95 - Keith Moon, een ondeugende drummer
Anderhalve eeuw geleden trokken heel wat Europeanen naar wat toen exotische landen waren. Eilanden in de Stille Zuidzee, het Zwarte Continent of het oosten van Azië. In veel gevallen waren het jongelui die in het land waar ze vandaan kwamen niet zoveel voorstelden. Als ze in hun nieuwe woongebied arriveerden kon dat soms snel veranderen.
Omdat Europeanen over de beste wapens beschikten speelden ze nogal eens de baas over de ‘inboorlingen’. En als ze eenmaal de baas waren hadden ze, ver weg van de ‘beschaafde wereld’, alle gelegenheid zich op alle mogelijke manieren uit te leven. Als ze rare dingen deden kwam dat niet meteen op YouTube. Zelfs helemaal niet.
In zijn boek Britain’s Imperial Century (1993) wijdde Ronald Hyam een hoofdstuk aan dit fenomeen. Zo stelde hij dat er verschrikkelijk veel alcohol geconsumeerd werd. Een kolonie van 15.000 immigranten in Nieuw-Zeeland hield er een half dozijn bierbrouwerijen op na en liet bovendien grote hoeveelheden sterke drank uit het moederland overkomen. Bij mensen die het zich konden permitteren stond (veel) champagne hoog op de lijst bij de bestellingen. Alfred Milner (1854-1925), die voor de Britten een belangrijke rol speelde in Egypte en Zuid-Afrika, deelde het bed met heel wat vrouwen, en hij wist dat hij geen uitzondering was, gezien zijn uitspraak: “Sex is belangrijk in staatszaken. Dat is altijd zo geweest en zal altijd zo blijven. De feiten worden nooit vastgelegd. Daarom begrijpen we zo weinig van de geschiedenis”.
Voor sommigen kon het niet op. William Dennison (1804-1871) trok de wereld door met een enorme collectie dikke boeken en zijn verzameling schelpen. ‘Ontdekkingsreizigers’ in Afrika lieten hun verzamelingen door honderden ‘negers’ achter zich aandragen door de rimboe omdat ze de meest gekke dingen eventueel bij de hand wilden hebben.
De Brit Robert Hart (1835-1911) werd inspecteur van alle belastingen in China. Hij wilde de muziek van thuis horen, maar die was er niet in het oosterse land. Geen nood. Hij huurde een Portugees in om een orkest Britse klanken te laten spelen op feestjes. Het orkest bestond louter uit Chinezen. De Aziatische jongelui begrepen maar weinig van westerse muziek. Ze leerden hoe ze die moesten spelen als ze voor hun Europese baas moesten komen opdraven. Europeanen speelden immers de baas in China rond 1900.
Het Chinese orkest van Robert Hart, 1902
Popmuziek in plaats van koloniën
Van het Britse imperium is niet veel meer over. Maar ook in onze tijd kunnen Britten overal in de wereld de baas spelen. Ze hebben een ander ‘wapen’ dan de kolonialen: popmuziek. Jonge popmuzikanten die het in hun eigen land maken beschikken van het ene moment op het andere over een gigantisch kapitaal. Ze kunnen zich ineens van alles permitteren waar ze vroeger al dan niet van gedroomd hebben. Ze kunnen het niet alleen, ze doen het ook. Een mooi voorbeeld van die ‘moderne’ ontwikkeling is Keith Moon (1946-1978), drummer van rockgroep The Who.
Op de officiële website van The Who is te lezen dat Keith Moon van ‘eenvoudige afkomst’ was. Bovendien bracht hij er op school niet veel van terecht. Zijn leraren vonden dat hij trekjes van een idioot had, zich aanstelde en een chaotisch leven leidde. Keith moest al op 19-jarige leeftijd trouwen omdat zijn vriendin zwanger was. Gelukkig voor hem was er popmuziek. Als jongetje was hij eerst hoornblazer. Veertien jaar oud, begon hij zich uit te leven achter het drumstel. Gene Krupa (1909-1973) was een van zijn favorieten. Die was niet alleen jazzdrummer maar ook een showman. Toen de popmuziek zijn leven ging beheersen viel hij op D.J. Fontana, de man die Elvis Presley begeleidde in zijn opwindende act in de jaren vijftig.
