98 - Vijftien maanden in Haarlem 1965-1966
Als liefhebber van popmuziek schreef ik begin van de jaren zestig mijn eerste artikelen, in bladen als Rhythm & Blues, Hillbilly Hayride en Tuney Tunes. Als student aan de Rijks Universiteit Utrecht maakte ik vanaf de zomer van 1964 samen met Willem van Kooten programma’s voor radio Veronica. In die tijd haalde ik ook mijn kandidaats-examen (tegenwoordig : BA) in de wiskunde.
In de zomer van 1965 ging ik op zoek naar een vaste baan in de muziek business. Dankzij mijn activiteiten bij Veronica was dat niet zo moeilijk. “Ik bel John Vis wel even”, met dat soort woorden kreeg ik hulp van Willem van Kooten, die behalve diskjockey ook programmaleider van de zeezender was.
Waarom schrijf je niet eens wat meer over je eigen ervaringen, verneem ik van de lezers van artikelen op de site. Daarom een bijdrage over mijn eerste stappen in de muziekbusiness. Het zijn wat herinneringen aan hetgeen ik bijna vijftig jaar geleden meemaakte. Daarmee probeer ik de sfeer te tekenen van hoe het mij aanvankelijk verging.
Artone
Kruisstraat 8-10, Haarlem, Artone (met restant van Hotel Funckler aan de buitenkant)
De contacten van Van Kooten met Vis leverden mij een gesprek op met personeelschef Steenbergen van platenmaatschappij Artone in Haarlem. Ik kon onmiddellijk aan het werk, hoorde ik, op de persafdeling. Mijn salaris zou 450 gulden (bruto) in de maand bedragen. Ik begon met een proeftijd van twee maanden. Tijdens de proeftijd, werd mij uitgelegd, kon de overeenkomst per dag door een van de twee partijen met onmiddellijke ingang worden opgezegd. (Van pensioen was geen sprake).
De hoogte van mijn ‘loon’ viel tegen. Platenmaatschappijen leken bedrijven waar enorm veel geld verdiend werd. De mensen, zeker die met publiciteit te maken hadden, verdienden kapitalen en reden in prachtige auto’s rond. Ze hadden ook heel wat te besteden, onder andere voor het omkopen van omroepmedewerkers in Hilversum. De werkelijkheid was een stuk weerbarstiger. Maar wat wilde ik, ik was 21 en ik had niet eens een rijbewijs.
De hoogte van mijn ‘loon’ viel tegen. Platenmaatschappijen leken bedrijven waar enorm veel geld verdiend werd. De mensen, zeker die met publiciteit te maken hadden, verdienden kapitalen en reden in prachtige auto’s rond. Ze hadden ook heel wat te besteden, onder andere voor het omkopen van omroepmedewerkers in Hilversum. De werkelijkheid was een stuk weerbarstiger. Maar wat wilde ik, ik was 21 en ik had niet eens een rijbewijs.
In mijn eerste baan was ik de assistent van Paul Visser, de perschef van Artone. Zijn kantoor bevond zich links van de ingang op Kruisstraat 8/10. In het verleden was daar Hotel Funckler gevestigd. Dat wist ik niet en voor dat soort zaken had ik geen belangstelling. Bij de ingang, eveneens links, hield general manager John Vis aan de straatkant kantoor. En achter die van Paul Visser was de verblijfsruimte van Jaap ‘Pete’ Felleman, manager van alles wat met het Funckler-label te maken had.
Als ik me goed herinner hadden de kamers van de perschef en van Felleman geen ramen. In tegenstelling tot dat van Visser beschikte het kantoor van de voormalige Vara-presentator wél over een draaitafel. Als hij nieuwe monsterplaten uit Amerika ontving, op labels als Chess, Roulette en Motown, werden die afgeluisterd. Aranka Rhemrev was zijn assistente. Aranka ‘ging’ met Kees de Jong, de huisfotograaf van Artone.
