406 - Manfred Mann, jazz en popmuziek
De eerste popmuziek (rock & roll) was afkomstig uit de Verenigde Staten. In Amerika riepen die niet eerder gehoorde klanken grote weerstand op. De jeugd moest weer tot de orde geroepen worden. Het estafette-stokje van de rock & roll, omgedoopt in ‘beatmuziek’, werd begin jaren zestig door Groot-Brittannië overgenomen. Vooral door het internationale succes van de Beatles, dat begin 1964 definitief op gang kwam, werd Londen het nieuwe middelpunt van teenagermuziek. In die stad vond je alle platenmaatschappijen bij elkaar, zoals EMI, Decca, Philips, Oriole, Polydor en Pye.
In Londen, Liverpool, Manchester, Newcastle en andere steden was sprake van een enorme explosie van beatgroepen en -artiesten. Soms waren de leden van zo’n nieuwe groep jongelui die niet of nauwelijks muzikale expertise hadden. In andere gevallen pasten ervaren muzikanten zich aan, bijvoorbeeld door tijdig de overstap van jazz of folk naar de beat of (blanke rhythm &) blues te maken. Zo ging het bijvoorbeeld met Charlie Watts, John Mayall en diverse leden van een groep die bekend werd onder de naam van één van hen: ‘Manfred Mann’.
Charlie Watts in 1963
Jazz
Kort na de Amerikaanse Beatles-doorbraak schreef David Griffiths in het Britse blad Record Mirror: “Only 18 months ago, Mike Vickers and Manfred Mann were eking out meagre existences as scuffling would-be jazz musicians. Both were fervent modern jazz enthusiasts. They still are, but nowadays they also enjoy rhythm and blues – and they enjoy a standard of living that most people would envy”.
Manfred Mann (Manfred Lubowitz), op 21 oktober 1940 geboren in Johannesburg, Zuid-Afrika, verduidelijkte zijn achtergrond. “Listening to the radio I got interested in trad jazz and pops by Bing Crosby and others.
There was a bunch of fellas I was very anxious to get in with and I heard one of them mention Harry James – they were all jazz fans. So I bought my first LP, Harry James’ ‘All Time Favourites’, in the hope of impressing them. I took it along to them. They crowded round the gramophone - and then started wandering off into the next room”.
Manfred moest zijn smaak aanpassen. “It seemed I’d bought the wrong record. After that, I started taking an interest in Dave Brubeck, George Shearing and Ted Heath, and started playing piano at private parties.
Suddenly, playing became logical to me and I became fascinated with the reasons behind music – why certain chords sound good and lead on to the other chords and so on.
An American jazz pianist and teacher, John Mehegan, came to South Africa and I took lessons from him. Practising became daily routine with me”.
Vanaf 1960 woonde Manfred Mann in Londen. “I wrote a few articles on jazz musical theory for Jazz News and advertised myself as a jazz harmony teacher. I got quite a few pupils”.
De Zuid-Afrikaan werd zelf professioneel musicus. “I joined the pathetic army of jazz musicians trying to make a living playing in pubs and clubs”. Als artiest trad hij samen op met Mike Hugg. “I got a job at Butlins with Mike Hugg on vibes. We were very ambitious to make the jazz scene and we assembled a good band, a seven piece with tenor and trumpet. Occasionally we even had a bloke on piccolo. The tenor and trumpet left and we thought it was a catastrophe. We got a vocalist – Paul Jones – and I thought he was a catastrophe. I opposed him joining us but there was nobody else”.
In het begin van de jaren zestig kwam de Mann-Hugg Blues Brothers groep tot stand. De naam werd verkort tot Manfred Mann, soms ook ‘Manfreds’.
Overstap naar popmuziek
De groep, Manfred Mann dus, wist een contract met EMI tot stand te brengen. Ze werden ondergebracht op het label His Master’s Voice (HMV). In 1963 verschenen er twee singles. De eerste, ‘Why should we not?’ was een instrumentaal nummer. Op de tweede, ‘Cock-a-hoop’, hoorde je Paul Jones zingen. De muziek op die singles leek nauwelijks op die van het latere single-repertoire.
