Skip to main content

64 - Het leven van muziekuitgever John Brands

  
 
Als je over de muziekbusiness schrijft kom je, afgezien van artiesten, al gauw terecht bij flamboyante managers, populaire diskjockeys en prominente personen uit de platenbusiness. Muziekuitgevers treden wat minder op de voorgrond. Toch nemen ze een belangrijke plaats in en hebben die altijd ingenomen. Wie de rechten bezit van liedjes kan er een goeie, zelfs dik-belegde boterham mee verdienen.
   John Brands is al veertig jaar een succesvolle Nederlandse muziekuitgever. Op 16 februari 2011 vertelde hij me in Bussum over zijn leven in de muziekindustrie.
 
John werd in 1946 in de radiostad Hilversum geboren. Maar hij groeide op in Woerden. John was de middelste van drie kinderen, twee jongens en een meisje. Niemand in het gezin deed iets aan muziek, maar er werd via de draadomroep en ‘Luxemburg’ wel naar de radio geluisterd. Op de lagere school ontdekte John dat hij van zingen hield. Meestal waren dat liedjes als ‘De vier weverkens’. Maar in 1953 was er ineens ‘Seven Lonely Days’.
   In die tijd had je nog geen hitparades. Het ging vaak meer om het liedje dan de uitvoerende artiest. ‘Seven Lonely Days’ was bekend van de Marlin Sisters, Georgia Gibbs en vooral van de inmiddels 86 jaar oude Amerikaanse zangeres Bonnie Lou. Brands herinnert zich dat hij van de woorden niets begreep. Hij zong het lied fonetisch, zoals hij het hoorde. Pas veel later begreep hij wat de betekenis was van de woorden die hij indertijd zong.
 
 
64-1 Seven Lonely Days-2
 
 
Zanger van de Elements
 
 
Begin jaren zestig was Cliff Richard zijn favoriete artiest, vooral ‘Living Doll’. Dat was het eerste lied dat hij ooit door een microfoon zong. Met wat jongens uit de buurt, onder wie Jack Smulders, richtte hij een eigen groep op, de Scolding Firebirds. Ze oefenden aanvankelijk thuis door de microfoon op de radio aan te sluiten. Later mochten ze repeteren in het bedrijf van de vader van de solo-gitarist. Die was directeur van een bank. De kluis van die bank stond in de repetitieruimte. Dat was heel bijzonder, besefte hij nu.
 
Jack Smulders verhuisde naar Amersfoort. Hij werkte er als advertentieacquisiteur bij de krant. John, die in Woerden woonde en werkte, werd weldra aangetrokken bij de Amersfoortse top veertig-groep de Elements die eerder door Smulders was opgericht. Drummer was Ilja Gort. De Elements werden behoorlijk populair dankzij hun vertolkingen van de liedjes van de Beatles, Sam & Dave, en niet te vergeten ‘One September Day’ van zangeres Nina Simone. Ze hadden veel werk. Tijdens een optreden bij Circus Boltini in Soest brachten ze het liedje ‘Sophietje, zij dronk ranja met een rietje’ (bekend van Johnny Lion). Dat viel zo in de smaak bij mevrouw Boltini dat de groep voor een hele serie optredens geëngageerd werd.
 
De Elements met zanger-gitarist John Brands deden er veel aan hun optreden zo perfect mogelijk te verzorgen. Meestal traden ze een half uur achter elkaar op, gevolgd door een pauze. Ze componeerden ‘verbindings’-muziek zodat het ene nummer soepel in het andere overliep. De Elements werden zo goed betaald dat John zich kon permitteren een tweedehands sportautootje aan te schaffen.
 
 
64-2 Elements
The Elements met John Brands (rechts)
 
