358 - Don McLean, singer-songwriter
In de winter van 1972 ging ik [HK] samen met de Sandy Coast (en aanhang) per auto op vakantie naar Davos. In januari hoorde ik in Zwitserland op de radio een opvallend nieuw nummer – ‘American Pie’ van de nog onbekende Don McLean. Het liedje, met daarin een verwijzing naar 3 februari 1959, haalde de top van de Amerikaanse hitlijsten. In Nederland wist de single van de troubadour een elfde positie in de top 40 te bereiken.
‘American Pie’, de song over ‘the day the music died’, maakte in Davos zoveel indruk dat die eerste kennismaking me tot op de dag van vandaag, 47 jaar later, is bijgebleven. In een hitsong kon je een stukje geschiedenis van de popmuziek uitbeelden. Zo nadrukkelijk en mooi was het, vond ik toentertijd, niet eerder gebeurd.
Ervaren zanger van folksongs
Don McLean was in 1972 geen nieuweling meer in het muziekvak. De zanger en componist was in New Rochelle (bij New York) geboren op 2 oktober 1945. In een artikel in 1971 zette David Whalley hem neer als een ‘veteran folksinger’, die al vele jaren op de planken stond. Don had het vak geleerd van mensen als Josh White, Brownie McGhee (muzikale partner van Sonny Terry), Rambling Jack Elliott en diverse leden van de voormalige Weavers, onder wie Pete Seeger.
Volgens de journalist zag Don er uit als een performer in dat genre: ‘boots, jeans and flannel shirt, no rock & roll clothes’. Al in 1964 had hij, nauwelijks zeventien jaar, in de Bitter End (New York) opgetreden met onder meer Jake Holmes, zanger en componist van de recente Amerikaanse hit ‘So Close’ (1970). Don trok jarenlang rond met een onversterkte gitaar en sliep in hotels waar het aan kakkerlakken niet ontbrak.
Walley: “Don McLean represents an older side of the American folk tradition. The folk movement of the early Sixties has been good for him. His music and sentiments spring alive from those golden years of the American folk renaissance with cinematic songs portraying all levels of the American experience”.
Zelf liet de politiek-geëngageerde artiest noteren: “I’ve played on street corners, on docks, and war memorials – places which the bureaucrats love and the people avoid”.
Zijn muzikele belangstelling ging nog verder terug. In zijn vroegste jeugd bewonderde hij Al Jolson (“I’m one of the ‘Mammy’ boys”). Andere favorieten van lang geleden waren Enrico Caruso, Bing Crosby, Frank Sinatra en Perry Como.
McLean: “I have a specific love for those old-time crooners. Their music is just an art-form that grew out of a particular life-style that is no longer with us, but no less valid for that. All those people have really incredible musical ability, and Como’s particular style I’ve always liked”.
Don kon zich nog goed herinneren dat hij de stem van Perry Como al in 1951 gehoord had. “I heard him singing ‘Beautiful Brown-Eyes’ when I was six years old”.
Maar toen hem gevraagd werd wie zijn jeugd-idool was draaide hij er niet omheen: “The late Buddy Holly”, die op 3 februari 1959 bij een vliegtuigongeluk om het leven gekomen was.
Samenwerking met Pete Seeger (ex-Weavers)
Aan Peter van Bruggen vertelde Don McLean: “Ik zat op de highschool van New Rochelle, waar de eerste rassenrellen plaatsvonden. Allemaal blanke modelgezinnen, goede school voor de kinderen, een goede baan, een glimmende auto. Ik zat moeilijk met m’n Latijn. Ik was voor mijn tweede examen gezakt maar mocht toch door naar de derde, zonder zomerschool te hoeven doen.
Toen moest ik twee examens tegelijk doen, en als ik zakte, zei de rector, werd ik van school getrapt.
Ik slaagde en aan het einde van het seizoen was er een schoolfeest. Iedereen deed wat. De een vertelde een mopje, de ander speelde viool en ik zong een paar eigen-gemaakte songs. Als je die rector toen gehoord had dat hij zulke talenten op zijn school had. Ik vond hem een naar mannetje. Een paar weken daarvoor was ik nog een nietsnut.