Pete Felleman besliste welke platen in Nederland werden uitgebracht. Of hij een plaat in Nederland liet persen werd voor een gedeelte bepaald door de belangstelling in het buitenland. Dagelijks stuurde Felleman brieven naar maatschappijen elders in Europa die dezelfde Amerikaanse labels vertegenwoordigden als Artone - in de hoop dat zij hun platen uit Nederland zouden halen. Aranka typte de brieven. Felleman besteedde veel aandacht aan het zetten van zijn handtekening. Daarbij maakte hij intensief gebruik van een lineaal. Vooral als andere buitenlandse maatschappijen ‘toehapten’ kon hij Amerikaanse albums in Nederland goedkoop (meestal voor ƒ9,90) op de markt brengen.
De promotie-afdeling van Artone bestond uit drie personen. Aad Baars, de vader van tiener-zangeres Gonnie Baars, verzorgde de contacten in Hilversum. Bij Veronica zag ik hem wel eens rondlopen. Maar de meeste aandacht had hij voor de gewone Hilversumse omroepmedewerkers. Baars ging bij Artone zijn eigen weg. Eenmaal in de week kwam hij op kantoor om stapels platen in zijn auto te laden.
Contacten met de persafdeling, en zeker met mij, waren minimaal. Ik denk dat ik voor hem niet bestond als collega. Dat was, achteraf gezien, misschien niet slim. In het najaar van 1965 was ik meer een Veronica-man die bij Artone zijn brood verdiende, dan een Artone-medewerker die programma’s bij Veronica maakte. Ik had hem gemakkelijk kunnen helpen bij het ‘pluggen’ van Artone-platen bij de zeezender. Maar, zo leek het, daar had hij niet de minste belangstelling voor.
Paul Visser zette mij vooral in voor het schrijven van persberichten. Elke plaat die in Nederland gefabriceerd werd ging voorzien van informatie naar een flink aantal medewerkers van de pers. Ook de Amerikaanse vakbladen Billboard en Cashbox moesten (in het Engels) op de hoogte gebracht worden van ‘de grote hoeveelheid activiteiten’ van Artone in Nederland. De maatschappijen waar Artone een overeenkomst mee had konden dan in die bladen lezen dat hun vertegenwoordiging wel goed zat.
Correspondent van het blad Billboard was in die tijd Raymond Dobbe uit Voorburg. Dobbe stelde op dat moment bovendien het radioprogramma ‘Tussen tien plus en twintig min’ (bij de AVRO) samen. Hij verscheen wel eens in de Kruisstraat. We maakten dan een praatje over onze activiteiten. Ik leende hem de single ‘I don’t know what you’ve got’ van Little Richard (op Vee-Jay, met Jimi Hendrix als gitarist). Daar was ik enthousiast over. Weldra was Little Richard in zijn radio-programma te horen. De plaat heb ik nooit teruggekregen. Dobbe kwam kort daarna om het leven bij een auto-ongeluk. Dat maakte grote indruk.
De activiteiten van de persafdeling, bestonden vooral ‘op papier’. Menselijke contacten waren schaars. Ook tussen Visser en mij. Persberichten werden verstuurd. Aanvragen voor recensie-exemplaren al dan niet gehonoreerd. Jazzmuziek was een uitzondering. Als een journalist over die muziek contact opnam stond Paul Visser hem uitvoerig te woord. Jazzliefhebbers waren vrienden van elkaar.
In het najaar van 1965 organiseerde Artone een persconferentie voor de Amerikaanse artiest Shawn Elliott. Zijn ‘Shame and scandal in the family’ op het Roulette-label was een succes. Op een zaterdagmiddag was hij in Amsterdam. Een mooie gelegenheid voor Artone de pers uit te nodigen op het Leidseplein, meen ik me te herinneren. Alles was tot in de kleinste puntjes geregeld. En daarna was het afgelopen. Voor het ‘overwerk’ op zaterdag kreeg ik niet extra betaald. Artone was kort tevoren overgegaan op de vijfdaagse werkweek. In de eerste week van mijn activiteiten voor de maatschappij ontdekte ik dat ik op zaterdagochtend niet hoefde te komen.
