Skip to main content

252 - Theo van den Hoek over zijn ervaringen bij het boeken van artiesten en organiseren van concerten

 
 

Theo van den Hoek is op 28 februari 1949 geboren in Den Haag. Op zichzelf is dat niet bijzonder. Maar zijn moeder, Josephine Black, was afkomstig uit Liverpool, de Engelse havenstad die een belangrijke rol ging spelen in de geschiedenis van de popmuziek. Theo, hoorde ik op 12 februari 2016 uit zijn mond, is bovendien tweetalig opgevoed. Zijn gedegen kennis van met name de Engelse taal en omgangsvormen zou hem van pas komen.
   Theo groeide op in Wassenaar. Regelmatig ging het gezin op vakantie bij familie in Liverpool. Dat had niets met muziek te maken. Thuis hoorde hij die nooit, geen klassieke en ook geen populaire muziek. Daar kwam van het ene moment op het andere verandering in toen een wat oudere nicht in Liverpool hem (waarschijnlijk) in 1959 vroeg wie hij beter vond: Elvis Presley of Tommy Steele? Engelsen zijn, zeker op muziekgebied, chauvinisten. Het deed het meisje dan ook goed dat Theo haar antwoordde dat hij de voorkeur aan Tommy Steele gaf.
 
 
 

 
Dat moment was belangrijk in het jonge leven van Theo van den Hoek. Zoals veel anderen ging hij luisteren naar de Engelse uitzendingen van radio Luxemburg. Hij nam zich zelfs voor later zelf pop-artiest te worden. De eerste LP die hij kocht was er een een van de Beatles: ‘Please Please Me’. Tijdens de bezoeken bij de familie Black bezocht Theo uiteraard de Cavern in Liverpool, maar op die plek traden de Beatles in die tijd niet meer op. Hij raadde me aan om zeker een keer op ontdekkingstocht naar Liverpool te gaan. Ik moest echter goed beseffen dat de huidige Cavern niet meer de originele club is. Die is afgebroken, maar – aan  de overkant van de straat – later weer nagebouwd.
   Tijdens een eigen tocht door de stad hield hij halt bij het huis waar George Harrison gewoond had. Een buurvrouw kwam naar buiten gelopen en vertelde hem uit eigen ervaring wat ze zo al met de gitarist-zanger had meegemaakt. Dat is hij nooit vergeten.
 
 
Paul Acket
 

In zijn woonplaats Wassenaar ging Theo (omstreeks 1964) in de Schaapskooi beatavonden organiseren. Dat rook naar meer. In 1968 stapte hij zonder afspraak binnen bij het bureau van Paul Acket in Den Haag (Theresiastraat). “Ik werd aangenomen als manusje van alles. Op de brommer moest ik bijvoorbeeld zetwerk naar de drukkerij van Muziek Expres brengen”.
   Theo was op een plek gekomen waar van alles gebeurde. Acket was niet alleen uitgever van het populaire maandblad, maar organiseerde tevens concerten en boekte Nederlandse popgroepen. (Vóór de komst van Theo had hij bovendien een eigen platenlabel met groepen als de Outsiders, Zipps en Bintangs).  Het duurde niet lang of Theo werd bij het boeken van Nederlandse groepen ingezet. Zo was hij in de weer met Livin’ Blues, Ekseption, Cuby & the Blizzards, Focus, Swinging Soul Machine, Shocking Blue en de Rotterdamse Free. Dat deed hij niet alleen. Zijn collega’s waren bijvoorbeeld Hans Cleuver, Frans Krassenburg en Wouter van Roon.
 
Theo had, kan ik [HK] me goed herinneren, intensief contact met de Haagse bluesgroep Livin’ Blues, die was voortgekomen uit een fusie van gitarist Ted Oberg met het bluesduo Indiscrimination (John Lagrand, Nicko Christiansen). Ik, in die tijd werkzaam bij Polydor in Den Haag, leerde Theo goed kennen ten huize van manager ‘moe’ Oberg in Scheveningen, waarbij plaatproducer Mike Vernon (John Mayall, Fleetwood Mac, Chicken Shack, Bloodstone, Focus) regelmatig eveneens aanwezig was. Françoise Oberg, moeder van Ted, had eerder op het boekingskantoor van Acket gewerkt.
 