Aan Jeremy Hopkins van het blad Rolling Stone vertelde Keith Moon hoe hij in 1964 lid van ‘The Who’ werd. “Ik speelde in de Beachcombers. In die groep kon ik me niet uiten als drummer. Ik had vernomen dat er een band was die evenveel lawaai maakte als ik zelf. Dat waren de Detours. Toen ze zonder drummer zaten maakte ik plannen om bij die groep te komen. Ze speelden in een pub bij me in de buurt, de Oldfield. Om moed in te zamelen dronk ik stevig. De Detours hadden voor hun optreden een sessie-drummer ingehuurd. Ik stapte het podium op en zei: ‘Dat kan ik veel beter’. Ga je gang zeiden ze. Ik ging achter hun drumstel zitten. We deden één nummer, ‘Road Runner’ [Van Jr. Walker & the All Stars]. Ik ramde het drumstel zowat in elkaar. Het pedaal van de bass-drum brak en twee vellen van het drumstel gingen er aan. Na dat ene nummer liep ik het podium af, doodsbenauwd.
Ik ging aan de bar zitten. Gitarist Pete Townshend en zanger Roger Daltrey kwamen naar me toe. Roger vroeg: ‘Wat doe je aanstaande maandag?’ Ik zei: ‘Niets’. Overdag, vertelde ik, verkocht ik materialen om muren te pleisteren. ‘Daar moet je dan maar meteen mee ophouden’, legde Roger uit. ‘Maandag moet je erbij zijn. We halen je wel met ons busje op. Om zeven uur’. Dat was alles. Ze hebben nooit gezegd dat ik lid van de groep werd. Het enige wat ze ze zeiden was: ‘Wat doe je maandag’”.
Keith Moon was aangenomen bij de rockgroep die later bekend werd als The Who. Hij maakte het omdat hij zich als drummer helemaal uitleefde. Een drumstel was niet veilig als hij er was.
The Detours: John Entwistle, Pete Townshend, Roger Daltrey
Geld verdienen
Als popartiesten succes hadden rinkelde de kassa vliegensvlug. Elvis Presley bijvoorbeeld was nadat hij onder de hoede van Col. Tom Parker kwam binnen een jaar miljonair - niet in guldens maar in (voor Nederlanders toen dure) dollars. En dan te bedenken dat de zanger van ‘Heartbreak Hotel’ niet zelf zijn liedjes schreef. Bovendien moest hij ongeveer de helft van zijn inkomsten aan zijn manager afstaan.
De Beatles hadden evenmin te klagen. In 1964 braken ze door in de wereld. Op 16 januari 1965 meldde het vakblad Billboard dat John Lennon en Paul McCartney alleen al met het schrijven van liedjes in het afgelopen jaar vier miljoen dollar geïncasseerd hadden. Om over de rest maar te zwijgen.
Wat deed je met al dat geld, waar je kort tevoren alleen maar van kon dromen?
Die vraag werd even later gesteld aan Mick Jagger en Keith Richards van de Rolling Stones. John Carlton schreef er een artikel over in het Nederlandse blad Muziek Expres. De groep leek z’n zaken op dat moment goed voor elkaar te hebben. Ze hadden maar liefst vijf bedrijven opgezet, en dat nog alleen voor de liedjes die ze zelf schreven. In het begin waren de Stones succesvol met het coveren van de songs van anderen, zoals ‘Not fade away’ van Buddy Holly en ‘Come on’ van Chuck Berry. Na een tijdje schreven ze niet alleen hun eigen repertoire maar ook voor anderen: ‘As tears go by’ voor Marianne Faithfull, ‘Blue turns to grey’ voor Cliff Richard, ‘That girl belongs to yesterday’ voor Gene Pitney, ‘Sittin’ on a fence’ voor de Twice as Much en ‘Out of Time’ voor Chris Farlowe.
