Skip to main content

2 - Herman Willem Daendels en de revolutie in Nederland (1795) deel 1

 1 1 Daendels
Daendels
 
In de komende twee artikelen ga ik eerst heel kort in op revoluties en de ideeën van de Verlichting. Vervolgens de eerste activiteiten van Herman Willem Daendels en daarna zijn rol bij het tot stand komen van de Bataafse revolutie in Nederland in januari 1795. Hieronder deel een.
 
Elke dag is de wereld weer een beetje anders dan de dag ervoor. In veel gevallen merk je er weinig of niets van. De media besteden veel aandacht aan incidenten (soms ‘anecdotes’) en laten achterwege wat later van groot belang lijkt te zijn geweest.
   Soms gaan de veranderingen zo snel dat er sprake is van wat een revolutie genoemd wordt: een versnelling in de veranderingen. Grote revoluties zijn die in Rusland (1917), het tsarenrijk dat door het ingrijpen van Lenin c.s. veranderde in een communistische staat. Begin 1933 wonnen de nationaal-socialisten in Duitsland de verkiezingen. In 1979 wist imam Khomeiny in de oliestaat Perzië de macht van de shah over te nemen en het land om te zetten in een staat die voortaan op islamitische basis opereerde. Op 4 juli 1776 verklaarde een groepje onderdanen van de Engelse koning George III dat ze deze niet meer als zodanig erkenden. De Verenigde Staten van Amerika waren geboren, al duurde het nog zeven jaar van veel vechten voordat Londen dat in 1783 bij de vrede van Parijs wilde erkennen.
 
 
Versailles, 19 september 1783
 
 
Aan het einde van de achttiende eeuw, het tijdperk van de Verlichting, kwamen er heel wat nieuwe ideeën boven water. De ‘Amerikanen’ vonden het niet meer vanzelfsprekend dat ze gehoorzaamheid verschuldigd waren aan een vorst in Londen, helemaal aan de andere kant van de Atlantische Oceaan. In Frankrijk waren de mensen eveneens op andere gedachten gekomen.
   In zijn boek Burgers. Een kroniek van de Franse Revolutie (1989) maakte Simon Schama melding van een bijzondere gebeurtenis, die plaatsvond op 19 september 1783. Bij het paleis van Lodewijk XVI, koning van Frankrijk, in Versailles, werd een enorme luchtballon opgelaten. In een mand zaten een schaap, een eend en een haan. Alle drie overleefden de acht minuten durende vlucht in de ‘ruimte’ boven Versailles. Er waren ruim 100.000 toeschouwers om deze sensatie mee te maken. De meesten van hen waren helemaal uit Parijs gekomen.
   Zoals bij het rockfestival van Woodstock in 1969 waren alle hoofdwegen (naar het paleis) verstopt – niet met Amerikaanse auto’s maar met koetsen. Simon Schama vergeleek hen met pelgrims die de ‘gebeurtenis van de eeuw’ niet wilden missen.
   Hoewel wetenschapper Montgolfier het experiment – een ballon die op gas de lucht in ging – in de tuin van het koninklijk paleis opgezet had, was er sprake van een nieuwe situatie. Alle mensen die toekeken waren in zekere zin gelijk. Of je nou koning, boer, keukenmeid of hoffunctionaris was, de een zag hetzelfde wonder aan zich voorbij trekken als de ander. De koning was niet beter dan wie ook. Een wetenschapper was de held.
   Drie maanden later werd Pierre Montgolfier tot de adelstand verheven. Was dat niet een achterhaald gebaar?
 

2 1 luchtballon spiegelen
Belangrijke gebeurtenis in Versailles
 
 
Herman Daendels, een jonge jurist
 
 
 
Als gevolg van dat soort nieuwe ideeën broeide het in de wereld, Nederland niet uitgezonderd. Een jonge inwoner van Hattem, in Gelderland, was Herman Willem Daendels, op 21 oktober 1762 geboren. Hij was dus 20 jaar toen die gasballon in Frankrijk de lucht in ging.
   Mede omdat hij van goede afkomst was, kon Herman studeren, met name rechten op de universiteit van Harderwijk. Op 10 april 1783 promoveerde hij tot doctor na de verdediging van zijn proefschrift De compensatione.
   Tijdens de colleges kreeg de jonge rechten-student de theorie van de Verlichting met de paplepel ingegoten door hoogleraar Pieter Roscam. In zijn standaardwerk (uit 1910) over de Hattemer schreef Isidore Mendels: “De lessen van de hoogleraar zullen veel bijgedragen hebben om in Daendels die geest van ontevredenheid met het bestaande te wekken, waarmee dikwijls het beste deel van de natie vervuld was.
   De hogescholen wakkerden de zucht naar verandering aan. Daar legde men zich bij voorkeur toe op het natuurrecht. Daar verdiepte men zich in de stelsels der speculatieve Franse wijsgeren. Men oefende kritiek, naar het voorbeeld van de mannen van de Grote Encyclopedie [Diderot en d’Alembert]. Men keerde terug tot de oorsprong van maatschappij en regeringsvorm en bouwde zich een ideaalstaat”. [M 3]
   De aanhangers van de nieuwe ideeën gingen als ‘patriotten’ door het leven. Ze wilden bovendien de ‘vrijheid’ terugbrengen die verloren gegaan was in ons land.
 
 
Daendels in opstand tegen stadhouder Willem V
 
 
Terug in Hattem paste de jonge doctor toe wat hem in Harlingen bijgebracht was. In navolging van zijn vader probeerde hij op lokaal niveau een rol in de politiek te spelen. Vergeefs. Van democratie was geen sprake. Stadhouder Willem V, die in Gelderland veel macht verworven had, benoemde een ander in Hattem.
   Herman kwam in verzet en wist heel wat stadgenoten met zich mee te krijgen. Willem V greep in. Begin september 1786 stuurde hij troepen zodat zijn tegenstanders, inclusief Daendels, weinig anders konden doen dan ontsnappen naar de nabijgelegen provincie Overijssel. In 1787 moest Herman zelfs het land uit vluchten toen Pruisische troepen (na het incident bij Goejanverwellesluis) Willem V en zijn echtgenote, de Pruisische prinses Wilhelmina, te hulp schoten en de patriotten verjoegen.
 
 
2 2 aanval op Hattem
 Illustratie uit boek Peereboom
 
Daendels in Frankrijk
 
 
Samen met Aleida van Vlierden, negentien jaar, met wie hij in het huwelijk getreden was, vestigde Herman zich in het uiterste noordwesten van Frankrijk. In 1788 vernam hij dat men hem in Gelderland voor eeuwig verbannen had, op straffe des doods als hij het ooit mocht wagen terug te komen. Van Willem V had Herman dus niets te verwachten.
   In Frankrijk brak in 1789 de revolutie uit. Koning Lodewijk XVI raakte zijn macht kwijt. Op 21 januari 1793 kwam hij zelfs onder de guillotine terecht. Voortdurend waren er machtswisselingen met vaak dodelijke afloop (of verbanning naar verre landen met een ongezond klimaat) voor de verliezers. Frankrijk raakte mede daardoor in oorlog met de omringende landen. Engeland was sowieso de aartsvijand.
   Zoals vaak bij revoluties voerden de nieuwe machthebbers een expansieve politiek. Hun republikeinse idealen wilden zij over de grenzen ingevoerd zien te krijgen. Bovendien hadden de Fransen van alles nodig: voedsel, soldaten en geld. Bondgenoten konden daar goed bij helpen.
  
Sommige Nederlandse patriotten, die in Frankrijk zaten toen de revolutie uitbrak en nu ‘Bataven’ genoemd werden, wilden wel een rol spelen in het nieuwe Frankrijk. Ze hoopten dat de revolutionaire ideeën ook in eigen land overgenomen zouden worden en zij het er voortaan voor het zeggen zouden krijgen. Daendels was zo iemand. Hij was bereid om met de Fransen mee te vechten.
   Zonder dat hij een militaire opleiding ontvangen had, sloot Herman zich aan bij het Franse leger. Op zijn instigatie werd in augustus 1792 een Bataafs legioen opgericht, dat bestond uit 1822 man en 500 paarden. Als luitenant-kolonel in Franse dienst kreeg hij op 12 oktober van dat jaar het commando over het vierde bataljon infanterie.
 