In advertenties werd Manfred Mann mijns inziens ten onrechte aangeduid als ‘new Britain’s top rhythm & blues group’.
Cees Mentink formuleerde de ontwikkeling in het blad Teenbeat later als volgt: “In 1962 besloten Manfred Mann en Mike Hugg, pianist en drummer van een dansorkest, een eigen groep te formeren. De twee enthousiaste jongens startten een Charles Mingus-achtige jazz-combo, maar schakelden reeds spoedig over op rhythm & blues onder de naam ‘The Mann-Hugg Blues Brothers’. Bij de opname van de eerste plaat (‘Why should we not’) werd de naam – om commerciële redenen – gewijzigd in het simpeler ‘Manfred Mann’”.
De Britse TV-zender ITV zette in 1963 een programma met popmuziek op. ‘Wipe Out’ van de Amerikaanse Surfaris was aanvankelijk de herkenningsmelodie van ‘Ready Steady Go!’. Wat later mocht Manfred Mann op de proppen komen met een Britse ‘tune’. Dat werd ‘5-4-3-2-1’, een song van Manfred, Mike Hugg en Paul Jones.
De openingsmuziek van het tv-programma fungeerde als katalysator en zorgde voor de doorbraak van de groep. De single ‘5-4-3-2-1’ bracht Manfred Mann zowaar naar een klassering in de Britse top 10.
Aan David Griffths vertelde Manfred: “Suddenly, it all started clicking into place. Now, everything’s a rush. We don’t have enough time to rehearse, and to think about the things you must think about if you are to stay successful in this business. We don’t even have time to listen to all the r & b records which Mike Vickers and I enjoy just as much – though in a different way – as we enjoy our first love, jazz”.
Halverwege de jaren zestig had je enkele Britse groepen die naar één van de leden vernoemd waren. Die hoefde niet per sé de frontman te zijn. Bij Manfred Mann was dat Paul Jones. Bij de Spencer Davis Group trad Stevie Winwood op als zanger. Bij de Dave Clark Five (‘Glad all over’, ‘Bits and pieces’) zat de naamgever achter het drumstel en stond Mike Smith als zanger achter de microfoon.
Hits en muziek van anderen
In zekere zin was Manfred Mann een vreemde eend in de bijt. Een groep muzikanten die hun hart aan de jazz verpand hadden werd populair bij de Britse popliefhebbers. Nu ze eenmaal in de hitlijsten genoteerd stonden ging hun gage snel omhoog. Het was voor iedereen zaak, zo lijkt, om door te gaan met het maken van single-successen en toch de muziek te blijven maken die ze zelf zo graag wilden spelen.
Samen met hun manager en de platenmaatschappij (eerst HMV-EMI, later Fontana-Philips) wisten de leden van Manfred Mann met het juiste repertoire te komen om een goede positie in de hitlijsten te veroveren. Daarbij maakten ze steeds adequaat gebruik van songs die door anderen geschreven waren. Zo verscheen in 1964 ‘Do Wah Diddy’, een Amerikaanse R&B song van Jeff Barry en Ellie Greenwich en daar op de plaat gezet door de Exciters. Een volgende succesvolle cover was ‘Sha la la’, oorspronkelijk van de Shirelles.
Zo ging het in de volgende jaren door. Het commercieel bewerken van zorgvuldig geselecteerde songs van anderen pakte succesvol uit voor Manfred Mann. ‘Oh no not my baby’ bijvoorbeeld, een song van Carole King en Gerry Goffin, was oorspronkelijk een hit voor Maxine Brown.
