408 - Max van Praag, beroemd zanger na de oorlog
Aan het eind van de jaren zeventig opereerde ik [HK] enkele jaren als Artist & Repertoire manager van Polydor in een Hilversumse villa: De Rijklaan 1. Vanuit het raam op de eerste verdieping keek ik steeds uit op een mooi pand. Daar in de Lambertus Hortensiuslaan woonde, was mij verteld, het echtpaar Sari en Max van Praag. Ik heb hen er nooit zien in- of uitlopen.
Zanger Max van Praag (1913-1991) roept vandaag de dag geen positieve reacties op. De meeste mensen kennen hem niet meer. En wie hem wel kent neemt al snel het woord ‘oubollig’ in de mond. Artiesten die kort na de Tweede Wereldoorlog liedjes in de eigen taal zongen, worden nauwelijks meer serieus genomen. Dat geldt niet alleen voor Max, maar ook bijvoorbeeld voor Eddy Christiani (1918-2016) en jodelzangeres Olga Lowina (1924-1994).
Max van Praag, Tuney Tunes, februari 1953
Amusement na de Tweede Wereldoorlog
Marga van Praag, dochter van Max, publiceerde in 2011, samen met historicus Ad van Liempt, een biografie van de broers Max en Jaap van Praag. Ze putte uit verhalen van de familie en anderen. Het boek sloot mooi aan op dat van Henk van Gelder, Schnabbels (2005), waarin een beeld geschetst werd van het amusement na de bevrijding van de nazi’s. Daarin speelde de radio een essentiële rol.
In de tien jaar vóór de komst van de popmuziek in ons land, de rock & roll van eerst Bill Haley, daarna Elvis Presley in 1956, luisterden veel Nederlanders ’s avonds naar amusementsprogramma’s.
Vooral de Bonte Dinsdagavondtrein van de AVRO was uitermate populair, weet ik uit eigen ervaring. Ook het ‘Mastklimmen’ met Johan Bodegraven trok veel luisteraars. Als mijn ouders de deur uit gingen, om bij vrienden canasta (kaarten) te gaan spelen, werd ik, samen met mijn jongere broer Paul, soms uitgenodigd op een hogere verdieping (Cörversplein 12, langs de Maas in Wijk) om naar de radio te komen luisteren. Mijn tante en oom (broer van mijn oma) hadden een gloednieuw toestel, met zelfs FM (frequency modulation). Moderner kon haast niet in die tijd.
Encyclopedie van 1956
In 1956 kochten mijn ouders een pick-up met platenwisselaar. Bij het aanschaffen van de eerste collectie grammofoonplaten ontbraken Max van Praag en Eddy Christiani niet. Geen wonder, liedjes als ‘Spring maar achterop (Christiani) en ‘Als ik tweemaal met mijn fietsbel bel’ (Van Praag) waren jarenlang uitermate populair, ook in Maastricht.
In zijn radio- en televisie-encyclopedie van 1956 besteedde J.J.L. van Zuylen dan ook ruim aandacht – met foto’s – aan de loopbaan van Max. Over diens carrière schreef de auteur dat hij opklom van magazijnbediende, kantoorbediende, ambtenaar bij de belastingen, zanger, radiocoryfee en grammofoonplatenartiest. Over zijn joodse afkomst werd in het dikke boek met geen woord gerept.
Joodse achtergrond
In Jaap & Max. Het verhaal van de broers Van Praag schetsten de auteurs juist uitgebreid de wereld waarin Max en zijn oudere broer Jaap in Amsterdam opgroeiden: Pretoriusstraat 24, drie hoog. “Hier, in de Transvaalbuurt had architect Berlage zijn visitekaartje afgeleverd. De wijk was vernoemd naar de voormalige Nederlandse kolonie Transvaal in Zuid-Afrika en ontwikkelde zich allengs als symbool voor de emancipatie van de joodse arbeider.
Je kon het geen echte joodse buurt noemen. Van orthodox leven op straat was nauwelijks sprake. Toch woonden er heel veel joden, vermoedelijk tegen de tachtig procent. Ze waren in hoge mate geassimileerd. De meesten voelden zich meer aangetrokken tot de arbeidersbeweging dan tot het orthodoxe geloof.