 
Officier in Franse krijgsdienst
 
 
Franse troepen – de Bataafse soldaten waren er een onderdeel van - trokken in noordelijke richting. Mendels: “Daendels was vol hoop dat binnenkort de slag zou vallen, die aan zijn vaderland de vrijheid moest hergeven. Onder generaal Charles-François Dumouriez hielp hij op 6 november 1792 de overwinning bij Jemappes bevechten, welke zegepraal België in de macht der Fransen bracht”. [M 30] Ook de Schelde, door de Nederlanders om economische redenen bewust geblokkeerd voor de Belgen, kwam in Franse handen.
   De eclatante overwinning van de revolutionairen – ten westen van Bergen (Mons) in België – vergrootte het Franse grondgebied in het noorden. De troepen hadden verder kunnen doortrekken en het in hun ogen rijke Holland aanvallen. Maar dat deden ze niet. Het ontbrak Parijs aan een consequente buitenlandse politiek. Ruim een jaar later schreef Daendels: “Verleden jaar zouden onze vrienden na de bataille van Jemappes zeer gemakkelijk ons vaderland hebben kunnen verlossen”. [M 30]
   De terechtstelling van Lodewijk XVI op 21 januari 1793 gooide roet in het eten. Heel Europa beschouwde Frankrijk als een vijandige staat die aangevallen moest woden. De Franse troepen die in België gelegerd waren, kwamen in het defensief.
 
 
2 3 slag bij Jemappes 6 november 1792
Slag bij Jemappes, 6 november 1792
 
 
Eerste aanval op Nederland
 
 
Dumouriez deed desondanks nog een inval verder naar het noorden. “Op 17 februari 1793 trokken de Fransen de Nederlandse grenzen over. Achtereenvolgens vielen Breda, Klundert en Geertruidenberg in hun macht. Begin maart werden aanstalten gemaakt het Hollands Diep over te steken”. [M 36] Op 22 februari sommeerde Daendels namens Dumouriez vanuit Oudenbosch aan de commandant in Willemstad om zich met zijn garnizoen over te geven. Anders zou iedereen, tot de laatste man ‘gemassacreerd’ worden, dreigde hij. Na de val van de vestingstad Bergen op Zoom (op 25 februari) vond de overgave inderdaad plaats.
   De Fransen zagen van de tocht over het Hollands Diep af omdat meer dan honderd schepen de weg naar het noorden versperden. Ondanks dat kreeg Daendels bevel van Dumouriez om met acht honderd man een aanval op het eiland Dordrecht uit te voeren. De Bataafs-Franse aanvallers werden echter met verlies teruggedreven door de troepen van Willem V, die door diens bondgenoten, de Engelsen, kort te voren met tweeduizend man versterkt waren. Van nieuwe noordelijk militaire activiteiten kwam in 1793 niets meer. De Fransen kwamen dat jaar internationaal in moeilijk vaarwater.
 
 
Overleg met Amsterdam
 
 
Bij de opzet van het Bataafse legioen was vastgelegd dat alle kosten om Nederland te ‘bevrijden’ later verrekend zouden worden. Het was dus zaak, besefte Daendels, om zo veel mogelijk zelf te doen. Achterover blijven wachten op de komst van de Fransen was volgens hem niet gewenst. Daendels zal zich er ongetwijfeld in verdiept hebben hoe hard de Fransen omgingen met andere regio’s die ze, dichter bij huis, onder hun controle wisten te brengen.
   De Nederlandse militair in Franse dienst wist contact op te nemen met een revolutionair comité dat vanuit Amsterdam opereerde. Mendels: “Zijn bedoeling was duidelijk. De omwenteling moest van Holland zelf uitgaan. In geen geval mochten de Fransen als overwinnaars binnenkomen”. [M 37]
   Dat was gemakkelijker gezegd dan gedaan. Na de verdrijving van de patriotten in 1787 hadden Willem V, zijn aanhangers en bondgenoten (Engelsen, Pruisen) het in Nederland nadrukkelijk voor het zeggen.
   In zijn recente biografie van Cornelis Kraijenhoff, die samen met Daendels in Harderwijk de patriotse ideeën had opgesnoven, maakte auteur Wilfried Uitterhoeve duidelijk dat de aanhangers van de nieuwe politieke ideeën in Amsterdam weinig in te brengen hadden. Hun sociëteit Doctrina et Amicitia in de Kalverstraat werd nauwelijks getolereeerd door de autoriteiten. In het openbaar praten over politiek was al helemaal uit den boze.
   Namens het revolutionair comité liet Willem van Irhoven van Dam dan ook op 31 januari 1794 weten dat een revolutie van binnenuit geen schijn van kans had. Zonder hulp van de Fransen zou die nimmer iets goeds opleveren. “Holland moet overmeesterd worden. De Republiek [Nederland] moet gewapenderhand veroverd worden. En dat is nog niet genoeg. Wanneer wij na een invasie aan ons zelf overgelaten worden om een vrije regering te vormen, zal er nooit iets goeds verricht worden. De Franse wapens moeten tegelijk met de overwinning ook de opzet van de revolutie meebrengen en invoeren”. [M 37]
   Daar kon Herman Willem Daendels het voorlopig mee doen.
 
2 4 boek Kraijenhoff
 
 
Daendels speelt een rol bij het oprukken van de Fransen
 
 
Tijdens de militaire operaties van de Fransen in het westen en midden van de Oostenrijkse Nederlanden (België) wist Daendels zich positief te onderscheiden. Bovendien communiceerde hij zorgvuldig met de Franse autoriteiten. Florent Guyot, vertegenwoordiger van Parijs bij de troepen, evenals generaal Souham, lieten zich derhalve in lovende zin over hem uit. De voormalige jurist Daendels had tactisch inzicht en lef in de strijd. Hij zorgde goed voor de soldaten die aan hem waren toevertrouwd. Aan wapens en voedsel was bijvoorbeeld geen tekort. Zo kon hij tevens de discipline er goed in houden. Van wanorde en plunderingen was bij hem geen sprake. De ene overwinning volgde op de andere in de maanden februari-maart 1794.
   De regering in Parijs, het Comité de Salut Public, was zo tevreden over de militaire rol die Daendels in Franse gelederen speelde, dat hij in april 1794 als brigade-generaal aangesteld werd. Een tijd lang voerde hij het bevel in Oostende.
   Op 26 juni 1794 leden de Oostenrijkers een essentiële nederlaag bij Fleurus (ten noordoosten van Charleroi). België werd door de Fransen geannexeerd. Zoiets kon Nederland, dat na Fleurus open lag, ook overkomen. Mendels: “Kwamen de Fransen als overwinnaars in een veroverd gebied, dan stond Holland een gelijk lot te wachten als nu België trof. Het behoud der onafhankelijkheid zou dan ten minste twijfelachtig zijn”. [M 45]
   In Frankrijk kwam er in juli een einde aan het leven van Robespierre. Op de 28ste maakte de guillotine een einde aan zijn leiderschap van het Comité de Salut Public. In Frankrijk kon het bestuur, en daarmee ook de politiek, snel veranderen. Ook als generaal moest je op je hoede zijn. Menige legerleider werd ingerekend als hij niet deed wat van hem verlangd werd. Zo kwam generaal Alexandre de Beauharnais eveneens in juli 1794 onder de guillotine terecht.
 