Vrijwel alle singles van de Manfreds waren sowieso songs die door anderen geschreven waren, zoals ‘Come tomorrow’ (1964), ‘Pretty Flamingo’, ‘Semi-detached suburban Mr. James’ (1966), ‘Ha ha said the clown’, ‘Sweet Pea’ (1967), ‘My name is Jack’, ‘Fox on the run’ (1968) en ‘Raggamuffin man’ (1969).
In een gesprek vroeg Cees Mentink om meer informatie naar bijvoorbeeld ‘Ha ha said the clown’.
Mann reageerde als volgt: “Toen onze manager Gerry Bron dit nummer voorstelde, hebben we ons dood gelachen. Ik vond het maar een stompzinnig liedje en het deed me helemaal niets. Gerry bleef maar aandringen. Op het laatst hebben we toegegeven. En naarmate we met ‘Clown’ vorderden, begonnen we er steeds meer lol in te krijgen. We hebben er twintig uur aan gewerkt in de studio. Alle jongens kwamen steeds weer met nieuwe ideeën aandragen”.
De groep nam tevens het heft steeds meer in eigen handen, legde Manfred bij die gelegenheid uit aan de redacteur van Teenbeat – ook in de studio. Toen deze vroeg naar de rol van hun producer, hoorde hij: “We hebben er helemaal geen op het moment en ik denk dat er geen producer meer komt ook. We doen het zelf. Het klinkt misschien opschepperig, maar we hebben in korte tijd drie producers versleten. We hadden steeds ernstige verschillen van mening. Nou, je begrijpt, als er geen sfeer is, kan je het platen maken wel uit je hoofd zetten. Toen hebben we besloten het zelf maar te gaan waarnemen. De ‘Clown’ is het eerste resultaat”.
top 40, 3 juni 1967
Bob Dylan
Manfred Mann muntte, wat hits betreft, speciaal uit in het succesvol vertolken van Bob Dylan songs: ‘If you gotta go’ (1965), ‘Just like a woman’ (1966) en ‘Mighty Quinn’ (1968).
Van een persoonlijke band met Dylan was geen sprake, schreef Chris Welch in 1968. Maar de componist zorgde er wél voor dat de groep zijn oeuvre te horen kreeg. Bij het verschijnen van ‘Mighty Quinn’ meldde Melody Maker: “Mighty Manfred returns with a new Bob Dylan composition, one of several recently sent to Britain by Dylan’s manager”.
Chris Welch: “Bob Dylan and Manfred Mann have never met. Yet there is a bond between them. Manfred gets hits with Dylan songs, and the songwriter approves of the way they are treated.
Said Dylan in last week’s MM: ‘Manfred Mann, they’ve done about three or four of my songs. Each one of them has been right in context with what the song was all about’.
As Manfred is poised on the brink of mighty chart achievements with Dylan’s ‘Mighty Quinn’, he says: ‘It gave me far more pleasure to hear that than anything else. A hit means certain satisfaction – ‘Gee we’re going to have another hit’. But for Dylan to say we do his stuff better than anyone else really is nice’”.
Tijdens een interview legde Manfred uit: “I’ve never met Bob Dylan, and nobody in the group has ever met him. But in the past we have recorded a few of his songs so his publisher here phones us when there is something new.
I love his writing, but it’s not something we deliberately set out to do. I mean we don’t think: ‘Let’s get another Bob Dylan hit’. In fact we try to avoid it if possible.
But for some reason or other we seem to be able to see a commercial context in his songs that other people miss”.
Welch ging voor die gelegenheid op bezoek bij Manfred. “His home was in a rather chaotic condition, filled with barking dogs, children, piled up musical instruments and furniture. Ornette Coleman [jazz-blazer, 1930-2015] hollered from the hi-fi”.
Welch: “Manfred is still torn as ever between loyalties to pop and jazz, those like poles forever repelling each other”.
Bij Manfred thuis hoorde Chris dat de groep het Dylan-nummer voor de Amerikaanse markt in de studio had vastgelegd. “Basically we did it for America, and decided to leave it for a while, until somebody said to us: ‘What are you doing? Release it now’”.