Hoeveel geld verdienen jullie, vroeg Carlton aan Keith en Mick.
Mick Jagger: “Je kunt het geloven of niet, maar we weten het zelf niet eens. Dat kontroleert onze accountant allemaal voor ons. Aan het eind van het jaar komt er een dreun geld op je rekening en dat is het dan. Alles bij elkaar. Van royalties, optreden, firma-winst enzovoorts. Maar hoeveel er precies van dit of dat plaatje of optreden komt, dat weet ik niet. Allicht valt het na te gaan. Heb een keer de cijfers opgevraagd. Toen kreeg ik toch een zootje berekeningen, daar snapte ik geen moer van. Alleen de accountant weet het precies. Maar die laat tegen niemand buiten ons iets los. Allicht, daar is die man voor aangenomen”.
Keith Richards: “Wat kan het ons schelen. Ik zeg maar zo: na £1000 komt £10.000. En daarna komt de £100.000, maar dan doet het er al niet meer toe. Het is veel en het is genoeg. Nou, dan weet ik genoeg. Dan zit het wel snor. Als je met alle geweld een tussenstand wil weten, oké. ‘Satisfaction’ was financieel gezien de grootste satisfaction. Door meer dan zestig verschillende artisten over de hele wereld op de plaat gezet. Dat telt aan. En nog”.
De Stones, noteerde Carlton, belegden hun geld meest in onroerende goederen. Hun beleggingsadviseur was de Amerikaanse magnaat Allen Klein. Klein had hun ‘klein geld groot gemaakt’. Manager Andrew Oldham: “Voordat ik Klein ontmoette, had ik een auto en wat kontanten, verder niets. Maar dank zij de overeenkomsten die we met Klein gesloten hebben, zijn we enorm vooruit gegaan. Afgelopen jaar zijn Jagger, Richard en ik eindelijk eens miljonair geworden. In Engelse ponden dus”.
In die tijd was een Engels pond ongeveer 10 gulden waard.
Een dagje op stap met Keith Moon in het najaar van 1969
Bij The Who ging het wat minder snel. In het begin waren voornamelijk de singles succesvol. Met name in de Engelse hitlijsten, Nummers als ‘I can’t explain’, ‘Anyway, anyhow, anywhere’, ‘My generation’, ‘Substitute’, ‘I’m a boy’, ‘Happy Jack’ en ‘I can see for miles’ haalden er de top tien. In Amerika niet. ‘My Generation’ bijvoorbeeld kwam niet hoger dan op 74. Pas met ‘The Who sell out’ werden aan de overkant van de Atlantische Oceaan aardige verkoopresultaten bereikt – het album bereikte positie nummer 48 in de Billboard.
En toen volgde in 1969 de grote doorbraak met de rock-opera ‘Tommy’. In het voorjaar kwam de dubbel-elpee op de markt. Weldra stond ‘Tommy’ op 2 in Engeland en op 4 in Amerika. The Who speelde de complete opera tijdens Woodstock (augustus) en zes weken later in Amsterdam (Concertgebouw). Het grote geld kwam binnen, ook voor Keith Moon.
The Who in Concertgebouw Amsterdam, met Edison, september 1969
Roger Daltrey, Keith Moon, John Entwistle, Pete Townshend
In zijn boek Dear Boy: Keith Moon (1998) toonde Tony Fletcher aan dat de over-enthousiaste drummer wel wist hoe je geld moest uitgeven. Moon was bevriend met ‘Legs’ Larry Smith, de drummer van de Bonzo Dog Doo-Dah Band. Die had in 1968 een hit met ‘I’m the urban spaceman’, geproduceerd door Paul McCartney en Gus Dudgeon. Daarna was het snel bergafwaarts gegaan met de groep.