Toen ik zeventien was schreef ik mijn eerste rag: ‘Once I had me a baby’. In 1967 schreef ik vier songs, waaronder ‘Circus Song’, wat ik nu nog een van m’n beste vind. Bob Dylan kwam na een optreden een keer naar me toe en zei dat die song hem geïnspireerd had”.
Op zijn eigen website plaatste Don McLean een artikel over hoe hij aan zijn platencontract gekomen was. Aan het einde van de jaren zestig werkte Don samen met Pete Seeger aan een project ter verbetering van het water van de Hudson-rivier ten noorden van de stad New York. Bob Elfstrom verfilmde de activiteiten. “Elfstrom was making a movie called ‘A song and a stone’. He followed Seeger around, filming him at rallies and concerts”.
Zo kwam de filmer vanzelf bij McLean terecht. “Since Don was close to Seeger, he was frequently present. At a party hosted by the Seegers, McLean sang the ‘Circus Song’, and Elfstrom filmed his performance for the movie. The performance so impressed Elfstrom that he said he would like to make a feature film about Don. This development was quite something, considering McLean was still trying to get his first album released”.
In diverse interviews vertelde de artiest hoe vaak hij met zijn liedjes bot had gevangen in de muziekindustrie.
De filmer ging op zoek naar financiering van zijn project. Hij vond Alan Livingston, niet de eerste de beste. “Livingston was a legendary figure in the music industry, having been president and chief executive office of Capitol Records from 1960 until 1968. He had signed such stars as Frank Sinatra, Nat ‘King’ Cole, the Kingston Trio, the Beach Boys, and the Beatles to the Capitol label”.
Livingston, op dat moment directeur van Mediarts, werd getroffen door de stem van Don McLean. Hij bood de artiest uit New Rochelle een contract aan voor zijn muziekuitgeverij Mayday en platenlabel Mediarts, dat weldra door het grote United Artists werd overgenomen.
“Don was delighted to be associated with a record producer who had worked with Frank Sinatra”.
Door zijn vriendschap met Pete Seeger kreeg Don McLean voor het eerst wat erkenning.
Don McLean en Pete Seeger in 1969
Het eerste album: ‘Tapestry’
Mediarts was niet alleen bereid de schulden van de artiest over te nemen maar stelde hem tevens in staat een eerste album te maken. Daarop onder meer een aantal liedjes die hij gecomponeerd had ten tijde van het Hudson River Project, zoals ‘And I Love You So’, ‘Bad Girl’ en ‘Castles in the Air’.
Het album, getiteld ‘Tapestry’, verscheen in april 1970. Lee Hays, evenals Pete Seeger vroeger lid van de Weavers, vervaardigde een tekst op de achterkant van de hoes. Daarin prees hij McLean. “One wishes that more young singers would be more radical – that is, to find and to cling to their roots”.
De belangstelling was beperkt. In 2018 verklaarde Don over die tijd op de BBC-televisie: “I was a nobody. It was very tough going”.
Bijna een jaar later schreef Don Heckman in de New York Times: “Don McLean’s record has been in the stores for a couple of months now and hasn’t received nearly as much attention as it deserves.
One of the problems is that his folk-based songs make few concessions to commercial topicality – to plastic country rhythms or queasy electronics. He is, quite simply, a contemporary troubadour, and one who, despite his relative anonymity, can produce music which is easily comparable to the best of such current heavies as James Taylor, Neil Young, and Elton John”.
De LP ‘Tapestry’ was te simpel opgenomen om een groot publiek aan te spreken, zou je kunnen concluderen. Desondanks bereikte de single ‘Castles in the air’ een (lage) notering in een hitlijst van muziek voor ouderen en besloot ‘crooner’ Perry Como een opname te maken van ‘And I love him so’, een van de andere nummers op het album.
Tweede album
Het eerste Don McLean album was een productie van Jerry Corbitt, lid van popgroep de Youngbloods. Waarschijnlijk omdat het resultaat niet positief genoeg was, gaf de platenmaatschappij aan Ed Freeman, die eerder bij Columbia Records gewerkt had, opdracht een tweede elpee wat steviger aan te pakken.