2 5 executiie van Robespierre
Robespierre, kort na zijn overlijden op 28 juli 1794
 
 
Revolutionair Comité in Amsterdam
 
 
Op 7 augustus 1794 legde Daendels' secretaris Gerrit Paape in Oostende vast: “Daendels is vol ijver en vuur om de grote zaak voort te zetten”. De brigade-generaal had echter twee petten op. “Hij zal het plan moeten volgen, waardoor hij én de belangen van de Franse republiek én de belangen van zijn vaderland op de beste en voordeligste manier bevorderen zal”. [M 46]
   Het Nederlandse revolutionair comité was op 31 juli 1794 bij elkaar gekomen in de Haarlemmerhout. Besloten werd een deputatie te zenden naar de Franse volksvertegenwoordigers. Op 15 augustus ontving Daendels Gogel en Irhoven van Dam in Frans Antwerpen. Nog dat zelfde jaar zou Nederland van het stadhouderlijk bestuur ‘bevrijd’ kunnen worden als er maar snel militair ingegrepen werd. En dan te bedenken dat Nederland van strategisch belang zou zijn voor de strijd tegen de Engelsen.
   Daendels toonde zich bereid naar Parijs af te reizen voor overleg op hoog-politiek niveau. Op 1 september 1794 kwam hij terug in België. Het was feest bij de aanhangers van een mogelijke revolutie. De orders voor het voortrukken waren inmiddels gegeven.
   Pichegru had opdracht gekregen opnieuw Breda aan te vallen en dan verder over de Maas op te rukken. “La nation française offre loyauté et protection au parti patriote”, las Daendels in een verklaring van Lacombe, vertegenwoordiger van Parijs bij de troepen. Het doel was de bevrijding van Amsterdam. [M 47] De Fransen hadden al duidelijk gemaakt dat er dan een verklaring moest worden opgesteld waarin de vriendschap met Frankrijk benadrukt werd.
 
Bij het oprukken naar het noorden waren twee Franse legers betrokken. In het oosten werd Maastricht op 4 november 1794 ingenomen door de troepen van Jean-Baptist Kléber. De stad aan de Maas, die in 1629 door Frederik Hendrik voor Holland was ingenomen en als een soort kolonie bestuurd was, werd samen met de (gedeeltelijk in de Oostenrijkse Nederlanden liggende) omgeving door Frankrijk ingelijfd en uitgeroepen tot hoofdstad van het Franse departement Meuse Inférieure.
 
 
Verovering van Den Bosch
 
 
2 6 Pichegru
Pichegru
 
 
Daendels was opnieuw actief in het westen. Na tal van schermutselingen in België in 1794 trokken de troepen, waarover hij de leiding had, door naar Den Bosch, de stad die evenals Maastricht sinds 1629 tot de zogenaamde generaliteitslanden behoorde, en wisten die in een verrassend korte tijd tot overgave te dwingen. Heel wat Bossenaren waren blij dat ze eindelijk van de Hollanders verlost waren.
   Legerleider Jean-Charles Pichegru was verbaasd over de gang van zaken. Mendels: “Op 27 sepember 1794 verscheen Daendels met een kleine schaar Franse troepen voor fort Crèvecour en begon het met lichte veldkanonnen te beschieten. Spoedig liet de verdediger, overste Tiboel, de witte vlag hijsen en capituleerde. Het zwaar geschut dat Daendels er vond werd nu tegen Den Bosch gericht. Op 10 oktober gaf de prins van Hessen-Philipsthal de stad over”. [M 49]
   Met de verovering van deze belangrijke stad had Daendels het helemaal gemaakt, dacht hij. Zijn bondgenoten in Amsterdam liet hij weten dat de definitieve doorbraak nog maar een kwestie van tijd was.
   Als overwinnaar overschatte hij zijn positie. Na de terechtstelling van Robespierre was er bovendien verwarring in het Parijse machtscentrum. Dat had consequenties voor het optreden van de Franse troepen in Nederland. Er werd pas op op de plaats gemaakt.
   Een aanhanger van stadhouder Willem V, de jurist Caspar van Breugel, maakte van de gelegenheid gebruik om met de aanvallers in onderhandeling te treden. Van Breugel uitte zich positief over zijn politieke tegenstander. Hij noemde Daendels ‘hoffelijk, ernstig en bescheiden’. Van wraakzucht was, constateerde de jurist, bij de Nederlander in Franse dienst geen sprake. “Zijn doel was alleen de rust en het geluk van het Nederlandse volk te verzekeren. Grootheid begeerde hij niet. Wanneer de revolutie eenmaal voltooid was zou hij niets liever willen dan in zijn geboorteplaats Hattem stil te gaan leven en daar in vrede zijn aardappelen te poten”. [M 50]
 
 
De proclamatie van Daendels
 
 
De onderhandelingen leverden niets op. De Hattemer voelde zich opnieuw opgejaagd. Daendels liet zijn Nederlandse belangen nu duidelijk prevaleren boven die van Franse militair. Wellicht was hij behalve overmoedig ook gefrustreerd door weer een stilstand in de strijd. Op zijn 32ste verjaardag, 21 oktober 1794, stelde hij een proclamatie op en stuurde die in gedrukte vorm in een oplage van honderden exemplaren naar het gebied waaruit de autoriteiten hem zes jaar eerder voor eeuwig verbannen hadden. Al zijn gedachten en gevoelens zaten erin.
   “Daendels, generaal majoor (van de brigade) bij het Franse leger, aan zijn Gelderse en Overijsselse landgenoten! Ontwaakt waarde landgenoten. De tijd is gekomen dat wij ons zelf moeten verlossen van de slavernij waaronder het land zo lang gezucht heeft.
   Aarzel niet de wapens op te pakken. Ontdoe u van uw drosten, hoofdschouten, rechters, ambts-jonkers, schouten, collecteurs, pachters en andere beulen en bloedzuigers. Gelderse en Overijsselse jongens zoals ik, die onder Franse leiding het kunstje van de oorlog geleerd hebben, staan klaar. U zult binnenkort zien hoe die mooi-gepoederde officiertjes en soldaten [aanhangers van de prins van Oranje] op de loop gaan voor boerenjongens en in hun boerenkielen”.
   De Franse Nederlanders hadden heel wat te bieden legde Daendels vast. Vanuit Nederland waren hun miljoenen guldens overgermaakt. “Straks kunnen wij iedere man 35 Hollandse stuivers per week geven”. Aan goede wapens geen gebrek in het Franse leger. “Wij hebben er reeds vele duizenden en het nodige kruit en lood”.
 
 
2 7 de vijand
 De vijand: stadhouder Willem V, zijn familie en aanhangers (boek Koch)
 
 
In de magazijnen van de aanhangers van Willem V zou nog wel meer te vinden zijn. Daendels gaf nauwkeurige aanwijzingen. “Begin maar met jachtgeweren, met pieken, hooivorken of ander lang en scherp gereedschap. Formeer compagnieën van 124 man en kiest voor aanvoerders [kapiteins]. Dat hoeven niet de rijkste mannen te zijn (die het mooist gekleed zijn en/of het beste praten kunnen) maar diegenen die het meest geschikt zijn voor de strijd”.
   Daendels keek alvast vooruit. Het vechten zou maar even duren. “Wees niet bang dat u jaren soldaat moet blijven. Niemand hoeft langer de wapens te dragen dan de zaak het vereist, dat wil zeggen totdat Oranje met zijn ‘vergulde’ knechten het land uit zijn”. Bovendien beloofde de Geldersman in Franse dienst dat hij voor deskundige bevelhebbers zou zorgen, ‘die de oorlog kennen’.
   Daendels beloofde ook voedsel aan de opstandelingen: “Anderhalf pond brood en een half pond vlees per dag, zoals ook de Franse vrijwilligers [in het leger] hebben”.
  
Als iedereen een beetje meewerkte zag de toekomst er prachtig uit. “Hoe gelukkig zullen wij zijn als ons land gezuiverd is van al dat adellijk en aristocratisch ongedierte. Als er geen drostendiensten [herendiensten] meer zullen zijn. Als ieder vrij zal mogen jagen en vissen. Als de belastingen niet meer voornamelijk door de armen opgebracht moeten worden. Als ons land geregeerd zal worden door brave burgers en boeren, die door algemene stemmen gekozen zullen worden”.
   De bewoners van diverse steden sprak hij persoonlijk aan, maar in het algemeen riep Daendels op: “Toon aan dat er nog Gelders bloed door uw aderen stroomt. Wacht vooral niet tot de Fransen u vrij komen maken. Want iedere rechtschapen Nederlander zal met mij wensen dat wij zelf, met de wapens in de vuist, onze rechten terug krijgen. Dan kunnen wij onze bondgenoten, de Fransen, tonen dat wij niet zo verachtelijk zijn als Willem V ons heeft afgeschilderd”.
 
