11 - Gerrit Paape met Daendels van Oostende naar Den Bosch in 1794 (vervolg)
De patriot Gerrit Paape, op 4 februari 1752 in Delft geboren, moest in 1787 het land uit vluchten voor de Pruisische troepen die Nederland binnenvielen om Wilhelmina van Pruisen en haar echtgenoot, stadhouder Willem V, terug aan de macht te brengen. In Frankrijk vernam Gerrit dat hij voor eeuwig uit Nederland, en zeker de provincie Holland, verbannen was. Dat moet hard aangekomen zijn.
Als assistent van generaal Herman Willem Daendels, die dienst deed in het Franse leger dat naar het noorden optrok, passeerde Paape in september 1794 tussen Meersel en Breda de Belgisch-Nederlandse grens. Het was voor hem een emotioneel moment, legde hij vast in het reisboek dat een jaar later in dagboekvorm gepubliceerd werd. (Je kunt het eerste deel hier lezen).
Tilburg
Op 12 september bevond Gerrit Paape zich in Tilburg. Kort daarvoor, in Bavel, was hij ontsnapt aan een brand in het schoolgebouw waar hij, samen met Daendels, de nacht doorbracht. “Wij kwamen met de schrik vrij”, noteerde hij na aankomst in Tilburg. Die dag was het tweetal met het Franse leger vanuit Breda verder gereisd. Paape: “Na ’s nachts wat op het stro gerust te hebben zette ik me op mijn karretje en volgde met de bagage”.
In ‘het grote en schone dorp Tilborg’ viel Paape met zijn neus in de boter. Het was etenstijd. “Wij kwamen recht op de maaltijd aan”. Gerrit deelde de dis niet alleen met Daendels maar tevens met de prominente patriot Pieter Vreede (1750-1837). Later die middag dronk hij bovendien thee met de Delftenaar F.W. Buizer die hij in zijn verslag omschreef als ‘goede vriend’ en ‘secretaris van het Delfts genootschap en wapenhandel’.
.
.
.
.
Paape genoot van zijn terugkomst in Nederland. In het ‘bevrijde’ Tilburg konden de patriotten zich nu vrij bewegen. Na al ‘die zwerftochten over de aardkloot en een lange, rampspoedige omdwaling’ constateerde hij dan ook: “Dit geluk is te groot voor mij”. Het leek bijna onwerkelijk.
Van de aanwezigheid van de Franse legerleider en generaal Pichegru ten huize van Vreede in Tilburg maakte hij in zijn verslag geen melding.
.
.
Avond en nacht in Biest (tussen Hilvarenbeek en Moergestel)
.
.
In zijn rapportage vertelde Paape dat hij met het Franse leger optrok naar Biest, ‘een zeer arm, sentimenteel gehucht’. Opnieuw genoot hij.
“Verbeeld je de prachtige natuur in een woeste en onbestudeerde aanleg van wegen en akkers met een schaduwrijk geboomte”. Huizen waren er niet, wel hutten waar eenvoudige mensen op af en toe vruchtbare grond ploeterden. Ondanks hun armoede waren ze volgens hem gelukkig. “De gulle oprechtheid sprak uit hun ogen”.
Op die plek in Noord-Brabant was het Franse leger neergestreken. Het was een romantisch gezicht. “’s Avonds leverde dit de verrukkelijkste vertoning op. Door duizend onregelmatig geplante bomen zag men honderden vuren met licht en schaduw”. De bekoorlijke natuur was zo mooi verlicht, het leek wel een schilderij. “Soms legt men er hele bomen op zodat het vuur huizenhoog opvliegt”.
Rondom het vuur sliepen de soldaten tussen de paarden en wagens om zich tegen de koude nachtlucht te beschermen. Anderen bleven nog een tijdje wakker. “Bij dit aanzicht krijgt ook het gehoor zijn aandeel: zingen, muziek, trommels, trompetten lieten zich hier en daar horen”. Het leek eerder een schoolreisje dat een veldtocht, vond hij.
