53 - Reizen om de wereld (1, naar het oosten)
Jules Verne (1828-1925) schreef reisverhalen met een futuristisch karakter. De inwoner van de Franse stad Nantes liet de hoofdpersonen van zijn boeken experimenteel reizen naar oorden als het middelpunt van de aarde, langdurig onder zee en naar de maan.
In 1873 verscheen zijn meest succesvolle boek. In die roman nam een excentrieke Engelsman, Phileas Fogg, een weddenschap aan om in (maximaal) tachtig dagen de hele wereld rond te trekken: van Londen naar Suez, Bombay, Calcutta, Hongkong, Yokohama, San Francisco, New York en terug op de elite-club in de Britse hoofdstad. Fogg zette twintigduizend Britse ponden in, de helft van zijn bezittingen. Die zelfde dag al vertrok hij, vergezeld van een bediende, de Fransman Passepartout. De stoïcijnse Engelsman wist de meest onmogelijke hindernissen te overwinnen en arriveerde op het laatste nippertje, maar nog op tijd, om de overwinning te claimen.
De reis om de wereld in 80 dagen bleef een bron van inspiratie. De verfilming in 1956, met David Niven in de hoofdrol, trok grote aantallen bezoekers en zette heel wat mensen op het spoor om zelf te ondernemen wat Verne op papier had gezet. Diverse streken op de aarde werden bovendien bereikbaar voor het tourisme.
Een van hen was Alida ‘Puck’ van der Kroft, geboren op 25 november 1937 in Den Haag. Het meisje danste op de muziek van Victor Silvester en Glenn Miller, zong ‘Summertime’ van George Gershwin, genoot van Louis Armstrong en maakte de opkomst mee van de eerste popartiesten (onder wie Bill Haley, ‘Rock Around The Clock’).
Puck volgde een opleiding als directiesecretaresse. Na een aantal jaren bij het Landbouwschap gewerkt te hebben, wilde ze de wereld verkennen. Ze solliciteerde in 1965 bij Buitenlandse Zaken en zou naar Karachi in Pakistan uitgezonden worden. Vanwege de oorlog tussen Pakistan en India in die tijd kwam daar evenwel niets van terecht.
Op 14 augustus 2022 hoorde ik haar (reis)verhaal.
Holland Amerika Lijn (HAL)
Een Nederlandse scheepvaartonderneming, de Holland Amerika Lijn, had ingehaakt op het verlangen om zelf de wereld te ontdekken. Het bedrijf organiseerde elk jaar een reis om de wereld – ook nu in tachtig dagen, dus in de traditie van Jules Verne.
Van een kennis hoorde Puck dat er een vacature was bij de HAL. Men zocht er een secretaresse, die ’s zomers op kantoor werkte en als secretarial service voor passagiers en assistentie in het Purser’s Office zou functioneren.
Om aangenomen te worden mocht je in die tijd als vrouw geen banden aan wal hebben. Bij de eindselectie bleef ze over met nóg een kandidate, die over ‘betere papieren’ beschikte. Die had echter verzwegen dat ze verloofd was, hetgeen door personeelszaken boven water gehaald werd. Zo werd Puck aangenomen.
Alvorens op wereldreis te gaan werd het Haagse meisje vertrouwd gemaakt met het scheepsleven. Zo’n schip, dat was wél het vlaggenschip van de HAL – de s.s. Rotterdam, in die tijd nog een stoomschip. In de laatste maanden van 1966 voer het in zeven dagen naar New York, en dan meteen weer terug, op en af. Onderweg werd de haven van Southampton in Engeland aangedaan – en soms ook Cobh (bij Cork in Ierland).
s.s. Rotterdam in New York (1967)
Op YouTube kun je een originele clip zien (van Haghefilm), over het te water laten van het schip in 1959. De matrozen droegen petten met daarop ‘Holland Amerika Lijn’. “Met ruim 38.000 ton het grootste schip van de Nederlandse koopvaardij – een machtige oceaanreus”.
Commodore (kapitein) Bouman gaf leiding aan 776 koppen. Het schip was fantastisch uitgerust, niet alleen met radar, en kon zonder stuurwiel de juiste koers varen. Tal van kunstenaars hadden meegewerkt aan de inrichting. De Rotterdammer Akkerman had er een zonneschip met hemellichamen gecreëerd.