De inwoners van Gelderland en Overijssel die, verklaarde Daendels vanuit Den Bosch, zo’n voortreffelijke rol hadden gespeeld in patriottentijd (1786-1787) moesten zich haasten. “Want het gewenste ogenblik is daar en moet niet verloren worden.
   Daendels, de banneling, kwam er zelf aan, schreef hij op zijn 32ste verjaardag, met een groot aantal vrijwillgers uit de onlangs veroverde stad Den Bosch. “Ik zal mij in korte tijd bij u voegen, met enige duizenden Bossenaren, die wij op dit moment aan het werven zijn. Van de vertegenwoordigers van het Franse volk heb ik al verlof gekregen om mij voor een paar maanden los te maken van het Franse leger”.
   In Franse stijl eindigde Herman Willem Daendels zijn proclamatie: “Groeten en broederschap! Lang leve de vrijheid en onze onvervreemdbare rechten”. [M 53-55]
   Het was 21 oktober 1794 – maar ook 30 Vendemiaire in het derde jaar van de Franse republiek...
 
In het tweede deel van dit artikel zal ik behandelen hoe de Nederlandse revolutie zich in de maanden daarna, november 1794 – januari 1795, metterdaad voltrok.
 
Harry Knipschild
2 juli 2016
 
De citaten zijn afkomstig uit het standaardwerk van Isidore Mendels. Ik heb ze, zo nodig, bewerkt en hertaald.
 
Literatuur
 
Isidore Mendels, Herman Willem Daendels vóór zijne benoeming tot gouverneur-generaal van Oost-Indië (1762-1807), Den Haag 1890
Simon Schama, Burgers. Een kroniek van de Franse Revolutie, 1989, Amsterdam
F. Peereboom, H.A. Stalknecht (redactie), Herman Willem Daendels (1782-1818). ‘Een gulhartig Geldersman, even zo vif als buspoeder’, Kampen 1989
Francien van Anrooy, ‘Herman Willem Daendels (1762-1818)’, in Francien van Anrooy (e.a., redactie), Herman Willem Daendels 1762-1818. Geldersman – patriot – jacobijn – generaal – hereboer – maarschalk – gouverneur. Van Hattem naar St. George del Mina, Utrecht 1991
Harry Knipschild, Een Bataaf in Batavia, 1808 – 1811. Herman Willem Daendels en zijn Franse connectie, Leiden 2000
Wilfried Uitterhoeve, Cornelis Kraijenhoff 1758-1840. Een loopbaan onder vijf regeervormen, Nijmegen 2009
Annie Jourdan, ‘Buitenbeentje tussen de zusterrepublieken. De Bataafse Republiek in internationaal perspectief’, in Frans Grijzenhout, Niek van Sas, Wyger Velema (redactie), Het bataafse experiment. Politiek en cultuur rond 1800, Nijmegen 2013
Jeroen Koch, Koning Willem I, Amsterdam 2013
  • Raadplegingen: 9914

20 - Herinneringen aan de Harmonie in Batavia

 

 

In 2021 werd ik lid van de Harmonie in Oegstgeest. De sociëteit, hier opgericht in 1934, bleek een voortzetting te zijn van een eerdere sociëteit in Batavia, de huidige Indonesische hoofdstad Jakarta. Ter gelegenheid van het achttiende lustrum en het te verschijnen lustrumboek werd mij verzocht om een kort inleidend hoofdstuk te schrijven over die eerdere Harmonie in Nederlands-Indië. Het was Herman Willem Daendels, die tijdens het korte Franse bestuur van Java de aanzet had gegeven tot die Indische sociëteit.

Onderstaand het hoofdstuk dat dit voorjaar in druk is verschenen.

Harry Knipschild

Mei 2024

 

Herinneringen aan de Harmonie in Batavia

 

In het tijdperk van de Franse Revolutie, de Franse tijd, veranderde er veel in de wereld – ook in het gebied dat we nu Indonesië noemen. In 1800 kwam er een einde aan de VOC, de Verenigde Oost-Indische Compagnie. Keizer Napoleon liet een sterke man naar Batavia sturen om Java en de specerij-eilanden stevig onder Franse suprematie te brengen. De keuze viel op Herman Willem Daendels (1762-1818), die zich al eerder voor de Franse belangen had ingezet, onder andere bij het verdrijven van stadhouder Willem V (1795) en het verdedigen van de Bataafse Republiek tegen de inval van de Britten en Russen in 1799.

    Eenmaal gearriveerd in Batavia (januari 1808) slaagde Daendels er als gouverneur-generaal en maarschalk in alle macht naar zich toe te trekken. Door zijn energiek en centralistisch optreden werd de Hattemer weldra betiteld als de ‘kleine Napoleon’. Tot aan zijn vervanging in 1811 door J.W. Janssens, wist de maarschalk een landing van de Britten op Java te voorkomen.

 

19 1 DaendelsDaendels

 

Daendels

 

Daendels liet het ‘verpestende’ Batavia aanzienlijk uitbreiden. Het kasteel en de stadsmuren werden gesloopt, grachten gedempt en het regeringscentrum verplaatst naar Weltevreden. Hoe langer hoe meer welgestelden vestigden zich rondom het Koningsplein.

    Historicus Wim van den Doel: “Het was geen toeval dat tijdens Daendels’ bewind de nieuwe sociëteit, de Harmonie, niet in het oude Batavia, maar op de kruising van de Molenvliet en Rijswijk werd gevestigd. De hoofdstad van Nederlands-Indië zou niet langer een ‘Nederlands’ aanzien hebben, maar een ‘Indische’ aanblik krijgen: die van een uitgestrekte en ruim opgezette tuinstad”.

 

Daendels was een perfectionist. Hij was niet alleen militair, maar ook gepromoveerd jurist. De gouverneur-generaal bemoeide zich, zoals gebruikelijk, met de kleinste details. Zo legde hij niet alleen de exacte ligging vast, maar ook alle afmetingen en positie van het gebouw, inclusief dikte van de muren, buiten en binnen, alle kamers, tot en met de toiletten (gemakhuisjes), kolfbaan en woning van de kastelein.

 

Vanwege de oorlogssituatie werd de bouw niet meteen voltooid. Er waren andere prioriteiten. Pas onder het bestuur van de Britse luitenant-gouverneur Raffles kon de sociëteit opgeleverd worden. Er moesten aardig wat financiële problemen overwonnen worden om dat mogelijk te maken. De opening vond plaats op 18 januari 1815.

 

De Harmonie had het steeds financieel moeilijk, zeker nadat Nederland het gebied weer terugkreeg van de Engelsen, meldden de bronnen. “In 1823 en 1824 steeg de nood opnieuw voor de sociëteit. Zij was slecht bij kas. Het gebouw moest noodwendig enige herstellingen ondergaan. De vloer in de danszaal was geheel verteerd. Een milde regering behoedde de Harmonie voor verval. Een sieraad van de hoofdplaats, de enige gelegenheid tot vereniging van talrijke gezelschappen, zowel bij hoge feestdagen en plechtigheden, als voor gezellige bijeenkomsten, verdiende haar behartiging, al ging zij met offers gepaard”.

    De Harmonie verloor zijn zelfstandigheid, kon je in 1842 lezen. “Sedert die tijd (het laatst van 1824) was het gebouw geheel het eigendom van het gouvernement, waarover de sociëteit de vrije beschikking had, terwijl zij het gouvernement met haar meubels etc. bij publieke feesten bijstond. Van ’s lands wege werd voorzien in het onderhoud van het gebouw. Alleen het witte binnenhuis en het schoon houden van het lokaal bleven ten laste van de sociëteit”.

 

19 2 Harmonie 1844Harmonie in 1844

 

Harmonie en dis-harmonie

 

Niet iedereen vond dat de naam van de sociëteit de sfeer goed weergaf. Dat was niet verbazingwekkend anno 1842. “Harmonie heerst in geen enkele sociëteit – vooral niet op plaatsen waar zo tegenstrijdige belangen werken als te Batavia. Al die mensen die daar aan het biljart staan, of voor de speeltafels zitten; die in de nieuwspapieren lezen of slechts toekijken; ieder met een glas wijn, bier, likeur of water voor zich – al die mensen kunnen geen harmonie daarstellen. Eer- en geldzucht verdelen de harten.