Jaap was de oudste, van 10 juli 1910, resultaat van een thuisbevalling. Drie jaar later, op 24 juni 1913, kwam Max, die eigenlijk Meijer heette, maar die naam bracht het niet verder dan geboortekaartje en [later] paspoort en overlijdensadvertentie. Max kwam niet alleen. Hij was er een van een tweeling. Zijn zusje heette Stella [Esther]. De tweeling kwam ter wereld in het Burgerziekenhuis aan de Linnaeusstraat in Amsterdam-Oost”.
Op school was Max een vroom jongetje. “Als enige van het gezin beschouwde hij iedere activiteit op de sabbat [zaterdag] als ontheiliging. Hij weigerde op die dag het licht in de wc aan en uit te doen. Hij riep zijn moeder erbij om de wc-papiertjes voor hem af te scheuren”.
Muziek
Vader Mozes van Praag zat in de muziek. In 1900 begon hij een pianowinkel. Later kon je in de Andreas Bonnstraat ook grammofoonplaten kopen. Mozes had hoge verwachtingen van deze moderne technologie – platen met een constante snelheid van 78 toeren per minuut. De zaak heette His Master’s Voice en kwam in 1934 op Spui 6 terecht. Zoon Jaap werd er directeur in de jaren dertig. De winkel was een begrip in Amsterdam.
Max werkte in die tijd in het Oost-Indisch Huis aan de Kloveniersburgwal. Als ambtenaar verdiende hij geld op het kantoor dat zich bezig hield met de wegenbelasting (auto’s en fietsen). Onder het saaie werk begon hij te zingen. Het is allemaal in de biografie te lezen. Max zorgde voor ‘live’ arbeidsvitaminen, zong allerlei liedjes, vertelde tussendoor moppen. Hij hield ervan de boel met bekende liedjes te vermaken, ook buiten kantoor.
Vrienden spoorden hem aan om er meer aan te doen, er mee door te gaan. Bij het Cabaret der Onbekenden, een talentenjacht van de VARA-radio werd hij in 1936 ontdekt door de stem te imiteren van Louis Davids. Regelmatig mocht hij voortaan met Davids-imitaties in VARA-programma’s optreden.
Aan de overwinning van Van Praag zat een scherp kantje. De populaire Louis Davids was in conflict geraakt met de VARA en overgestapt naar de AVRO. Om het gat te vullen arrangeerde de VARA imitatoren, die hoog scoorden bij de toehoorders. Davids hield er een flinke wrok aan over jegens de VARA. Tegelijk kon Max van Praag zijn eerste stappen in de amusementswereld zetten.
Tweede Wereldoorlog
Na de inval van de Duitse nazi’s in 1940 kreeg Max als jood vanzelfsprekend te maken met beperkingen en mogelijke deportaties naar Westerbork en vernietigingskampen. In latere artikelen, bijvoorbeeld bij zijn overlijden, werd die periode meestal kort afgedaan. “Tijdens de oorlog zat hij ondergedoken in Boskoop”. In de biografie kon je lezen dat het zo simpel niet was.
Max leerde Sari Hornemann uit Boskoop in 1937 kennen. Het joodse gezin was in Amsterdam komen wonen. Max en Sari zaten samen in culturele clubs, waar ze toneel speelden en zongen. Sari schreef bovendien teksten voor nieuwe liedjes. “Ik heb ze samen zien optreden in een stampvol Krasnapolsky – allemaal joodse jongelui”, vernamen de auteurs.
Max was weldra op het liefdespad. “Om zes uur stond hij in het portiek te wachten tot Sari van haar werk kwam”. In een grote hit van de zanger vond je een variant op het thema. Nu arriveerde Max in plaats van Sari: “Als ik tweemaal met m’n fietsbel bel, dan wacht ik voor de deur. Dan ren je naar het venster toe en kijk je door de ruit. Je tikt. Dan rijd ik vast vooruit. Als ik tweemaal met m’n fietsbel bel, dan betekent dat: kom snel”.
In de jaren dertig moest Max zich bezig houden met de gehate fietsplaatjes. Zou hij zich de ervaringen uit zijn jeugd wel eens voor de geest halen als hij zijn succes ten gehore bracht?
