenkomen”.
   Het pakte anders uit, schreef Hubert. De mandarijn zou het slachtoffer beschuldigd hebben dat hij onder een hoedje speelde met de rovers. “Wij zullen u dat afleren. Soldaten, bindt hem en voert hem mee”, zei de overheidsdienaar. “Nu zit die arme sukkelaar in de bak. Zijn familie zal bovendien een aardig bedrag moeten betalen om hem vrij te krijgen, anders wordt de man nog onthoofd ook”.
   Toen de missionaris dat gehoord had, liet hij zijn gevoelens even de vrije loop. “Was de godsdienst er maar buiten, dan zou het nog niet slecht zijn als de Europeanen half China in gruis uit elkaar bombarderen!”
   Kallen begreep wel hoe het in elkaar zat. “De meeste mandarijnen krijgen geen soldij van de regering. Zij moeten het maar uit de gewone mensen slaan. Een Chinees met enig bezit is dubbel ongerust. Hij wordt ofwel door de rovers uitgeplunderd of hij wordt door de mandarijnen uitgestroopt. Heerlijk vooruitzicht”.
   De pater probeerde zijn familie uit te leggen hoe vreselijk die samenleving in elkaar zat, zelfs als de rovers een keer gearresteerd werden door soldaten die uit Peking gestuurd waren. “Een paar dagen geleden is hier een kar voorbijgetrokken. Er lagen drie rovers gebonden op. Van twee hingen de afgehakte koppen eraan. Om zo’n schouwspel te zien moet men in China komen”.
  

Chinees nieuwjaar op komst

 
In de brieven aan zijn familie behandelde Hubert de meest uiteenlopende onderwerpen. Over de rovers schreef hij in januari 1898 nadrukkelijk omdat het Chinese nieuwjaar naderde. Dan was het extra druk op de wegen. “Wij zijn in de laatste maand van het Chinees jaar. Nu moeten alle rekeningen zoveel mogelijk vereffend worden. Niemand betaalt hier vooruit. Een Chinees zonder schuld is geen flinke kerel. Het krioelt hier weer overal van baanstropers”.
   Opnieuw legde hij vast dat Chinezen die zich bij het geloof van het Westen aansloten niet zo veel van de rovers te vrezen hadden. “Het is hier nog al wel, dat ze de christenen niet aandurven. Dat zij die met rust laten – uit vrees voor ons”.
 
Hubert had andere dingen aan zijn hoofd. Bisschop Abels was op reis naar het noorden van het vicariaat Oost-Mongolië om aan Chinese bekeerlingen het sacrament van het vormsel toe te dienen – maar tevens om paarden voor de Pijnbomen te kopen. “Het is te hopen dat Monseigneur voor mij een jonge springer van vier of vijf jaar zal meebrengen. Die oude, waarmee ik [vanaf het station] hier ben gekomen, moet ik niet meer hebben. Die loopt mij niet hard genoeg”.
   Van een oud paard bleef op den duur weinig over. “Laatst is hier een oude kapot gegaan. De Chinezen hebben hem met huid en haar naar binnen gespeeld, ja zelfs nog geld uitgegeven voor de beste stukken. Wanneer een hond de hoek omgaat, moet hij dezelfde weg in. China is het rijk waar niets verloren gaat. [Nu begrijp ik] waarom de Hollandse consul Knobel zei dat hij geen Chinees varkensvlees wilde eten. Dat zei hij aan tafel tijdens het feest van de wijding van Mgr. Abels”.
   Al die verhalen over eten brachten de pater op het idee om nog wat ideeën te poneren. “Kon ik maar eens een paar goede aardappels uit België krijgen. Na drie jaar zouden we dan beter te eten hebben dan nu. U moet ook eens een klein handboekje zoeken om paardenziekten te behandelen. [Broer] Emile moet maar eens vragen aan de veearts. De Chinese veeartsen zijn het niet waard dat ze aan een galg gestropt worden. Ik heb ze een paar keer bezig gezien. Ze snijden, steken en branden alles kapot. Bij mij zal er nooit een aan mijn paarden komen. Dan snijd ik de beesten nog liever dadelijk de hals af”.
 
Van het Europese nieuwjaar maakte Hubert geen melding. Kerstmis paste veel meer in het lopende jaar van de missionarissen, die immers gekomen waren om het katholieke geloof te verbreiden. Anders was het met het Chinese nieuwjaar, een paar weken later.
   “Op 22 januari begint de eerste Chinese maand. Dan wordt in heel China nieuwjaar gevierd. Dat is voor de Chinezen het grootste feest van het jaar. Met toestemming van Rome hebben de bisschoppen bepaald dat Chinese christenen op die dag vlees mogen eten”.
   Het was een bijzonder nieuwjaar. “Op 21 of 22 januari zal er een totale zonsverduistering plaats hebben. Dat is genoeg om vierhonderd miljoen Chinezen uit hun lood te slaan. Volgens nieuwe geruchten zou de keizer alle mandarijnen hebben verzocht om nieuwjaar een paar dagen later te vieren.
   God weet wat voor praatjes er met die zonsverduistering weer in omloop zullen komen over ongelukken, rampen, oorlog, opstand, pest, overstroming, hongersnood enzovoort. Als er nu maar geen gekken zijn die de daad bij het woord gaan voegen”.
   Kallen wees nog eens op de onrust die in het zuiden van China ontstaan was. Wellicht doelde hij op wat de Duitsers in Qingdao (Shandong) in gang gezet hadden.
 
Harry Knipschild
2 februari 2014/15 april 2015

Het volgende en elfde hoofdstuk, 'Voorjaar 1898', vind je hier.

Als je vanaf het eerste hoofdstuk wilt lezen, de proloog, moet je hier klikken.           
  • Raadplegingen: 5621