In de herfst van 1969, aldus Fletcher, had Keith een paar dagen vrij. De Bonzo Dog Band had nog een optreden in Plymouth te doen. Keith bood aan er samen heen te rijden. Dat was een merkwaardige ervaring. Keith was financieel ‘binnen’. Hij reisde nu in een peperdure Bentley. Zelf achter het stuur zitten was er niet meer bij. Keith Moon had zich een privé-chauffeur aangeschaft. Die had bovendien een doos met bankbiljetten bij zich.
Volgens Smith bestond het leven van de drummer van de Who uit pret maken. Deze dag bijvoorbeeld begon met het laten ontploffen van een rookbom bij een benzinestation. Eenmaal aangekomen in Plymouth stapte het tweetal binnen bij Marks & Spencer in de High Street. “We voerden een act uit. Ik speelde de rol van een jonge arbeider op zoek naar broeken om in te werken. Op straat hadden we een meisje gechartered die het spel wilde meespelen. Zij kreeg de rol van echtgenote. Ze zei: ‘Goede morgen. Mijn man wil een paar broeken kopen. Maar ze moeten wel sterk zijn’.
‘Natuurlijk. Die hebben we voor u’.
Ik hield een broek vast bij de pijpen en trok er hard aan. Ik zag dat de verkoopster zich zorgen maakte. Ik bleef mijn ‘vrouw’ aankijken en zei: ‘Ik weet niet of deze goed genoeg zijn, darling’.
Op dat moment kwam Keith binnen. Dat was de afspraak. Hij zei: ‘Ik help je wel even om die broek te te testen’.
Ik zei: ‘O.K.’
Keith pakte een broekspijp vast en ik de andere. We trokken net zo lang totdat de broek doormidden scheurde. De verkoopster barstte onmiddellijk in tranen uit. Meteen verscheen er iemand van de beveiliging van Marks & Spencer. Voor we werden meegenomen kwam Neil Boland, onze chauffeur, aanlopen en zei: ‘Zijn dit broeken met één pijp? Dat is precies waar ik naar op zoek ben’. Hij had de doos met bankbiljetten bij zich en betaalde voor de gescheurde broek. Daarmee was het probleem opgelost. We lieten de twee losse delen van de broek wél afzonderlijk inpakken”.
De pret was volgens Smith nog maar net begonnen. “We hadden het warenhuis als vrije mensen verlaten. Wat konden we nog meer bedenken. In de High Street was een meubelzaak. De winkelier had meubels en tafels buiten gezet om klanten te trekken. Met onze lunch in de hand namen we plaats op die mooie stoelen en gingen aan de glanzend mooie tafels zitten. Nog steeds waren we niet gearresteerd”.
Na de lunch stapte het gezelschap in de dure Bentley en liet zich rondrijden in de omgeving. De chauffeur had een heleboel flessen champagne en andere dranken zodanig neergelegd dat die voor iedereen duidelijk zichtbaar waren. Ze haalden het ene kattekwaad na het andere uit. “Bij een busstation zagen we een groepje oude dames staan wachten. De Bentley was voorzien van luidsprekers. Ik pakte de microfoon en riep luid: ‘Dit is de politie van Plymouth. In Bridge Street zijn levensgevaarlijke slangen ontsnapt. U moet onmiddellijk evacueren!’
Iedereen zei: ‘Bridge Street, dat is hier om de hoek’. Al die dames renden angstig weg’.
De volgende stop was aan zee. Smith: “Ik liet mijn stem opnieuw schallen. ‘Er is een vloedgolf op komst. Iedereen moet onmiddellijk het strand verlaten. Maar houd uw schoenen aan!’ Al die vakantiegangers met hun plastic emmertjes en schopjes wisten niet wat ze overkwam. Hoe konden ze hun schoenen aanhouden als ze geen schoenen aanhadden”. Het uitstapje werd afgesloten in een pub waar Keith de zaak op stelten zette met een rookbom in een schoen.