Na de machtsovername waren Max en Sari nog een tijdje actief in het joodse verenigingsleven. Max zong en trad op als conferencier. Het duo Johnny & Jones was in die tijd op identieke manier voor de joodse gemeenschap in de weer.
In april 1941 trad Max met Sari in het huwelijk. Bij het trouwen werden zij toegesproken. Ik zie het al, zei de dienstdiende ambtenaar, een echt arisch echtpaar.
Nee hoor, reageerde hij. U vergist zich.
Daarmee liet hij de kans liggen om van de letter J van jood in de persoonsdocumenten af te komen”.
Al snel waren er incidenten en razzia’s, die gelukkig goed afliepen. In 1942, toen de deportaties begonnen, begreep Max dat het ernst was. “Een jongetje kwam op me af. Hij vroeg of een ander niet beter zijn rol kon overnemen omdat de Duitsers met het ophalen aan de H toe waren en zijn naam met een J begon zodat zijn familie wel gauw aan de beurt zou zijn”. Max en Sari besloten om onder te duiken.
Onderduiken
Het jonge echtpaar kon terecht in Boskoop, de voormalige woonplaats van Sari. Haitze Wiersma, een politieman, beschikte over een netwerk van onderduikmogelijkheden, dat in gereedheid gebracht werd. Door Duitsers gezochte verzetsmensen en studenten vonden er onderdak. Johnny & Jones, die zich veilig waanden, zagen af van de kans om in Boskoop te ‘verdwijnen’, wist Marga van Praag. Haar vader had er met kracht op aangedrongen, was haar bekend.
“Bij een razzia in mei 1943 verlieten Max en Sari halsoverkop hun huis. Er stond eten op tafel, maar er was geen tijd meer om er zelfs een hap van te nemen: een dampende pan met zoete appeltjes en witte bonen”.
Aanvankelijk wilde Max met de fiets van Amsterdam naar Boskoop vluchten. Hij liet zich echter overreden om met de trein te reizen. Dat was gevaarlijk. “De hele treinreis zat hij met opvallend
trillende handen achter een krant. Sari had vergeten de gele jodenster van haar regenjas te halen”.
trillende handen achter een krant. Sari had vergeten de gele jodenster van haar regenjas te halen”.
Het echtpaar had geen zeggenschap over de plekken waar ze ondergebracht werden. In hun eerste schuilplaats werd een poging gedaan om Sari van geloof te doen veranderen. Ze zou gereageerd hebben met: “Ik ben als jood op de wereld gekomen en ik ga er als jood weer af”. Een tweede gastheer, die naar de hoeren wilde, had geld nodig. Als Max niet meewerkte zou hij eruit vliegen.
Zijn ouders en zus Hannie, die eveneens in Boskoop ondergedoken zaten, werden gevonden. Via Amsterdam en Westerbork kwamen ze op het perron van Auschwitz-Birkenau aan. Ze werden die dag, 19 november 1943, rechtstreeks naar de gaskamers geleid.
De angst om zelf opgepakt te worden werd groter. Opnieuw veranderden ze van adres, nu naar een zolderkamertje van een rozenkweker. Daar moesten ze zich onzichtbaar en onhoorbaar maken. Het was er heel erg klein: een bed, een tafeltje met twee stoelen en een hangkast. Ze brachten er in de hongerwinter (1944-1945) samen zes maanden van hun leven door. “Max moest er z’n aangeboren opvliegendheid beteugelen. Dat lukte lang niet altijd. Nooit konden ze op normaal volume praten, laat staan op de gebruikelijke ruzietoon die ze vaak tegen elkaar in stelling brachten. Heen en weer lopen was er ook niet bij, want de houten vloer kraakte als de hel”.
Natuurlijk waren er incidenten. “Bij onraad moesten Max en Sari wegduiken onder de vloer van het huis. Er lagen een paar matrassen in de kruipruimte. Op een middag zetten de Duitsers de straat af. Ze gingen huis aan huis fietsen vorderen. Max en Sari werden naar de kruipruimte gebracht. Iedereen in de buurt probeerde nog gauw zijn fiets in veiligheid te brengen. Gloednieuwe fietsen werden in de sloot gegooid.