.
Herman Willem Daendels was eveneens van de partij in Biest. “Het hoofdkwartier was geplaatst in een ellendige boerenhut, die uit niet meer dan twee vertrekken bestond”. Vóór de komst van de Fransen woonde er een stokoude boer met zijn vrouw, kinderen en kleinkinderen, meid en knecht. “Onze generaal Daendels sliep er in een stro-bed temidden van andere officieren en de belangrijkste meubels: kaarten, boeken, levensvoorraad bestaande uit vlees, brood en wijn”.
Alvorens te slapen werd er goed gegeten door de generaal en zijn ‘grote nasleep’ – met dertig à veertig karren. De kok bereidde de maaltijd in een pot die boven het vuur hing (‘de schoorsteen besloeg bijna de helft van het vertrek’). Het voedsel werd naar binnen gewerkt met hetgeen de boer te bieden had: een pan van rode aarde (rauw en geschilferd), borden, lepels en vorken die Paape aanduidde als ‘oud, krom, vuil, ongemakkelijk en onbruikbaar’.
Het ging er primitief aan toe. “Onze avondmaaltijd werd verlicht door een kleine, smerige lamp die nauwelijks zijn verlichtende stralen tot het andere einde van de bij elkaar gezette tafels kon overbrengen”.
“Generaal Daendels zat in een stoel die volgens de boerin sinds onheuglijke tijden als kraamstoel gebruikt was”, aldus Gerrit Paape.
.
De auteur van het reisboek deed meer dan de feiten weergeven. Hij had een ‘oogmerk’, wilde aantonen dat hij temidden van echte helden vertoefde. “In deze hut zag ik hetgeen men in helden roemt en dat kleine volkeren dikwijls onoverwinnelijk maakt: de eenvoud van zeden, de nederigheid van het hart, de verhevenheid van bedoeling, die alle niets ter zaken doende kleinigheden over het hoofd ziet”.
Paape wilde het grote oogmerk aanvullen. “De brave [= dappere] Daendels had het zo druk met zijn edel en groot plan dat hij ongetwijfeld niets van de nederige omstandigheden opmerkte”.
Over zijn eigen slaapplaats gaf de journalist aan: “Met een beetje geluk vond ik een slaapplaats in een hooi- en haverschuur waar ik een goede nachtrust genoot. Als men stro genoeg heeft scheelt het maar weinig of men ligt er even gemakkelijk en warm op als op een middelmatig bed”.
.
.
Vechten bij Boxtel
.
.
slag bij Boxtel
.
.
De Franse militairen die Nederland probeerden te veroveren waren voor patriotten als Herman Willem Daendels en Gerrit Paape – het moge duidelijk zijn – absoluut geen vijanden, integendeel. Daendels met name werd steeds aangeduid als een vriend van de Fransen.
Als generaal in het Franse Noorderleger was Herman Willem na het verblijf in Biest weer vroeg uit de veren. Paape zag het leger vertrekken. “Ik was lang voor de zon op en liep heerlijk rond. Urenlang keek ik naar de legertrein die voorbijtrok in de richting van Boxtel”.
Zelf moest hij bij de bagage achterblijven totdat de volgende slag beslist zou zijn. “Er bleef enig voet- en paardenvolk in de buurt om ons te verdedigen tegen eventuele vijandigheden”.
Paape leefde mee met de strijd. “Aan de kant van Boxtel konden wij ’s avonds het schieten goed horen. Wij wensten onze broeders voorspoed. Omdat de generaal met zijn officieren naar Boxtel vertrokken was werd er niet uitgebreid gekookt. We moesten ons tevreden stellen met melk en brood – een maaltijd à la sansculotte!”