Uitspattingen op allerlei terreinen
Het dagje uit naar Plymouth was geen uitzondering. Het leven van Keith Moon stond, als je op de verhalen afgaat, bol van dat soort gedrag. Zowel achter het drumstel als in het gewone leven. Journalist Pim Oets zocht hem op en schreef er in zijn boek ‘Popnamen’ (1971) over:
“Wie drummer Keith Moon (25) ooit aan het werk heeft gezien is verbijsterd door de energie waarmee hij staccato het toch al felle ritme in partjes verdeelt en z’n groep constant stuwt, zonder te vervallen in vervelende drumsolo’s. Hij houdt zelfs nog energie over om tussen het bewerken van zijn twee bass-, diverse side-drums en de bekkens nog kwasi-onhandig met zijn drumsticks te goochelen, ze omhoog te gooien en ze tegen het einde van de show, in ruil voor applaus, eindelijk es op te vangen. Keith Moon reageert telefonisch enthousiast op onze mededeling dat we uit Amsterdam komen: ‘Daar donderde ik nog es van het podium af, ben je bij dat optreden geweest? Hahaha!’.
We ontmoeten Moon in een sjieke pub in hartje Soho, waar hij in een met chauffeur, teevee en drankkast uitgevoerde Rolls Royce komt aanglijden. Vanaf het binnenkomen tot en met het weggaan zit hij geen moment stil: hij loopt voortdurend af en aan om het zoetige, Engelse bier te halen, om zijn automobiel te laten zien, om mensen te begroeten.
‘Ja, ik ben een zenuwpees. Daarom drum ik ook, geloof ik. Ik heb vroeger nog trompet gespeeld, daar kun je ook heel wat nervositeit in kwijt. Maar je had nog geen popgroepen met blazers, toen ik begon. Ik ben toen maar gaan drummen”.
Bij Keith Moon thuis
Een jaar na het boek van Oets ging Jeremy Hopkins op bezoek bij Keith. Die woonde inmiddels op het Engelse platteland in een pand ter waarde van 150.000 dollar. Met nog een heleboel grond eromheen. Het onderkomen, Tara House in Chertsey, zag er uit als een verzameling van vierkante piramides. Werklui waren bezig een zwembad van marmer aan te leggen. Het werd zodanig geconstrueerd dat je onder water naar de nieuwste popmuziek kon luisteren. De drummer was nu de bezitter van niet één, maar drie automobielen, een Chrysler uit 1936, een XKE Jaguar en een Dino Ferrari. Bij aankomst in het voorjaar van 1972 had Keith Moon een zwaar geweer in de hand. Als een gek schoot hij in het rond.
De woonkamer was nagenoeg leeg. Er waren bijna geen meubels. Wel een kleuren-televisie en een open haard die nog nooit gebruikt was. De lege ruimte was enigszins gevuld met een opgezette albatros, verscheidene geweren, een ouwe jukebox en de vacht van een ijsbeer. Zitten deed je op kussens in een ‘conversation pit’. De geluidsapparatuur was van dien aard dat je de muziek tot in de verre omtrek kon horen, ver over de grenzen van zijn landgoed. Daar woonden vermogende handelaren in effecten.
Hopkins vond het van belang de bar van het landgoed te beschrijven. Aan de wanden waren stripfiguren afgebeeld. Het plafond zag er uit als de tent van een sultan.
De journalist van Rolling Stone begon zijn verhaal met een samenvatting van het leven van Keith Moon: “De afgelopen tien jaar, meer dan een derde van zijn leven, heeft hij zijn sporen wel achter gelaten. Lege flessen Courvoisier [cognac], uit elkaar geslagen drumstellen, aan diggelen gereden automobielen, vernielde hotelkamers”. Het interview bestond voor een groot gedeelte uit lachen, plezier (‘total pleasure and amusement’), verhalen vertellen van alles wat hij had uitgespookt. Onder het praten rende de drummer voortdurend in het rond. Hoe moest je dat allemaal opschrijven vroeg Hopkins zich enigszins vertwijfeld af.