Dat gaf nogal wat spanning in de studio. Als het aan McLean had gelegen zou de nieuwe plaat in dezelfde eenvoudige stijl als ‘Tapestry’ worden vastgelegd. Freeman wilde er meer een pop-album van maken. Hij werkte met extra stemmen en voegde het spel van pianist Paul Griffin toe. Freeman: “Don’s finger picking was good, but I didn’t like his rhythm guitar playing”.
McLean: “He was very condescending about my guitar playing. He fell terribly down as a producer”.
McLean en Freeman werden geen vrienden tijdens de opname van het album ‘American Pie’.
‘American Pie’
Gouden plaat
Het leven van Don McLean veranderde ingrijpend na het schrijven en zingen van ‘American Pie’. Op het eerste gehoor zou je denken dat de tekst uitsluitend het vliegtuigongeluk van Buddy Holly als onderwerp had. Er was echter meer aan de hand, zo blijkt als je de verhalen leest die Don vertelde aan diverse journalisten, die hem – niet voor niets – steeds vroegen uit te leggen wat die song met die onbegrijpelijke woorden nou precies betekende.
McLean leidde geen gelukkig leven. Hij zette zich af tegen zijn opvoeding en tegen de conservatieve en kapitalistische ideeën die in Amerika de ronde deden in die tijd. Aan Peter van Bruggen vertelde hij bijvoorbeeld dat de progressieve ideeën van de jaren zestig ‘door slimme politici werden ingekapseld en vernietigd’.
Don: “In Amerika wonen vette, luie, zelfvoldane mensen, die zich veilig voelen achter een muur van kernwapens. Vroeger moest een volk fit blijven om te kunnen vechten.
We hebben twintig jaar toegestaan dat drugs steeds frekwenter gebruikt werden in zwarte getto’s. Als het maar in de achterbuurten bleef, ze bleven er rustig bij. Nu zien alle ouders van middle-class modelgezinnetjes hoe hun kinderen met naalden in hun arm zitten te prikken”.
Popmuziek was volgens hem eveneens aan lager wal geraakt. “De meeste popsongs worden gemaakt door producers en mensen van platenmaatschappijen, die artiesten gebruiken, die hun vak nauwelijks verstaan”.
Vroeger was het anders. “Muziek heeft er als een van de krachten voor gezorgd dat Lyndon B. Johnson uit het Witte Huis verdween”.
In de song ‘American Pie’ mengde McLean mijns inziens zijn onvrede over het teloor gaan van het nog goede Amerika met de dood van Buddy Holly.
Aan David Burke vertelde Don: “It started in a little room where I used to write songs. I was up in this room with my guitar working on a second album. I was trying to think of just something. All of a sudden out of nowhere came ‘A long, long time ago’, the opening of the song. It came to me in total and I wrote it down and sang the first verse into a tape recorder. Then I said, as I often do, ‘What the heck is that?’
I was thinking of Buddy Holly and that day when I was a paper boy, and I was thinking, ‘What am I going to do with this?’
I could tell I could really have a good time working on this, because I knew what the concept was going to be. I had it for a long time. Maybe a month or two later, I decided I wanted it to be a fast song. I didn't want it to be a slow song. So I came up with this chorus.
A few months later, I wrote five more verses and finished the story and then slowed down the last verse to be like the first verse”.
Don moest lachen over wat er over de song her en der op papier gezet was. Het lied was moeizaam tot stand gekomen. “It was a dream. I was trying to capture a dream, just like the Beatles were trying to capture something in the ‘Sgt Pepper’s (Lonely Hearts Club Band)’ cover”.
Ook die klaphoes was een ‘pie’.
Inspiratie voor American Pie
Producer Ed Freeman en Don McLean zaten niet op dezelfde golflengte toen ze ‘American Pie’ in de studio vastlegden. Maar over één ding waren ze het eens. De toevoeging van een pianist, Paul Griffin, had als een wonder uitgepakt vertelden ze los van elkaar voor de BBC-camera. Het was iets dat je alleen maar kon hopen aldus de producer. Volgens Don werd de opname dankzij Griffin (‘very Ray Charles’) precies zoals hij het zich had verbeeld.