 
John en ik konden het ons niet meer precies herinneren. Waarschijnlijk was het Jurg van Beem, technicus bij Radio Veronica, die de Elements ontdekte. Ik was in 1967 werkzaam bij Iramac. Jurg liet me wat repertoire horen dat John en andere leden van de groep geschreven hadden. Ik zag mogelijkheden en besloot de groep onder contract te nemen. Iramac bracht twee singles uit, op het label Relax. De a-kant van de eerste single heette ‘The loves I had before’ (1967), van de tweede ‘Imagination’ (1968).
   De opnamen werden gemaakt in de Haagse GTB-studio. Vooral bij ‘Imagination’ moest stevig geïmproviseerd worden. De sessiemuzikanten, een groep strijkers, arriveerden veel te vroeg in de studio. Het was gebruikelijk eerst de basistracks met de groep zelf op te nemen en dan pas eventuele strijkers. De ‘spook’-muzikanten, zoals ze in die tijd genoemd werden, hadden nog een andere klus en wilden niet op hun beurt wachten. De groep liet zich overreden. De opname van ‘Imagination’ begon derhalve met de gitaar van John en de strijkers. Pas daarna werden de andere instrumenten en de zang op tape gezet. Het hoesje van de single was helemaal in de stijl van de hippies die op dat moment de mode aangaven.
 
Hoewel de doorbraak uitbleef waren de Elements redelijk populair. Hun platen genoten heel wat belangstelling van de media. Voor een gedeelte had dat te maken met zakelijke belangen. Jurg van Beem was technicus bij Veronica. Dat betekende niet dat het muziekstation de platen automatisch grijs draaide, maar er was natuurlijk wel enige aandacht. John wist bovendien nog dat hij tijdens een plaatopname een handtekening zette onder een uitgave-contract.
  Omdat de Elements een liedje lieten uitgeven door Radio Luxemburg garandeerde Huub Terheggen, verantwoordelijk voor de Nederlandstalige uitzendingen, dat hun plaat goed in de programmering werd opgenomen. Diskjockeys als Peter Koelewijn en Felix Meurders moesten dat soort deals honoreren.
 
 
Op de administratie bij muziekuitgeverij Altona
 
 
John Brands was op zoek naar een baan in het muziekvak. In een advertentie las hij dat Altona iemand op de administratie zocht. Waar Altona voor stond was niet duidelijk, maar wel dat het met muziek te maken had. John kwam voor een sollicitatie op een zaterdag terecht bij meneer Joukes. In de kelderruimte van het pand in de Amsterdamse Vondelstraat zag hij overal om zich heen elpees. Zelf had John niet meer dan een handjevol plaatalbums. Die wanden met platen maakten tijdens het gesprek zoveel indruk op hem dat hij alles op alles zette die baan te krijgen.
   “Ik accepteerde daardoor een veel te laag salaris”, besefte hij later. Maar hij had wel die baan. De optredens met de Elements gingen in de vrije uren door, maar werden wel minder. De belangstelling voor de groep nam langzaamaan af in 1968.
 
John Brands werd bij Altona administratief aan het werk gezet. Hij deed vrijwel niets anders dan kaartjes typen. Wim van Vught, de directeur, was onbereikbaar. Zijn kamer was niet alleen dicht maar ook op slot. Alle communicatie ging door middel van memo’s. Pas na vijf maanden kwam hij ‘meneer Van Vught’ voor het eerst op de trap tegen. “Die man had in Hilversum overigens hele goeie contacten en bleek een fijne neus voor talentvolle auteurs te hebben”, voegde John er nadrukkelijk aan toe.
 
Brands was niet de enige nieuwe medewerker van uitgeverij Altona. Peter Koelewijn, een tieneridool dankzij ‘Kom van dat dak af’, ‘De hele stad is gek en dol’ en ‘Marijke’, was een aantal jaren bij de uitgeverij in dienst geweest. In die tijd had hij hits geproduceerd als ‘You’re the victor’ (Q65) en ‘Beestjes’ (Ronnie Schutte). Peter stapte in 1968 over naar het nieuwe bedrijf Red Bullet. Bij Altona werd hij vervangen door Ton van Dijk. Als hobby had die er nog een bandje bij. Hij was manager van Zen uit Amsterdam. De ‘alternatieve, progressieve’ groep had wat singletjes gemaakt bij Phonogram, maar de doorbraak was, evenals bij de Elements, uitgebleven.
 