Alle voorzorgen bleken niet nodig. De Duitsers gaven het op vóór het onderduikadres te bereiken. Ze hadden nog geen enkele fiets te pakken gekregen. Max en Sari konden terug naar zolder”.
Behalve incidenten was er gebrek aan informatie: wanneer hield die oorlog nou eindelijk eens op? Waar bleven de bevrijders?
In mei 1945 konden Sari en Max van Praag weer hardop tegen elkaar praten. Op een fiets met houten banden trok Max naar Amsterdam om er poolshoogte te nemen. Kort daarna verhuisden ze per schip naar de hoofdstad. “Op wat kleine dingen na, die ze in bewaring bij vienden hadden gegeven, waren ze al hun bezittingen kwijt”.
“Tijdens de oorlog zat Max ondergedoken in Boskoop”, kon je na verloop van tijd kortweg over hem lezen in de tijd dat hij een gevierd zanger was. In juni 1945 kon hij zijn 32ste verjaardag vieren.
Na de oorlog opnieuw bij de VARA
In een gedicht voor Sari uit 1953 zette de artiest op papier: “Wat hebben we in het begin samen doorgemaakt – in vrees en angst, elkaar steunend in liefde en trouw. Zo zijn we de moeilijke jaren van de bezetting doorgekomen. Eerst na de oorlog zijn we begonnen te leven”.
In het boek is te lezen dat Max al weer snel actief was bij de radio na de oorlog. Overdag werkte hij bij een bedrijf, ’s avonds wilde hij weer op de planken staan. Max trad op met een accordeonorkest onder leiding van Jan Vogel (1902-1983), dat geld inzamelde voor het comité ‘Nederland helpt Indië’. De organisatie hielp bij de repatriëring van landgenoten uit de oost en stuurde bovendien een schip vol hulpgoederen naar ‘onze kolonie aan de andere kant van de wereld’.
Zijn stem mocht Max ook laten horen tijdens de uitzendingen van Radio Nederland Wereldomroep. Bovendien haalde hij de band aan met de VARA, die hem in de jaren dertig had binnengehaald.
De omroepen moesten er vanaf 1945 alles aan doen om erkend te worden, bij de overheid en het publiek. Artiesten konden ze goed gebruiken voor publiciteit. In plaats van Radio Herrijzend Nederland, provisorisch opgericht als een soort BBC, wisten de VARA en andere omroepen hun greep op het bestel te herstellen en daarmee hun bestaansrecht te verzekeren. In 1946 voerden ze volop propaganda om hun ledenaantal op te voeren.
Impresario Charles Aerts kreeg opdracht om promotie-toernees te organiseren.
Muziekjournalist Skip Voogd herinnerde zich: “Op een VARA-bijeenkomst in Den Haag trad de beroemde Van Praag op. Daarna kwam er een toespraak van een VARA-bestuurder. In de pauze liep de beroemde zanger van de radio gewoon rond, deelde handtekeningen uit. Hij was een grootheid”.
Jan Vogel was voor dit goede doel opnieuw van de partij. Max van Praag werd de vaste vocalist van zijn Radio Accordeon Orkest. Door zich met zijn bronzen stem en onopgesmukte voordracht aan de omroep te verbinden werd hij een publiekstrekker, ook in het schnabbelcircuit. “Een avond met Max is een geslaagde avond” liet hij op zijn briefpapier zetten.
Jan Vogel
Grammofoonplaten
In 1947 trad Van Praag tevens als plaatartiest naar voren. Hij sloot een contract af met Decca, de platenmaatschappij van Philips. Bij de eerste zwarte schijf, ‘Daar zijn de appeltjes van Oranje weer’, liet hij zich opnieuw begeleiden door Jan Vogel. Jaap Valkhoff trad op als arrangeur, André Meurs maakte de vertaling van de Amerikaanse song ‘I’ve got a little bunch of coconuts’. In zijn tekst moedigde hij niet alleen aan ‘moed te houden’, ook in 2020 een actueel thema, maar verwees bovendien naar het koningshuis dat qua populariteit een glorietijd doormaakte.