Vincent van Gogh
‘American Pie’, de song die de wereld veroverde, was een liedje met een gimmick. Voor veel artiesten blijft het succes in zo’n geval beperkt tot één liedje. Bij Don McLean was dat anders. Een andere song op het album ‘American Pie’ was ‘Vincent’: over het leven van de miskende Nederlandse schilder Vincent van Gogh (1853-1890), die veel van zijn onverkochte doeken in Frankrijk maakte.
Juist in die tijd kwam de erkenning bij een groot publiek. De biografie, geschreven door Irving Stone (‘Lust for life’, tevens de titel van een Iggy Pop-song) was een bestseller.
Aan Helen Brown van de Britse Telegraph vertelde Don McLean hoe ‘Vincent’ tot stand gekomen was. “In the autumn of 1970 I had a job singing in the school system, playing my guitar in classrooms. I was sitting on the veranda one morning, reading a biography of Van Gogh, and suddenly I knew I had to write a song arguing that he wasn’t crazy. He had an illness and so did his brother Theo. This makes it different, in my mind, to the garden variety of ‘crazy’ – because he was rejected by a woman [as was commonly thought]. So I sat down with a print of ‘Starry Night’ [schilderij uit 1889] and wrote the lyrics out on a paper bag”.
‘Vincent’ zorgde er in 1972 voor dat Don McLean geen eendagsvlieg werd. McLean bleek een blijver te zijn.
Starry Starry Night (1889)
Het succes van de artiest kreeg ook op een andere manier vervolg. Het hielp mee om Vincent van Gogh definitief op een voetstuk te plaatsen. Ook in 2019 staan de mensen soms in lange rijen te wachten om de musea binnen te komen waar de doeken van de Brabander hangen. Die doeken hebben bovendien een (indertijd) onvoorstelbare (financiële) waarde gekregen.
‘American Pie’ bracht een Buddy Holly-revival tot stand die niet alleen de waarde van Don’s copyrights als een raket deed stijgen, maar ook aanleiding was films, musicals, boeken en covers door de meest uiteenlopende artiesten. Op het album ‘Playin’ Favorites’ (1973) deed McLean zelf een duit in het zakje met zijn uitvoeringen van ‘Everyday’ en ‘Fool’s paradise’.
Killing me softly with his song
Met zijn repertoire maakte Don McLean begin jaren zeventig veel indruk op een groot publiek. Lori Lieberman was een van zijn bewonderaars. Aan Rinske Wels vertelde de zangeres onlangs haar verhaal. “Ik ging naar een club, zag Don McLean en werd getroffen door zijn song ‘Empty Chairs’. Op een servet schreef ik ter plekke een gedicht. Dat gaf ik aan mijn producers Norman Gimbel en Charles Fox, die het uitbreidden”. Zo kwam ‘Killing me softly with his song’ tot stand.
“Ik nam mijn versie op. Die hoorde Roberta Flack in het vliegtuig. Zij nam het vervolgens op en kwam op nummer één. En als ze me dan vroegen wat ik daar van vond, zei ik altijd: ‘Ja, leuk voor haar, maar een beetje bitter voor mij’”.
Norman Gimbel (1927-2018) was een oude rot in het vak. Hij had het gemaakt met de teksten van liedjes als ‘The girl from Ipanema’, ‘Sway’, ‘Canadian Sunset’ en ‘I will wait for you’.
Gimbel en Fox zetten de song op hun eigen naam. In de tijd dat Lori die onder hun hoede op de plaat vastlegde maakte ze er, lijkt, geen probleem van. Dat veranderde toen Roberta Flack er de top van de hitlijsten mee bereikte. In 1997 werd ‘Killing me softly’ opnieuw een wereldhit, nu in de uitvoering van de Fugees.
Lieberman ontving geen erkenning of geld voor haar aandeel in de tekst van de door Don McLean geïnspireerde song.
Tientallen jaren later kwamen Lori en Don voor het eerst met elkaar in contact. Lori: “Ik speelde in een club in New York en mijn nichtjes hadden gevraagd of een vriendin van hen kon komen kijken, Patricia McLean, Don’s vrouw. Kort daarna ben ik naar een concert van Don geweest. Hij vertelde aan zijn publiek: ‘Daar zit Lori Lieberman, ze was veertig jaar geleden bij een concert van mij en schreef een gedicht naar aanleiding van ‘Empty Chairs’. Zij was de eerste die ‘Killing me softly’ opnam. Ik zing ‘Empty Chairs’ vanavond voor haar’.