    De zegepraal troont op het voorhoofd van diegenen die in hun ondernemingen slaagden. Het gelaat van de ongelukkige sukkelaar trekt samen van verdriet en spijt. De wellusteling juicht er om een pas gepleegde, betaalde verleiding – naast de innig beminnende, die wanhopige pogingen aanwendt om zijn zelfbedrog te vergeten, en eeuwig aan de verstoting denkt, terwijl hij krachten inspant om zijn geheim voor de aanwezigen te verbergen.

    Onaangename kontrasten. Nogmaals: nee. Er is geen harmonie in sociëteiten denkbaar. Zij bestaat immers evenmin in de grote maatschappij daarbuiten, waarvan de sociëteiten een verkleind afbeeldsel zijn. Eigenbelang zwaait de scepter”.

 

19 3 Harmonie biljartkamerbiljartkamer in de Harmonie

 

De redacteur van tijdschrift ‘De Kopiist’ ging nog wat dieper in op biljarten en kaarten. 

    “Bij biljartspel is sprake van ‘een gezonde beweging, leniging der spieren, krachtoefening in de armen, bevallige, althans ongedwongen houding. Daarbij is het een spel dat het langste duurt, eer de rekening van winst en verlies komt. Sommigen maken er twee uren van. En wat hebt u dan verbeurd? Zoveel kwartjes als partijen. En, als het heel royaal is, een fles champagne, die u zelf hebt helpen opdrinken’”.

    Het kaartspel zou minder aantrekkelijk zijn. “Dat plat zitten; het hoofd geledigd van alle goede gedachten, als ze er ooit in geweest zijn. Dat laat voortspelen tot diep in de nacht. Ik spreek nog niet van de eeuwige spanning, waarin men verkeert, terwijl hoop op winst en vrees voor verlies elkander onophoudelijk afwisselen; noch van de langzaam werkende, angstige verandering in de trekken van degene die in het begin van het spel won en vervolgens telkens verliest; noch van de doffe, maar almaar vuriger wordende blik van de verliezer, die er weer bovenop denkt te komen. Dat alles is walgend – een akelig tafereel bij een geveinsde vrolijkheid”.

    Met andere woorden: “Een hartstochtelijk kaartspeler is verloren voor de maatschappij. Een hartstochtelijk biljartspeler blijft een opgeruimd mens”.

 

Batavia 1619-1869

 

In Soos en samenleving in tempo doeloe (1965) keek Hein Buitenweg terug op de ‘histoire íntime’ van de Harmonie. Hij wees op het jaar 1828 toen men er een Oud-Hollandse kermis georganiseerd had. “Men trof hier aan hansworsten en kwakzalvers, mallemolens en koekkramen, stalletjes met eieren en zuur – en het voornaamste dat tot een Amsterdamse kermis behoort”.

 

19 4 standbeeld Coen in 1929standbeeld Coen (1929)

 

Op 29 mei 1869 werd het 250-jarige bestaan van Batavia herdacht. “Thans beleefde men een schitterende reprise van de stichting. Tegelijkertijd werd de eerste steen gelegd voor het grote standbeeld van Jan Pieterszoon Coen, vóór het zogenaamde Grote Huis op Weltevreden.

    Reeds maanden van te voren had men zich op de festiviteiten voorbereid. Veel wat daarvoor nodig was, had men uit Europa moeten ontbieden. Het bal in de Harmonie vormde de schitterende slotscène. Het was gecostumeerd en het mocht gezegd worden, dat de blanke muren van de Harmonie niet eerder de weergave gezien hadden van zoveel fraaie klederdrachten.

    Kunstenaar Isidore van Kinsbergen had de muren gedrapeerd en met schilderwerk getooid. Hij had de Harmonie ‘aangekleed’. Al wat Venetiaanse lantaarns, Perzische tapijten, Europese luxe-meubels, heraldieke écussons, fraaie draperieën en tropische gewassen, met nog tal van wapens, vaandels en chasinetten tot die aankleding hadden kunnen bijdragen, was hier verenigd tot een luisterrijk geheel. Allerwegen hingen bloemkorven en guirlandes, terwijl een soort van apotheose gevormd werd door het borstbeeld van Coen, gedragen door geniën en gekroond door het wapen van Batavia”.

 

Ter gelegenheid van de herdenking van de stichting van Batavia in 1619 hadden de stoomvaart-maatschappijen een ‘welverzorgd souper’ aangeboden. “Veertig tafels, elk voor twaalf personen, vulden de eetzalen. Bij het nagerecht droeg de voorzitter van de feestcommissie een vers voor. Het eindigde met de regels, tot het borstbeeld gericht:

‘Zo is uw heldennaam met onverbreekbare band

Verbonden aan de bloei van het Indisch vaderland

En drinkt van eeuw tot eeuw met mij de feestdronk na

Die ik thans breng met dit glas aan Coen, Batavia’”.

 

Indische etiquette

 

Informatie over de rol van de vrouwen is te vinden in het in boekvorm verschenen verslag van Willem van Rees, Herinneringen uit de loopbaan van een Indisch officier (1874).

    Kort na aankomst in Batavia was Van Rees getuige van een bal in de Harmonie. “Tweeduizend uitnodigingen zijn namens de gouverneur-generaal rondgezonden aan allen, die in enige betrekking staan tot het gouvernement.

    Het front van het sociëteitsgebouw is met lampions verlicht. De gasten komen in groten getale op en brengen hun dames in de tweede danszaal. Daar zitten honderden schone vrouwen in driedubbele rijen langs de gedecoreerde wanden. Aan het hoofd van de zaal staan enige sofa’s, bestemd en ten dele reeds bezet door de vrouwen van de hoogste ambtenaren. De binnenruimte is gevuld door schitterende uniformen en stijf-geborduurde rokken.

    Alles blinkt, tot de ogen der mensen toe. De lichte en doorzichtige toiletten, de schone kapsels en welriekende bloemen, de essences wier geur zich met die der bloemen vermengt, maken de atmosfeer bedwelmend en brengen de zinnen in verwarring”.

 

Over het arriveren van de gouverneur-generaal legde Van Rees vast: “Aller ogen baden zich in het reine genot van de landvoogd te mogen bewonderen. De dames nemen het toilet van de gouvernante op. Ze beginnen er meteen opmerkingen over te maken.

    Spoedig wordt de mars gespeeld. Het is een teken dat het bal wordt geopend. De Grote Heer biedt met een glimlach zijn arm aan de vrouw van de vice-president van de raad van Indië. Deze laatste vraagt aan de gouvernante de eer haar zijn arm te mogen aanbieden.

    Alle grote mannen volgen het voorbeeld. Ieder weet vooruit, welke dame hij de eer moet aandoen of mag hebben de arm te presenteren, naar gelang de dame de echtgenoot is van een lager of hoger ambtenaar. Het is een officieel feest. Alles gaat er dus officieel toe. 

    De plaatsen der dames, ofschoon niet genummerd, hebben ieder hun bestemming. Wee de dame die inbreuk op iemands rechten maakt. Eindelijk heeft chacun zijn chacune aan de arm. Nu zet de escorte zich met alle deftigheid in beweging – volgens rang en ancienniteit.

    Wat zijn die dames aan het hoofd der kolonne gelukkig. Wat werpen zij met lieve glimlachjes vernietigende blikken om zich heen. Hoe goedhartig kijken zij neer op hen, die de wand blijven garneren en die zij in het voorbij gaan bijkans onder hun golvend kleed bedelven. Want hoe uitgestrekt de zaal ook zijn mag, zij is te klein om de promenade algemeen te maken.

    Vrouwen van controleurs, kommiesen, kapiteins, vrouwen onder de ƒ500 per maand (’s mans traktement wel te verstaan) hebben dus geen gelegenheid de schoonheid van hun toilet ten toon te spreiden”.

 

19 5 Harmonie balzaal
balzaal in de Harmonie

 

Concordia en de Harmonie

 

Over een wat latere periode, na de opening van het Suezkanaal (1869), schreef Van den Doel dat er veranderingen hadden plaatsgevonden.  “Batavia’s bovenstad kende twee belangrijke pleinen: het enorme Koningsplein, waaraan het paleis van de gouverneur-generaal, het museum en de bibliotheek van het Bataviaasch Genootschap, het spoorwegstation Gambir en de huizen van de Europese elite lagen, en het Waterlooplein, waar belangrijke gouvernementsgebouwen gevonden konden worden.