Flint, Michigan, 23 augustus 1967
Eén van de verhalen die hij wist te noteren was het feestje dat gegeven werd ter gelegenheid van zijn 21ste verjaardag, op 23 augustus 1967. The Who was toen drie maanden in Amerika op toernee met de zeer populaire Herman’s Hermits. Op de bewuste dag zaten ze in Flint, Michigan. Moon kreeg een heleboel drank cadeau van zijn vrienden. De platenmaatschappij organiseerde een feestje in het Holiday Inn-hotel. Premier, producent van drumstellen, zorgde voor een gigantische taart van vijf plateaus.
“Ik begon om tien uur al te drinken. Van ons optreden die dag kan ik me niets meer herinneren. Iedereen was stoned. Het feest liep uit de hand. Ik pakte de taart en smeet die naar de mensen. Iedereen zat vol met marsepein en troep. De manager kwam aanrennen. Zijn mooie vloerkleed was vies geworden. Iedereen danste. De broeken gingen naar beneden. Toen de sheriff arriveerde stond ik daar in mijn onderbroek. Ik rende weg en stapte in de eerste de beste auto die ik kon vinden. Dat was een gloednieuwe Lincoln Continental. De auto stond tegen een heuvel geparkeerd. Toen ik hem van de handrem afhaalde kwam die vanzelf in beweging, gleed dwars door een hek en vervolgens het zwembad in. Daar zat ik dan in de auto op de bodem van het zwembad. Hahaha!”
Moon vertelde dat hij de tegenwoordigheid van geest had om de auto te laten vol lopen en er dan uit te zwemmen. De feestgangers hadden niets van dit alles gemerkt. “Alleen degene die verantwoordelijk was voor het schoonhouden van het zwembad en die was heel boos op me.
Dus liep ik terug naar de plek van mijn verjaardagspartijtje. Het water droop van me af en ik liep nog steeds in mijn onderbroek. De eerste die ik zag was de sheriff. Hij pakte meteen zijn geweer. Ik rende weg en gleed uit over een stuk marsepein. Dat kostte me een voortand.
De rest van de nacht bracht ik onder de hoede van de sheriff door bij een tandarts. Vanwege de toestand waar ik in verkeerde kon die me niet verdoven bij de behandeling. Wat er nog van de tand over was haalde hij eruit en zette er een kunsttand in. Intussen hadden de feestgangers een piano vernield en de brandblussers op de auto’s van de parkeerplaats losgelaten. Alle lak was er af. De totale schade was 24.000 dollar. Ik had geen cent. Gelukkig betaalden Herman’s Hermits mee. Het kostte ons duizend dollar de man. De volgende dag zat ik een aantal uren vast. De sheriff bracht ons met de boevenwagen naar het vliegveld en zei: ‘Kom nooit meer terug naar Flint, Michigan’. Ik zei: ‘Beste vriend, ik moet er niet aan denken’. Ik lispelde met die nieuwe tand. Wat hebben we een plezier gehad, hahaha!”
In het boek van Tony Fletcher, maar ook in tal van andere artikelen, vind je veel meer van dit soort gebeurtenissen. Het ging maar door, zijn hele leven lang. Televisies werden uit ramen gegooid, badkamers opgeblazen, hotelkamers vernield.
In 1973 was ik zelf direct betrokken bij The Who. De groep fungeerde in maart van dat jaar als hoofdact van het Popgala dat ik namens de muziekindustrie (CCGC) mocht produceren. Het optreden vond plaats in de Vliegermolen (Voorburg), de uitzending door de VARA-televisie. Theo van den Hoek verzorgde namens het bureau van Paul Acket de contracten met de artiesten. De onderhandelingen leverden Theo niet veel problemen op. Alleen The Who had enkele bijzondere wensen. In hun kleedkamer hoorde bijvoorbeeld een koelkast te staan. Voor ieder van de vier leden, Pete Townshend, John Entwistle, Roger Daltrey en Keith Moon, moesten er, voorafgaand aan hun optreden, twee flessen Rémy Martin-cognac in de koelkast liggen. In totaal dus acht flessen. Zo gebeurde het. Toen The Who het podium betrad bleef de deur van de kleedkamer open staan. De acht flessen waren leeg gedronken. Blijkbaar, dacht ik, hadden de leden van de groep dit nodig om te kunnen optreden.