Dat was zo aardig. Dat had nog niemand voor me gedaan. Het voelde als een grote bevestiging”.
Don McLean in Nederland
In 1976 was Don McLean in Nederland. Hij was geëngageerd als top of the bill voor de allereerste tv-uitzending van de voormalige zeezender Veronica, die erkenning als publieke omroep gekregen had. In het Veronica-blad kon je lezen: “Don McLean, de Amerikaanse superster, staat nog steeds op eenzame hoogte als emotionele troubadour, als ballade-zanger, als vertolker van de gevoelens van ‘de generatie die zichzelf in de ruimte verliest’.
Blote voeten, versleten jeans en toegeknepen ogen. Hij doet denken aan het zieke en astmatische jongetje dat wegens ziekteverzuim al vroeg op zichzelf werd teruggeworpen. Die op z’n vijftiende zijn vader verloor en met een gitaar aan de kost wilde komen.
Liftend langs de grote weg zocht hij clubjes. Pete Seeger pikte hem uit zijn grauwe bestaan. Inmiddels had Don voldoende materiaal om zijn tweede LP te vullen. Naar zijn debuut ‘Tapestry’ wilde niemand luisteren, maar van ‘American Pie’ werden er zo maar twee miljoen exemplaren verkocht”.
Aan een redacteur van het tijdschrift vertelde de Amerikaan dat zijn doorbraak niet alleen tot menselijk geluk geleid had. “Ik werd er gek van. Ik was opeens zakenman in plaats van muzikant. Toen heb ik het een periode erg moeilijk gehad. Ik moest een nieuwe uitweg vinden. Die heb ik nu te pakken, geloof ik. Geloof me, dat geld interesseeert me niets. Ik woon in de Hudson Valley in een klein huisje van 50.000 dollar. Ik heb mijn moeder een huis gegeven en ik zorg er nu voor dat ik voor de rest van mijn leven geen honger hoef te lijden. Dat heb ik volgend jaar voor elkaar.
Dan hoef ik niet meer te verdienen. Ik ga dan free concerts geven. Voor arme negers bijvoorbeeld. Ik kan het niet aanzien dat er negers armoe lijden in een land met miljoenen dollars”.
Niet voor niets heette het artikel ‘Don McLean heeft een hekel aan geld verdienen’. Daarover was te lezen: “Don McLean is nog steeds die sociaal en vooral milieu-bewogen jongen van een paar jaar geleden. ‘Commercialiteit verstikt je artistieke talenten’ merkt hij tussen twee vingergrepen op. ‘Je verliest je controle. Ik werd gedwongen een leven te leiden dat ik niet wilde. Ik had miljoenen fans die niet echt om me gaven’”.
Veronica-blad, 17 april 1976
Peter van Bruggen en Don McLean
Tijdens zijn verblijf in Nederland had McLean tevens een gesprek met Peter van Bruggen, die erover rapporteerde in Oor. Van Bruggen presenteerde Don als ‘de anti-ster, die er alles aan doet om niet in de wereld van de big business mee te hoeven spelen’.
“McLean heeft zijn lesje geleerd, toen een song over de dood van Amerika, met haar geldmagnaten en het loze stardom hem plotseling zelf via overnight succes midden in zijn eigen song plaatste. McLean dreigde te worden wat hij in ‘American Pie’ had verworpen: een ster. Vanaf die tijd speelde hij op het toneel van de superstars de anti-held, die probeert te bewijzen dat het ook zonder gimmicks en images kan”.
Van Bruggen en McLean konden het goed met elkaar vinden in het Holiday Inn hotel van Utrecht. De journalist kreeg een kauwgumpje aangeboden dat hij ‘luid met de kaken klappend’ verorberde tijdens het gesprek. McLean beantwoordde zijn vragen eveneens ‘rumoerig kauwende’.
Opnieuw stelde de nu wereldberoemde artiest: “Ik heb altijd muziek gemaakt omdat ik van muziek houd, nooit andere motieven gehad. Ik heb het nooit gedaan om het geld.