Het schip was voorzien van een speelkamer en een ‘intieme’ bar. In een grote kombuis werd het eten geprepareerd. De meeste passagiers dineerden in de tweede, een select gezelschap in de eerste klasse. Voor het personeel, onder wie talloze vrouwen (‘schepelingen’) was een aparte eetkamer verzorgd. De amusementsmogelijkheden waren volgens de filmmaker ‘om van te smullen’. In een zaal kon men op levende muziek van een orkest dansen op een met koper ingelegde vloer. Men waande zich niet meer aan boord van een vaartuig.
De rederij, de HAL dus, had in de wervende film ‘alle reden om trots te zijn op de nieuwe aanwinst’.
Puck begon haar werkzaamheden in oktober 1966. In die tijd ging het er – vanuit hedendaags gezichtspunt gezien – nogal ‘primitief’ aan toe – maar wel menselijk en zonder de hedendaagse onpersoonlijke ‘machines’, zoals appjes, benadrukte ze. Zelf ontving ze de passagiers aan boord, was in staat brieven in vier talen in steno op te nemen (dankzij haar secretaresse-opleiding), verkocht postzegels, organiseerde een safety box, wisselde buitenlands geld (Britse en Ierse ponden, Amerikaanse dollars), deed de financiële administratie, douaneformaliteiten bij binnenlandse havens, enzovoort (“het purser’s office was het financiële hart van het schip”).
Aan boord van de s.s. Rotterdam bevond zich een afdeling van Radio Holland (“dat was wettelijk verplicht”). Via de radio werd de verbinding in stand gehouden met het vasteland, met name ook het kantoor in Rotterdam. In een buitenlandse haven moesten de radioverbindingen stopgezet worden, hoorde ik.
Iedere ochtend bracht Puck een bezoek aan het radiostation aan boord. Op basis daarvan verzorgde ze The Ocean Post, een scheepskrant die elke dag verscheen. Bovendien presenteerde ze via een gesloten circuit het televisie-nieuws. Voor de passagiers in die tijd was dat de enige mogelijkheid om op de hoogte te blijven van wat zich elders in de wereld afspeelde.
tv-journaal aan boord
De wereldreis
In het begin van elk jaar liet de Holland Amerika Lijn het vlaggenschip in 80 dagen om de wereld reizen. Begin 1967 was Puck voor het eerst van de partij. Auke de Jong was de commodore. Het gebeurde onder groot protest van moeder Van der Kroft, die haar (enige) kind niet wilde laten gaan. Haar vader moest het nadrukkelijk voor zijn dochter opnemen.
Vrijwel alle passagiers aan boord, vertelde ze, waren Amerikanen. Zo’n reis was immers peperduur. De juiste prijs kon Puck zich na al die jaren niet meer precies herinneren, maar je had per persoon zeker enkele tienduizenden dollars uit te trekken – en dat in de tijd dat de Amerikaanse munt niet veel minder dan vier gulden waard was. Wie in Nederland kon zich dat permitteren?
Van Puck vernam ik dat zich nogal wat echtparen onder de rijke passagiers bevonden. De vrouw was op vakantie, de man ging overdag gewoon door met zaken doen. Dankzij haar opleiding kon zij allerlei vormen van handelscorrespondentie in de moderne talen in steno opnemen. “Die waren zelden in het Frans. De Fransen hadden immers hun eigen cruise-schepen”.
Het schip was op deze reis nooit helemaal volgeboekt. Met name de hutten dichtbij de lawaaierige machinekamer, wasserij e.d. waren niet in trek. Nederlanders vormden het officierencorps aan boord. De organisatie was hiërarchisch. Het aantal strepen op de kledij liep op van één tot vier. De kapitein was duidelijk herkenbaar aan zijn kledij met bijzondere strepen. De crew was vaak van Indonesische afkomst in 1967. “Dat was gewoon goedkoper. Ze vielen niet onder een Nederlandse cao. Bovendien had Nederland nog een ‘band’ met de voormalige kolonie”.
In die tijd bevonden zich rond de achthonderd passagiers aan boord, meende ze zich te herinneren. Het aantal bemanningsleden was ongeveer even groot, zodat zich ongeveer tegelijk 1600 mensen over het water verplaatsten.