Pete Felleman achter zijn bureau bij Artone
Artone bestond in die tijd uit drie afdelingen. General manager Vis behartigde alles wat met het eigen Artone-label te maken had. Vis bemoeide zich zeer nadrukkelijk met de hoezen van de platen. Regelmatig liet hij hoesontwerper John Cordell opdraven. Diens ontwerpen keurde hij vaak af. De ideeën van Dick Fijnheer spraken hem meer aan. De deur van zijn kamer stond open. ‘Iedereen’ kon goed horen wat Vis te vertellen had.
Felleman was als Funckler-labelmanager verantwoordelijk voor het third party-repertoire (labels uit allerlei landen).
De derde poot van Artone was CBS. De Amerikaanse maatschappij had na het beëindigen van de distributie-overeenkomst met Philips een deal met Artone gemaakt. CBS had bij Artone een eigen onderkomen: in de Jansstraat, zo’n honderd meter van Artone verwijderd. CBS had zijn eigen team onder leiding van Hemmy Wapperom en diens rechterhand Gerard Hulsebosch. Af en toe mocht ik mijn bureau verlaten om met de collega’s in de Jansstraat van gedachten te wisselen. Daar vond ik het ‘gezelliger’ dan op mijn eigen plek. Bij CBS had ik ook de beste contacten.
De twee directeuren van Artone, de gebroeders Slinger, heb ik geen enkele keer gesproken of ‘formeel gezien’. Af en toe zag ik wel eens een schim voorbijlopen. Zo ontdekte ik dat ze bestonden. Meer verwantschap had ik met Felleman, die wel eens om mijn mening vroeg en John Vis, die altijd vriendelijk groette. Een goed contact had ik met André Ceelen, van de platenkamer, zoals het magazijn bij Artone genoemd werd. We waren beiden liefhebbers van folkmuziek. André wees me in die tijd op de kwaliteiten van Carolyn Hester. Bob Dylan was onder de aandacht van CBS (Columbia Records) gekomen omdat hij als sessiemuzikant aan een album van Hester had meegewerkt. André was ook enthousiast over de Amerikaanse folkzanger Paul Simon die op dat moment in Londen woonde.
Als Utrechtse student kon ik mijn programma’s bij radio Veronica bij wijze van spreken op elk moment van de dag opnemen. Tijdens mijn diensttijd bij Artone was dat niet meer het geval. Ik was ‘veroordeeld’ dat voortaan in de avonduren te doen. ‘Mijn’ maatschappij had er blijkbaar geen belang bij dat ik mij overdag in de studio’s van de zeezender waagde. Voor Willem van Kooten was dat allemaal prima. Bij het station was geen ‘nine to five’-mentaliteit, anders dan op de persafdeling van Artone. Ik was niet de eerste assistent van Paul Visser, hoorde ik, die zich daardoor bekneld voelde.
In alle eerlijkheid was mijn entree in de platenbusiness niet ideaal. Plezier had ik er nauwelijks. Ik werd niet voor vol aangezien. Een mooie toekomst leek niet voor me weggelegd. Na bijna twee maanden kwam daar verandering in. Cees de Man, die bij platenmaatschappij Negram-Delta alle publiciteitszaken (en nog veel meer) behartigde vertrok bij dat bedrijf om voor zichzelf te beginnen. Willem van Kooten legde voor mij contact met directeur Kellerman. De volgende dag stapte ik na mijn werkzaamheden bij Artone op de fiets en begaf me naar Zijlweg 286.
Aranka Rhemrev, Dick Fijnheer, op feestje van Artone
Van Artone naar Negram-Delta
De sollicitatie bij Negram-Delta was bijzonder. Ik werd opgevangen door Rob Oeges en Hans Kellerman, die beiden de functie van directeur uitoefenden. Het gesprek bestond voor een groot gedeelte uit het beluisteren van nieuwe plaatjes. Kellerman zette ze op en ik moest zeggen wat ik er van vond. Een half dozijn of meer.