    Aan het Waterlooplein was ook de militaire sociëteit Concordia gevestigd, die zich, omdat zowel mannen als vrouwen er welkom waren, aan het einde van de negentiende eeuw in een grotere populariteit mocht verheugen dan de oudere herensociëteit de Harmonie.

    Het sociale leven in Batavia speelde zich volledig rondom de twee sociëteiten af, waarbij er vaak weinig meer te doen was dan te kaarten, te biljarten of rond de ‘kletstafel’ onder het genot van een bittertje de laatste nieuwtjes en roddels uit te wisselen”.

 

19 6 Harmonie 1940 125 jaarHarmonie in 1940 (bij 125-jarig bestaan)

 

In de Franse tijd vonden grote veranderingen plaats. Ook in onze jaren is dat het geval. Batavia is al lang omgedoopt in Jakarta. Een monument voor Coen is er niet meer in Indonesië, alleen (nog) in Hoorn. Ook het gebouw van de Harmonie is verdwenen. In het jaar 2000 schreef Ida Indawati Khouw in de krant, de Jakarta Post, een artikel getiteld ‘Clubhouse Harmonie is now a parking lot’.

    Van de goede oude tijd, tempo doeloe, is weinig meer over.

 

19 7 soos en samenleving

Harry Knipschild

25 maart 2023

 

Literatuur

Joh. Olivier, Aanteekeningen gehouden op eene reize in Oost-Indië, Amsterdam 1827

Engelbertus de Waal, ‘De kopiist’, 1841/2

W.A. van Rees, Herinneringen uit de loopbaan van een Indisch Officier, Den Haag 1874

Hein Buitenweg, Soos en samenleving in tempo doeloe, Den Haag 1965

H.W. van den Doel, Het Rijk van Insulinde, Opkomst en ondergang van een Nederlandse kolonie, Amsterdam 1996

Ida Indawati Khouw, ‘Clubhouse Harmonie is now a parking lot’, Jakarta Post, 9 december 2000

 

  • Raadplegingen: 833

19 - John Quincy Adams, VS-ambassadeur in Den Haag

 
19 1 Daendels Daendels
 
 
John Quincy Adams was na George Washington, John Adams, Thomas Jefferson, James Madison en James Monroe de zesde president van de Verenigde Staten van Amerika. Hij regeerde van 1825 tot 1829. (In 2001 schreef ik [HK] een kort artikel over hem).
    Voor ons Nederlanders is het interessant te weten dat JQA anno 1781 aan de universiteit van Leiden studeerde. Vorig jaar werd op de Langebrug voor de tweede keer een plaquette geplaatst ter herinnering aan zijn verblijf in de sleutelstad.
    In 1794 kwam hij opnieuw naar Nederland – naar Den Haag om precies te zijn. George Washington stuurde hem hierheen om zijn land als ambassadeur (‘minister’) te vertegenwoordigen. Over die periode is het een en ander te lezen in een biografie van Paul C. Nagel (1997). Op het internet zijn bovendien heel wat brieven te vinden die hij in die tijd wisselde met zijn vader, John Adams, in 1794 vice-president, en Louisa Johnson, zijn toekomstige echtgenote.
 
 
John Quincy Adams eerst naar Engeland in 1794
 
 
John Quincy, 26 jaar, was niet blij met zijn Nederlandse benoeming. “I wish I could have been consulted before it was irrevocably made. I rather wish it had not been made at all”.
    Samen met zijn jongere broer Tom, die als assistent zou fungeren, vertrok hij in september uit Boston. Zijn salaris bedroeg 4.500 dollar per jaar. De jonge VS had op dat moment slechts vijf ambassades – behalve in Den Haag bevonden die zich in Londen, Parijs, Lissabon en Madrid. 
    De tocht over de Atlantische Oceaan met het zeilschip Alfred liep goed af. Door toeval ontweken ze allerlei stormen. Dat was maar goed ook want hun boot was nogal gammel. De Alfred lekte ‘like a water spout’. Bovendien wist de kapitein nauwelijks waar ze zich op zee bevonden. JQA was dan ook blij toen hij in Deal (bij Canterbury) voet op Britse bodem kon zetten. In zijn correspondentie noemde hij het ‘one of those instants of real and perfect satisfaction which occur seldom in the course of human life’.
 
 
19 2 stamboom

 
 
Alvorens verder te reizen naar de Republiek, die zich onder leiding van stadhouder Willem V tegen het binnenvallende Franse Leger van het Noorden probeerde te verdedigen, had de jongeman nóg een klus te klaren. Hij moest geheime diplomatieke stukken afleveren bij John Jay, die als vertegenwoordiger van de president een verdrag met de Britten aan het afronden was.
    Bijna ging het mis, terwijl JQA van het uitzicht genoot, ontdekte broer Tom in het halfdonker dat hun koffer uit het bagage-rek gevallen was. Iemand had de touwen doorgesneden. De papieren waren zo belangrijk dat George Washington ze hem persoonlijk overhandigd had. Gelukkig waren ze niet verdwenen.
    Adams besefte in wat voor situatie hij verkeerd had. Stel je voor dat het fout gegaan was. Dan zou hij zijn land, zijn familie, zijn eigen verdere leven ernstig in gevaar gebracht hebben. Het eerste wat hij in Londen dan ook deed was de papieren afleveren bij Jay, die ziek in bed lag.
 
JQA genoot van zijn verblijf in de Britse hoofdstad. Regelmatig bezocht hij het theater. Samen met John Jay was hij op 23 oktober de gast van Joshua Johnson, Amerikaans consul in Londen. Hij maakte er bovendien kennis met Johnsons drie oudste dochters. In zijn dagboek schreef JQA dat hij ‘particularly pleased [was] with the middle sister’, de 19-jarige Louisa.
    Vijf dagen later vervolgden John en broer Tom hun reis naar hun definitieve bestemming: Den Haag. Om de reis mogelijk te maken moest hij van Jay geld lenen. Zijn salaris had hem nog niet bereikt.
 
 
Aankomst in Den Haag
 
 
Adams junior arriveerde op een bijzonder moment in de Nederlandse geschiedenis. Het land verkeerde in grote onrust. De Republiek, die sinds de zestiende eeuw gefunctioneerd had onder Willem van Oranje en zijn opvolgers, Maurits, Frederik Hendrik, Willem II, III, IV en V, stond op omvallen. Er was sprake van een financiële crisis. Op 21 december 1794 bracht hij zijn vader, de vice-president, nog snel op de hoogte. “I hear of a vessel to sail in two or three days from Texel, and cannot lose any opportunity to write you directly from hence at this time”.
    Tot dan toe waren de Franse troepen van generaal Pichegru er niet in geslaagd de Rijn over te steken. “An attempt was made by the French army to cross that river in several different places but without success.
    The season begins to grow severe; the canals through the country are already closed; the weather still continues cold, and a few more such days as the present may construct a bridge for the French army which will make it impossible to prevent their passage. In that case there is little doubt but they will advance as far as Utrecht”.
    Het was inderdaad koud in het land.
 
 
Revolutie in Nederland
 
 
Op 12 februari 1795 stuurde JQA een nieuwe brief aan zijn vader. Hij was persoonlijk getuige geweest van de omwentelingen in Nederland: “A revolution has taken place”.
    Het was voor hem geen verrassing dat het bewind van stadhouder Willem V ten val was gekomen. Dat het zo snel gegaan was, kwam vooral door het invallen van een ijzige winter. De waterlinie, die in het verleden geholpen had om vijanden te weren, werkte niet onder die omstandigheden. “At that period a succession of weather almost without example both in point of severity and of duration, fastened all the waters of the country, and while it constructed a safe and easy passage for the French Republicans, into the heart of Holland, it rendered the resource of inundations impracticable to their enemies”.
    Het Nederlandse leger was bovendien verzwakt. “The existing government of this Union, was not prepared for an event like this. The troops of the Republic, capable of opposing the march of the enemy, were already reduced by the events of the war from 50,000 to less than 15,000 men”.
    Hulp uit het buitenland was er nauwelijks. Een paar jaar eerder, in 1787 na het incident bij Goejanverwellesluis, hadden de Pruisen nog een einde kunnen maken aan de opstand van de patriotten tegen de stadhouder en zijn vrouw Wilhelmina, prinses van Pruisen. De voormalige bondgenoten hadden nu andere prioriteiten, zoals de verdeling van Polen. “The Austrians gave them but little assistance, the Prussians, none at all, and the British were considered as a burthen rather than a defence”. 
 