Altona was voor Nederland de uitgever van ‘Hair’. Ton van Dijk beschikte over een tape van alle liedjes uit de nieuwe Amerikaanse rockmusical. Als ‘professional manager’ was het zijn taak daar zoveel mogelijk aandacht voor te creëren. Rudi Carrell had belangstelling. Hij wilde Zen wel in zijn tv-programma hebben als die een song van ‘Hair’ zouden uitvoeren. Zen ging aan de slag. Hans van Hemert zou de plaat produceren.
  De opname pakte niet goed uit in de studio. “Wil jij niet eens proberen of jij het nummer kunt zingen”, hoorde John van collega Van Dijk. “Jij bent toch zanger van de Elements. Het lukt [zanger] Dirk niet”. John Brands kwam terecht in de Soundpush studio in Blaricum. Hij slaagde waar de zangkwaliteiten van de band tekort schoten naar het oordeel van de producer.
 
'Hair’ van Zen verscheen in november 1968 op de markt, met zang van John Brands, geen lid van de groep. Voor de televisie was John echter wel van de partij. “We zaten in Top of Flop met Herman Stok”, wist hij nog heel precies. “Dat sloeg in als een bom”. Binnen de kortste tijd had Zen zijn eerste hit. En niet zo maar een hit. ‘Hair’ stond weken op nummer één.
 
 
‘Hair’
 
 
In het Vrije Volk was op 7 januari 1969 te lezen: “De leden van de Amsterdamse beatgroep Zen hebben gisteravond in intieme kring het feit gevierd, dat hun grammofoonplaat ‘Hair’ de eerste plaats van de hitparade heeft bereikt. Vrolijk werd op de plaats waar Zen werd opgericht, café Nieuw Rosenburgh in het oosten van de hoofdstad, het glas geheven op het drie jaar lang gehoopte succes.
  ‘We leven nog steeds in een roes’, zo vertrouwde manager, journalist en motor van Zen, Ton van Dijk, ons toe. ‘We hebben al die jaren als terriers ons vastgebeten op de hitparade en nu hebben wij het Walhalla eindelijk bereikt. Het lijkt alsof we de voetbalpool hebben gewonnen’, sprak hij geroerd. ‘Hair’, de door Zen zelf bewerkte titelsong van de gelijknamige Amerikaanse musical, is de vierde plaat van de nu semi-beroepsgroep.
   Drie maal strandde een plaat snel, hoewel de ‘in-crowd’ sprak van ‘een oorspronkelijk, eigentijds geluid’. De vierde keer bereikte men, na de Golden Earrings en The Cats als derde Nederlandse popgroep, de top. Manager Van Dijk zegt: ‘Wat Zen brengt is voor negentig procent eigen werk. We schrijven bijna alle nummers zelf. Dirk van der Ploeg heeft er al 200 op zijn naam, 50 daarvan staan er regelmatig op het repertoire’”.
 
 
64-3 Zen
Zen met John Brands (liggend)
 
 
‘Mijn claim to fame’, zo sprak John Brands in Bussum over het succes van ‘Hair’. Hij was inmiddels toegetreden tot wat toen de topgroep van Nederland was. Ton van Dijk had zijn baan bij Altona opgezegd, maar John niet. Toch ging hij met de groep op stap. Dat was geen doorslaand succes. Omdat John ‘uit de provincie’ kwam was hij een vreemde eend in de bijt. Als het glas uitbundig geheven werd dronk hij appelsap. John was een verwoed sporter. Hij speelde volleybal op hoog niveau. De Amsterdamse leden van Zen hadden een andere levensstijl.
   John herinnerde zich dat het bij de optredens wel eens fout ging. De leden werden een voor een in Amsterdam opgehaald. Toen ze op weg naar een optreden in Noord-Holland bij het huis van de drummer kwamen bleek dat die zich niet lekker voelde. Van zijn vrouw kregen ze te horen dat hij niet zou meegaan. De saxofonist bood aan om achter het drumstel plaats te nemen. Tijdens het optreden stuitte dat op onoverkomelijke problemen, niet in de laatste plaats omdat hij niet kon drummen. De groep voelde zich genoodzaakt vanaf het podium te vragen: “Is er soms een drummer in de zaal?” Dat bleek het geval te zijn. Ene Hennie Huisman meldde zich. Na overleg in de kleedkamer vervolgde Zen het optreden. De jongeman met lef werd later drummer van de groep Lucifer en een gevierde tv-persoonlijkheid.
 