 

Internationale correspondentie over Aziatische toernee Shocking Blue
 

Paul Acket gaf zijn medewerkers heel wat vrijheid. Zo mochten ze zelf een groep managen. Voor Theo was dat Bobby’s Children. Collega Peter de Wit (Pee White, 1941-2013), die Acket terzijde stond bij het organiseren van internationale concerten, zette zich met diens toestemming tevens in als persoonlijk manager van Cobra met de Britse zanger Winston Gawke.
   De aanpak door Peter de Wit van Cobra botste met Paul Acket en zijn vrouw. Peter verdween uit de Theresiastraat. Theo van den Hoek werd tot diens opvolger benoemd. In 1972 voerde hij de onderhandelingen voor een Aziatische tournee van Shocking Blue. Bovendien was het Van den Hoek die dat jaar met Mike Vernon gedetailleerde afspraken maakte voor een platencontract van Livin’ Blues met diens internationale platenlabel Blue Horizon.

 
Werkzaamheden met internationale artiesten
 

Tijdens zijn nieuwe werkzaamheden was Theo enthousiast geworden over een dubbel live-album van de Kinks. Op basis daarvan wilde hij de groep boeken voor een optreden in het Amsterdamse Concertgebouw. Dat leidde tot een pittig gesprek met zijn baas, vertelde hij. “Paul Acket [1922-1992] liet zich inspireren door zijn jonge medewerkers. Die hadden een beter gevoel voor de laatste ontwikkelingen in de popmuziek dan hij zelf. Maar, hield hij mij in die tijd voor, de Kinks zijn toch op hun retour? Met die groep verkopen we toch onvoldoende kaartjes om het Concertgebouw goed gevuld te krijgen?
   Ik had een andere mening. Acket gaf me de kans het concert te realiseren. Het geluk was vervolgens met mij. De redactie van Oor was lyrisch over het live-album van de Kinks en bekroonde het met vijf sterren. Het optreden van de Kinks vond daarna plaats in een uitverkocht Concertgebouw”.
   Theo voegde er nog aan toe: “Op één terrein was Paul Acket dominant. Hij, hij alleen, bepaalde de foto op de voorpagina van de bladen Muziek Expres en Popfoto. Die bladen waren alles voor hem. Acket was vooral een echte bladenman”.
 
The Kinks waren uiteraard niet de enige groep die voor impresario Paul Acket in Nederland optraden. Ik hoorde Van den Hoek praten over het moeizame concert van de Nice in Volendam en een toernee met Fleetwood Mac door Nederland. Maar Theo was ook betrokken bij het concert dat The Who in september 1969 (eveneens in het Concertgebouw) gaf en waarbij de rock-opera ‘Tommy’ integraal werd uitgevoerd. Misschien wel voor het eerst in die complete vorm (op het Woodstock-festival, in augustus, stond ‘Tommy’ al centraal).
   Theo in 2016: “In die tijd was het de gewoonste zaak van de wereld dat je bij artiesten van dat kaliber zo maar de kleedkamer binnenliep. Later was dat volstrekt ondenkbaar. Topgroepen lieten zich geleidelijk aan door middel van bodyguards steeds meer van de buitenwereld afschermen. Bijzonder van die avond in Amsterdam was ook dat drummer Keith Moon bij het afdalen van de trappen in het Concertgebouw lelijk viel. Hij kwam helemaal onder het bloed te zitten”.
 
Theo had goede contacten binnen de muziekindustrie. In Den Haag was niet alleen het kantoor van Paul Acket maar ook dat van platenmaatschappij Polydor. Er waren heel wat informele contacten, bijvoorbeeld in de vorm van een tafeltennistoernooi. Hans Tonino, in 1969 labelmanager van Atlantic Records bij Polydor, was helemaal weg van de nieuwe Atlantic-groep Yes. Hij wist Theo ervan te overtuigen dat deze in de Eland (Delft) een optreden van Yes moest organiseren.
   Theo: “Dat heb ik gedaan. Ik kan me nog goed herinneren dat de mensen die zich ter plaatse bevonden nauwelijks of niet in de volstrekt onbekende groep geïnteresseerd waren. Ze zaten letterlijk met hun rug naar het podium. Dat veranderde toen Yes begon te spelen. De jongelui ontdekten terstond hoe goed hun muziek was. Je zag hoe ze zich één voor één omdraaiden en intensief begonnen te luisteren. Hans Tonino had gelijk. Die avond werd een geweldig succes”.
 
 


Eerste album van Yes
 

Iets dergelijks gebeurde wat later met Mother’s Finest. “Maggie Smulders van platenmaatschappij CBS zette zich nadrukkelijk in voor de Amerikaanse groep. Promotie maakte ze door middel van een video-opname die ze uit Amerika ontvangen had. Maggie vertelde me dat Mother’s Finest drie weken later beschikbaar was voor een aantal optredens in Nederland. Dat soort dingen kon je in die tijd snel regelen in het Nederlandse zalencircuit. We wisten Alfred Lagarde, van het radioprogramma ‘Betonuur’ (Vara), warm te maken voor de groep. De zalen zaten vol”.
 