Twee ervan zijn me bij gebleven. De eerste was ‘These boots are made for walking’ van Nancy Sinatra. De nieuwe single van de dochter van Frank Sinatra (op diens Reprise-label en geproducerd door Lee Hazlewood) was nog volkomen nieuw en stond nergens genoteerd. Ik was enthousiast en gaf te kennen dat de plaat alles in zich had een hit te worden. Het wordt dan jouw taak om daarvoor te zorgen in Nederland, reageerde Kellerman. Positief was ik ook over ‘Subject of my thoughts’, de tweede single op het Delta-label van de Sandy Coast uit Voorburg. De groep was opgevallen tijdens een talentenjacht met Raymond Dobbe in de jury.
De manier waarop ik reageerde bij het beluisteren van 45 toeren-platen was voor de directie voldoende om mij ter plekke te benoemen tot hoofd van de publiciteit. Ik kon meteen beginnen. Mijn maandsalaris werd met honderd gulden (ruim twintig procent) verhoogd tot 550 gulden. Over een half jaar zou de hoogte van mijn salaris opnieuw onder de loupe genomen worden. En dat terwijl ik me nog bevond in mijn proeftijd bij Artone. Was dat even een verandering – van assistent tot hoofd van de promotie van een gerenommeerde platenmaatschappij!
De volgende ochtend (laatste dag van mijn proeftijd) liet ik de mensen bij Artone weten dat ik naar Negram overstapte. De zaken werden netjes afgehandeld, inclusief het mij nog verschuldigde loon. Geen enkele rancune. En meteen daarna ging ik bij de concurrent aan de slag.
Ook die maatschappij was gevestigd in een oud pand, een stuk kleiner dan dat van Artone. Op de tweede verdieping was een uitbouw, een soort torentje. Daar had Cees de Man, ontdekker en producer van de Motions, zijn domicilie. Cees was niet alleen publiciteitsman, maar verzorgde tevens hoezen, advertenties, alles. Dat was nu ineens mijn verantwoording geworden. Gelukkig kon ik zijn helpers overnemen. Kees Vriesekoop assisteerde hem bij het ontwerpen van advertenties en hoezen, Lidy Braaksma, rechterhand van de directie, verstuurde de recensieplaten.
Negram-Delta en Artone waren eind 1965 elkaars uiterste. Bij Artone-Funckler-CBS was alles tot in de puntjes geregeld. Voor elke activiteit was een afdeling. De verantwoordelijkheden waren nauwkeurig afgebakend. Er was een reclame-afdeling, een ontwerp-afdeling, een fotograaf in dienst, een personeelschef, een eigen volledige geoutilleerde fabriek (chef: Peter Bouwens), een eigen muziekuitgeverij (onder leiding van Joop Portengen), alles. Het magazijn, de ‘platenkamer’, was volledig van de buitenwereld afgesloten.
Bij Negram was er nauwelijks iets formeel georganiseerd. De twee directeuren regelden wat nodig was. Labelmanager Bart Klimmert voerde voornamelijk uit wat Oeges en Kellerman besloten. De boekhouding/administratie bestond uit vader en zoon Valk. Die kwamen elke dag met de trein uit Den Haag, zaten op kantoor tegenover elkaar en gingen ’s avonds weer met de trein naar huis. Een afdeling die zich met eigen repertoire bezig hield zoals John Vis en Joop Portengen dat bij Artone deden, bestond niet. Toch kwamen er heel wat Nederlandse singles uit.
Op dat moment stonden de Haagse Motions in de top 10 met ‘Wasted Words’. Een productie van Cees de Man op zijn eigen Havoc-label. Meestal kwamen producers met het resultaat van hun studio-activiteiten opdraven. Als Kellerman tevreden was en de band was niet te duur werd de plaat uitgebracht. De platen werden bij Cruquius geperst. Die fabriek (manager: Rien Duisterhof) was evenals Negram-Delta zelf eigendom van Ger Oord, die ook het bewind over Bovema in Heemstede voerde.
Achter het kantoor was een open ruimte. Daar werd tussen de middag gevoetbald. Achter die ruimte bevond zich het magazijn. Je kon er zo binnenlopen. De bestellingen die binnenkwamen via de verkooptelefoon of van de vertegenwoordigers langs de weg werden vanuit het magazijn zo snel mogelijk naar de winkeliers opgezonden.