Zen bleek niet de X Factor te bezitten om een groot publiek te trekken. Dat werd bijvoorbeeld duidelijk in Heerhugowaard. Niet ver van de zaal waar Zen zou optreden was de Veronica Drive-In Show. Bij Zen kwam niemand opdagen. “De zaal was helemaal leeg”, vertelde John. Toen de groep desondanks begon te spelen kwam er bijna niemand luisteren. “Na korte tijd spraken we af dat we met de helft van de gage genoegen namen. We kregen ons geld en hielden op met spelen”.
   Het succes van Zen duurde maar even. 'Bye Bye Heart', de opvolger van de gigantische hit ‘Hair’ haalde niet eens de top 40.
 
 
Basart
 
 
Platenmaatschappij PolyGram was eigenaar van de muziekuitgeverijen Altona, Belinda en Chappell. Het bedrijf besloot in het begin van de jaren zeventig de belangen te bundelen onder de naam Intersong en samen te werken met Basart. Dat concern was opgericht door de uitgevers Strengholt en Gomperts. Guus Jansen Jr. was als derde partner in de directie gekomen. Jansen kocht vele jaren later zijn partners uit en kreeg volledige zeggenschap over het bedrijf, dat zich vestigde in hofstede Oud-Bussum (Naarden).
   Vrij snel werd Brands bevorderd tot professional manager van Basart. Samen met Roy Beltman (opvolger van Ton van Dijk bij Altona) rapporteerde hij aan John de Mol (de vader van…) en Ferry Wieneke, de rechterhand van Guus Jansen.
   Het werd nu de taak van Brands om interessante nieuwe fondsen in het buitenland aan te trekken en telantvolle Nederlandse auteurs te ontdekken en te contracteren. Bovendien werd van hem verwacht dat hij interessante titels uit die fondsen onder de aandacht van artiesten en muzikanten zou brengen.
 
Vanzelfsprekend vroeg ik hem of hij wat voorbeelden wilde geven van zijn successen op dat werkterrein.
   Zo gedetailleerd als hij was over zijn activiteiten als artiest, zo terughoudend was hij nu. “Ik houd er niet van om op de trom te slaan”, zei hij met veel nadruk. John legde uit dat nooit één persoon voor het succes verantwoordelijk was. Succes was vrijwel altijd het gevolg van goed teamwerk. Hij als uitgever speelde dan het liefst een rol op de achtergrond, in de schaduw. “Bovendien was ik altijd in de weer om veelbelovende fondsen en auteurs op te speuren. Als een nog niet zo bekend iemand één fantastisch liedje schreef dan zat er vast meer in zo’n liedjesschrijver. Dat soort mensen moest je aan je zien te binden”.
   John Brands functioneerde zo goed dat hij na enkele jaren tot managing director van Intersong-Basart benoemd werd.
 
Johns kennis van zaken bracht mij op een heel andere vraag. Oude popartiesten als Little Richard, Chuck Berry en Bo Diddley hoorde je altijd klagen dat ze niet het geld kregen dat hun toekwam. Bij liedjes is er toch een zodanige verdeling dat muziekuitgeverij, liedjes- en tekstschrijvers ieder een derde deel van de opbrengst krijgen. Dat is toch auteursrechtelijk zo geregeld?
   Ik kreeg te horen dat het in de VS mogelijk is dat de uitgever niet 33 maar 50 procent incasseert. Bovendien maakten veel Amerikaanse publishers overeenkomsten met een buitenlandse uitgever (soms een eigen bedrijf op papier). In dat geval kwam nog maar de helft van de inkomsten in Amerika terecht. Zo kwam het voor dat de eigenlijke auteur niet meer dan een kwart van het geld in handen kreeg. Als er meer auteurs waren moesten die dat kwart nog delen ook. Dan bleef er niet veel meer over. Maar hun rechten verloren ze nooit. Die blijven geldig tot zeventig jaar na hun overlijden.
   De rockartiesten in de jaren vijftig hadden veelal te maken met kleine platenmaatschappijen. Die betaalden nauwelijks, soms zelfs geen royalties. De zanger werd tijdens de onderhandelingen bovendien vaak verplicht zijn liedjes bij de uitgeverij van die maatschappij onder te brengen. In ruil daarvoor spande de platenmaatschappij zich verschrikkelijk hard in om te scoren. Het gevolg daarvan was wel dat die artiesten veel geld verdienden met hun optreden, soms tot de dag van vandaag. Veel van die platenmaatschappijtjes gingen ondanks de hits snel ten onder. In zekere zin is dat nu weer het geval. De meeste artiesten verdienen veel geld met concerten en merchandising, niet met royalties van hun cd’s.
 