Theo had in die tijd nóg een bijzondere ervaring: een ontmoeting met de Rolling Stones in Rotterdam. “Altijd is me bij gebleven hoe netjes ze gekleed waren, in een kostuum met stropdas. Keith Richards had in de ene hand een transistor-radio, in de andere een fles Jack Daniels. Pas bij hun optreden zagen ze er als rockers uit. In zekere zin ben ik hen na dit voorval als toneelspelers gaan zien”.
 
 
Concurrentie
 

Acket was in die dagen zeker niet de enige impresario van internationale popmuziek in Nederland. Mojo, met Barry Visser en (wat later ook) Leon Ramakers, startte vanaf 1970 door aan de weg te timmeren met ‘progressieve’ groepen. Mojo begon door ‘Kralingen’ in Rotterdam op te zetten.
   Een wat oudere concurrent was Lou van Rees (1916-1993). Theo heeft vrijwel nooit met hem te maken gehad. Vóór de oorlog was Van Rees orkestleider in dancings geweest. Na 1945 trad hij als impresario op. Orkesten van Van Rees speelden in het Hilton Hotel en op de Holland Amerika lijn. “Dat is de basis van mijn impresariaat”, legde Lou van Rees in 1972 in het Veronica-blad uit. “Zoals Paul Acket zijn bladen heeft heb ik mijn vaste contracten. Daar drijft de zaak voornamelijk op”.
   Omdat Van Rees niet over het ‘jonge netwerk’ beschikte, zoals Acket dat had, was hij niet altijd even succesvol bij het organiseren van pop-concerten. Een optreden van Deep Purple in Amsterdam ging helemaal de mist in. Maar zoiets overkomt elke impresario. Acket en Van Rees konden het bovendien niet goed met elkaar vinden. Van Rees in 1972: “Met Acket valt niet te werken. Dat is een soort ‘jalousie de métier’”.
   Theo van den Hoek: “Lou van Rees was heel anders dan Paul Acket. Hij gedroeg zich uiterst joviaal met de artiesten, sloeg onmiddellijk een arm om ze heen en nodigde hen bij zich thuis aan de Vinkeveense Plassen uit. Paul Acket bewaarde afstand, misschien wel uit verlegenheid. Met artiesten ging hij niet bewust op de foto. Een uitzondering maakte Paul aan het einde van zijn leven bij Tony Bennett”.
   Mojo en Acket konden het beter met elkaar vinden.

 

Optreden van Fleetwood Mac en Nederlandse groepen in Amsterdam (1969, organisatie: Paul Acket c.s.)
 
 
 
Popgala in 1973
 
 
 
In 1972 had de Nederlandse muziekindustrie een probleem. Het Grand Gala du Disque, opgezet door de CCGC (Commissie Collectieve Grammofoonplaten Campagne), was aanvankelijk effectief in het stimuleren van de verkoop van platen en later ook musicassettes. Maar het aantrekken van buitenlandse vedettes werd almaar kostbaarder en leverde bovendien minder op.
   Tijdens een brainstorm-vergadering stelde ik [HK] voor het eens anders aan te pakken. In de voorafgande jaren was mij gebleken dat de markt voor pop-albums steeds interessanter begon te worden. Een mooi voorbeeld daarvan waren de twee platen van Crosby, Stills & Nash (& Young). In tegenstelling tot in de Sixties kon je van dat soort albums nu duizenden, zo niet tienduizenden exemplaren in Nederland verkopen. Naast een markt voor pop-singles leek er een echte markt voor pop-elpees op gang te komen. Waarom dan niet een Popgala in plaats van een Grand Gala du Disque?
   De leden van de vergadering uitten zich meer dan enthousiast. Binnen de kortste tijd was ik namens de CCGC benoemd tot producer van het Popgala. CCGC-Directeur Piet Beishuizen stelde 100.000 gulden als budget beschikbaar – ogenschijnlijk een kolossaal bedrag, maar in werkelijkheid een fractie van wat het kostte om een Grand Gala du Disque te financieren.
   Joop Koopman, hoofd amusement van de Vara-tv, was meteen positief toen ik bij hem op bezoek ging. Ook mijn voorstel om Egbert van Hees tot regisseur te maken en Peter van Bronckhorst voor het geluid te laten zorgen viel in goede aarde. We konden beginnen met de organisatie. Ik woonde op Spinozalaan 265, in Voorburg. In de Vliegermolen, een sporthal, ging ik elke week voor de conditie badminton spelen met de jongens van de Sandy Coast. Waarom een lokatie ver weg zoeken als er een op loopafstand was? Wim Bosman, manager van de Sandy Coast, bood aan de faciliteiten en entree in de Vliegermolen onder zijn hoede te nemen.

