550 - Wat zeggen recensies?
Als je als journalist voor een krant of tijdschrift over een nieuwe plaat schrijft moet je vaak snel handelen. De deadline is in zicht. Morgen zal je stukje soms al in de krant verschijnen. Het muziekblad moet op tijd gedrukt worden.
In sommige gevallen kun je kijken wat een buitenlandse collega ervan vindt; daar kun je dan je voordeel mee doen. Sommige artiesten zijn sowieso in trek (of juist niet) in het kringetje van popjournalisten. Je wilt misschien niet uit de toon vallen en daarmee je positie ondergraven. Natuurlijk heb je ook een eigen smaak. Om jezelf autoriteit te geven als je voor een belangrijk medium aan het woord bent, schrijf je niet in de stijl van ‘ik vind’, maar: ‘het is’. Terwijl jouw mening in wezen niet beter of slechter is dan die van je lezers.
In onderstaand artikel wil ik enkele voorbeelden uit de jaren zeventig geven geven waar dat toe kan leiden. Soms kan het pijnlijk zijn. Het overkomt iedereen wel eens.
Golden Earring
De Golden Earrings hadden met hun singles meteen succes in eigen land. Met ‘Please Go’ bereikten ze de top 10 van Radio Veronica in 1965. Meer hits volgden, zoals ‘That Day’, ‘If You Leave Me’, ‘Daddy Buy Me A Girl’ en op nummer één: ‘Dong-dong-di-ki-di-gi-dong’ in 1968 en ‘Back Home’ in 1970. Freddy Haayen trad op als producer.
De Haagse groep was niet tevreden met alleen succes in Nederland. Het buitenland – vooral Amerika en ook Engeland – moest veroverd worden.
In 1973 werkte de Earring aan een album dat ‘Moontan’ zou gaan heten. Een van de tracks was ‘Radar Love’, niet speciaal bedoeld als single, weet ik [HK] uit eigen ervaring. Ik kan me nog goed herinneren dat Haayen – vers van de studio – mij een band liet horen met een aantal songs. Bij ‘Radar Love’ was ik direct enthousiast. Dat moet de single worden, gaf ik aan. Haayen uitte zich in eerste instantie verbaasd. Maar ‘Radar Love’ verscheen toch op 45 toeren.
Discjockey Felix Meurders werd gevraagd om een recensie voor popkrant Oor te schrijven. “Op 30 juli beroerde ik de typemachine en gaf mijn mening. Een uurtje voor de deadline kreeg ik de plaat in mijn handen gedrukt. Ik was er kennelijk niet meteen van onder de indruk. Om met mijzelf te spreken: ‘Het kon mij matig bekoren’. Ik zal hem hooguit drie keer hebben afgeluisterd voordat ik mijn woorden aan het papier toevertrouwde”, liet hij in 2023 vastleggen.
In de recensie duidde Felix de Golden Earring aan als de ‘Nederlandse Deep Purple’. ‘Radar Love’ vond hij een stuk afwisselender dan ‘Buddy Joe’ (‘zeker door de toevoeging van blazers’). Maar zwak vond hij de compositie, ‘nog altijd het tere punt bij George Kooymans en Barry Hay’. Zijn conclusie, zoals afgedrukt in Oor: “Hiermee zal de Earring het door hen zo begeerde Engeland niet veroveren”.
De Maastrichtenaar zat er dit keer naast. ‘Radar Love’ werd verreweg de grootste hit uit de carrière van de Earring, de enige single waarmee de groep niet alleen Engeland maar ook de Verenigde Staten van Amerika veroverde – en een klassieke popsong werd.
Twee jaar geleden werd er zelfs een fraai dik boek gepubliceerd: Radar Love – biografie van de ultimate drivin’ song. In het voorwoord schreef Felix Meurders: “Wellicht heeft iedereen wel eens de ervaring gehad dat sommige liedjes meteen goed vallen en dat je voor andere bijna een halve eeuw nodig hebt om ze te waarderen.
Het mooiste cadeau nam mijn vriend Hans ooit voor me mee. Het was de bewuste recensie, maar dan ingelijst door zijn achterbuurman Rinus Gerritsen. Dat kleinood heeft een vaste plek gekregen op mijn toilet. Zo word ik er elke dag een paar keer mee geconfronteerd. Maar eerlijk gezegd valt mijn blik tegenwoordig alleen nog op het onderschrift: ‘Welcome to the club of survivors. No hard feelings, Felix. Groet, Rinus’”.