Zijlweg 286, Haarlem
Werken en leren
Ik was, zoals dat wel eens genoemd wordt, omhoog gevallen. Dat moest ik maar zien waar te maken. Eén streepje had ik voor – ik maakte samen met Willem van Kooten programma’s bij Veronica. Toegang tot de deejays van het populaire station was dus geen probleem. Een ideaal uitgangspunt, kun je wel zeggen, voor iemand die promotie bedrijft. Het ging er sowieso vriendelijk aan toe op de Zeedijk in Hilversum. Bovendien hadden de mensen van Veronica bewondering voor mijn kennis van de popmuziek. Al jarenlang las ik de vakbladen uit Amerika en Engeland. Bovendien bleek ik een aardige intuïtie te hebben voor wat een hit kon gaan worden. Dat was belangrijk, want dat moest ik nu gaan bewijzen.
Bij Negram-Delta hadden we een aantal interessante buitenlandse labels. Artone had nauwelijks artiesten uit Engeland en dat terwijl die in de jaren van de ‘British Invasion’ juist de toon aangaven. Toegegeven, de Beatles en de Stones zaten elders. Maar dankzij de vertegenwoordiging van het Pye-label beschikte Negram over het repertoire van de Kinks, Searchers, Donovan en Sandie Shaw.
De mensen van Pye ontdekten dat je hits kon scoren met repertoire van de Beatles en Stones als er een nieuw album van zo’n groep verscheen. Toen ik bij Negram begon schreven de Beatles melodieuze liedjes. Ze hadden al gescoord met ‘Yesterday’, een favoriete song van Artone-manager John Vis. Op hun nieuwe album ‘Rubber Soul’ was ‘Michelle’ een van de tracks. Dat zou zeker een grote hit worden. Maar er kwam niet onmiddellijk toestemming om het op single te releasen. In zo’n geval was Pye er snel bij. Er werd onmiddellijk een cover gemaakt met de nog onbekende Overlanders. Die kwam binnen de kortste tijd op de markt, ook in Nederland. Door snel te reageren wisten we de Overlanders in de top 40 te krijgen. Totdat de versie van de Beatles alsnog op single verscheen. Einde oefening voor de Overlanders.
Hetzelfde deed Pye toen in het voorjaar van 1966 het Stones-album ‘Aftermath’ opdook. Met de nieuwe artiest David Garrack werd ‘Lady Jane’ opgenomen, en met de Searchers ‘Take it or leave it’. Beide singles haalden de Nederlandse top vijf. Het Stones-nummer in de versie van de Searchers leverde die groep zelfs hun grootste hit hier op. Dat waren mijn eerste ervaringen in het alert reageren op geboden kansen.
Hans Kellerman
Hitsingles waren voor Negram uiterst belangrijk. In tegenstelling tot Artone was het bedrijf op de Zijlweg niet actief in het opbouwen van een elpee-catalogus. Het kwam maar zelden voor dat een album in Nederland geperst werd. Vrijwel alle platen werden geïmporteerd. De aandacht ging vooral uit naar singles, naar klasseringen in de top 40. Negram vertegenwoordigde buitenlandse maatschappijen als Reprise, Warner Bros, Elektra, Dot, Kapp, Scepter, Vogue, Ariola en nog veel meer.
Pye, Vogue en Ariola probeerden zo veel mogelijk samen te werken. Het doel was een nieuw conglomeraat te vormen dat de strijd zou kunnen aangaan met CBS, EMI en Philips. In 1966 was het uitproberen van die samenwerking volop in gang. Negram-Delta, het privé-bedrijf van Ger Oord, streefde ernaar een onderdeel van de toekomstige ‘keten’ te worden. Als onervaren platenjongen zag ik hoe ernaar toe gewerkt werd. Rob Oeges was regelmatig bij Ariola. Afgezanten van Vogue en ook Warner Brothers kwamen in Haarlem praten. Vogue had een budgetlabel, Mode, waar ze de markt mee wilden veroveren. Bovendien werden we aangespoord hard te werken aan hun Franse en Duitse artiesten.