Als je je dagen achter elkaar op volle zee bevond, zag je behalve water niet veel – soms vliegende vissen, dolfijnen en vogels in de buurt van land. “Er werd continu van alles georganiseerd zodat de mensen zich niet hoefden te vervelen. Tal van artiesten reisden mee, goochelaars, illusionisten, muzikanten, noem maar op. Ze traden eke dag op. Na verloop van tijd werden ze vervangen, voor de variatie. Ook was er een crew-show van optredende bemanningsleden”. Illusionist Hans Moretti (1928-2013) is haar bijgebleven.
In de havens waar de s.s. Rotterdam afmeerde, soms voor meer dan een dag, kon je op excursie. De Amerikaanse organisatie American Express organiseerde een en ander. Menige passagier bleef echter gewoon op het schip.
Vóór en door het Suez-Kanaal
Iedereen heeft zo z’n eigen herinneringen aan een reis over de wereld. Mensen die naar het verre oosten trokken maakten in de laatste decennia van de negentiende eeuw een tocht door het Suez-Kanaal, dat in 1869 geopend was door Eugénie, keizerin van Frankrijk en echtgenote van Napoleon III. Ingenieur Ferdinand de Lesseps (1805-1894) was de grote initiator geweest.
Onder de vroege reizigers bevonden zich missionarissen op weg naar China – om daar het ware geloof te verkondigen. Vanuit Marseille in Frankrijk voeren ze de Middellandse Zee over. Hun ervaringen legden ze vast in brieven naar huis. Een van hen was de Vlaming Hendrik Bongaerts, in 1874 geboren in Tongerlo.
Op 25 september 1899 schreef de jonge priester: “Nauwelijks hadden wij de Heilige Mis [aan boord] gelezen of van alle kanten hoorden wij roepen dat er land in zicht was. Waarlijk, Port Said lag op de boord van de zee [de kust]. Wij liepen naar boven om de landing eens goed na te zien. De boot ging al trager en trager. Eindelijk lag hij vast te midden van de waterplas. De haven was niet zo goed ingericht als te Antwerpen, waar de schepen aan boord kwamen liggen.
Was me dat een leven [lawaai] in Port Said. Wij hadden drie uur de tijd en zetten een stapje op Afrikaanse grond. Aanstonds kwamen ontelbare scheepjes rond het onze om ons over te zetten. Er waren er wel honderd. Gelukkig dat er politie bij was, die ieder zijn beurt aanwees om ons over te zetten. Anders werd er zeker gevochten. Beschut door onze grote hoed hebben wij in haast een wandeling gedaan door de stad, om alles eens na te zien”.
De Vlaamse pater had geen reiservaring. Hij viel dus van de ene verbazing in de andere. “Het is mij onmogelijk u in korte woorden Port Said te beschrijven. Alles is er eigenaardig. Zwarte, bruine en witte mensen lopen er dooreen. Arabieren, Turken, Congolezen, Europeanen – alles roept en tiert. Ze spreken Frans als er een Frans schip is aangekomen – Engels, Duits als er Engelsen of Duitsers zijn”. In zijn geval: “Ici monsieur, le magasin français. Voulez-vous tabac, cigares, cartes postales, photographies? Voulez-vous voir l’église française?”
Er werd ook gebedeld. “Un sou, monsieur. Je n’ai pas mangé”.
Bongaerts liet zich niet van de wijs brengen. “Je wordt bedrogen waar je binnenkomt in alles wat je koopt. Het is overal bedelen en stelen. Op straat mag er niets verkocht worden. Toch komen ze van alle kanten aanroepen. Dan komt de politie en steekt de mannekes misschien voor tien minuten in de bak. Op straat lopen ze je achterna om je schoenen te blinken. Als je ze niet wat geld geeft zouden ze je de schoenen van de voeten trekken”.
De toekomstige missionaris hoorde dat Port Said inmiddels 25.000 inwoners telde. “Vóór de opening van het kanaal van Suez bestond Port Said niet. De stad is in twee delen verdeeld – het Europese deel waar alles handel drijft en het Arabisch kwartier, dat slechts vuile kleine huizen bezit en waar arrmoede en ellende heerst”.