De Delftenaar mocht die nacht slapen in het bed van LaCombe, de generaal die bij Boxtel namens Parijs de orders aan het leger gaf. Maar bijzonder was de slaapplaats niet. “Dat zal wel wat schoons zijn, zou men denken”, legde Paape vast. Het bed bestond echter uit niet meer dan enige bossen stro, netjes geschikt in de hoek van een oude paardenstal. Van slapen kwam niet veel, schreef hij. “Want aan het voeteneind stond een paard. Met die dieren had ik weinig op. Telkens verbeeldde ik me dat het beest losbrak”.
.
Paape had er geen idee van hoe het generaal Daendels verging in Boxtel. Noodgedwongen bracht hij de tijd door in het veld bij het verlaten hoofdkwartier. Gerrit hoorde schieten. Het leek hem alsof het geluid verder weg was dan daarvoor. Dat was een goed teken.
Maar enkele uren later werd er dichtbij geschoten. De achtergebleven Franse militairen waren meteen paraat. Zou dat het geluid zijn van een vijandelijke (dus Nederlandse) patrouille?
“Tot onze gerustelling vernamen wij dat enige Franse soldaten geschoten hadden op een groep boeren die hen met stokken en hooivorken te lijf gegaan waren”.
Blijkbaar was niet iedereen in Noord-Brabant blij met de komst van de bevrijders uit Frankrijk.
.
Niet veel later was er echt goed nieuws. “Wij kregen bericht van de grote overwinning door de Fransen”. Stadhouder Willem V had vergeefs een internationaal leger (‘van geallieerden’) opgebracht om zich tegen de aanval uit het zuiden te verdedigen. Een van de geallieerde officieren was Arthur Wellesley (1769-1852), die als Wellington in de slag bij Waterloo een hoofdrol zou gaan spelen.
Daendels had zich volgens Paape weer eens in positieve zin onderscheiden. “Onze generaal heeft zich in Boxtel allervoortreffelijkst gekweten. Ik wenste dat ik meer bijzonderheden wist”.
.
.
herinnering aan slag bij Boxtel
.
.
Na dat verheugende bericht had het hoofdkwartier in Biest geen functie meer. “Wij kregen opdracht om ons met alle bagage naar Boxtel te begeven. Ik laadde mijn karretje met alle spullen vol om rechtstreeks naar Boxtel te rijden”.
Paape reed niet alléén naar de plek waar Daendels verbleef. De rit ging in een lange colonne, met alle gevolgen van dien. De zwakste schakel bepaalde het tempo. “Dit is de langzaamste en vervelendste reis die men kan uitdenken. Zo dikwijls als er een paard pissen moet (dat is dikwijls het geval bij ettelijke honderden paarden) of als er iets aan een rijtuig mankeert, dan staat de hele trein stil. Over een weg van nog geen twee uur rijden deden we meer dan vier uur”.
.
Paape arriveerde pas in Boxtel toen het daar al donker was. Het hoofdkwartier was onvindbaar. Bovendien zaten alle huizen vol. Er zat voor hem niets anders op dan in de open lucht te slapen. “In deze koude nacht ondervond ik het soldatenleven. Tegen een uur of drie ’s nachts was ik door en door koud geworden”.
Maar er kwam licht in de duisternis – letterlijk. “Ik bespeurde een groot licht achter mij. Midden op de markt van Boxtel vond ik een vuur van vijf of zes dikke bomen, op elkaar gelegd. In een ogenblik was ik zo warm als ik me op dat moment maar wensen kon”.
.
.
Optreden van het Franse leger
.
.
Het Franse leger kon weer verder oprukken, nu in de richting van Sint Oedenrode.
De militairen van Willem V waren er in dat dorp vandoor gegaan zodra ze beseften wat hun te wachten stond, maar niet zonder te plunderen en de bruggen over de Dommel vernield te hebben.