Dat bleek een goede zet te zijn. ‘Mighty Quinn’ bracht Manfred Mann anno 1968 naar de nummer één-positie in Engeland.
Chris wilde meer over Dylan weten, maar Manfred benadrukte steeds zijn jazz-voorkeur. “I’d love to play in a jazz group. Mike Hugg and I had a blow recently with trombonist Paul Rutherford in a pub. It was so nice to sit down and play again”.
Welch: “Let’s get back to Dylan”.
Manfred: “I heard a whole batch of stuff he’s written. The songs are so good and he’s singing so well. ‘Mighty Quinn’ wasn’t the best song. But we chose it because it was the most commercial for us”.
De song werd door geen van beiden echt serieus genomen. Welch: “‘Quinn’ is an eskimo - is this another example of a Dylan nonsense song?”
Manfred: “I don’t know. Some people say Dylan feels the eskimos are the only people who haven’t waged war on each other or other people. Some feel it refers to a drug peddler.
I feel it’s like a modern painting which can mean so many things. It’s not worth analysing. That’s not how you get enjoyment from music.
Although I am analytical in some respects I think you enjoy music from the sounds and the words. That’s why I found trying to find hidden references and drug meanings in songs so sick”.
Voor Manfred ging het bij een popsong dus niet om de achtergrond, de oorsprong van de tekst. Een (hit)single moest gewoon lekker in het gehoor liggen.
Zanger Michael D’Abo, sinds 1966 opvolger van Paul Jones, vertelde zijn kant van het verhaal in een ander interview. “I happened to have a rough copy of ‘Mighty Quinn’ when I met a bloke called Lou Reisner, head of Mercury Records in Europe. I used to meet him at antique markets and asked him round one night.
He said it would be a smash in America. ‘This is going to happen’, he said, which increased my enthusiasm.
I put this to the group and the feeling was it was terribly rough. Manfred thought it needed adding to, but we had a meeting and agreed it didn’t need anything. Suddenly everybody was enthusiastic. It had gone complete circle. The moral of the story is there is very little confidence to make decisions in the group. There is a terrific amount of worry, especially on Manfred’s part”.
Muzikale uitlaatkleppen
In vergelijking met andere Britse groepen bracht Manfred Mann slechts af en toe singles uit, ondanks het grote succes in de hitlijsten. Bovendien traden ze relatief weinig op, vond je steeds terug in de artikelen uit die tijd.
Chris Welch: “The gaps between each Manfred record seem to grow as the years roll on. They make relatively few appearances, have not been on a pop tour since the year dot, and are rarely on TV”.
Manfred en de andere leden van de groep hadden er niet zo’n zin in om hun geld te verdienen door steeds maar rond te trekken. Ze werkten liever thuis en achter de schermen.
Jazz bleef hun grote liefde. Op 15 januari 1966 kon je in Melody Maker lezen: “The Manfreds were in the recording studios taping jazz tracks for a forthcoming EP release. They were due to record five tracks, among them jazz versions of a couple of the Manfreds’ earlier hits. After hearing the tracks a decision will be made whether to release the tracks or record more ‘jazzy’ numbers for the EP”.
Buiten de hitsingles om wisten de muzikanten hun eigen muzikale voorkeur regelmatig vast te leggen.
In 1967 probeerde de groep een popsingle in jazz-stijl uit – een instrumentale versie van ‘Sweet Pea’, eerder een Amerikaanse hit voor zanger Tommy Roe. Ondanks hun grote populariteit lukte het probeersel niet. Hun versie kwam niet hoger dan 36 in de Britse hitlijsten.
Zonder steeds op toernee te gaan wisten de muzikanten met behulp van Gerry Bron andere muziekmarkten aan te boren.
Chris Welch tekende het op: “We’ve recorded a lot of stuff over a period for an LP and we’re near to getting it out. There will be lots of little instrumentals.