Na ‘American Pie’ werd die liefde aangetast door allerlei financiële motieven van buitenaf. Ik kwam in kontakt met een wereld waarin spelletjes gespeeld worden en dat beviel me niet. Ik kreeg te maken met de wereld van de critici. Bladen als Rolling Stone leven van het opzetten en vernietigen van mythes. Dat is een schande. Je zou dingen moeten ontdekken, in plaats van ze te manipuleren.
M’n derde album, ‘Don McLean’, kreeg in dat blad een ongelooflijk oneerlijke en vernietigende kritiek van een zekere Steve Holden, een jongen die zoals zo veel van zijn collega’s ook bij een platenmaatschappij werkt.
Nu kreeg ik op Thanksgiving, drie jaar na dat album, een brief van deze torpedo waarin hij zich verontschuldigde. De recensie was alleen maar een neerslag geweest van zijn problemen, enzovoorts.
Dat schreef hij niet in zijn blad, alleen aan mij, omdat mensen hem lastig bleven vallen over zo’n wrede kritiek.
Ik vond het vreselijk dat er schoften kwamen die met hun klamme handjes aan mijn muziek wilden komen, om er geld uit te maken. Ik ben noch bang om beroemd te zijn, noch bang om onbekend te zijn. Ik zit echt niet te wachten tot me een plaatsje in de geschiedenis der mensheid wordt aangeboden.
Waar ik me zorgen over maakte was de houding van de mensen om me heen. Zulke mensen wil ik ook niet om me heen hebben.
Ik probeer mijn inkomsten te beperken. Ik heb er geen bezwaar tegen iets te verdienen met concerten, platen en bladmuziek, maar daar blijft het bij”.
Het succes van de ode aan Buddy Holly had het leven van de Amerikaan danig in de war gestuurd.
“Tot ‘American Pie’ een hit werd deed ik zo’n 75 optredens in het jaar. Daarna werden het er niet alleen meer, maar reisde ik ook heel Amerika af. Ik sliep praktisch niet, sleepte mezelf van Louisiana naar St. Louis, van Chicago naar Texas.
Plotseling lagen er overal meisjes op me te wachten, en als dat even niet gebeurde probeerde ik er wel een te vinden. Alles wat me maar high maakte beproefde ik. Ik was bezig mezelf op te gebruiken.
Met alle druk die dan op je wordt uitgeoefend voelde ik me vermoeider dan ik ooit voor mogelijk had gehouden. Ik leerde de beperkingen van mijn lichaam kennen. Ik wilde de mensen wakker schudden, hen over de rand van de schutting laten meekijken, naar een land dat verfoeilijk was. Maar nu liep ik zelf over die grond heen en weer te rennen. Plotseling zag ik dat ik het onderwerp van mijn eigen song geworden was. De instant-ster, instant-miljonair”.
Door het succes was zijn huwelijk met Carol Sauvion op de klippen geraakt. “Plotseling begon hij over zijn ex-vrouw, die met het succes van ‘American Pie’ van hem scheidde, te praten. ‘Het is erg moeilijk. Ze was mijn beste vriend. Het was goed tot 1973. Toen dreef mijn muziek en de druk die mijn werk met zich meebracht, ons uit elkaar. Ze is bij me weg gegaan’”.
Liedjes die blijven bestaan
In 1976, toen Peter en Don de loopbaan van de artiest onder de loupe legden, bleek dat McLean er een nieuw criterium op na hield – een song die je schreef moest bij wijze van spreken bestemd zijn voor de eeuwigheid. Je was pas geslaagd in het leven als dat lukte.
Don: “Ik zit me vaak af te vragen welke songs voortleven. Sinatra, Bing Crosby, Ella Fitzgerald, Billy Eckstine, Josh White, Pete Seeger, Dylan, The Stones, The Beatles, James Taylor, ze hebben allemaal een paar songs geschreven die blijven bestaan. Zo beoordeel ik hen graag. Niet naar hun inkomen of het aantal toeschouwers dat ze in Dallas trokken.
Ik ga door omdat ik geloof dat mijn songs een eigen leven gaan leiden, tot op zekere hoogte. Want als je een beetje intelligent bent weet je dat je voor jezelf geen gedenksteen kunt oprichten. Hele continenten zijn in de loop der tijden verdwenen, zou een McLean-song het dan langer volhouden?”