Pater Bongaerts wist waarom hij een aantal uren vrij had. “Hier in Port Said moest ons schip voorraad van kolen opdoen. Vier of vijf scheepjes kwamen aangevaren, vol met kolen. Wel honderd negers, zo zwart en zo wild als duivels, zaten daarin te wroeten, zodat het stof als een wolk opvloog. Duizenden en duizenden kilo’s werden binnen gedragen. Het vuile zweet droop langs het lichaam. In twee uur tijds moest alles gedaan zijn”.
Hij had medelijden met hen: “Ongelukkig volk voorzeker – het zwoegt en weet niet welke beloning hun te wachten staat”.
Onder het laden vond het ‘amusement’ plaats, waar menige reiziger in die tijd melding van maakte. “Er werd ons een vertoning gegeven. Twee of drie baasjes kwamen door het water gezwommen. Ze riepen ‘à la mer, à la mer, monsieur. Werp maar in zee, wij zullen het wel opvissen’. Het waren drie duikelaars die de eigenaardigste toeren maakten. Er werd een stuk geld in het water geworpen. Dan schoten zij, het hoofd naar onder, het water in: diep, zeer diep. Ze kwamen weer terug en riepen ‘merci’. Het muntstukje staken zij in hun zak – dat wil zeggen hun mond. Een andere zak hadden zij niet”.
Bongaerts eindigde zijn relaas met de opmerking dat de jongetjes alleen belangstelling hadden voor Frans geld. “Belgisch geld was niets waard. Zij smeten het weg. Als echte kikvorsen bleven zij in het water spartelen. Ten slotte zwommen ze weg. Wij voeren door het Suez-Kanaal naar Suez”.
Hendrik bleef niet lang meer in leven. Op 13 december 1901 werd hij in China door moslims aangevallen. Die aanslag overleefde hij niet.
In zijn roman maakte Jules Verne van dit soort zaken geen melding. Het Suez-Kanaal was immers nog maar enkele jaren daarvoor geopend. Bovendien had de Fransman zo’n reis zelf niet gemaakt – evenmin als de Duitser Karl May (1842-1912) die romans schreef over Winnetou en Old Shatterhand in het ‘wilde westen’ van Amerika.
Toen Puck begin 1967 met het stoomschip vanuit Port Said naar de Rode Zee voer, had ze niets gemerkt van het aan boord nemen van steenkool – ze kon het zich in elk geval niet herinneren. “Ik had dienst. Toch wist ik nog even aan land te gaan. Diverse bedelaars stormden op me af. Met allerlei smoesjes probeerden ze me te bewegen geld aan hen te geven. Ze hadden een gezin te onderhouden was hun boodschap. Ik was in uniform. Ook ik moest werken voor de kost maakte ik duidelijk. Na enige tijd dropen ze af”.
Wat indruk op haar maakte was hoe smal het Suez-Kanaal was. Langs het kanaal liep een spoorlijn. Bij de Bittermeren moest haar schip stilhouden, zodat de schepen die van noord naar zuid gingen, of omgekeerd, elkaar konden passeren. Om zich heen zag ze niets anders dan een kale zandvlakte.
Niet meer door het kanaal vanaf 1968
Vorig jaar, in mei 2021, liep het containerschip Ever Given vast in het te smalle kanaal, met alle (financiële) consequenties van dien. Al vóór die tijd waren er plannen gemaakt voor een verbreding en uitbreiding van deze belangrijke verkeersader, die de west-oost-tocht op de wereld zeer aanzienlijk bekort.
Jules Verne, die Port Said buiten beschouwing liet in zijn roman, maakte wél melding van boomtown Suez, aan de zuidkant. “Suez was kortgeleden slechts een dorpje. Het reuzenwerk van De Lesseps voorspelt echter een schone toekomst”.
De naam van Ferdinand de Lesseps was vele jaren bij iedereen bekend. Die leerde je gewoon op school. Zou dat nog steeds het geval zijn? Het zou een mooie vraag bij een tv-quiz kunnen zijn, zoals die van de ‘slimste mens’.
Puck had nog een bijzondere ervaring. Het midden oosten was in de sixties een gevaarlijk gebied, met oorlogen en aanslagen. In 1965 kon ze om die reden niet naar Pakistan vertrekken. Een paar jaar later was het vanwege de ‘toestand in de wereld’ onmogelijk om door het Suez-Kanaal te varen. De Holland Amerika Lijn reageerde daarop door de wereldreis aan te passen. Het s.s. Rotterdam zette vanaf 1968 een aantal jaren eerst koers naar het Amerikaanse continent om van daaruit de overtocht naar Kaap de Goede Hoop te maken. Nu overschreed men ook de evenaar. Daardoor duurde de reis in die tijd niet 80 maar 83 of 84 dagen.