While we haven’t been making many personal appearances, we have been busy. Mike Hugg and myself wrote music for the film ‘Up The Junction’ [productie van Ken Loach] and we’ve been writing TV jingles as well.
Michael D’Abo has been doing some producing, Mike Hugg has produced a record for his brother’s group and Tom McGuinness has been occupied on a book which is a parody of the pop scene he’s trying to get published.
I’ve returned to playing the piano - practising and having lessons. The whole scene for me has been one mass of side tracking. I enjoy the whole scene, but one feels more and more that one wants to do something else. Basically I want to play the piano. When I’m an old man I want to be able to look back and say at least I learnt to do that”.
In Muziek Expres vond je details.
“Manfred zegt: ‘Anderhalf jaar lang hebben we zes avonden per week voor publiek gespeeld. We werden helemaal duf en gek. Je raakt zo afgestompt. Vlak voordat Paul Jones bij ons weg ging hadden we al besloten te minderen’.
De tijd die nu vrij komt wordt nuttig besteed. Behalve aan meer aandacht voor vrouw en kind, nemen de jongens muzieklessen. Klaus Voormann studeert fluit (klassiek) en maakt van tijd tot tijd grafische ontwerpen. Hij heeft aan de hoes van de ‘Revolver’ LP [Beatles] gewerkt. Verder heeft hij, evenals Manfred en Mike Hugg pianoles. Ook klassiek. Manfred en Hugg schrijven reclame-jingles voor tv-spots: voor British European Airways en Wallis Ice Cream.
Michael D’Abo werkt aan de jingles voor Kittekat. Tom doet aan song writing. Een paar van zijn songs staan op hun laatste LP.
De afwisseling in hun werkzaamheden bevalt ze goed. Alles blijft natuurlijk om de muziek draaien. Het is wel verstandig zoals zij het hebben ingericht. Tenslotte zijn ze na het hitsucces in een luchtledig geploft. Als je dat zelf niet weet op te vullen, ga je kapot van de zenuwen, de angst (dat het nooit meer zal lukken) en vooral: je verliest je zelfvertrouwen.
Nu werken ze rustig aan verschillende projecten”.
Spanningen in de groep
Uit een artikel in Teenbeat bleek dat al die projecten niet zonder gevolg bleven. De verschillen in de groep werden groot. “Het blijft een vreemd verschijnsel, dat zoveel complexe figuren zo lang bij elkaar kunnen blijven. Totaal verschillende karakters, die door totaal verschillende denkbeelden, toekomstgedachten en belangen niet bij elkaar schijnen te horen”.
Een redacteur bracht ieder lid van de groep apart in beeld.
“Manfred Mann zoekt altijd de zijde van de wat gefrustreerde Mike Hugg. Manfred bekent openlijk een hekel te hebben aan reizen, aan publiek en aan hits. ‘Maar ja’, verzucht hij, ‘hits heb je nodig om een extraatje te verdienen’.
Diezelfde Manfred besloot twee maanden niet te werken teneinde zich – samen met Mike Hugg – volledig te concentreren op het schrijven van filmmuziek. Het duo kreeg niet de gedachte, dat de drie andere bandleden wellicht gedupeerd zouden worden door dit niet-spelen.
Michael d’Abo wil graag een soloplaat maken, maar wordt van die gedachte afgeholpen door zijn collega’s. Michael wil graag platen gaan produceren, maar hoeft bij platenmaatschappij Immediate niet over de drempel te komen, omdat zijn Chris Farlowe-productie ‘Handbags and Gladrags’ heel veel heeft gekost en geen financiële schim heeft terugbezorgd. Michael d’Abo wil zich werpen op het schrijven van liedjes, maar er blijkt weinig animo.
Tom McGuinness ziet zijn stelling bevestigd, dat het eigen geschreven materiaal nimmer de hitparade zal bereiken, gelooft dat ‘Up the junction’ (de filmmuziek van Mann-Hugg) die twee maanden niet waard zijn geweest.