“The Stones kunnen wel stoppen”
In de seventies namen de landelijke kranten journalisten in dienst om aandacht te schenken aan de ontwikkelingen in de popmuziek. Willem-Jan Martin mocht in Trouw schrijven over ‘It’s only rock ’n’ roll’ van de Rolling Stones. De Britse groep had zich in 1971 los gemaakt van zijn contract met platenmaatschappij Decca en was – met financiële steun van Atlantic Records in New York – voor zichzelf begonnen.
In 1971 verscheen het album ‘Sticky Fingers’ met daarop de single ‘Brown Sugar’. In 1972 het dubbelalbum ‘Exile On Main Street’ met ‘Tumbling Dice’. In 1973 ‘Goats Head Soup’ met ‘Angie’. Het vierde album was getiteld ‘It’s only rock ’n’ roll’ – met daarop de titelsong en ‘Ain’t Too Proud To Beg’, oorspronkelijk van de Temptations, als singles.
Willem-Jan was helemaal uitgekeken op de muziek van de Stones. Na ‘Beggars Banquet’ (nog op Decca) was er volgens hem geen fatsoenlijk album van Mick Jagger c.s. verschenen. Er waren wel enkele ‘sterke punten’, maar zo’n elpee bevatte toch ‘zoveel ongebruikelijke slappigheid, dat het geheel een onbevredigend katterig gevoel achterliet’.
Het nieuwe album was helemaal teleurstellend: “Het is doodgewoon een slechte plaat. De totaal-indruk is er een van haastig en ongeïnspireerd in elkaar gezet product, dat het voornamelijk van de jarenlange routine moet hebben. De rockende nummers glijden af naar een plichtmatig uitspelen van het vereiste aantal om van ronduit drenzerige stukken als ‘Luxury’ en ‘Dance Little Sister’ nog maar niet te spreken”. Keith Richards, aldus de popjournalist, verzandde in ‘oeverloos gitaargeëmmer’ en was ‘zeer matig op dreef’.
Willem-Jan Martin legde zijn lezers uit waarom het album zo slecht was. “Het is een bekend gegeven dat de Stones zich de laatste jaren meer buiten dan binnen de studio ophouden en elkaar vrijwel alleen zien als er weer eens getoerd moet worden dan wel de jaarlijkse elpee van de helling moet. De vonk, die kan ontstaan door het creatief op elkaar inwerken van zich nauw bij de zaak betrokken voelende personen, ontbreekt”.
Gelukkig was er een lichtpuntje: “De enige keer dat er nog iets van de ouderwetse klasse doorbreekt, is wanneer Jagger tegen een achtergrond van vettig ronkende gitaren de titelsong ten beste geeft. Maar dat is natuurlijk veel te weinig om afbreuk te kunnen doen aan de afsluitende constatering dat de heren er, als het zo moet, beter mee kunnen ophouden”.
Martin kon niet weten dat de Stones het nog tientallen jaren – tot de dag van vandaag – zouden volhouden. Hun gage wordt jaar na jaar zelfs hoger. Waarschijnlijk omdat ze niet van dag tot dag op elkaars lippen zitten. Menige popgroep is daar juist aan onderdoor gegaan. In de top 2000 waren de Stones anno 2024 met 22 titels genoteerd.
‘George Harrison: de koek is op’
George Harrison wordt in onze dagen vaak gezien als de miskende Beatle, die prachtige liedjes schreef en zong, maar binnen de groep niet de kansen kreeg die hij meer dan verdiende.
In 1975 dacht Peter van Bruggen daar heel anders over. In Oor liet hij tenminste afdrukken: “Sommige mensen brengen een plaat uit omdat ze barsten van energie en alles er eindelijk maar weer eens uit moet. Anderen zetten een aantal songs op een rijtje, tot de minimum-tijd is bereikt die volgens ongeschreven wetten voor een album staat, en knallen daar een hoes omheen. Gewoon, omdat het weer eens tijd werd. Jammer genoeg behoort George Harrison sinds kort tot die laatste groep”.
Na het uiteenvallen van de Beatles in 1970 kreeg George alle kansen om zich als solist te laten gelden. Dat deed hij onder andere door een concert voor Bangladesh te organiseren en met ‘All things Must Pass’, een doos met drie langspeelplaten. De single ‘My Sweet Lord’, gebaseerd op ‘He’s So Fine’ van de Chiffons, leverde hem veel roem op.