Stadhouder Willem V was met zijn familie naar Engeland gevlucht. JQA: “On the 8th of January a council of war was held at Utrecht consisting of the Austrian, Hanoverian, British and Dutch generals and the British ambassador. The result of it was one more effort of resistance on the part of the allies.
    The actions of the 9th and 10th were severe; but their issue only served to prove the insufficiency of the allied forces for the defence of this country. From that period, they gave up the point and have since then been employed in executing their retreat into Germany. The province of Utrecht capitulated, and the French troops entered the city on the 17th.
    The next day, the stadholder and his family left The Hague, and embarked in fishing boats at Scheveningen for England. He had previously demanded and obtained of the States General the dismission of his two sons as generals in the service of the Republic. He then requested, and received from the States General, and from the States of Holland, leave of absence for an indefinite time, and declared his intention to return and resume the functions of his offices whenever circumstances may permit, and testified his regret that he had not been able hitherto to serve the Republic more effectually”.
 
 
19 3 vertrek Willem V

 
Vanuit Den Haag gaf John Quincy Adams tal van details door aan de vice-president van de VS. De revolutie mocht niet gezien worden als een verovering. De ‘Bataven’, opvolgers van de ‘patriotten’, namen immers zelf de macht over in eigen land.
    Amsterdam was er het symbool van, maakte JQA duidelijk. “The plan of operations, at Amsterdam, the execution of which had no doubt been previously concerted, so as to avoid the appearance of a conquest, commenced on the day of the stadholder’s departure from the Hague.
    A Dutch officer [Cornelis Kraijenhoff] appeared with an order from the general of the Batavian corps in the French service [Herman Willem Daendels], to the commander of the garrison then in that city, directing him and his garrison to lay down their arms, and he exhibited to the regency, a commission constituting him, commandant of the place”.
 
 
19 4 Daendels Kraijenhoff MaarssenKraijenhoff (links) en Daendels (rechts), Maarssen, 18 januari 1795
 
 
Weldra was het feest in Amsterdam. “About thirty French hussars were introduced within the walls, who took their station, before the stadhouse, on the morning of the 19th: the three coloured flag was hoisted on that building; the tree of liberty was erected before it; and an immense crowd of people had collected together about it.
    A revolutionary committee, consisting of ten persons, self-constituted, or at least whose origin is traced no further, appeared in front of the house. One of their members read to the people there assembled a list of twenty-one names, of persons, nominated by the revolutionary committee, to constitute the Assembly of Provisional Representatives of the People of Amsterdam.
    He then demanded of the people, whether they approved the nomination, and was answered by a general shout of acquiescence”.
 
De Bataafse Republiek had vervolgens in alle provincies zijn intrede gedaan, zo konden de Amerikanen lezen in de correspondentie van hun ambassadeur.
    Dat was ook de bedoeling schreef Nagel in zijn boek. “Mainly, minister Adams’ obligation in the Netherlands on behalf of the State Department was to understand events in Europe. For a diplomat-observer, The Hague was a splendid listening post”.
    John Quincy liet het daar niet bij. “He sought further international gossip and insights with his colleagues stationed at the other American embassies: James Monroe in Paris, William Short in Madrid, David Humphreys in Lisbon, and Thomas Pinckney in London”.
 
 
19 5 Thomas PinckneyThomas Pinckney
 
 
Adams in  de Bataafse Republiek
 
 
JQA vond een soort ritme in Den Haag. In zijn dagboek legde hij vast wat hij meemaakte. Sowieso zat hij minstens zes uur per dag aan zijn schrijftafel. Om vier uur in de middag dineerde John en maakte een wandeling met collega-diplomaten. Daarna ging hij weer door tot middernacht. “Whatever time remained from this schedule he gave to reading or purchasing books”.
    Adams kon het goed vinden met de ambassadeur van Pruisen, baron Bielfeld. Contact onderhield hij ook met Herman Schubart, de Deense diplomaat. 
    Van François Noël, vertegenwoordiger van Parijs hoorde hij een en ander als ze samen dineerden. In zijn boek Patriotten en bevrijders stelde Simon Schama: “Noël kon met de bedaarde manieren van de Haagse kringen goed overweg. Belangrijker nog was dat hij oprecht geloofde in de waarde van het verbond. Zorgvuldig gestuurd door mannen als hijzelf, die professionele talenten en een klein fortuin combineerde met een gematigd politiek temperament, zou de alliantie, zo meende hij, zeer wel kunnen voorzien in de oorlogsbenodigdheden – voornamelijk geld en schepen – met het oog waarop het verbond in de eerste plaats gesloten was”.
    In zijn dagboek liet JQA zich niet enthousiast uit over het lokale vrouwelijk schoon. Nagel: “He found these ‘nymphs’ to be as unappealing as he remembered from his student days at Leyden”.
 
 
19 6 François NoelFrançois Noël 
 
 
Opnieuw naar Londen: najaar 1796-voorjaar 1797
 
 
Adams junior kon niet lang genieten van zijn tamelijk rustige verblijf in Den Haag, de hoofdstad van de Bataafse Republiek. In het najaar kreeg hij vanuit Amerika opdracht om naar Londen te reizen. Het door John Jay bewerkstelligde verdrag met de Britten moest formeel geratificeerd worden. Thomas Pinckney, ambassadeur van de VS, bevond zich echter in Spanje. Iemand moest zijn plaats innemen en die eer viel Adams te beurt.
    Oversteken naar Engeland was in de tijd van de zeilschepen niet altijd eenvoudig. In Hellevoetsluis moest JQA enkele weken wachten totdat hij eindelijk, op 9 november 1795, scheep kon gaan. Toen hij ten slotte in Londen arriveerde, bleek William Deas, secretaris van Pinckney, de ratificatie-taak al op zich genomen te hebben. 
    Omdat de gezant nog steeds in Spanje vertoefde voelde Adams zich verplicht om tot nader order in Londen te blijven. Dat beviel hem goed. Niet alleen greep hij de kans aan om regelmatig stukken van Shakespeare bij te wonen, zoals ‘King Lear’, ook trok hij zich terug en verdiepte zich in de teksten van Homerus. 
    Kennelijk was er weinig sprake van tijdsdruk op een ambassadeur van de VS in Europa.
 
John Quincy had het nog op een andere manier naar zijn zin. Regelmatig verbleef hij in de comfortabele woning van Joshua Johnson, de consul te Londen. Hij dineerde er en, zoals hij vastlegde: “Mr. Johnson’s daughters entertained us with good music”. De meisjes speelden harp en piano, brachten muziek van Händel en andere favoriete componisten. Nagel: “Adams was made to feel very welcome and at ease”.
    De biograaf legde vast dat JQA na enige tijd vaker bij de consul was dan op zijn hotelkamer. “The Johnsons lived in grand style. Their butler, one of eleven servants, was generous in pouring the finest madeira”.
    Het verblijf van de jonge ambassadeur duurde langer en langer. Regelmatig was er een bal. Dan werd er gedanst tot een uur of drie in de nacht. JQA danste vooral met Louisa, toen die haar 21ste verjaardag vierde. “Adams did not go to bed until 5 a.m.”
    John maakte lange wandelingen met de vrouw van Johnson en haar dochters. Voor de omgeving leek het of hij een oogje had op Nancy, de oudste van het drietal. Maar op 2 februari 1796 lukte het hem in het theater apart met Louisa te praten en haar op de hoogte te brengen van zijn speciale belangstelling. Haar antwoord ‘gave some satisfaction’, noteerde hij in zijn dagboek.
 
In het voorjaar van 1796 was de jonge diplomaat nog steeds niet op zijn Haagse standplaats terug. Van brieven schrijven kwam op dat moment niet veel. Voor broer Tom, die in Nederland was achtergebleven, leek het wel alsof hij van de aardbodem verdwenen was. Bij zijn moeder, Abigail, verontschuldigde JQA zich voorzichtig over zijn stilzwijgen. “Perhaps I may tell you the reason for this at a future day; or perhaps you may guess at it without being told”.
 