Voor Don stond vast dat enkele van zijn tijdgenoten in dat opzicht zouden falen. “Mensen als John Denver en Jim Croce vallen in de smaak. Maar ze zijn steriel en ongevaarlijk. Ze schrijven doodgeboren songs. Geen van Denver’s songs zal ooit bewaard blijven of voortleven”.
Een toekomst was er ook niet meer voor Bob Dylan. “Als je over de dertig bent heb je je oude energie niet meer. Dylan heeft zijn tijd gehad. Je kunt nu eenmaal niet je hele leven op een piek blijven werken”.
McLean viel weer terug op wat hij deed in de tijd voor hij beroemd geworden was. “Ik heb geen orkest of band nodig, geen goed ogend vrouwenkoortje nodig. Ik ga op een podium staan met m’n banjo en m’n gitaar, en ik zing en speel voor de mensen. Ik sta daar, zonder trucjes, zonder dubbele bodems, zonder show. Dat ben ik, en zo klink ik als ik zing”.
Don McLean blijft bestaan
Wat Don McLean beweerde bleef hij ook doen. Intussen hebben ‘American Pie’ en ‘Vincent’ een bijzondere status gekregen. In het jaar 2000 bereikte ‘American Pie’ in de uitvoering van Madonna voor de tweede maal de top van de hitlijsten.
Vier jaar geleden, in 2015, werd het manuscript van de song, zestien pagina’s, tijdens een veiling bij Christie’s voor ruim een miljoen dollar verkocht. Het was McLean’s eigen idee om het in de verkoop te doen. “Nu hoef ik nooit meer te werken”, verklaarde hij bij die gelegenheid. “Mijn vrouw [Patricia Shnier] en kinderen weten niet hoe ze geld moeten verdienen, maar blijkbaar weet ik dat wel”.
Don McLean, januari 2016
Uit de woorden van de artiest viel op te maken dat het niet optimaal boterde in het huwelijk. Enkele maanden later werd hij zelfs gearresteerd wegens huiselijk geweld. Op de website van de BBC kon je lezen: “Mr Mclean’s wife claims the singer has engaged in a pattern of abuse going back three decades. The singer was arrested at his home following an emergency call to the police from his wife. She claimed she feared for her life when she called police, writing: ‘Don terrorised me for four hours, until the 911 call that I think might have saved my life’”.
Op 26 augustus, zo is aangekondigd, zal Don McLean zijn repertoire ten gehore brengen in het Amsterdamse Bos. Op het internet vond ik de toegangsprijs: 84 euro, exclusief verdere kosten.
Harry Knipschild
15 maart 2019
Clips
Literatuur
David Walley, ‘Don McLean’, Phonograph Record, 1 december 1971
Linda Mathew, vragen en antwoorden, Jackie Magazine, 9 september 1972
Jerry Gilbert, ‘Eye on the future, ear in the past’, Sounds, 22 september 1973
Tony Jasper, ‘I’ve thousands of other songs’, Record Mirror, 13 oktober 1973
Bob Woffinden, ‘One of Mammy’s Boys’, New Musical Express, 3 november 1973
‘Don McLean wil voor negers werken’, Veronica, 28 juni 1975
‘Don McLean heeft een hekel aan geld verdienen’, Veronica, 17 april 1976
Peter van Bruggen, ‘Don McLean en de fiets en de Cadillac’, Oor, 5 mei 1976
Helen Brown, ‘Why I had to write ‘Vincent’’, Telegraph, 24 februari 2010
Rinske Wels, ‘Schattig meisje niet langer boos’, Trouw, 7 december 2011
David Burke, ‘Don McLean’, R2 – Rock ’n’ Reel, maart 2015
‘Manuscript van ‘American Pie’ voor ruim 1 miljoen euro verkocht’, Nu.nl
‘Don McLean pleads not guilty to assault’, BBC, 9 februari 2016
‘Zanger Don McLean (73) heeft relatie met 24-jarig model Paris Dylan’, Nu.nl, 30 oktober 2018
‘Don McLean – ‘Tapestry’, the first record deal’, website Don McLean, z.j.
- Raadplegingen: 13557