 
Persconferentie Popgale 1973, vlnr Egbert van Hees, Joop Koopman, Piet Beishuizen, Harry Knipschild, Theo van den Hoek, Karin Meurs (Vara), Wim Bosman
 

Met Paul Acket, Theo van den Hoek (en andere Acket-medewerkers) had ik goede contacten. Het lag voor de hand hen in te schakelen voor alles wat met de buitenlandse contacten en contracten te maken had. De samenwerking met Theo liep perfect.
   Tijdens ons recente gesprek kon Van den Hoek zich, begrijpelijk, niet alle details meer herinneren. Hem was goed bijgebleven hoe klein die sporthal, achteraf, was. Op zo’n plaats zou je zoiets anno 2016 onmogelijk meer kunnen organiseren. In de zaal werd met twee podia gewerkt, tegenover elkaar. Zowel de Who als Slade hadden zich bereid verklaard dat hun spullen (gratis) ook door de andere artiesten gebruikt mochten worden. Ze stelden er zelfs een eigen geluidstechnicus voor beschikbaar.
   Twee weken voor de opnamen van de live-optredens kreeg Theo van den Hoek uit Engeland bezoek van de technici die verantwoordelijk waren voor het geluid. “Ik weet niet waarom maar onafhankelijk van elkaar wilden die hun podium en geluidsapparatuur nadrukkelijk aan dezelfde kant van de zaal hebben. Ik zat een beetje in mijn rats hoe dat zou uitpakken. Mijn oplossing was pragmatisch: wie het eerst komt, stuur ik rechts naar de andere kant van de zaal. Toen het er op aan kwam leverde dat geen probleem op”.
   Theo wist nog goed dat de meeste artiesten bereid waren om voor weinig geld naar Voorburg te komen. “Met uitzondering van de Who [die 10.000 gulden vroegen] ging iedereen akkoord met een gage van 500 Engelse ponden. Groepen als de Eagles, Argent, Faces met Rod Stewart, Slade, Gary Glitter, Ry Cooder, Colin Blunstone, Country Gazette, Chi Coltrane, Rory Gallagher, enzovoort, ze ontvingen allemaal hetzelfde bedrag”. Het bleek zo voordelig uit te pakken dat bijna een kwart van het budget voor het Popgala ongebruikt bleef.
   Iedereen heeft zo zijn eigen herinnering aan een gebeurtenis. Dat van die twee podia is mij bijvoorbeeld niet bijgebleven. Zelf was ik vol verwachting van een eventuele spectaculaire gebeurtenis. De Who had namelijk aangekondigd dat ze van plan waren Eric Clapton in hun privé-vliegtuig mee te nemen (als hulp bij het afkicken van heroïne). Het management vroeg ons alles zo in te richten dat Clapton zijn gitaar bij wijze van spreken alleen maar even hoefde in te pluggen. Helaas voor de organisatie kwam het er op het laatste moment niet van.
   Theo: “Ik heb een andere herinnering. Mij viel op hoeveel drank de leden van de Who tot zich namen. Bassist John Entwistle arriveerde een dag eerder en we zijn ’s avonds in de Vliegermolen flink doorgezakt. Ook met gitarist Pete Townshend had ik een bijzondere ervaring in Voorburg. Ik maakte mee hoe hij zich zeer agressief gedroeg tijdens een conflict [met John Fenton, van Track Records, liet Jerry Voisin, Polydor, me eens weten]. Het bleef zeker niet bij woorden. Organisator Wim Bosman probeerde nog tussenbeide te komen, maar daar heb ik hem gelukkig van af weten te houden. Opvallend was dat de twee, Townshend en Fenton korte tijd later weer vriendjes waren en gezellig aan de bar met elkaar zaten te praten”.
   Wat Theo van den Hoek van de opnamen van het Popgala eveneens nadrukkelijk is bijgebleven was hoe Gary Glitter met zijn Glitter Band afging. Door het publiek werd hij letterlijk uitgefloten. In zijn kleedkamer heeft Glitter zitten huilen.
 