In het vak werd Max geprezen. Violist Frans Poptie: “Makkelijk om aan te horen. Hij kon makkelijk melodieën onthouden. Dat was z’n talent”. Herman Stok, eveneens van de VARA: “Hij was professioneel. Zijn uitspraak was perfect. Hij gedroeg zich niet als een ster, maar hij was het wel”. Omroepman Joop de Roo: “Met een warme stem articuleerde hij prachtig en was een sociaal voelend mens. Hij geloofde in wat hij zong”.
Ook ‘Als de klok van Arnemuiden’ (1949), met een tekst van Dico van der Meer, deed het goed bij het publiek. Maar niet bij alle collega’s. Met name Lou Bandy (1890-1959), bekend van ‘Wie heeft er suiker in de erwtensoep gedaan’ (1939), zou zich schamper over hem uitgelaten hebben. “Je staat hier nu wel, maar je kent het hele vak niet. Weet je wel dat er in Arnemuiden helemaal geen klok is?”.
Van Praag zou hem hebben geantwoord: “Nee, meneer Bandy, dat weet ik wel. Daarom zing ik ook ‘‘Als’ de klok van Arnemuiden”. Sari van Praag had het voormalige idool ook niet hoog in haar vaandel. Misschien was er wel sprake van een botsing van generaties.
Max had een streepje voor bij de VARA. Hij kon meer dan alleen zingen. Zo verdrong hij ook Eddy Christiani bij die omroep. In zijn autobiografie legde de gitarist-zanger vast: “Max had een heldere dictie en een mooie stem. We stonden allebei Nederlandse liedjes te zingen in een genre dat veel overeenkomst vertoonde”. Christiani: “Toen ging ik maar helemaal weg bij de VARA”. Evenals Louis Davids in 1936, stapte hij over naar de Avro.
Waren Eddy en Max rivalen?
Volgens Christiani niet, achteraf althans. “Een geweldig aardige collega. We waren vrienden, de concurrentie was een spel. We hielden altijd contact over wat we zongen, dat spraken we af. Max was meer zanger, ik meer muzikant”.
In het boek werd bij de vriendschap een vraagteken gezet. Zo gaven de auteurs aan dat Eddy Christiani’s fiets-succes ‘Spring maar achterop’ min of meer een reactie was op ‘Als ik tweemaal met m’n fietsbel bel’.
“Ook de Avro trok met liedjes het land in om zoveel mogelijk leden in te schrijven. Daarin kon de man van ‘Zonnig Madeira’ en ‘Spring maar achterop’ een belangrijke rol spelen. Er was een strijd tussen de VARA (voor de arbeider) en de Avro (middenstand en burgerij)”.
Hoe dan ook: “De positie van Max van Praag bij de VARA werd eind jaren veertig steeds sterker. Hij was de onbetwiste ster van de omroep, de huiszanger. Hij had wel drie of vier programma’s in de week. Een opinieonderzoek eind jaren veertig wees uit dat hij de populairste zanger van Nederland was geworden”.
Eddy Christiani, TT december 1954
Gelukkig?
In het boek werd de in die tijd beroemde artiest niet afgeschilderd als een gelukkige of plooibare man. Over zijn samenwerking met Willy Alberti, als de Straatzangers, bijvoorbeeld: “Het gezamenlijk optreden duurde niet lang. Het duo ging in geschmier ten onder. Van Praag was niet geschikt voor samen zingen. Ondanks zijn sociale gaven was hij een loner in de muziekwereld van de jaren na de oorlog. Hij ergerde zich mateloos aan de alcohol-inname van de meeste collega’s”.
Max was het liefste thuis bij Sari. Overnachten in een hotel na een optreden ver weg in het land stond hem tegen. In 1953 bekende hij aan zijn echtgenote: “Mijn werk gaf ons niet veel gezelligheid. Dit had veel te lijden door mijn afwezigheid. Juist wanneer anderen op feestdagen bij elkaar zijn, moest ik het publiek door mijn zang amuseren”.