In maart 1966 won Udo Jürgens het Eurovisie Songfestival met ‘Merci Chérie’. Kort daarna kwam hij voor televisieopnamen naar Nederland. Haal jij hem maar op van Schiphol, kreeg ik te horen. Zoiets had ik nog nooit gedaan. Plotseling stond ik daar op de luchthaven, omringd door een schare verslaggevers. Voor mij een vuurdoop. Ik werd met van alles en nog wat belast. Zo zat Negram-Delta in elkaar. Er was weinig orde, maar wel veel vrijheid en kansen.
Nederlands repertoire
Kellerman stuurde me bijvoorbeeeld de opname-studio in. Ik werd meteen tot producer gebombardeerd. In de Amsterdamse studio van Pi Veriss (een zolderkamer) kreeg ik de leiding over een opname met zanger Han Peekel. Ter plekke moest ik constateren dat Han aan één oor doof was. Veel bracht ik er niet van terecht. Maar wat wilde je, ik was nog nooit bij een plaatopname geweest. Bovendien kende ik de liedjes niet die hij wilde opnemen. Een goede leerschool, dat wel.
Kellerman betrok me ook bij het eigen repertoire. Een actieve platenproducer was Tony Dirne uit Breda. Evenals Veriss had hij een eigen studiootje. Daar maakte hij simpele producties op een of twee sporen. Met zijn recorder achter in de auto kwam hij dan voorrijden op de Zijlweg. In de keuken van Negram beneden werd een blik erwtensoep opengetrokken en opgewarmd, terwijl Tony er zijn apparatuur installeerde. Dan luisterden we naar zijn brouwsels. Ze waren meestal te koop voor een paar honderd gulden.
Ik weet me nog te herinneren dat Tony een nieuwe artiest ontdekt had, ene Kees Korbijn uit Rotterdam. Kellerman en ik waren vreselijk enthousiast over het lied ‘Costa Brava’. Dat zou zeker een hit worden. Dirne rook zijn kans en schroefde de prijs op tot maar liefst achthonderd gulden.
Maar om dat te compenseren wilde hij ons wel helpen. Hij had nog een andere tape bij zich, van een onbekende zanger uit Breda. Die kon hij blijkbaar aan niemand kwijt. Want wij kregen hem er gratis bij, op voorwaarde dat we hem in de handel brachten. De onbekende zanger heette Pierre (Kartner). Korbijn kwam er niet door bij Veronica. ‘Gebeurtenissen’ van Pierre wel. De airplay resulteerde echter niet in verkoop. Jaren later, toen Kartner onder de naam Vader Abraham wereldhits maakte, vertelde hij me over die eerste single op het Delta label. “Als je goed naar het ‘Kleine Café in de haven’ luistert, hoor je dat het identiek is aan ‘Gebeurtenissen’. Ik moest evenwel nog leren dat je voor zo’n vertellend liedje nog een (pakkend) refrein nodig hebt. Zo ver was ik nog niet in 1966”.
Vooral Hans Kellerman hield zich bij Negram met het Nederlandse repertoire bezig. Beatmuziek en het volkse repertoire, door niet-liefhebbers ‘smartlappen’ genoemd. Kellerman had voor zijn komst naar Negram al gigantisch gescoord met singles als ‘Marina’ (Rocco Granata) en ‘Het spel kaarten’ (Cowboy Gerard). Als hij een goeie Nederlandstalige single hoorde zag je zijn pret-ogen. Meer dan eens liep hij naar de meisjes van de verkooptelefoon. Als die met een klant aan de praat waren, vroeg hij of hij iets mocht toevoegen. Dan pakte hij de telefoon en zong een stuk van het liedje waar hij zo enthousiast van was. “De Costa Brava is bijna net zo warm als Java...” De directeur van de platenmaatschappij plugde al zingend zijn Hollandse platen bij de winkeliers. Dat leverde altijd verkoop op.