Het vak van muziekuitgever was en is er een van pieken en dalen. Ook in het begin van de jaren tachtig was dat het geval. Na gigantische eenmalige successen als ‘Grease’ en ‘Saturday Night Fever’ raakte de muziekindustrie in een ongekende dip. Er werden steeds minder elpees en voorbespeelde cassettes verkocht. Op 14 november 1981 schreef Willem Hoos in het blad Billboard een artikel over het reilen en zeilen van de Nederlandse uitgevers. John Brands, Wim Landman, Peter van Epen, Charly Prick en andere publishers moesten toegeven dat hun inkomsten als gevolg van minder verkoop door de platenmaatschappijen geslonken waren. Gelukkig hadden zij nog inkomsten in de vorm van uitvoeringsrechten. Een goeie catalagus was dus van belang. “We have a broad based catalog, and aren’t dependent on just one record company. We have many deals. Some are good, some bad, but the average results are still reasonably good”, aldus Brands in 1981.
   In die tijd was het nog volstrekt onduidelijk uit welke hoek een eventuele redding kon komen. “Met de managers van Intersong zaten we in Florida te vergaderen. Jan Timmer, de president van PolyGram (eigenaar van Intersong en Chappell) vloog vanuit Nederland over om ons te demonstreren dat de compact-disk een einde aan alle problemen zou maken. In alle eerlijkheid: niemand van ons nam het verhaal al te serieus. Maar achteraf bleek dat hij gelijk had. De muziekindustrie moet een standbeeld voor Jan Timmer neerzetten. Met zijn doorzettingsvermogen heeft hij de muziekbusiness op een kritiek moment voor de ondergang behoed”.
 
 
Jan Timmer deelt de eerste cd's uit aan twee van zijn Zweedse artiesten (oktober 1982)
 
 
MCA
 
 
Dankzij de cd braken er ook voor de publishing business betere tijden aan. Het zag er overigens naar uit dat Brands tot zijn pensioen bij Basart werkzaam zou blijven. Maar toen werd hij door een headhunter benaderd. De internationaal opererende muziekuitgeverij MCA (onderdeel van het Amerikaanse filmbedrijf Universal Pictures) was in 1986 op zoek naar een directeur voor Engeland. Of John interesse had om in Londen te opereren?
   “Dat was geweldig. Ik kwam terecht in het Mekka van de muziekindustrie. En ik zat er ineens in een internationale positie. Bij MCA in Londen hadden we een prima team en vanuit het hoofdkantoor in Amerika kreeg ik alle support. Ik onderhandelde opeens met wereldsterren als de Pet Shop Boys en met grootheden als Burt Bacharach, Hal David, Joe Jackson en vele anderen. Als gevolg van het succes van de cd hadden we alle winden mee. Het kon niet stuk”.
 
In Londen werden nieuwe groepen aan de lopende band gelanceerd. De ene act was nog beter dan de andere. Hoe ging je daar als uitgever mee om?
   “Veel van die groepen presenteerden zich middels een zogenaamde ‘showcase’ aan de muziekbusiness. Ze huurden een ruimte af en dan kon je met z’n allen komen kijken en luisteren. Als je enthousiast was bracht je een bod uit. Het ging om veel geld, bedragen die voor Nederlandse begrippen ongekend waren. Honderdduizend pond voorschot voor een act die net een platencontract had afgesloten was heel normaal. Je wist niet of zo’n groep het überhaupt zou maken. Maar als je er niet meteen bij was had je geen kans. Anderzijds: de mogelijke inkomsten bij succes waren zo hoog dat je je kon permitteren mislukte deals snel af te schrijven.
 