In dat gedicht legde Max tevens vast: “In ons leven blijft de angst voor de vervolgingen tegen het jodendom”. Die angst bepaalde zijn gedrag. Zijn kinderen werd geleerd geen aanstoot te geven. Niemand mocht de kans hebben om te zeggen: “Zie je wel, daar heb je weer een jood”.
Af en toe sprong Max uit de band, zoals in Bergen in het begin van de jaren vijftig. Onuitgenodigd ging hij aan het tafeltje van een echtpaar zitten – ‘hij in een smetteloos soort van tropenpak, zij in een roze mantelpakje met een hoedje en een voile met pitjes’.
De man, die de Panorama aan het lezen was, reageerde met: “Daar moet je echt weer een jood voor zijn, om er zo bij te komen zitten”.
Marga van Praag: “Mijn vader zei niks, maar griste de Panorama uit de handen van de man, maakte er een prop van en gooide die in het gezicht van de man. Nadat hij dat gedaan had, zei hij: ‘De tijd dat er gejood werd is voorbij’.
Hij nam een kop koffie van tafel en gooide die uit over het smetteloze kostuum van de man, onder de uitroep: ‘Voorgoed voorbij’. Daarna kieperde hij de hele tafel met chocomel en koffie over het mantelpak en de man”.
Een flink aantal jaren later, op 20 oktober 1957, trad Max op identieke wijze op. “Hij reed met zijn auto in een file op de Schipholweg bij Haarlem en kreeg onenigheid met een andere automobilist over een voorrangskwestie. Op een gegeven ogenblik stonden de twee automobilisten als kemphanen tegenover elkander. Terwijl Max van Praag het bekende gebaar naar zijn voorhoofd maakte, wees de andere automobilist naar zijn neus”.
Dat had hij misschien beter niet kunnen doen. “De radiozanger, die meende dat de man daarmee een anti-semitisch gebaar maakte, vroeg wat dit wijzen naar de neus te betekenen had”. De ruzie liep hoog op. “Max gaf hem een forse klap op zijn neus. Voor de Haarlemse politierechter werd Van Praag veroordeeld tot een boete van zestig gulden, subsidiair achttien dagen hechtenis”.
Bij een optreden in het land, werd Max ingeleid met de opmerking dat er twee steden naar hem vernoemd waren: Praag en Terneuzen. Dat liet hij zich niet welgevallen. De artiest weigerde op de planken te verschijnen.
Max had weinig vertrouwen in de toekomst, vertelde VARA-omroeper Coen Serré in het boek. “Hij was onzeker, altijd bezorgd aan het begin van de maand. Dan liet hij mij zijn agenda zien: ‘Nog maar drie schnabbels’, en was dan bezorgd.
Aan de andere kant was hij ook heel handig. Vroeg iemand hem voor een optreden, met de mededeling dat de organisatie slecht bij kas was, dan zei Max: ‘Sorry, ik zit barstensvol’. En als iemand dan aandrong, ‘we willen u zo graag hebben’, dan zei Max: ‘Mijn honorarium is 200 gulden. Om u te helpen doe ik het voor de helft’.
Dat was helemaal niet zo. Zijn honorarium was honderd gulden”.
Corruptie
Bij Max thuis, nog aan de Kloveniersburgwal in Amsterdam, was het altijd een zoete inval. Iedereen kwam langs. Altijd was er volop te eten en te drinken, ook al had Max een afkeer van sterke drank. Marga van Praag: “Voor een platenproducer stond altijd een fles jenever koud”.
De zanger besefte dat je wat moest doen om je te handhaven in de showbusiness. Charles Aerts: “Max heeft daarover vaak bij mij zitten uithuilen. Ik weet van een programmaleider van de VARA, die pakketten met levensmiddelen en lappen stof kreeg bezorgd. Er was er ook een die kwam naar de plek waar Max met zijn gezin vakantie vierde, in Bergen Binnen. Max betaalde alles, ook het pension”.
De impresario liet niet het achterste van zijn tong zien, noemde geen namen, maar gaf duidelijk aan dat je bij de VARA onder druk werd gezet om steekpenningen te betalen. “Je stond met je rug tegen de muur”.