Toen ik in de muziekbusiness begon in het najaar van 1965 had ik misschien nog wat puriteinse gedachten over wat goede en slechte muziek was. Bij Artone, en nog veel meer bij Negram, leerde ik dat je vooral moest luisteren naar wat er in de markt leefde.
Eén van de singles die Kellerman had aangekocht was van het zangeresje Suzie. Het heette ‘De wereld is leeg zonder jou’. Ondanks dat het nauwelijks op de radio onder de aandacht gebracht werd (wie wilde er nou een smartlap draaien?) kwam de verkoop langzaam maar zeker op gang. Het werd een sport om elke kans die Hilversum bood aan te grijpen. Elke vorm van airplay resulteerde in directe verkoop. Dat gaf een kick en moedigde me aan door te gaan met de promotie. Na een aantal maanden belandde ‘De wereld is leeg zonder jou’ nog in de top 40 ook. De 100.000 heeft de single niet gehaald, maar het was wel een enorm succes. Zo leerde ik hoe je dat soort repertoire moest behandelen. Vanaf die tijd werkte ik met veel plezier aan muziek voor de ‘gewone mensen’.
Met Nederlandse popmuziek ging het bij Negram-Delta op een identieke manier. Kellerman was bereid veel uit te proberen – als het maar niet te veel kostte. Hij probeerde zoveel mogelijk kansen te creëren. De Motions, de groep van Cees de Man, waren al succesvol. Zanger Rudy Bennett was een vedette. Hij mocht zelfs soloplaten maken. Zijn versie van ‘How can we hang on to a dream’, een song van Tim Hardin, wist de top van de Nederlandse hitlijsten te bereiken. Van de Motions werden ook twee albums op de markt gebracht, die overigens maar beperkt verkochten. Veel bewondering had ik voor Cees van Leeuwen, hun manager. Die wist van wanten. Als hij zich ergens voor inzette gebeurde er iets.
Tussen de vele popgroepen en -artiesten die bij Negram een kans kregen viel vooral de Sandy Coast op. Tijdens mijn sollicitatie had ik beloofd me voor de Voorburgers in te zetten. Ik viel in een gespreid bedje. Zanger Hans Vermeulen was niet alleen aardig maar ook nog een geweldige artiest. We werden al snel goede vrienden, gingen regelmatig samen de kroeg in. Ook met de andere leden van de groep en Wim Bosman, hun manager, boterde het prima. Als er één popgroep was met wie ik in die tijd een band had was het wel de Sandy Coast. ‘Subject of my thoughts’ werd een succesvol nummer ondanks dat het de top 40 niet haalde. Pas daarna kwamen (kleine) hits als ‘We’ll meet again’ en ‘Sorry she’s mine’. Hans Vermeulen zou het nog ver brengen.
In de twee maanden dat ik bij Artone werkte zag ik nooit Nederlandse artiesten over de vloer komen. Anders was dat bij Negram. Het was er een informeel komen en gaan. Op mijn kamer bevond zich een kast met veel monsterplaten uit binnen- en buitenland. Van elke eigen persing (door Cruquius) arriveerden er automatisch vijftig gratis exemplaren. Elke week werden er flink wat singles uitgebracht. Met mijn voorraad vinyl was ik een aardig doelwit voor artiesten (en ‘relaties’ van de directie). Zo leerde ik wel mensen kennen.
Cees van Leeuwen en Cees de Man waren trouwe bezoekers. Halverwege het jaar kwamen ze met een nieuwe groep. Dat was de Tee Set uit Delft. De Man maakte met de Tee Set een productie van het door Motions-bandlid Robbie van Leeuwen geschreven ‘Early in the morning’. Die kwam al snel in de top 40 en was de start van een wereldact. Bovendien bleek bij die gelegenheid dat Robbie van Leeuwen meer in zijn mars had dan een rol spelen in de schaduw van zanger Rudy Bennett.
***
The Searchers op de omslag van het maandblad Teenbeat
Maar was ik niet aangenomen als hoofd van de publiciteit van Negram-Delta? Inderdaad. Maar zo zat die platenmaatschappij niet in elkaar. Ik werd bij van alles en nog wat betrokken. Het was een echte leerschool.