Paape constateerde dat de inwoners geen aanhangers van de stadhouder waren. “Zodra de Fransen verschenen, herstelden ze de bruggen en verwelkomden hun verlossers. Ze boden de Fransen allerlei verfrissingen aan – ‘een edel bedrijf’”.
.
De voorhoede van het Franse leger had zich eveneens misdragen, vernam Paape. Tot ergernis van de inwoners hadden ze geplunderd, afgeperst en mishandeld.
Met zoiets moest je bij mensen als LaCombe Saint-Michel niet aankomen. Uiterste discipline was noodzakelijk. “Er zit al een generaal in arrest omdat hij de plundering niet belet heeft. Verscheidene officieren zijn weggejaagd. Een menigte soldaten, schuldig aan die misdaad, is voor de kop geschoten”.
.
Paape voelde zich geroepen om meer te schrijven over het gedrag van de Franse militairen, in wier gezelschap hij verkeerde. “Plunderen en mishandelen zijn onafscheidelijk van de oorlog. Het heeft bij vrienden en vijanden plaats”. Maar volgens hem meer bij troepen van de stadhouder dan bij die van de Fransen. “Van onpartijdige getuigen hoorde je dat de soldaten van de geallieerden, die nota bene de burgers als vrienden beschermen moesten, het tien malen erger gemaakt hebben dan de Fransen die als vijanden binnen kwamen”.
De Franse legerleiding nam, zo nodig, harde maatregelen. “Er is bij de Franse natie geen excuus voor plunderen en mishandelen. Die beschouwt het als misdaden. Een dergelijk gedrag hoort niet bij Franse republikeinen. Het wordt dan ook met de dood bestraft”.
Paape draaide er geen doekjes om. “Men heeft een menigte hoge en lage officieren afgezet omdat zij er niet voldoende voor gezorgd hadden deze oorlogsgruwel te voorkomen. Honderden soldaten heeft men voor de kop geschoten omdat zij geplunderd hadden – tot op de dag van vandaag”.
De legerleiding stond bovendien open voor klachten. “Elke burger die een plunderaar of geweldenaar kan aanwijzen kan er verzekerd van zijn dat het recht stipt zal worden toegepast”.
In het gedrukte dagboek legde de patriot uit wie de plunderaars waren.
“Het betreft troepen die vooruit gezonden worden naar plaatsen die de vijanden al verlaten hebben. Sommigen van hen zijn volslagen guiten en rovers en ze worden ook als zodanig gestraft zodra men hen aanwijst. Deze schandvlekken van de Franse natie hebben zeker gruwelijke wandaden gepleegd”.
Volgens Paape wist ‘het gebroedsel’ wat hun te wachten stond als ze betrapt werden. Maar vaak durfde men hen niet aan te brengen.
De journalist legde uit hoe het soms toeging. “De meeste gehuchten en dorpen waar de Fransen doortrekken lijken verlaten. De huizen zijn op slot. Een Frans soldaat, hongerig en dorstig, klopt bij een huis aan. Men doet niet open of smijt de deur dicht voor de man die niets anders doet dan beleefd vragen om een teug water of een stuk droog brood.
Hij klopt andermaal.
Men hoort hem niet.
Tenslotte wordt hij boos, breekt met geweld het huis binnen en neemt water en brood.
Men scheldt of tergt hem.
Hij wreekt zich op een baldadige manier”.
.
.
Paape verdedigt optreden van het Franse leger
.
.
Er waren nog meer problemen. De Nederland binnen vallende soldaten spraken een onbekende taal. “Men kan elkaar niet verstaan”.
Dat was nog niet alles. “In de meeste dorpen van de generaliteitslanden [Noord-Brabant] liepen de autoriteiten weg. Overal waar Fransen kwamen sloegen de presidenten, stedehouders, secretarissen en dat soort mensen op de vlucht. In plaats van te zorgen voor de veiligheid van de burgers, die immers aan hun gezag waren toevertrouwd, lieten zij het roer uit handen glippen in de storm van de oorlog. De weerloze burgers – bevreesd, verlegen, radeloos en regeringloos - moesten zich zelf maar zien te redden”.