Herinneringen
Puck maakte drie van die reizen mee als employee van de Holland Amerika Lijn. Na al die jaren kon ze niet goed meer de afzonderlijke herinneringen boven water halen. Die waren in de loop der jaren – logischerwijs – ineen gevloeid.
Anno 2022 heeft ze er spijt van dat ze haar ervaringen toentertijd niet in een soort dagboek had verwerkt, hoorde ik. In plaats daarvan had ze foto’s, folders, reisschema’s, dagprogramma’s, kaarten, haar eigen Ocean Post, identiteitsbewijzen, krantenknipsels, postzegels, touristische informatie en nog veel meer ingeplakt. De boeken, tientallen jaren oud, waren half uit elkaar gevallen. Het papier was echter in goede staat gebleven.
Enkele resultaten zijn als illustratie bij dit reisverhaal te zien. Puck: “Ik had nooit gedacht dat het zoveel jaar later nog eens van waarde bleek te zijn en gebruikt zou worden in een artikel”.
De reis die zij maakte in dienst van de Holland Amerika Lijn was een andere dan die Phileas Fogg en Passepartout maakten (zouden gemaakt hebben) in het boek van Jules Verne. De hoofdpersonen in de roman reisden gedeeltelijk over land, vaak over nieuw-aangelegde spoorlijnen, bijvoorbeeld in Brits-Indië van Bombay naar Calcutta, en over het Amerikaanse continent van San Francisco naar New York.
De HAL was/is een zeevaartonderneming die zich met steeds groter gebouwde luxe cruiseschepen over zeeën en oceanen beweegt. In het vaarschema van 1967 werden de havens vanuit New York nauwkeurig aangegeven, zelfs het uur van vertrek: New York, Cadiz, Villefranche, Napels, Athene, Alexandrië, Port Said, Suez, Aden, Bombay, Colombo, Penang, Port Swettenham (Maleisië), Singapore, Bangkok, Sabah (Borneo), Hongkong, Keelung (Taiwan), Kobe, Yokohama, Honolulu, San Francisco, Acapulco, Balboa en Cristobal (Panama-kanaal) en terug in New York.
Reisinformatie over de zeetocht naar het zuiden
Aan de opvarenden gaf de HAL in 1967 informatie over de streek waar doorheen gevaren werd. De voertaal was Engels. Bij het Suez-Kanaal werd gewezen op de mislukte Brits/Franse militaire operatie in 1956, in zekere zin het einde van het koloniale tijdperk in dat gedeelte van de wereld. “The Egyptian government plans to make the city of Port Said, upon which the British and French forces rained bombs in 1956”.
De kuststrook had een nieuwe naam gekregen. De ‘Lord Kitchener Boulevard’ was omgedoopt in ‘Sharia 23 July’. En er werd vooruit gekeken. “In the near future there are to be new and larger facilities for servicing the ships passing through the canal in ever increasing size and numbers”.
Verwezen werd nog naar het aan boord nemen van steenkool. “At one time it ranked as the largest coaling station in the world”.
Suez was, sinds de dagen dat Verne zijn boek schreef, uitgegroeid tot een stad van meer dan 200.000 inwoners. “It ranks as the third port of Egypt as well as being the starting point and quarantine station for devout moslems making their pilgrimage to Mecca”.
Eerdere reizigers (christelijk) voelden zich in deze omgeving meer verbonden met het dichtbij gelegen ‘heilige land’. Vanuit het kanaal trokken ze de Rode Zee binnen. Een van hen, de Duitse missionaris Johann Anzer, op weg naar het Chinese schiereiland Shandong, schreef op 21 maart 1879: “Alle herinneringen aan de heilige schrift kwamen mij levendiger dan ooit voor de geest. Bijna onbewust haalde ik de bijbel tevoorschijn en las de verzen van de doordocht der Israelieten [onder leiding van Mozes] door de Rode Zee”.
Aan het einde van de dag bewonderde hij ‘de grote vurige bol’. Een bemanningslid wees hem op ‘twee bergspitsen in het oosten, Horeb en Sinai, door de laatste stralen van de ondergaande zon verlicht. Enige minuten later waren de bijbelse bergen door duisternis bedekt’.