 
Zaken doen in Engeland
 

Paul Acket had ontdekt dat Theo van den Hoek geschikt was om zaken in Engeland te doen. Hij beheerste de taal en voelde aan hoe je je bij de agencies in Londen het beste kon manifesteren. Een keer in de maand vloog Theo naar de Britse hoofdstad om de banden te onderhouden. Goede contacten had het Haagse bureau met belangrijke Engelse collega’s als MAM (Mike Cotton, Barry Dickens), NEMS (Ed Bicknell) en Bron (Neil Warnock). Theo deed meer. Hij bezocht ook kleine agencies. “Britse impresario’s deden tevens zaken voor Amerikanen als die een Europese tournee opzetten. Zo had MAM niet alleen de Moody Blues, maar trad tevens op als agent voor Neil Young”.
   Een grappig voorval is hem bijgebleven. “Natuurlijk kende ik Barry Visser van Mojo, onze concurrent. Hij mij niet. Bij toeval vlogen we vanuit Rotterdam samen naar Londen. Er waren niet veel passagiers aan boord. Ik ging achter hem zitten. Onderweg nam hij zijn papieren door. Zo kon ik zien welke agencies hij in Engeland ging bezoeken. Bij de receptie MAM kwamen we elkaar opnieuw tegen. De kennismaking volgde pas later”.
 
 

Barry Dickens, MAM (met Dolly Parton)
 
  
Weg bij Paul Acket en terug
 

Halverwege de jaren zeventig reageerden Jos en Paul Acket positief op een aanbod van VNU om hun bedrijf over te nemen. Zo kwamen de bladen Muziek Expres en Popfoto onder de paraplu van de uitgeverij. Maar ook de andere Acket-activiteiten.
   Theo: “Als VNU-employee zette Paul Acket het eerste North Sea Jazz Festival op. Er kwamen die eerste keer niet veel meer dan 6.000 mensen naar het Congresgebouw in Den Haag. Dat was in de verste verte niet voldoende om de kosten te dekken. Vanwege het grote verlies kwam er een einde aan de samenwerking van Acket met VNU. Paul ging weer zelfstandig werken.
   Al eerder voelde ik me niet thuis bij het concern en vertrok. Acket zocht nu samenwerking met Mojo in Delft. Mojo ging, voorlopig onder de vlag van VNU, met Acket samenwerken. De twee concurrenten fuseerden. Maar na Ackets vertrek bij VNU kwam er een einde aan de fusie van Acket met Mojo.
   In die tijd hadden Wim Bosman en Yde de Jong een nieuw Nederlands impresariaat opgezet. Ik ging voor hen werken. Bosman was manager van de Sandy Coast en Earth & Fire geweest, had meegedaan aan het Popgala, maar zijn grote liefde was het amusement: James Last, Sammy Davis, Liza Minnelli, Harry Belafonte. Yde de Jong, voormalig manager van Focus, was een liefhebber van rock-muziek. Hun muzikale smaak liep te ver uiteen. Hun aanpak lukte dan ook niet goed”

In 1977 werd Theo van den Hoek door Paul Acket gebeld. Of hij voor zijn nieuwe eigen impresariaat de popmuziek wilde behartigen. Daar ging hij gretig op in.
   “Een van de nieuwe artiesten waar ik te maken kreeg was Elvis Costello. Die kwam voort uit de contacten met de kleine Londense agencies. Door de relatie met zijn agent Lyndsey Paul waren wij in staat een Nederlandse toernee met Costello op te zetten. Het eerste concert, in Den Haag, had een onaangename afloop omdat de zanger weigerde een toegift te geven. Het publiek reageerde furieus hetgeen resulteerde in een schadepost van 30.000 gulden.
   De volgende achtend kreeg ik vanuit Gorredijk Paul Acket aan de lijn. Die avond zou Costello in Groningen optreden. Paul, nogal in paniek, legde me uit wat er in Den Haag gebeurd was en vroeg me behoedzaam te opereren. Vóór het concert begon legde ik daarom aan het publiek uit dat het de gewoonte van Elvis Costello was om geen toegiften te geven en verzocht mijn gehoor daar begrip voor te hebben.
   Costello kwam het podium op. Na één song vertrok hij weer. Wat was er aan de hand? Elvis had gehoord wat ik in het Nederlands verteld had. De mensen achter de coulissen hadden hem mijn woorden uitgelegd. Bij zijn terugkomst op de bühne verklaarde hij: ‘Die eerste song was het concert. Nu begin ik aan mijn toegift’. En vervolgens trad hij de hele avond op. Problemen waren er niet, integendeel”.
   Theo had nóg een bijzondere ervaring tijdens die toernee. “Bij het concert in Apeldoorn (Orpheus) nam ik Daniel, mijn zoontje van vijf, mee. Na afloop zocht ik hem overal. Toen ik de kleedkamer van Elvis binnenliep zat hij bij hem op schoot gitaar te spelen. Die twee konden het goed met elkaar vinden”.
 