Paape vergeleek hen met een kudde schapen die – zonder herder – werd aangevallen.
.
De assistent van Daendels stelde het nogal gemakkelijk voor. Als het Franse leger bij een dorp arriveerde kwam er een order om een hoeveelheid haver, stro, hooi enzovoort af te staan. Een afgevaardigde van het leger vroeg naar de regering, zoals hij het noemde. Maar meestal vond hij er niemand dan eenvoudige boeren, die niet wisten dat ze om een kwitantie konden vragen. “De Franse natie zou zeker betalen”.
Soms vroeg het leger in een dorp meer dan men kon leveren, moest hij toegeven. “Maar de Franse natie vergt geen onmogelijkheden”. Voor alles was volgens hem een oplossing, wist hij uit ervaring. “Alles steunt op eigen ondervinding en kan met de overtuigendste bewijzen gestaafd worden”.
.
.
Voorbeelden van goede Franse soldaten
.
.
De verslaggever onderbouwde zijn betoog met enkele voorbeelden.
“Niet ver van Biest had een soldaat bij een arme boer enige baldadigheden gepleegd. Toen hij zich aan dit wanbedrijf schuldig maakte was hij dronken en met slecht gezelschap opgescheept.
De volgende dag herinnerden zijn makkers hem vrolijk wat er gebeurd was.
Hij zweeg, peinsde enige ogenblikken en zodra hij de gelegenheid had ging hij naar de boer die hij ongelukkig gemaakt had. ‘Mijn vriend,’ zei hij tegen de man, ‘gisteren had ik het ongeluk om te vergeten dat ik een mens was en u schade heb toegebracht. Nu ben ik weer tot mezelf gekomen. Zeg mij wat voor verlies ik u veroorzaakt heb’.
Met behulp van een tolk begrootte de boer de opgelopen schade.
De soldaat tastte in zijn zak en betaalde hem het dubbele. ‘Ik leg mezelf een extra boete op omdat ik de Franse natie geschandvlekt heb’”, zou hij verklaard hebben.
.
Paape gaf nóg een voorbeeld. “In Bavel [bij Breda] ben ik er zelf ooggetuige van geweest. Een soldaat kwam bij een arme boerenhut. De boerin beduidde hij dat hij brood moest hebben om te eten.
Omdat zij niet met hem spreken kon bracht zij hem naar een lege broodkast.
Hij schudde het hoofd en beduidde haar dat hij water wilde hebben om te drinken.
Zij bracht hem naar de put en toonde hem dat die leeg was.
In vervoering riep de soldaat uit: ‘Deze lieden zijn honderd maal ongelukkiger dan ik ben’. Meteen tastte hij in zijn zak en stopte de boerin een stuk geld in de hand en vertrok zo snel mogelijk”.
Paape vatte het Franse optreden, terecht of niet, samen met: “Soortgelijke gevallen zou men tot in het oneindige kunnen vermenigvuldigen”.
.
.
Verblijf in Sint Oedenrode
.
.
.
.
Terwijl Gerrit Paape in Sint Oedenrode achterbleef trok het Noorderleger op naar Den Bosch. Het hoofdkwartier bevond zich voorlopig in Aarle. “De vijanden zijn over de Maas gevlucht. De generaal [Daendels dus] heeft een rijkelijk aandeel in het dappere gedrag van de Fransen”.
De auteur van het reisboek zag er een aanleiding in om alvast een heldendicht op te nemen ter gelegenheid van de tweeëndertigste verjaardag van de Hattemer (op 21 oktober 1794):
“De held die voor zijn vaderland zijn goed en bloed durft wagen. Die met het wrekend staal der vrijheid in de hand, ’s lands vijand ziet verslagen. De held die op zo’n zware post blijft waken zonder wijken. Die of met glorie sneeft, of roemrijk afgelost de ware held doet blijken. Die held moet Daendels wezen, die zoveel krijgsbeleid aan vrijheidsliefde paart, en elke tiran doet vrezen.