In die tijd waande de reizende Europeaan zich veilig. Hij keek immers uit ‘op het eiland Perin, gekroond door een sterk Engels fort’.
Het was wennen om na het koude Europa in de tropen te belanden. In veel reisverslagen is met name te lezen hoe heet het was in de Rode Zee. “Alles was doods, niet het geringste spoor van plantengroei. En dan die vreselijke hitte: de lucht, eerst zo aangenaam, was ondragelijk geworden”.
Anzer dacht terug aan zijn geboortegrond. “Drie weken geleden kon mij in Zuid-Duitsland een dikke overjas en een wollen reisdeken nauwelijks tegen de koude beschermen”. De pater begreep waarom het water rondom het schip met rode zee werd aangeduid. Van een collega had hij vernomen: “Iedereen die er enige uren op heeft doorgebracht wordt zo rood gebraden als een kreeft. Bij ons was dat letterlijk zo. Mijn huidskleur was veel donkerder geworden”.
Het kon nog erger: “Moest ik onder deze hemelstreek enige maanden doorbrengen, zo zou men mij waarschijnlijk niet meer van een inboorling onderscheiden”.
In 1967 – met moderne airconditioning – was het warmteprobleem een stuk minder groot. Sterker nog, in een folder uit het plakboek van Puck werd het reizen in de streek zelfs aanbevolen. “If you wish to enjoy a vacation to the utmost – or see the beauty and grandeur of nature – swim, dive and fish to your heart’s content – or merely visit one of the world’s most beautiful spots: Then do not trouble yourself with too much thinking – there is a place that possesses all these features and even more – The Red Sea Coast”…
Aden
Aden, in het zuiden van de Rode Zee, was een belangrijk steunpunt als je een reis over de wereld wilde maken. In zijn boek schreef Jules Verne: “De afstand tussen Suez en Aden bedraagt 1.300 mijl. De maatschappij, Peninsular Company, staat elke mailboat een tijdsverloop van 130 uur toe. In Aden moest men brandstof opdoen voor de reis naar Bombay, 1.650 mijl. Daar waren 168 uren voor uitgetrokken”.
Passepartout, een van de hoofdpersonen uit het boek van Verne, gaf zijn ogen goed de kost. “Hij slenterde door de stad, tussen de Somalis, Banianen, Perzen, joden, Arabieren en Europeanen, die te zamen de 25.000 inwoners van Aden vormden – en bewonderde de [Britse] versterkingen die deze stad tot een Gibraltar der Indische Zee maakten”.
Wat hem in 1873 opviel waren de ‘prachtige waterleidingen, waar de Engelse ingenieurs, 2.000 jaar na die van koning Salomo aan werkten’. Terug aan boord besefte de Franse metgezel van reisleider Fogg, ‘hoe nuttig het was om te reizen, vooral wanneer men iets wil zien’.
Bruning in Aden (1926)
Everhard Bruning, afkomstig uit Schoonhoven en op weg naar Nieuw-Zeeland, deed in 1926 verslag van zijn verblijf in Aden, toen Brits, nu een stad in Jemen.
“Het meest bezienswaardig te Aden”, legde de ervaren reiziger vast, “zijn de tanks of reservoirs. Daar lieten we ons dan ook dadelijk brengen. Men moet namelijk weten, dat het hier slechts eens in de zeven jaar regent. Derhalve hebben de Engelsen ter plaatse reusachtige waterbassins aangelegd. Intussen had het Britse gouvernement grote condenseermachines laten bouwen, waardoor het zeewater tot drinkbaar water gedestilleerd wordt, zodat de tanks nu overbodig waren geworden”.
Een voorbeeld uit de geschiedenis als oplossing voor de hedendaagse klimaatproblemen?
waterbassins in Aden
Bruning gaf een mooi tijdsbeeld van de havenstad. “Aden of Eden is het Arabisch voor lustoord. Deze streek werd door de Arabieren aldus genoemd, omdat hier een gestadige zonneschijn heerst en de tropische hitte door de zeewind aanmerkelijk getemperd wordt. Dit neemt niet weg, dat volgens het oordeel der globetrotters de poort tot de Rode Zee een der heetste oorden der wereld is.