McGuinness verkondigt al jaren, dat hij graag ‘helemaal in de film’ wil gaan. Stelt zijn besluit steeds uit, omdat hij – gelijk het een goede burgerman betaamt – zijn vaste behoorlijke Mann-salaris toch niet wil missen voor de ongewisse sprong in het film-duister.
Klaus Voormann met de door hem ontworpen Beatle-hoes
De immer vage en wat afwezige Klaus Voormann vindt het allemaal prachtig. Als er niet veel gewerkt wordt, kan hij zich overgeven aan zijn artistieke driften. Hij schildert en tekent en weet zich op die manier duidelijk los te maken van de interne spanningen. Klaus is een sober levende artiest, die met weinig weet rond te komen.
Op bepaalde punten is men het binnen de groep wel met elkaar eens: de vette jaren zijn voorbij, in Engeland althans. Men komt er niet zo gauw meer toe om een topgroep te gaan zien. Men gelooft het wel.
Dit in tegenstelling tot het vasteland, waar Manfred Mann toch nog gezien wordt als een grote attractie! Unaniem heerst er bij de Manfred Mann leden een zekere angst voor een nog grotere vlucht van de zgn. ‘zoete muziek’ van Tom Jones en Engelbert Humperdinck en ‘lang leve Bob Dylan’ die er toch maar voor zorgde, dat Manfred Mann dit jaar een vroege hit kreeg [‘Mighty Quinn’] en zich daardoor verzekerde van dat ‘extraatje’ en van zeker zes maanden lang behoorlijke contracten in binnen- en buitenland. Want dat zijn de dingen waar een hit-single voor zorgt”.
Een nieuwe groep in 1969
In het voorjaar van 1969 werd het duo Manfred Mann en Mike Hugg in popkrant Disc omschreven als ‘the busiest jingle writers in Britain’. De muziek die het tweetal maakte voor tv-spots leverde hen niet alleen prijzen op, maar ongetwijfeld ook geld. Minder dan ooit voelden ze zich geroepen om ten behoeve van een klassering in de hitlijsten de liedjes van andere songwriters te vertolken. Dat gebeurde in die tijd nog één keer met ‘Ragamuffin Man’.
Terwijl de nieuwe single opnieuw doorschoot naar de Britse toptien, kwamen Hugg en Mann met een belangrijke mededeling naar buiten – ze hadden besloten een gloednieuwe groep op te richten. Die zou Emanon gaan heten (het omgekeerde van ‘no name’, geen naam). ‘No Name’ was een compositie van jazztrompettist Dizzy Gillespie.
De bestaande hitgroep zou nog doorgaan met het maken van singles.
Popjournalist Alan Walsh (Melody Maker) ging op zoek naar meer informatie. Uit de mond van Manfred kreeg hij te horen: “It’s fair to say what we will be presenting with Emanon will not be commercial music. We will be trying to play things which are as far apart as a thing by John Coltrane and the country blues of someone like Leadbelly, while Mike has written some very pretty songs. We are just going to play what we want to”.
Emanon zou op de experimentele toer gaan. “I’d like to stress that we don’t think that the band is necessarily going to be a tremendously world-shattering thing at the outset”.
Manfred legde het nog eens goed uit. “When the Manfred Mann group ceased making appearances, other than TV shows, the time eventually came when Mike and I wanted to play again. But we didn’t want to do the commercial ‘Do Wah Diddy’ things of the group.
And we didn’t want to form a new band under the Manfred Mann name because that would have meant we would have been getting the same old audiences as before.
I’m not putting down the rest of the people in Manfred Mann, but we wanted to choose musicians we wanted to work with. The only way to get a complete new feeling was to form a new group”.
Terecht vroeg Walsh of Emanon het gevolg was van de lucratieve inkomsten van het tweetal dankzij de tv-commercials?
Hij citeerde Manfred: “They are a money thing but we do enjoy doing them”. De muzikant glimlachte bij het horen van de vraag. “That would be a fair comment, I suppose”.