Leef lang, o held, uw land ten nut! Doe vrijheid zegepralen. Zo gij haar glorie zijt, haar voor geweld beschut, dan zal haar zoetst genot u kronen en betalen”.
.
.
Veilig in Empel aan de Diest beland
.
.
Op 7 oktober 1794, veertien dagen vóór de verjaardag van generaal Daendels, vertrouwde Paape opnieuw een en ander aan het papier toe. Op dat moment bevond hij zich in Empel ten noordoosten van de vestingstad Den Bosch, dichtbij de grens met de provincie Holland. “Daar ligt het dorp Engelen. Ik heb reeds op die grond, vanwaar ik voor eeuwig verbannen ben, gewandeld. Van mijn genoegens en aandoeningen kunt u zich gemakkelijk een denkbeeld vormen”, werd later in het reisboek afgedrukt.
Vanuit Boxtel was hij op 26 september in noordelijke richting vertrokken nadat de Fransen begonnen waren Den Bosch te belegeren. “Wij moesten dus een vrij grote omweg maken om hier te Empel aan de Diest te komen. We reden derhalve over Michielsgestel, de Middelrooise brug, Rosmalen enzovoort.
.
Onderweg had Paape het oorlogsgeweld zelf meegemaakt. De Fransen hadden de Orteschans al in bezit genomen. Vanuit de stad werd er hevig geschoten toen hij er een dijk passeerde – te voet. “De kogels vlogen mij om de oren. Op nog geen vijf en twintig stappen van me viel een zwaar projectiel met vervloekt geweld en uitbarsting neer”.
Paape legde uit: “Ons karretje kon niet anders dan boven op de dijk rijden. Gelukkig kwamen mijn voerman en ik een weinig boven Orte behouden aan. Hier dronken wij eens helder op de geslaagde overkomst. Zonder stoornis zetten we de reis voort naar het hoofdkwartier, te Empel aan de Diest.
.
.
Verslag van de overgave van Den Bosch
.
.
belegering van Den Bosch
.
.
In zijn tekst van 7 oktober is te lezen dat de Fransen fort Crevecoeur op 29 september ingenomen hadden. Maar het geweld was nog lang niet afgelopen. “Het gedonder uit de stad is hevig, vooral ’s nachts. Vanuit mijn kamer kan ik een goed gedeelte van de belegering zien. In het donker is het werpen van bommen en andere projectielen een schilderachtig gezicht”. Maar ‘troostrijk voor de menslievendheid’ vond hij het niet. Op diverse plekken was brand uitgebroken.
.
In Empel was Daendels weer eens in gevaar geweest. “Twee dagen geleden werd er in alle vroegte geweldig op mijn deur geklopt en op mijn vensters geslagen.
Ik sprong uit bed en vernam dat de vijand een uitval uit de stad deed in onze richting. De onvergeeflijke zorgeloosheid van de Fransen was er de oorzaak van. Menige Franse soldaat was niet op zijn post gebleven maar in een huis gaan slapen. Waarschijnlijk was men daar in de stad van op de hoogte door een overgelopen militair”.
Evenals in Bavel liep het goed af. “Onze generaal vloog als de bliksem naar de uitvallers, die schielijk in hun hol kropen. Er vielen twee of drie doden. Anderen raakten gewond of werden gevangen genomen. Vanuit mijn venster kon ik gedeeltelijk zien wat zich buiten afspeelde”.
Het einde van de strijd naderde, dat was op 7 oktober duidelijk aan het worden. “Gisteren vertrok er een trompetter naar de stad met een brief. Men wilde de trompetter niet binnen laten. Hij hield de brief bij zich en de belegering werd voortgezet. Maar gisteravond is men overeengekomen om voor enige uren een wapenstilstand te sluiten om te onderzoeken of men het over de overgave eens kon worden”.