 
Dire Straits
 

Een van de Britse contacten van Theo van den Hoek was Ed Bicknell van het impresariaat Nems. Bicknell was betrokken bij de Amerikaanse groep Styx, die aan het einde van de jaren zeventig, vooral in Amerika, doorbrak. Een grote Styx-hit in die tijd was ‘Babe’. In overleg met de Britse agent organiseerde Theo tijdens een Europese toernee op korte termijn een concert in Nederland.
   Bicknell was intussen manager geworden van een nieuwe maar nog onbekende groep. Dire Straits. Of die in het voorprogramma van Styx mochten optreden?
   Voor Theo maakte het niet uit wie er voor de pauze optrad. Als het maar geen extra kosten met zich meebracht. Voor een gage van in totaal 250 gulden traden de Dire Straits hier op. “In alle eerlijkheid was ik niet enthousiast over wat ze die avond brachten. Ed Bicknell kwam naar me toe en vroeg hoe ik ze vond. Ik heb maar een diplomatiek antwoord gegeven.

 

Dire Straits
 
 

Tijdens een volgende bezoek aan Londen werd ik door Ed aan Mark Knopfler voorgesteld. Hij was nog onderwijzer en zag er ook als onderwijzer uit. Knopfler had het niet breed. Na afloop van ons gesprek vroeg hij de manager hem 50p te geven zodat hij met de underground terug naar huis kon.
   De Britten vroegen mij om een toernee langs het Nederlandse clubcircuit op touw te zetten. Op dat traject werkte ik samen met Paul Koops. Samen gingen we aan het werk. In het begin was dat moeilijk omdat nog niemand van de Dire Straits gehoord had. Daar kwam snel verandering in. Deejays als Felix Meurders waren enthousiast over het het eerste album en de single ‘Sultans of Swing’, die in de top 10 terecht kwam.
   Enthousiast lieten we aan Bicknell weten dat de toernee goed op gang kwam. Een reactie bleef uit. Steeds opnieuw probeerden we contact te zoeken. De stilte aan Britse kant maakte me woedend. Ik stapte in het vliegtuig en belandde op het kantoor van Bicknell. De opmerking dat de impresario ‘in vergadering zat’ legde ik naast me neer. Op zijn kamer trof ik hem aan. Toen bleek dat de manager van de Dire Straits achter mijn rug om een contract met Leon Ramakers van Mojo afgesloten had. Dat was bepaald niet netjes”.
   Een andere ervaring in die tijd had hij met de in Europa nog niet doorgebroken artiest Billy Joel. In Amerika had deze hits met ‘Piano Man’ en ‘Just the way you are’. In Nederland lukte het nog niet erg. “Joel kwam samen met een Engelse agent naar Nederland om te onderzoeken met wie hij in ons land het beste in zee kon gaan. Hij voerde afzonderlijke gesprekken met Mojo en met mij. Ze besloten met Mojo in zee te gaan en er volgde een concert in de Sonesta-koepel (Amsterdam)”.

 
Voor de derde keer bij Paul Acket
 

Theo vertelde me dat zijn ervaring met de Dire Straits hem deed besluiten uit die wereld te stappen. Hij nam ontslag bij Acket en werd general manager bij bureau Intershow (opgezet door Dick Dubois voor de drive-in shows van radio Veronica), waarin hij ondermeer de belangen behartigde van een aantal deejays. Het was misschien niet de mooiste periode in zijn leven.
   Begin jaren negentig trad Theo voor de derde maal in dienst van Paul Acket, die zich inmiddels helemaal toegelegd had op het organiseren van North Sea Jazz. Omdat zijn gezondheid het liet afweten ging dat steeds moeilijker. “Paul Acket vertelde me dat hij terminaal ziek was. Of ik hem terzijde wilde staan. Vanaf zijn ziekbed maakte hij de editie van 1992 nog mee”.
   Menigeen vroeg zich in die tijd af wat de man bewoog om steeds maar door te gaan. Frans van Leeuwen in NRC Handelsblad. “Paul Acket was en is een man zonder glamour, zuinig, volhardend en trouw. Duister blijft waarom Acket op zijn leeftijd deze gigantische klus elk jaar weer op zijn nek neemt. Om het geld hoeft hij het sinds een miljoenen-deal met het VNU-concern in de jaren ’70 namelijk niet meer te doen. De kick van het regelen noemt Acket zelf als belangrijkste drijfveer, maar dat antwoord bevredigt niet helemaal. Zijn Amerikaanse collega George Wein meent dat Acket met zijn festival de hele Benelux wil monopoliseren. Is dat misschien wat er bij Paul Acket achter steekt: de wil om de grootste te zijn?”
   Maar Acket had nóg een belangrijke karaktertrek: hij was goudeerlijk. “Een man aan wie je zonder nadenken je fiets uit zou lenen”.