Aan die explosie van creativiteit was een einde gekomen op het nieuwe Apple-album, schreef Van Bruggen. “De songs op ‘Dark Horse’ lijken bijna zonder uitzondering nergens op, zijn over het algemeen wat tam, en weinig inventief of geïnspireerd geschreven. Niet bepaald songs waarbij de componist onophoudelijk ‘Eureka’ heeft lopen roepen terwijl de melodieflarden hem in gedachten schoten.
Natuurlijk staan ze stuk voor stuk wel prima op de plaat. Hoe kan het ook anders in een tijd waarin een beetje musicus niet meer groepsgewijs bezig is, maar voor een uitzendbureau lijkt te werken.
Ook nu zijn alle leden van de muzikale sleutelclub er weer: Ringo Starr, Patti Boyd en Eric Clapton, Jim Keltner, Klaus Voormann, Alvin Lee, Billy Preston, Jim Horn, Nicky Hopkins, Willie Weeks, noem maar op, ze lopen de deur bij elkaar plat. En de albums gaan steeds meer op elkaar lijken, je kunt alleen nog enigszins horen wie voor gastheer speelde”.
De redacteur had weinig goede woorden over voor hetgeen de ex-Beatle de laatste tijd gepresteerd had. “Het is tekenend dat ‘So Sad’, gemaakt in 1973, en niet gebruikt voor ‘Living In The Material World’, hier een van de betere songs is. George zingt nogal zeurderig. Terwijl zijn huilerige manier van zingen vroeger een van zijn expressieve kanten was, gaat dat nu vervelen”.
Van Bruggen wond zich er enigszins over op dat Harrison een oude song van de Everly Brothers, ‘Bye Bye Love’, aangepast had voor het album. Het had allemaal te maken met zijn scheiding van Patti Boyd (‘Layla’). “De winter was in zijn leven begonnen, die was geschoven voor de zon die zijn liefde bescheen”. Patti was de nieuwe liefde van Eric Clapton geworden.
“De recente huwelijksproblemen hebben George ertoe gebracht zich in meerdere songs te beklagen bij zijn luisteraars. Hij gebruikt er zelfs een bepaalde song voor, ‘Bye Bye Love’, dat na enkele wijzigingen heel goed voor z’n parodische doel kon dienen: ‘There goes our lady with you know who. I hope she’s happy, and old Clapper too. We had good rhythm, then she stepped in, did me a favour, I threw them both out’.
Een nogal gênante situatie als je bedenkt dat Patti en Eric meedoen op deze song”.
Het kon niet gekker.
Peter vond het maar niks wat George op ‘Dark Horse’ aan het doen was met zijn problemen. Hij raadde hem aan naar een ‘bureau voor huwelijksmoeilijkheden’ te gaan in plaats van songs erover te schrijven die – volgens hem – nergens op sloegen.
“Dergelijke teksten komen bij mij altijd een beetje over als op het eerste gezicht ook erg indrukwekkende frasen als ‘Alles is niets en niets is alles’. Je kunt er alle kanten mee op. ‘It doesn’t ring a bell to me’ zou de Engelsman zeggen. Zoals dat vaker voorkomt is de tekst van het klokkenlied [‘Ding Dong’] één grote stoplap”.
Van Bruggen: “‘Dark Horse’doet nog eens even – dunnetjes – over wat we op voorgaande albums al van George hebben kunnen beluisteren. De zoekende teksten in de religieus getinte songs beginnen langzamerhand geconditioneerd-zoekend, een pose, te lijken.
Voor alles is duidelijk dat George het moeilijk heeft. En te absolute waarde hecht aan zijn eigen woorden. Iemand zou hem eens een goeie bak moeten vertellen. Of hij zou eens hard in een hoekje om zichzelf moeten gaan zitten lachen. Al met al heeft hij met dit ‘The Rest of George Harrison’-album duidelijk gemaakt waar zijn plafond ligt. In z’n verleden”.
“De koek is op” kon je als kop boven de recensie lezen.
Wie zit nog op Fleetwood Mac te wachten?
Een andere popjournalist, Jan Libbenga, zag het einde van Fleetwood Mac naderen. Over het verleden wist hij te vertellen: “In de tweede helft van de zestiger jaren was Fleetwood Mac samen met John Mayall’s Bluesbreakers een van de voornaamste groepen van de bluesrock scene. Dat was niet zo verwonderlijk, want drie van de vijf leden van de groep hadden bij de Bluesbreakers gespeeld.