Paape: “Onze ijverige generaal is vol vuur. Wanneer het lot van hem afhangt is ons vaderland binnenkort niet alleen vrij maar ook gelukkig”.
.
Vanuit Empel volgde het ene verslag na het andere. “Ik schreef dat men een stilstand van wapenen had aangedaan. Men bracht het toen zover dat de zaak klaar was, op het tekenen van de voorwaarden na. Maar de onderhandelaars van Den Bosch braken hun gegeven woord. Dus gaat de belegering voort. Het fort St. Andries is door de Fransen overmeesterd. De overtocht over de Maas is op die plek al begonnen”.
Weldra was de stad definitief in Franse handen. Holland lag open, of om met de woorden van Paape te spreken: “De macht der Fransen heeft de deur voor de vrijheid geopend”.
.
.
Bezoek aan Den Bosch
.
.
paspoort van Gerrit Paape
.
.
Daendels had intussen besloten zijn assistent in Den Bosch achter te laten. Aan diens reis vanuit Duinkerken en Oostende was een einde gekomen.
Paape: “Zodra de stad zich had overgegeven wandelde ik er van mijn verblijf te Empel heen. Maar ondanks mijn paspoort mocht ik er nog niet in. Daarom bekeek ik de vestingwerken die de Fransen om de stad gemaakt hadden, iets waar ik geen verstand van heb. Het waren niet meer dan wat hopen aarde, die de soldaten ‘batterijen’ noemden.
Paape inspecteerde bovendien beschadigde huizen buiten de stadsmuren. “Men had de bewoners de verzekering van schadevergoeding gegeven. Mijn Fransjes zwoeren dat schadevergoeding niet meer dan billijk was”.
De Fransen die Paape tijdens de inspectie ontmoette waren ontzettend blij met de overwinning. Ze beschouwden Den Bosch nu als hun eigendom. En dat was te begrijpen, legde hij uit. “De meeste belegeraars zijn maanden in het veld geweest. Ze hebben rondgezworven in oorden waar weinig of niets te bekomen was, waar de vijanden alles geplunderd en vernield hadden. Hun kleren waren versleten. Vaak hadden ze honger moeten lijden”.
Den Bosch werd door de soldaten gezien als het ‘land van de belofte’: “De Fransen hebben gebruik gemaakt van de eerste levensbehoeften die zij hier vonden. Zij verdrongen elkaar in de winkels, die binnen enkele dagen zo goed als leeg waren. Betaald werd met Franse assignaten [van weinig waarde]”.
.
Bij een volgende gelegenheid deed Paape verslag vanuit de ingenomen stad. “Het eerste gezicht dat mij trof waren de beschadigde huizen, die soms met kogels doorboord waren, de daken weggeslagen, het glas verbrijzeld – een schrikbarend vertoon”.
Voor sommige burgers was de belegering meegevallen. “De gegoeden hadden zich in kelders en onder gewelven schuil gehouden. Ze bekenden mij het beter gehad te hebben dan zij zich ooit hadden durven voorstellen”.
Maar niet voor iedereen was het goed afgelopen. “Veel minvermogenden hadden geen schuilplaatsen. Ze moesten de projectielen afwachten op alle plaatsen waar de Franse ze smeten en God ze wilde laten vallen.
Ik vroeg een arme vrouw, met vier of vijf kinderen, waar zij zich gedurende het bombardement verscholen had.
‘Hier in mijn huisje’, antwoordde zij”. Vertrouwen in God had haar gered. ‘Wat door God bewaard wordt, is wel bewaard’, met dat soort woorden leidde ze de assistent van Daendels rond, die met eigen ogen vaststelde; “Om het huisje heen zag ik een menigte puinhopen”.
.