Skip Voogd tekende een soortgelijke sfeer. “Het was een grote konkeltroep bij de omroep en de platenmaatschappijen. Hij slijmde er volop. Dat moest hij wel. Als je niet in trek was, moest je eruit. Door te konkelen verzekerde je je van schnabbels”.
Charles Aerts
Dochter Marga: “Mijn vader legde altijd iedereen in de watten, tot je er ziek van werd. Hij speelde sinterklaas, gaf doorlopend cadeautjes. De mensen om hem heen hebben van hem geprofiteerd. Maar ik weet zeker dat hij nooit iemand geld heeft toegestopt. Daarvoor was hij veel te rechtschapen”.
Een nieuwe tijd
In de biografie liet Marga wel afdrukken dat Max steeds meer afkeer kreeg van de praktijken in de muziekwereld. Zo werd hij door muziekuitgeverij Strengholt flink onder druk gezet om liedjes uit dat fonds in zijn repertoire op te nemen. Dat ging hem te ver. Hij wilde onafhankelijk zijn.
Hoewel hij nog steeds van genoot van zijn populariteit als zanger, begonnen de valsheid, achterklap en drankgelagen hem op te breken. Na de verhuizing naar Hilversum, het omroepcentrum, ging hij uitkijken naar andere activiteiten dan zingen in zalen en studio’s.
Max twijfelde aan zijn capaciteiten. Aan Marga vertelde hij later: “Wat denk je dat ik meemaakte? Ik heb nooit zangles gehad en dan stond er soms een heel koor achter me van mensen die allemaal op het conservatorium hadden gezeten. Die mochten alleen maar wat zoemen en hummen. Dan hoorde ik ze achter me vals sissen: ‘de solist!’ Dan voelde ik al die ogen in mijn rug prikken”.
Halverwege de jaren vijftig taande zijn populariteit. Bij de enquêtes van het muziekblad moest hij de eerste plaats prijsgeven aan de vijf jaar jongere Eddy Christiani, die nog met enige regelmaat hits uitbracht.
Terecht schreven de auteurs in de biografie: “Het genre raakte langzamerhand uit de gratie, zeker bij de jongere muziekliefhebbers die zich lieten meeslepen door het ritme van de rock & roll en hun neus ophaalden voor oubollige Nederlandse liedjes als die van Max van Praag”.
De zanger begon nevenactiviteiten te organiseren. Zo zette hij het Loosdrecht Jazz Concours op – in de botenloods van jachthaven Van Dijk. Ook blies hij het Cabaret der Onbekenden – waar hij zelf ontdekt was – nieuw leven in, eveneens bij Van Dijk. Bovendien nam hij vanaf 1954 bij radio Luxemburg plaats achter de microfoon om grammofoonplaten aan te kondigen.
De artiest werd langzamerhand meer zakenman dan zanger. Toch bleef hij voorlopig nog zingen en platen maken. Dat kwam langzamerhand gedateerd over volgens dochter Marga en Ad van Liempt:
“Max stond ongeveer elke maand in Tuney Tunes, dat de overgang naar een nieuw muziektijdperk mooi illustreerde. Nieuwe jeugdidolen als Willeke Alberti, Imca Marina en Rob de Nijs kondigden een volgend tijdperk aan. Maar het oude was er nog steeds.
In de Tuney Tunes van augustus 1959 stond op de voorpagina Lloyd Price aangekondigd, die in de hitparade stond met ‘Personality’. Verderop in het blad de tekst van een liedje van Max van Praag [dan 46 jaar], dat gedateerd aandeed: ‘Geef mij maar m’n duiven, die maken me blij. M’n lust en m’n leven, zijn duiven voor mij. Ik breng ieder vrij uurtje op het dak voor ze door’”.
Max roem was tanende.
Winkelier
Jaap van Praag, zijn oudere broer, opereerde ook na de oorlog succesvol als platenwinkelier. Max besefte dat hij vooruit moest kijken. “De jeugd beschikte over steeds meer geld om grammofoonplaten te kopen. Max wilde een eigen zaak beginnen, net als zijn broer. Hij zag zichzelf niet nog twintig jaar op podia staan en avond na avond, van de ene feestzaal naar de andere, door het land toeren”.