Te Aden had onze stomer Ville de Strasbourg ongeveer 600 ton steenkolen in te nemen: een zeer onaangenaam werk voor scheepsvolk en passagiers, daar dit inladen kolengruis brengt op het schip, kolengruis in het schip, kortom kolengruis overal.
Die vuile, kleverige stof dringt door tot in de uiterste hoeken, en ontziet zelfs de keurig ingerichte salonhutten niet. Wil de passagier niet zo zwart worden als een moriaan, dan blijft hem slechts één uitweg, namelijk aan land te gaan.
Ofschoon ik de stad Aden reeds meermalen bezocht had en er weinig aantrekkelijkheid had gevonden, besloot ik dan ook bij wijze van afwisseling met zes anderen een uitstapje te wagen. Vooruit dus, naar Aden!
herinnering aan de Britse inname van Aden
De stad Aden ligt in een dal, gevormd door de krater van een uitgedoofde vulkaan, waar geen boom of struik het oog verkwikt. Vanaf ons schip konden we het voornaamste kwartier der stad zien: een reeks winkels, door Parsees of vuuraanbidders gehouden, twee of drie eenvoudige hotels, een weinig verder de katholieke kerk, bediend door paters Capucijnen, het [Britse] garnizoen-fort en meer op de achtergrond de naakte toppen der rotsachtige heuvelen.
Nauwelijks had ons vaartuig het anker gelicht of ontelbare roeibootjes met allerlei zwarte gedaanten bemand, kwamen als waren ze uit de zee opgedoken op ons af. Het geleek wel een hernieuwing van de verwarring bij het bouwen van de toren van Babel.
Het rumoer was oorverdovend. Ik zag kleurlingen in alle tinten van chocolade-bruin tot het donkerste eboniet. Er waren Somalies, Nubiërs, Arabieren, Turken, halfkasten, kortom een mengelmoes van naties, die allen trachtten de passagiers in hun slanke boten te lokken, daarbij de vreemdste geluiden uitstotend.
De meesten hunner waren slechts in lendendoek gekleed, zodat de zengende zonnestralen hun van olie glimmende ruggen blakerden. Anderen droegen een soort van albe of lang wit hemd, hetwelk tot aan de voeten neerhing, terwijl op hun kroesharig hoofd een rode fez prijkte. Twee negers schitterden zelfs in purper en scharlaken, hetwelk met goudbrocaat geborduurd was.
‘Zeg, kijk daar die oosterse prinsen eens’, hoorde ik een dametje achter me roepen.
Een Engelse heer nam evenwel onmiddellijk haar illusie weg door haar er op te wijzen, dat die in prachtkledij uitgedoste zwarten slechts hotelbedienden waren, die haar weldra zouden lastig vallen om de voortreffelijkheid van hun inrichting aan te prijzen. Na lang loven en bieden zaten we eindelijk met ons zessen in een boot en bereikten zonder ongevallen de landingsplaats.
straatbeeld in Aden (ong. 1926)
We brachten een bezoek aan het inlands kwartier. Er heerste daar een bijna ondragelijke hitte. Op de trottoirs en in de schaduw der veranda’s zaten dromerige Arabieren in hun lange, ruime mantels te roken of met elkaar te keuvelen. Wat is het aanpassingsvermogen van de mens toch groot om in zo’n hel te kunnen leven en bij de rand van een dorre woestenij nog een soort van aards geluk te kunnen smaken.
Troepjes kinderen liepen ons achterna, hun handen ophoudend voor een ‘bakhshish’ of een aalmoes. Tevergeefs schudden we het hoofd en riepen: ‘Maakt, dat je weg komt!’
Als bloedzuigers klampten de kleinen zich aan ons vast en schreeuwden al luider en luider: ‘Ik arm kind ben, en jij mijn papa’, of wel ‘jij mijn grootvader’.
Bij een van de kleuters scheen de Engelse les er nog niet vast te zitten. Hij schreeuwde althans: ‘jij arme jongen ben, ik jou papa, ik jou mama’. Een andere dreumes riep uit al z’n macht: “ik arme jongen, ik ziek, ik doofstom, centen, centen, veel centen”. Of hem dat deuntje door een of andere humorist geleerd was, zou ik niet durven zeggen.