 

Paul Acket, North Sea Jazz Festival
 
 

In de Avro-bode gaf Theo van den Hoek een eigen verklaring: “Het idee van jazzliefhebber Acket was een festival neer te zetten waarop een groter publiek moest afkomen. Dus hij koos voor een zo breed mogelijk festival, waarbij ook zijpaden werden bewandeld, zoals bijvoorbeeld een optreden van B.B. King”. Volgens Theo was dat de basis van het succes van het festival dat elk jaar meer bezoekers trok.
   Na zijn overlijden op 5 oktober 1992 vatte Henk van Gelder de verdienste van de impresario samen met de woorden: “Ruimhartig gaf Acket gehoor aan diverse verzoeken om naast de gevestigde namen ook de avant-garde en mengvormen van jazz, rock en rhythm & blues een podium te geven. Nooit was hij te betrappen op het uitspreken van persoonlijke voorkeuren binnen dat brede spectrum. ‘Goeie muziek is goeie muziek’, sprak hij diplomatiek.
   Hij groeide uit tot een alleenheerser, die er bovendien in slaagde het concurrerende Drum-festival in Amsterdam over te nemen. Dat de jazz in Nederland de laatste jaren via zulke festivals weer een breed publiek trekt, is voor een belangrijk deel aan Paul Acket te danken. Zijn medewerkers hebben aangekondigd nadere mededelingen te zullen doen over de voortzetting. Dat klinkt vertrouwenwekkend. Doorgaan is de beste manier om Acket te gedenken”.
 
 
Directeur North Sea Jazz bij Mojo
 

Binnen de organisatie (Theo van den Hoek, programmeur Paul Dankmeijer) en de familie Acket (echtgenote Jos, dochters Madelon en Karin) werd inderdaad flink gediscussieerd hoe het nu verder moest. Voor Theo van den Hoek was het duidelijk. De beste oplossing was met een organisatie als Mojo in zee te gaan. En zo gebeurde het ook.
   Theo stapte met North Sea Jazz in 1993 over naar Mojo. Enkele jaren later liet Theo in de media afdrukken: “Ik denk dat het een goede beslissing is geweest. Er brak toch een andere tijd aan. Sponsoring ging steeds belangrijker worden, de VIP-arrangementen, het business to business-gedoe. Paul Dankmeijer en ik zaten destijds niet in de verkoop inbegrepen, wij hebben apart over onze positie onderhandeld. Ach, wat Leon Ramakers toen heel goed heeft gezien, is dat North Sea Jazz een geheel zelfstandig onderdeel van Mojo moest blijven. Zelf heeft hij geen enkele affiniteit met jazz. Dat betekent dat we met een klein team zelf het festival organiseren.
   Iedereen dacht dat wij meteen de Backstreet Boys en dat soort dingen naar het festival zouden halen. Nee dus. Natuurlijk veranderen er dingen. Maar als Elvis Costello optreedt, ooit een punker en een heel lastig artiest waar Paul Acket gek van werd, dan komt het omdat Elvis Costello is veranderd, jazzmuziek maakt. Datzelfde geldt voor Bryan Ferry. North Sea is altijd sterk geweest in het opzoeken van grenzen. Paul Acket kreeg in het begin kritiek toen hij bluesartiesten programmeerde en helemaal toen hij met jazz-rock kwam”.