Op 5 september 1959, een maand na het artikel over de zanger en zijn duiven, opende Max van Praag een platenwinkel in Utrecht (Amsterdamse Straatweg 148a). “Utrecht had er een attractie bij: een beroemde Nederlander die in levende lijve was te aanschouwen. Max ontbrak bijna geen dag in zijn winkel. Ook Sari was er altijd. Ze hielp volop mee”.
Van Praag maakte gebruik van zijn netwerk. Tal van beroemde artiesten kwamen op bezoek en hielpen mee de verkoop te stimuleren, zoals de Fouryo’s (‘Zeg niet nee’), Selvera’s (‘De postkoets’), Rocco Granata (‘Marina’) en de Zangeres Zonder Naam. Ook de Blue Diamonds wist hij te strikken. In zijn plakboek legden de broers De Wolf vast dat ze blij waren met de gratis reclame. “We zijn u dankbaar dat u zo’n grote reclame voor ons maakt”.
Conny Froboess in Utrecht
Max, met zijn omroepervaring, bleek een voortreffelijke pr-man te zijn. Bij het bezoek van tieneridool Conny Froboess was er een ware volksoploop. De politie moest de menigte in bedwang houden, meldde het Nieuw Utrechts Dagblad. Er mochten niet meer dan tien klanten tegelijk naar binnen om een plaat te kopen, voorzien van haar handtekening. Andere internationale idolen van die tijd, het Trio Hellenique, Papa Bue’s Viking Jazzband en Trini Lopez volgden. “Het werd een wezenskenmerk van Max Van Praag’s Platenspeciaalhuis”,
Van Praag organiseerde feestavonden voor zijn klanten, met optredens van Willy Alberti, Johnny Hoes, Rita Corita, Ria Valk, Mieke Telkamp, Schriebl & Hupperts en de Jumping Jewels met Johnny Lion.
In 1964, het jaar van de grote doorbraak van de Beatles en Stones, ontving Max nog als zanger de Gouden Harp van Conamus: een oeuvreprijs voor mensen met bijzondere verdiensten voor de muziek. “Na bijna twintig jaar en duizenden optredens was voor Max het applaus defnitief verstomd. Hij concentreerde zich nu volledig op zijn werk als platenwinkelier in Utrecht”.
Bij zijn overlijden in 1991 schreef Theo Dersjant: “Zingen, organiseren en zaken doen. Dat waren de belangrijkste componenten in het leven van zanger Max van Praag. In 1964 zette hij een punt achter zijn zangcarrière om zich te storten op zijn twee andere passies. Binnen enkele jaren was hij eigenaar van een keten platenzaken in Utrecht en had hij het Loosdrecht Jazzfestival op poten gezet. In Utrecht werkte hij actief aan het opzetten van een aantal platenzaken. Op het hoogtepunt van het bedrijf had hij zeven zaken in de Domstad. In het begin van de jaren ’80 kwam echter de klad in de keten.
Vijf zaken moesten worden opgedoekt en in het voorjaar van 1984 werden de laatste twee zaken failliet verklaard. De ineenstorting van zijn platenimperium liet Van Praag achter als een gebroken man, die ondanks dat hij streed tegen de ziekte van Parkinson, nimmer de voor hem kenmerkende humor verloor”.
Clips
Harry Knipschild
23 oktober 2020
Literatuur
‘Radio Cabaret Zomerzorg’, Patriot, 28 januari 1946
‘Radio Cabaret Max van Praag’, Twentsch Dagblad Tubantia, 25 april 1947
‘VARA-avond’, Zierikzeesche Nieuwsbode, 19 oktober 1951
J.J.L. van Zuylen, Radio- en televisie-encyclopedie voor Nederland en België, Amsterdam 1956
‘Max van Praag deelde klap uit’, Vrije Volk, 27 januari 1958
Theo Dersjant, ‘Max van Praag bleef het in de humor zoeken’, Nieuwsblad van het Noorden, 11 juni 1991
Henk van Gelder, De schnabbeltoer. Het Nederlandse amusement in de wederopbouwjaren, Amsterdam 2005
Marga van Praag en Ad van Liempt, Jaap & Max. Het verhaal van de broers Van Praag, Amsterdam 2011
- Raadplegingen: 7613