In Nederland werd Fleetwood Mac door twee hitsingles bekend namelijk ‘Albatross’ en het over twee plaatkanten verspreide nummer ‘Oh, Well’. Beide prachtige nummers, die ook op diverse langspeelplaten van de groep te vinden zijn”.
Geen woord repte hij over de single ‘Need Your Love So Bad’, die maar liefst twee keer een klassering in de Nederlandse top 40 had bereikt en uitgegroeid was tot een klassieker.
Na onverstandig heroïnegebruik kon Peter Green, het brein van de groep, niet meer functioneren. Green verdween en moest vervangen worden. “De groep kende sinds 1970 talrijke bezettingswisselingen”. Libbenga had vernomen: “Als ik het helemaal juist heb, bestaan er op dit moment zelfs twee groepen met de naam Fleetwood Mac, die elkaar belagen met justitiële processen. De populariteit van de Mac’s is tot een dieptepunt gezakt”.
De ‘echte’ Fleetwood Mac – om zijn woorden te gebruiken – had als kern de oude drummer Mick Fleetwood en bassist John McVie gehouden. Terecht maakte hij melding van de komst van Christine Perfect, voormalig zangeres van Chicken Shack, die de levensgezel van McVie geworden was.
De wezenlijke verandering in Fleetwood Mac was hem evenwel ontgaan. Volgens Libbenga had ook Mick Fleetwood zijn vrouw bij de groep gehaald. Bovendien was de groep volgens hem ‘aangevuld met zanger [!] Stevie Nicks’.
Het was tot de Oor-redacteur niet doorgedrongen dat de Britse groep zich intussen verbonden had met het Amerikaanse duo Lindsey Buckingham en Stevie Nicks. De fusie had (eindelijk!) een totaal nieuwe dynamiek aan de muziek van Fleetwood Mac gegeven. De mengeling van de Britse ritmesectie met het nieuwe geluid uit California was meteen de basis voor een muzikale revolutie. Met ‘Rhiannon’ (een song van Stevie Nicks) en ‘Say You Love Me’ (van Christine Perfect) verscheen de groep hoog in de Amerikaanse hitlijsten. Het was de geboorte van een ongekend internationaal succes.
Voor de redactie van Oor, die de tijdgeest blijkbaar niet aanvoelde, was het nieuwe Fleetwood Mac album geen prioriteit. Bij de LP-besprekingen op 13 augustus 1975 (‘hoort zegt ’t voort’) was er veel aandacht voor albums van Jimi Hendrix, Graham Central Station, Outlaws, Ron Wood en Elvin Bishop. De nieuwe plaat van Fleetwood Mac kreeg daarentegen weinig redactionele ruimte toebedeeld. “Die is niet slecht, maar blijft volgens mij allemaal te vlak. Ook de oude liefhebbers zullen waarschijnlijk geen boodschap aan deze plaat hebben. De groep speelt namelijk al lang geen blues meer en komt onzeker over”. Geen enkele song werd bij naam genoemd.
Volgens Libbenga moest Fleetwood Mac [terecht, HK] weer helemaal van voren af aan beginnen. Uit zijn woorden bleek niet dat hij zich bewust was van een mogelijke sensationele verandering. In die week schoot het album ‘Fleetwood Mac’ in de Amerikaanse hitlijst van Billboard juist omhoog van 99 naar 43.
Libbenga: “Wie zit nog op Fleetwood Mac te wachten”…
Het antwoord verscheen begin 1977 in de vorm van het album ‘Rumours’ met daarop tracks als ‘Go Your Own Way’, ‘Don’t Stop’ en ‘Dreams’.
ABBA
Begin 1977 ook stond ABBA eveneens ter discussie bij de Nederlandse popjournalisten. De groep had in 1974 het Eurovisie Songfestival gewonnen met een echte popsong: ‘Waterloo’. De grote doorbraak voor de Zweden kwam een paar jaar later met de singles ‘Fernando’, ‘Dancing Queen’ en ‘Money Money Money’, plus het album ‘Arrival’.
Van ABBA werden onvoorstelbaar grote hoeveelheden platen verkocht in een tijd dat een nieuwe generatie journalisten vooral heil zag in de opkomst van punkmuziek – groepen als de Sex Pistols en The Clash. Bij de gerenommeerde pop-pers ging het er binnenskamers wel eens pittig aan toe. Het succes van ABBA riep weerstand op.