Mijn werk in de promotie verwaarloosde ik overigens niet. Met de trein ging ik vanuit Haarlem richting Hilversum. In Amsterdam overstappen. In Hilversum liep ik van de ene plek naar de andere. Alles ging te voet. In de kantines van de omroepen leerde ik de programma-makers kennen. Het ging allemaal op een ongedwongen manier. Overal was ik welkom. Soms meer dan me lief was. Negram had namelijk de vertegenwoordiging van Frank Sinatra’s Reprise-label van Artone overgenomen (op mijn kamer lagen nog stapels ouwe Reprise-ep’s, bij Artone geperst). De albums van Reprise, met artiesten als Dean Martin, Sammy Davis en vooral Frank Sinatra zelf waren meer dan geliefd bij de medewerkers van de publieke omroep. Hard moest je het niet spelen, maar met behulp van de albums van Frank Sinatra lukte het om ‘moeilijke’ maar mogelijk goed verkopende artiesten in de ether te krijgen.
Negram-Delta had heel wat hits in 1966. Zelfs met een rare plaat als ‘They’re coming to take me away’ van Napoleon XIV.
De succesvolle investering met albums van Sinatra werd me intern niet altijd in dank afgenomen. Vooral Oeges maakte bezwaar. Het kostte allemaal maar geld. Bovendien waagde ik het om een bezoek aan de Chinees voor mezelf te declareren als ik van ’s morgens vroeg tot soms ’s avonds laat in het Gooi vertoefde. Hoe haalde ik het in mijn hoofd, liet hij me weten, om een bedrag van een gulden of vijf uit te geven op kosten van het bedrijf. Later draaide hij bij. Maar geld voor het ‘omkopen van de omroep’ dat was er niet, geen dubbeltje. Terecht, het was helemaal niet nodig en, mijns inziens, bovendien ongewenst.
In het voorjaar dacht ik: het gaat goed, ik zal per 1 juli wel salarisverhoging krijgen. Ik had het kunnen weten. In het ongeorganiseerde bedrijf had niemand aan zoiets gedacht. Ik moest de directie zelf aan de afspraak herinneren. Ik kreeg er meteen vijftig gulden per maand bij. In Utrecht was ik al begonnen met rijlessen. In Haarlem nam ik de draad weer op. In november haalde ik mijn rijbewijs.
In de tweede helft van 1966 vonden er bij Negram veranderingen plaats. De organisatie werd wat strakker aangetrokken. Goeie vertegenwoordigers als Hans Officier en Pim ter Linde (echtgenoot van zangeres Ciska Peters) kregen een plek in de binnendienst. Cor Aaftink (Bovema) en Yntske Bok kwamen de gelederen op de afdeling ‘publiciteit’ versterken, waar ook Aranka Rhemrev nog een tijdje gefunctioneerd had. Bij Negram ontving je een kilometervergoeding van tien cent. “Omdat ik in een eend rijd kom ik er net mee uit”, vertelde Cor Aaftink. De directie van Negram-Delta verklaarde dat er harder gewerkt moest worden aan het verkopen van albums. Dat was voor de omzet belangrijker. Rob Oeges zag veel in de catalogus van Ariola. Het Duitse bedrijf had immers de rechten verworven van het Russische Melodya-label met klassieke muziek.
Voor mij kwam er aan het einde van het jaar een einde aan de werkzaamheden bij het bedrijf. De jonge platenmaatschappij Iramac nam contact met me op. Of ik in Bussum wilde komen werken. Geld speelde geen rol. Ik kon er aanzienlijk meer verdienen dan bij Negram. Bovendien werd mij een auto op kosten van Iramac in het vooruitzicht gesteld.
Rob Hoeke was in mijn Haarlemse tijd een goede vriend geworden. Aan het einde van 1966 mocht ik mijn bezittingen in het busje van zijn band laden. Rob nam plaats achter het stuur en verhuisde me naar de Merwedekade in Utrecht, mijn nieuwe domicilie.
Harry Knipschild
9 februari 2012
Clips
- Raadplegingen: 24535