In 1997 werd Theo van den Hoek benoemd tot directeur van North Sea Jazz. In 2004 nam hij een belangrijke beslissing – vanaf 2006 zou het festival van Den Haag naar Rotterdam verhuizen. In 2006 verklaarde Theo: “Toen Den Haag geen geschikt alternatief bood voor de afgebroken Statenzaal van het Nederlands Congrescentrum, hebben we in veel andere steden gezocht. Rotterdam is ingenomen met de komst van het festival. Dat merk je aan alles. Er wordt ons geen strobreed in de weg gelegd”.
   Theo, die alle onderhandelingen voerde met burgemeester Opstelten en wethouder Versluis, maakte de verhuizing niet meer mee als directeur. In maart 2006 vertrok hij op 57-jarige leeftijd. Bij die gelegenheid schreef Amanda Kuyper: “Theo van den Hoek nam afscheid van het festival waarbij hij sinds 1977 betrokken was. Tien jaar was hij de rechterhand van impresario en North Sea Jazz-oprichter Paul Acket en organiseerde hij als boeker en agent diverse legendarische popconcerten, zoals die van de Beach Boys, Ike & Tina Turner en The Who’s rockopera ‘Tommy’. Toen Acket in 1992 overleed, werd Van den Hoek eerst markertingdirecteur en later algemeen directeur van het jazzfestival.
   Grote namen als Aretha Franklin en Stevie Wonder kreeg hij nooit naar Den Haag. De één durft niet te vliegen en de ander kost een vermogen. Maar verder durft Van den Hoek wel te stellen dat ‘op Duke Ellington na, alle groten zijn geweest’. Hij heeft altijd in de lijn van zijn leermeester Acket door willen gaan. Met een klein team werkte hij aan de bekende sandwichformule van het festival: jazz en aanverwante  stijlen gelijktijdig onder één dak, voor een brede doelgroep.
   In tegenstelling tot Ackets programmeerpassie zag Van den Hoek zich meer als onderhandelaar voor sponsorcontracten en marketingactiviteiten. Onder zijn leiding werd het grootste indoor jazzfestival professioneler, maar ook veel commerciëler. ‘Onvermijdelijk’, zegt Van den Hoek. ‘Sponsors zijn hard nodig om de concurrentie met andere muziekfestivals aan te kunnen. De gages van artiesten worden steeds hoger. Nu de plaatindustrie is ingestort, halen musici hun inkomsten vooral uit optredens. Zolang sponsors geen invloed hebben op programmering en niet irriteren op het festival zelf, zag ik nooit bezwaar. Bovendien konden we zo de ticketprijs acceptabel houden’.                 
   Nu hij de toekomst van het jazzfestival veilig heeft gesteld, stapt Van den Hoek op. ‘Er moet iets meer zijn in het leven. Ik bleef altijd directeur, tot ik naar bed ging’. De komende tijd adviseert hij zijn opvolger Jan Willem Luyken. Verder wil hij tochten gaan maken met zijn boot. Komend festival is hij ‘slechts’ bezoeker. “Spannend, nooit zag ik op het North Sea Jazz langer dan een kwartier een concert”.
 
 
***
 

Met Theo was ik op 12 februari nog lang niet uitgepraat. Hij vertelde me onder meer over de internationale ontwikkelingen bij Mojo, nu een onderdeel van Live Nation, over de groeiende macht van machtige pop-acts die alles bepalen wat er met hun concerten mag gebeuren, inclusief de toegangsprijs, en het werk door organisaties als Mojo voor drie procent het werk laten doen - en nog veel meer over North Sea Jazz. We spraken af om op dat laatste onderwerp later terug te komen in een volgend artikel.
 
Harry Knipschild
24 februari 2016

 

Theo maakte afspraken voor internationale platencontract van Livin' Blues

 
Clips

* Beatles, Please Please me
* Fleetwood Mac, Albatross, uit 1969
* The Who, Concertgebouw Amsterdam, september 1969
* Yes in Frankrijk, 1970
* Livin' Blues, Diving Duck Blues, opname: Mike Vernon
* Peter van Brinckhorst over Popgala
* Mark Knopfler en Ed Bicknell in Australië, 1986
* Elvis Costello, Metropole Orkest, North Sea Jazz, 2004
* Beatles-plekjes in Liverpool, 2014

Literatuur
 
Rob Bakker, ‘Organisator Lou van Rees: We werken allemaal voor ons zelf en dat is natuurlijk erg stom’, Veronica, 2 december 1972
‘Popgala met grote namen in Voorburgse Vliegermolen: Chi Coltrane, Slade, Who, Rod Stewart’, Leidsch Dagblad, 2 maart 1973
René Steenhorst over Van den Hoek en Acket, Telegraaf, 31 oktober 1996
AVRO-bode over North Sea Jazz, 4 juli 1998
Edo Dijksterhuis over North Sea Jazz, NRC, 14 juli 2000
Amanda Kuyper, ‘‘Rotterdam redder North Sea Jazz’. Ex-directeur Theo van den Hoek over vertrek uit Den Haag’, NRC, 13 maart 2006
 
 
 
  • Raadplegingen: 18459