Op 13 januari 1977 liet Hans Becker, hoofdredacteur van muziekblad Get It bijvoorbeeld afdrukken: “Er is de laatste tijd onder de redactieleden een duidelijke trend waarneembaar naar een soort verafgoding van punkrock. Iedereen schijnt in de ban te geraken van deze stroming. Iedereen praat erover en het effect is welhaast epidemisch te noemen”.
Becker was aan het twijfelen gebracht. “Mij bekruipt de vraag of dat nu hetgene is waar we allemaal op zitten te wachten; of dat [punk] nu werkelijk die kwaliteit herbergt waar we zo naar streven. Het merendeel van de redactiemedewerkers denkt van wel. Hun invloed is de laatste tijd zo groot aan het worden dat ik, en enkelen met mij, er niet eens meer voor uit durven te komen dat we nog helemaal weg zijn van de nieuwe van Abba, Seals & Crofts en The Bee Gees, om maar enkele voorbeelden te noemen.
Ik heb er werkelijk moeite mee om toe te geven dat ik Abba goed vind. Deze groep maakt muziek met prima zangwerk, pakkende melodieën en een hechte begeleiding”.
Becker viel naar eigen zeggen door de mand toen hij zich liet meeslepen door een persoonlijke ontmoeting in november 1976 tijdens een persconferentie in het Haagse Bel Air Hotel. “De volgende dag werd ik betrapt op het keihard afdraaien en meebrullen van hun LP ‘Arrival’ op kantoor. Abba werd meteen ‘Abbah’”.
‘Moed’
Op 25 januari 1978 werd Roberto Palombit in Oor aan het woord gelaten: “Omdat ik als enige recensent ‘Arrival’ in mijn jaarlijstje durfde te zetten – daar is moed voor nodig, je zou als gerenommeerd scribent eens niet meer serieus genomen worden – is mij de eer toegevallen om ‘The Album’ van het Zweedse tienergroepje Abba te bespreken. Het was geen flauwe grap, zoals sommigen dachten, en we gaan de plaat dus serieus recenseren.
Iedereen in de platenbusiness, van labelmanager tot producer, zit te kwijlen als de hond van Pavlov bij het horen van de naam Abba, want die is synoniem aan succes. Als fenomeen zijn Agnetha, Benny, Björn en Annifrid (Abba dus) invloedrijker en sociologisch gezien net zo interessant als de hele punk en new wave samen.
Abba weet steeds weer pakkende muziek en teksten te combineren met een uiterst geraffineerde show van de dames, waarvan kinderen gloeiende handjes en vochtige oogjes krijgen en pa een stijve pik, zonder dat moeder echter in de gaten heeft dat dat zou kunnen komen door de gedistingeerd (nou ja) wiebelende konten van die blonde en die donkere. Ik bedoel… wat wil je eigenlijk nog meer!
De veelgehoorde kreet als zouden de dames niet kunnen zingen is ook niet relevant, omdat het om het totaalbeeld gaat en bovendien steken ze zangtechnisch toch nog met kop en schouder uit boven een vergelijkbare zangeres als Deborah Harry, het leeghoofdige blondje dat zoveel verborgen kwaliteiten schijnt te hebben.
‘The Album’ is vrijwel gelijktijdig met de film (‘The Movie’) en iets later dan het boek over Abba, een staaltje van doortastend zakelijk inzicht van de man achter de schermen: Stig Anderson. Of het aan deze simultaan-projecten ligt weet ik niet, maar een feit is dat ‘The Album’ de al gigantische verkoop van ‘Arrival’ gaat overschrijden”.
‘De beste albums van 1977’
Eind 1977 was door de redactie van Oor aan een groot aantal popjournalisten (en andere influencers) gevraagd wat de beste albums van het afgelopen jaar waren. Hun stemmen werden opgeteld. De uitslag was als volgt:
1. Elvis Costello, My aim is true
2. Sex Pistols, Never Mind The Bollocks
3. Talking Heads, Talking Heads ’77
4. Stranglers, IV Rattus Norvegicus
5. Television, Marquee Moon
6. Ian Dury, New Boots And Panties
7. Mink DeVille, Mink DeVille
8. Blondie, Blondie
9. Graham Parker & The Rumour, Stick To Me
10. Randy Newman, Little Criminals
11. Dave Edmunds, Get It
12. Rod Stewart, Foot Loose & Fancy Free
13. David Bowie, Heroes
14 Fleetwood Mac, Rumours
15. Steely Dan, Aja
16. Tom Petty And The Heartbreakers, Tom Petty & The Heartbreakers
17. Steve Miller Band, Book Of Dreams
18. Jonathan Richman & The Modern Lovers, Rock ’N Roll
19. Richard Hell & The Voidoids, Blank Generation
20. The Alan Parsons Project, I Robot
Niet alleen ABBA ontbrak. Dat gold tevens voor alle Nederlandse popgroepen. Die hoorden kennelijk niet tot de favoriete albums van de fine fleur. Je moest er in zekere zin voor zorgen om je zo ‘progressief’ mogelijk op te stellen. Dan hoorde je pas bij de groep.