Te veel
Begin 1975 woonde Keith Moon in Los Angeles. Onder leiding van producer Skip Taylor was hij druk in de weer met zijn soloplaat ‘Two sides of the moon’. Harvey Kubernik van het Engelse blad Melody Maker zocht hem op. Los van The Who had Keith ook buiten de studio muziek gemaakt. In de Whiskey trad hij op met toetsenman Ray Manzarek (van de Doors), in de Troubadour met John Sebastian (Loving Spoonful), Flo & Eddie (Turtles) en Alice Cooper. Nu het album af was zat hij weer vol plannen. Glimlachend vertelde hij: “Ik ga naar het champagne-festival in Frankrijk. Daar blijf ik een paar weken. Dan gaan we werken aan een nieuw Who-album, een toernee door Europa en dan de States”.
In oktober 1975 verscheen ‘The Who by Numbers’, in augustus 1978 gevolgd door ‘Who Are You’. In september 1978 was ik een paar dagen in Londen. In de krant las ik dat Keith Moon overleden was. Het had met alcohol te maken werd gemeld. In Londen moest ik terugdenken aan die flessen cognac in Voorburg.
Wat ik niet wist was dat Keith Moon er alles aan deed om van de alcohol af te komen. Hij gebruikte pillen om hem erbij te helpen. Maar ook hierbij kon hij geen maat houden. Hij slikte vééél meer clomethiazole dan goed voor hem was. Op 6 september 1978 was Keith Moon de gast van Linda en Paul McCartney. De zanger had in 1975 de rechten van de liedjes van zijn idool Buddy Holly gekocht. McCartney deed er alles aan die investering rendabel te maken. In 1976 organiseerde hij in Engeland de eerste Buddy Holly-week. Twee jaar later verscheen de ‘Buddy Holly Story’ met Gary Busey in de hoofdrol. Op de avond voor de 42ste geboortedag van Buddy Holly (7 september, van 1936) vond de voorpremière plaats, gevolgd door een etentje in Peppermint Park (Covent Garden). De volgende dag, de ‘verjaardag’ van Buddy Holly, kwam er een einde aan het leven van de drummer van The Who. De inname van te veel geneesmiddelen was zijn laatste ‘uitspatting’.
Plaquette in crematorium
Na zijn dood werden plaquettes onthuld te zijner nagedachtenis, op het crematorium (Golders Green: ‘There is no substitute’) en nog op 8 maart 2009 op de muur van The Marquee in Londen, door Who-zanger Roger Daltrey en Kit, de moeder van Keith Moon.
'moeder' Moon en Roger Daltrey, 8 maart 2009
Harry Knipschild
12 januari 2012
Clips
Literatuur
'Songwriters John & Paul earned $4 million', Billboard, 16 januari 1965
John Carlton, 'Mick Jagger, Keith Richard, de song-schrijvende Stones', Muziek Expres, januari 1967
Pim Oets, 'Keith Moon: Ik ben een machine', in Popnamen, Amsterdam 1971
Jeremy Hopkins, 'Keith Moon bites back. A multi-decibel interview with the Who's wild man', Rolling Stone, 21 december 1972
Harvey Kubernik, 'Keith Moon. Moon Beams', Melody Maker, 8 maart 1975
Elaine Dundy, 'Under Contract', hoofdstuk in Elvis and Gladys. The Genesis of the King, Londen 1986
Ronald Hyam, Britain's Imperial Century, 1815-1914. A study of empire and expansion, Londen 1993
Hans Righart, De eindeloze jaren zestig. Geschiedenis van een generatieconflict, Amsterdam 1995
Danny Brierly, 'Keith lives on in a blue Moon', London Evening Standard, 9 maart 2009
Tony Fletcher, Dear Boy: Keith Moon, hoofdstuk over Plymouth opgenomen in Born to lose. A selection of the world's best wrock writing, Classic Rock, november 2010
'Keith Moon', The Who Official Website, gedownload op 10 januari 2012
- Raadplegingen: 27084