 
Fairground Attraction
 
 
Een mooi voorbeeld was de groep Fairground Attraction die we bij MCA Publishing tekenden. De groep had in 1988 een nummer één-hit met het nummer ‘Perfect’. De Britse retailer ASDA benaderde ons een jaar later of ze het liedje van zangeres Eddi Reader in hun reclamecampagne mochten gebruiken. Ze legden er zo maar 250.000 pond voor op tafel. Tot op de dag van vandaag wordt ‘Perfect’ in commercials over de hele wereld gebruikt.
   Ons Amerikaanse kantoor had een stevige deal gemaakt voor de liedjes van Alanis Morissette. Die had nog niet eens een platencontract. Madonna bracht haar in 1995 onder op haar eigen label Maverick, nadat vrijwel alle andere Amerikaanse platenmaatschappijen haar hadden afgewezen. En uiteindelijk werden er wereldwijd ruim 24 miljoen albums verkocht. Met dit soort sucessen kon je je permitteren er ook wel eens een keertje naast te zitten”.
 
John Brands lag goed bij MCA. Na enkele jaren werd hij bevorderd tot directeur van MCA Publishing voor heel Europa. Aanvankelijk bleef hij vanuit Londen opereren. Maar vanwege zijn gezin leek het hem beter terug naar Nederland te verhuizen. Met instemming van MCA vestigde hij zich in Laren. In de muziekbusiness was het een tijd van snelle veranderingen. Bedrijven slokten elkaar op. De ene directeur volgde na korte tijd de andere op en op een bepaald moment kreeg Brands iemand boven zich waar het niet mee clickte. Aan het einde van de jaren negentig verliet hij MCA met een ‘aangename’ handdruk. In 2000 begon hij voor zichzelf vanuit Laren.
 
***
 
 
64-6 Brands Music
 
 
Op de website van Brands Music kun je lezen over zijn huidige activiteiten. Veel feiten geeft hij niet prijs aan de openbaarheid. “Brands Music is muziekuitgever, producent van geluidsopnamen, business manager en algemeen adviseur in de entertainmentbranche. Brands Music is o.a. gespecialiseerd in het samenwerken met producenten van TV programma’s en films en administreert, controleert en exploiteert de muziekrechten van deze producenten wereldwijd. Als wij besluiten op te treden als producent van een artiest brengen wij per project een samenwerking tot stand met een geschikte distributeur. Wij zijn voortdurend op zoek naar nieuwe artiesten die de wereld kunnen verbazen”.
   John is, zoals de site meldt, tevens voorzitter van het bestuur van Buma Cultuur en heeft zitting in het bestuur van de Nederlandse Muziekuitgevers Vereniging (NMUV).
 
Ter verduidelijking gaf John me aan dat hij samen met een aantal partners 360-deals maakt met ‘artiesten’ in wie hij gelooft. De Nederlander Van Velzen en de Belg Lenin worden als enige op de site met name genoemd. ‘360’ staat in feite voor een opzet waarbij de productiemaatschappij en de artiest een ‘joint-venture’ aangaan waarbij alle activiteiten die de artiest onderneemt zoals optredens, cd's en dvd's verkopen, merchandising, sponsoring, enzovoort tot de gezamenlijke inkomsten worden gerekend. “Anders is het niet meer lonend om dure opnamen en videoclips te maken”, legde hij uit. Van stoppen met werken is voor Brands voorlopig geen sprake. “Naar de MIDEM in Frankrijk ga ik niet meer. Maar zo lang talentvolle mensen van mijn expertise gebruik willen maken ga ik door”.
 
Na het plezierige gesprek, het eerste in ruim 20 jaar, stapte John in zijn auto. Hij was druk in de weer met een nieuwe deal. Ik liep in de prille lentezon door Bussum naar het station. Bij villa Sonnevanck, het voormalige pand van Iramac op de Brediusweg, hield ik even stil. Hier was het begonnen. Daarboven op de eerste verdieping besloot ik de talentvolle Elements in 1967 een kans te geven. Ik liet Iramac een paar honderd gulden investeren in de studio-opname van het liedje ‘The loves I had before’.
   John Brands had die kans gegrepen. Hoe zou het met hem gegaan zijn als ik anders besloten had…
 
Harry Knipschild
18 februari 2011
 
 
18 april 2011
Jack Smulders laat me weten: "The Elements bestond als gitaarcombo toen ik in 1961 in Amersfoort kwam wonen. De vroegere zanger Bert Labie had de band opgericht".
 
Literatuur
'Zen aan de hit-top', Vrije Volk, 7 januari 1969
'Zen met 'Hair' hoog op hitlijst', Nieuwe Leidsche Courant, 28 januari 1969
 
  • Raadplegingen: 19518