Evenals eerder in zijn reisboek wist Gerrit Paape door middel van voorbeelden een mooi beeld te geven van de feitelijke situatie, althans vanuit zijn perspectief.
.
.
Franse troepen trekken verder Nederland in (over de Bommel)
.
.
Wat niet in het reisverslag te vinden is
.
.
Geen enkele rapportage kan kompleet zijn. Bovendien is het in een reisverslag mogelijk fictie aan de feiten toe te voegen. Niemand kan het later controleren. Daarom enkele opmerkingen uit boeken die over de reis van Daendels en Paape gepubliceerd zijn.
In zijn biografie van Daendels liet Paul van ’t Veer, journalist evenals Paape, de generaal als hoogste leider van het Franse leger optreden bij de succesvolle belegering van Den Bosch. “Daendels kreeg opdracht de belangrijke vesting Den Bosch te veroveren”, aldus van ’t Veer.
In het gedegen proefschrift van Isidore Mendels, over het leven van Daendels vóór zijn vertrek naar Oost-Indië in 1807, is veel te lezen over de onderhandelingen in 1794 tussen de in Nederland woonachtige patriotten, Daendels, en de Franse autoriteiten. Tijdens zijn verblijf in Antwerpen ontving de generaal bijvoorbeeld de afgezanten Gogel en Van Irhoven van Dam. Namens de thuis-patriotten moesten de volksvertegenwoordigers overtuigd worden zo snel mogelijk de Nederlandse grenzen te overschrijden. “Tevens moesten zij door onderhandelingen verkrijgen dat Holland [na de inname] als een vrije staat zou bejegend worden”.
In Holland zelf werd veel gepraat, maar weinig gehandeld. Daendels moest het opknappen. Terwijl Paape zich in België ophield en erover zweeg reisde Daendels eind augustus naar Parijs om de zaak van de patriotten bij de hoogste autoriteiten te bepleiten.
“Op 1 september kwam hij terug met de heugelijke en zo lang gewenste tijding dat de orders tot het voortrukken gegeven waren. Hierop ontving Daendels de schriftelijke verklaring van LaCombe dat Pichegru gelast was naar Breda op te rukken en daarna de Maas [richting Holland] over te trekken”. LaCombe gaf Daendels zelfs de tekst van een proclamatie waarbij het ‘revolutionair bewind in Amsterdam als voorlopige regering werd erkend en als vriend en bondgenoot van de Franse Republiek werd beschouwd’.
Na de inname van Den Bosch publiceerde Daendels op zijn 32ste verjaardag een manifest, dat volgens Joost Rosendaal, auteur van zijn boek over de naar Frankrijk gevluchte Bataven, ‘naar alle waarschijnlijkheid door Paape geschreven werd’. In diens reisboek is er evenwel geen woord over te vinden.
In het manifest benadrukte Daendels voor de zoveelste keer hoe belangrijk het was een revolutie van binnenuit te laten plaatsvinden. Met name in Antwerpen hadden de generaal en assistent Paape zelf kunnen constateren hoe de Fransen de buitgemaakte rijkdom naar Parijs overbrachten en de overwonnen hun republikeinse regime oplegden. Daendels was enerzijds een vriend van de Fransen, een generaal in het Franse leger, maar ook een Nederlandse patriot.
(Hoe het toeging na zijn proclamatie is hier te lezen).
.
.
Harry Knipschild
10 mei 2019
.
.
.
.
Literatuur
.
Gerrit Paape, Republikeinsch speelreisje van Vrankrijk naar Holland, Den Bosch 1795
Isidore Mendels, Herman Willem Daendels vóór zijne benoeming tot gouverneur-generaal van Oost-Indië (1762-1807), Den Haag 1890
Paul van ’t Veer, Daendels. Maarschalk van Holland, Bussum 1983
Joost Rosendaal, ‘Bevrijding!’, in Bataven!, Nijmegen 2003, 443
- Raadplegingen: 11693