Begin juni 1969 was de kogel door de kerk. De oude groep – met al die hits - werd toch opgeheven. De naam Emanon had geen stand gehouden. Het nieuwe gezelschap zou Manfred Mann Chapter Three gaan heten, met Mike Hugg als zanger. Het getal drie verwees naar zanger Paul Jones (een) en Michael d’Abo (twee).
Earth Band
De muziek van Chapter Three sloeg niet geweldig aan, kun je achteraf stellen. Twee jaar later kwam Manfred Mann al weer met een vierde groep op de proppen, deze keer zonder Mike Hugg, die Manfred Mann’s Earth Band ging heten.
De Earth Band is het goed blijven doen. Vanaf 1976 (‘The Roaring Silence’) gingen de albums echt verkopen. Bovendien slaagde de toetsenman er in die tijd opnieuw in met singles de hitlijsten te bereiken, zoals met songs van Bruce Springsteen: ‘Spirits in the night’ en ‘Blinded by the light’. Ook ‘Davy’s on the road again’ (van John Simon en Robbie Robertson) hielp de Earth Band aan een chart-klassering.
In een interview in 1976 liet Mann zien dat hij met zijn vierde groep eindelijk een synthese had weten te vinden tussen zijn favoriete muziek, eigen albums en een plek in de hitlijsten.
“I like what Bruce Springsteen does. We did ‘Blinded by the light’ as a single because it looked like the best one to edit down from the album tracks. It was not recorded as a single at all. It’s an album track that lasts seven-and-a-half minutes and seemed to be the one people might get into, more accessible than the other stuff on the album, perhaps”.
Die hits van vroeger, ze gingen hem steeds meer tegen staan, antwoorde hij op de vraag: “Manfred has experienced both fame and obscurity: how did that leave him?”
“Pretty paranoid”, came a cry across the room. “It left me very happy to have a low profile for the rest of my life”, said Manfred with dignity. “I didn’t at all enjoy people knocking at my front door for an autograph; or going for a walk in the park with my wife and kids and people shouting, pointing and singing ‘Do Wah Diddy Diddy’”.
Het lijkt erop dat de blanke Zuid-Afrikaan zich in de Earth Band het meest op zijn gemak voelde.
Manfred Mann’s Earth Band in 2016
Harry Knipschild
2 oktober 2020
Met dank aan Klaas Eijgelaar voor zijn hulp en ideeën
Clips
Literatuur
Norman Jopling, ‘Meet the Manfreds’, Record Mirror, 2 mei 1964
David Griffiths, ‘More of the Manfred Men’, Record Mirror, 9 mei 1964
‘Manfreds cut jazz tracks’, Melody Maker, 15 januari 1966
George Tremlett, ‘Manfred Mann’, Muziek Expres, juni 1967
Cees Mentink, ‘A Mann and his music’, Teenbeat, juni 1967
Chris Welch, ‘Manfreds beat up Dylan’s eskimo’, Melody Maker, 13 januari 1968
Chris Welch, ‘Manfred Mann still has that chart touch’, Melody Maker, 27 januari 1968
David Griffiths, ‘Manfred Mann: We’re forced to play what’s popular’, Record Mirror, 17 februari 1968
‘‘Mighty Quinn’ redt machtig verdeelde Manfred Mann mannen’, Teenbeat, april 1968
‘Mike Hugg, de Mann in de schaduw’, Teenbeat, juni 1968
‘Manfred and Mike Hugg win jungles award’, Disc, 12 april 1969
‘Manfred forms new group’, Melody Maker, 19 april 1969
Alan Walsh, ‘Manfred back with a band’, Melody Maker, 17 mei 1969
‘Manfreds call it a day’, 7 juni 1969
Chris Welch, ‘Manfred Mann, Mann of the moment’, Melody Maker, 11 september 1976
- Raadplegingen: 6989