‘Stoer’
Wat later, in 1980, werd Veronica’s Lex Harding voldoende serieus genomen in dat wereldje. Een mooi voorbeeld: bovenaan zijn lijstje vonden we de Specials met ‘More Specials’, gevolgd door ‘Scare Monsters’ van David Bowie, ‘The Game’s Up’ (Sniff ’n’ The Tears), ‘Vienna’ (Ultravox) en ‘The Wall’ (Pink Floyd). In zijn top 20 vonden we bovendien ‘Metal Box’ en ‘Paris au Printemps’ van Public Image Ltd .
‘Metal Box’ haalde dat jaar een vijfde plaats in de ‘lijst der lijstjes’, achter ‘Remain In Light’ van de Talking Heads, ‘The River’ van Bruce Springsteen, ‘Doc at the Radar Station’ van Captain Beefheart en ‘Closer’ van Joy Division.
In december 2017, 37 jaar later, werd Lex Harding door Chris van Oostrom ondervraagd over zijn lijstje. “Je had daarin tweemaal Public Image Ltd. Opgenomen”.
Het antwoord van Harding sprak boekdelen: “Ja, dat was een houding. Het was heel erg stoer om daarvan te houden. Ik kan me daar nu niets meer bij voorstellen”.
Het nut van recensies
In de jaren zeventig was het niet altijd eenvoudig om muziek te beluisteren, laat staan te beoordelen. Om een bepaalde nieuwe plaat te horen, moest je naar de radio luisteren en dan afwachten of hij gedraaid werd in een van de weinige programma’s die daarvoor in aanmerking kwamen. Of je ging naar een platenwinkel in de verwachting of hoop dat die daar aanwezig was. Door een blad als Oor te lezen, of de poprubriek in een van de kranten, kreeg je alvast te maken met een soort voorselectie, hoe subjectief die kon zijn. Positieve recensies, was mijn ervaring in die tijd, hadden minder effect dan negatieve. Als het nieuwe album van je favoriete artiest of groep vernietigend werd bekritiseerd (dat kwam nog wel eens voor) dan kon je je afvragen of het wel de moeite waard was om die aan te schaffen (of in de winkel nog eens gedeeltelijk te beluisteren).
Geleidelijk aan is dat veranderd. Popmuziek is gaandeweg gratis af te spelen, ja zelfs te downloaden. Je hoeft er in principe niet meer voor te betalen. Het lanceren van nieuwe muziek heeft een andere betekenis gekregen. Het is een manier om marketing te bedrijven (bijvoorbeeld het stimuleren van optredens of de hoogte van de gage) of om auteursrechten binnen te halen. Heel wat muziek is niet eens fysiek te koop.
Desondanks worden er nog steeds recensies in de kranten opgenomen. En aan het einde van elk jaar produceren zich zelf respecterende popjournalisten hun eigen (subjectieve) lijstje – met het beste van de afgelopen twaalf maanden…
Harry Knipschild
30 maart 2025
Clips
* Rolling Stones, It's only rock & roll
* George Harrison, Bye Bye Love
* Public Image Limited, Metal Box
Literatuur
Willem-Jan Martin, ‘The Stones kunnen wel stoppen’, Trouw, 2 november 1974
Peter van Bruggen, ‘George Harrison: de koek is op’, Oor, 15 januari 1975
Jan Libbenga, ‘Fleetwood Mac’, Oor, 13 augustus 1975
Hans Becker, ‘Abbah?’, Get it, 13 januari 1977
Roberto Palombit, ‘Abba The Album’, Oor, 25 januari 1978
Chris van Oostrom, ‘Lex Harding: het was een vrolijke gevarieerde puinhoop’, Lust For Life, december 2017
Patrick Orriëns, Cees van Rutten, Jan Sander, Maarten Steenmeijer, Radar Love - Golden Earring 1973-2023, Assen 2023
- Raadplegingen: 281