De kameel vormt hier het voornaamste lastdier. Loom en log schreden de kamelen voort in rijen van tien en meer, met een touw, hetwelk aan de staart van de voorste was bevestigd en door de neusgaten van de volgende ging, aan elkaar verbonden. Anderen lagen weer dwars over de weg en namen met een trotse glinstering in het oog ons gezelschap op.
Ook ontmoetten we ezels, welke de rijkdom van een patriarch niet veel zouden verhoogd hebben, zo armzalig zagen ze er uit. Voor de rest strompelden we telkens bijna over magere, schrale, uitgehongerde, smerige en schurftachtige pariah-honden, die met een nijdig gebrom langs ons heen slopen.
Gesluierde vrouwen, waarschijnlijk mahomedaanse, liepen statig heen en weer door de nauwe straten, terwijl waterdragers met hun uit geitenvellen vervaardigde zakken, lafenis aan de dorstige voorbijgangers aanboden.
Van alle kanten klonken ons de muzikale stemmen van verkopers tegen, en het was waarlijk wonder boven wonder, dat we zonder botsingen door die zwerm van mensen en dieren heenkwamen. Van achter de toonbank wenkten ons donkere hebreeuwen lachend toe om een keuze te doen uit hun voorraad van juwelen, kleinoden met turkwaze en onyx-steen ingelegd, of artikelen van ivoor en eboniet. ‘Komt maar eens zien’, zo riepen ze ons toe.
Twee uit ons gezelschap bezweken voor de welbespraaktheid van een inlandse tailleur, die hun witte costuums aanprees. ‘’t Is maar voor een prikje’, zei de israeliet, daarbij het air aannemend, alsof hij ze voor niets gaf. ‘Slechts 12 shillings per stuk’, verzekerde de jood, en de heren kochten er drie.
Als een staaltje van bedrog moet ik hier melding maken van het feit, dat twee dames blouses kochtten, welke haar veel te groot waren. De jood verzekerde haar, dat die in een oogwenk zouden kunnen veranderd worden, en dat ze op tijd voor het vertrek der boot zouden bezorgd worden. Ze waren op tijd en de dames betaalden, doch toen ze de blouses nazagen, merkten ze alras dat ze niet volgens afspraak verkleind, doch slechts met spelden waren ingenomen, en dat geen enkele verandering gemaakt was.
Intussen begon de zon langzamerhand te dalen, zodat het tijd werd om naar ons schip terug te keren. Nog even brachten we een kort bezoek aan de katholieke kerk en O.L. Heer in het tabernakel, en daarna nog aan Zijn bruiden in een nabijzijnd klooster en aan Ierse broeders.
We hadden nu genoeg gezien van Aden en waren gereed voor het diner, hetwelk we in het hotel besteld hadden. Nog lang tooide de zon van achter de bergen land, lucht en water in glorievolle pracht, doch dit natuurschoon maakte schijnbaar weinig indruk op het donkerbruine volkje, hetwelk in de straten rondwemelde.
Langzaam gleed ons bootje, door zwarten bestuurd, kort daarop naar ons schip terug. Inmiddels lag de haven in duisternis gehuld, welke hier en daar werd weggenomen door lichten van schepen op de rede. Een stevige bries woei, zodat de donkere gestalten moeite hadden om tegen stroom te roeien. De met juwelen getooide flanken van ons bootje schitterenden tegen het zwart fluweel van de hemeltrans. ‘Hi-je-ee-ee!’ klonk het telkens uit de zwarte kelen.
Tot overmaat van ramp blies de wind onze lantaarn uit, hetwelk een vloed van Somalese vloeken aan hun lippen ontlokte. Evenwel was het grote elektrisch licht boven de valreep onze leidster, en spoedig klauterden we naar omhoog en waren veilig thuis. Kort daarop koos het schip weer zee”.
Vanuit Aden kon je verder reizen, naar het Britse eiland Ceylon (Sri Lanka) en Bombay, toen in Brits-Indië. De stad, nu in India, is in 1995 omgedoopt in Mumbai en is vernoemd naar Mumba, een moedergodin van de Indiase deelstaat staat Maharashtra.
Over de ervaringen van Puck en eerdere reizigers, die het boek van Jules Verne waarschijnlijk gelezen hadden, hoop ik in een volgend verhaal meer te vertellen.
Harry Knipschild
2 september 2022
Clips
- Raadplegingen: 4677