 
19 7 Joshua JohnsonJoshua Johnson
 
 
Consul Johnson had in de tijd met ernstige tegenslagen te maken. Het ging niet goed met zijn zaken en hij had veel te veel geld uitgegeven. Wellicht om die reden was het wel handig dat een van zijn dochters zich verbond met de zoon van de vice-president van de Verenigde Staten.
    In april 1796 moesten er knopen doorgehakt worden. JQA stond eindelijk op het punt om naar Den Haag terug te keren.
    Op 13 april werd de jongeman uitgenodigd voor een gesprek met Catherine, echtgenote van de consul. Nagel: “In reply to pointed questions, he revealed a wish to marry Louisa”.
    “She declared herself satisfied”, aldus Adams junior.
    Louisa bleek zelf niet op de hoogte te zijn van de machinaties van haar ouders. Er volgden nog enkele pittige gesprekken. Bovendien was het niet een twee drie mogelijk om een huwelijksdatum vast te stellen. Met name JQA kon of wilde zich niet daarop vastleggen. Hij voelde zich onder druk gezet en begon te vermoeden dat de zijn toekomstige schoonvader in de problemen zat. De houding van John Quincy was vervelend voor de consul lees je tussen de regels door in de biografie.
 
 
19 8 Catherine JohnsonCatherine Johnson
 
 
Terug in Den Haag
 
 
Zonder duidelijke afspraken over waar en precies ze nu zouden gaan trouwen stapte JQA eind mei op de boot naar Rotterdam. Althans, dat was de bedoeling. Als gevolg van bureaucratie kon hij niet op tijd uit Londen vertrekken om de haven van Gravesend te bereiken. Over het vervolg liet Nagel afdrukken: “He was too late. The vessel had departed minutes before, after waiting since noon”.
    Adams liet zich niet ontmoedigen en trok meteen zijn portemonnee. Hij huurde een soort watertaxi en wist het schip, bestemd voor de Bataafse Republiek, na enkele uren alsnog op zee in te halen. 
 
Op 2 juni 1796 schreef hij in een brief naar zijn verloofde hoe het hem vergaan was. Vanuit Rotterdam  reisde hij per trekschuit. “In this country you know, one of the common modes of travelling is in boats drawn by horses upon the canals. These boats follow one another regularly every hour or two from each town to the next. I felt impatient on my arrival, to meet my brother as soon as possible, and therefore immediately took a place in the boat that was coming from Rotterdam.
    On the same evening we reached this place [Den Haag], and one of my first enquiries was whether there was any vessel going soon to England. I found there was one waiting only for a wind, and I take advantage of the opportunity to give you this history of my voyage”.
    Met zeilschepen stak je niet zomaar even over van Den Haag naar Londen, of andersom. Er zat voor John en Louisa dan ook weinig anders op dan elkaar brieven te schrijven. 
 
 
19 9 John Quincy Adams 1796John Quincy Adams (1796)
 
 
Na een verblijf van heel wat maanden in Engeland was de ambassadeur meteen weer aan het werk gegaan in de Republiek, die zich definitief aan de Franse kant geschaard had. Herman Willem Daendels speelde er, onder Franse supervisie, een belangrijke rol. Daarover deed Nagel in zijn biografie overigens geen mededelingen. Wel benadrukte hij de grote literatuurbelangstelling van de Amerikaanse gezant.
    “Minister Adams slipped into the harness of a studious schedule that he had been obliged to abandon in London. His ‘solitude’ in The Hague brought him much satisfaction, as did the lightness of his diplomat’s duties”. Nederland was blijkbaar geen belangrijke post voor een diplomaat.
    “He arose at 5 a.m., read instructively until 9, breakfasted, and then, after a glance at the papers, toiled until noon at his latest literary enthusiam: making translations from classical literature. He was charmed especially by Tacitus, the Roman historian and politician”. Ook Lucretius kon op zijn belangstelling rekenen. “Following a morning of study, he would dress for the day”.
    Na het schrijven van brieven maakte hij een wandeling door Den Haag. Samen met zijn Pruisische collega Bielfeld probeerde hij de Italiaanse taal machtig te worden. Voor het naar bed gaan, om een uur of elf, at hij een nog een hapje en stak een sigaar op.
 
 
John en Louisa
 
 
Het lijkt erop dat John Quincy Adams in Den Haag weer enigszins tot bezinning kwam. Was het wel zo’n goed idee om te trouwen met de dochter van een man, die in ernstige financiële problemen verkeerde? Eerder was hij in Londen juist overweldigd geraakt door de luxe die in het huis van de consul ten toon werd gespreid. 
    Toen zijn moeder hoorde van de plannen van haar zoon, liet ze zich er negatief over uit. “Abigail surmised that she probably ‘plays music delightfully’’ – a broad hint that Louisa was trained to be an ornament and not the spouse schooled in practical matters needed by an American male”. 
    Tijdens zijn verblijf in Den Haag kreeg JQA uitgebreid de kans om zich met zijn boeken terug te trekken. Daar voelde hij zich goed bij. Een huwelijk zou grote veranderingen in zijn leven brengen. Bovendien beschikte hij niet over onbeperkte middelen om een gezin te onderhouden.
    Niet voor niets, denk ik, is de titel van het hoofdstuk over deze periode in zijn leven ‘Hesitations’. Het huwelijk werd steeds uitgesteld.
 
De zaak werd nog ingewikkelder toen president Washington besloot hem over te plaatsen naar Lissabon. De hoofdstad van Portugal had weliswaar een hogere status dan Den Haag. Maar, aldus Nagel: “It might mean he would not be reentering private life for several more years. It could also extend his sojourn in the bliss of a bachelor’s routine. He foresaw in Lisbon a long stretch of uninterrupted time to enjoy his books, the pleasures of cosmopolitan male colleagues, and the delight of spending his salary on enlarging his library – rather than supporting a wife”.
    De familie Johnson had een andere kijk op de ontwikkelingen. “Louisa notified John that surely now they need not put off their wedding. She would gladly accompany him to Lisbon. She proposed to come to The Hague and be married there”.
    John reageerde verontwaardigd. Hij beschuldigde haar van ‘childish weakness’.
    De briefwisseling werd er niet vriendelijker op.
    Eerder dan John Quincy in Den Haag hoorde Louisa begin 1797 in Londen dat zijn vader gekozen was tot nieuwe, de tweede president van de Verenigde Staten. Ze aarzelde niet om hem ervan op de hoogte te brengen. Ze verweet hem bovendien zijn ‘excessive fondness for books’. Volgens haar had die een te grote plek ingenomen in zijn leven. 
    
De tijd begon te dringen. De consul zag zich genoodzaakt om zijn bestaan in Londen op te geven en terug te keren naar de VS. Uitstel van het huwelijk van zijn dochter met de zoon van de Amerikaanse president in Lissabon kwam hem niet goed van pas.
    Johnson, bijna bankroet, bedacht een list.
    Op 26 mei 1797, tijdens de voorbereiding van zijn verhuizing naar Portugal, ontving JQA een brief uit Londen. “Louisa’s father had arranged that one of his last trading schooners would convey his daughter and her husband to Lisbon. Ironically, it was named the ‘Mary’. The boat would be specially prepared for the comfort of the bride and groom, and berths would be provided for Tom and for two servants attending Mr. and Mrs. Adams”.
    Voor John Quincy zou het niet eervol zijn om nee te zeggen. Halverwege juni capituleerde hij. Maar niet van harte. 
 
 
19 10 Louisa Johnson 1794Louisa Johnson (1794)
 
 
Huwelijk
 
 
Op 29 juni 1797 vertrok John Quincy Adams, vergezeld van broer Tom, uit Den Haag. Opnieuw moest hij wachten op een gunstige wind om de Noordzee over te steken. Deze keer was dat niet zo’n probleem. In Maassluis trof hij vrienden, las boeken en speelde biljart. Op 12 juli arriveerde hij in Londen. Pas de volgende dag meldde hij zich bij zijn toekomstige vrouw en schoonouders.
    Het plan om met de huwelijksboot naar Portugal te varen was op het laatste moment in duigen gevallen. JQA kreeg van zijn vader, de president, namelijk opdracht om als Amerikaans ambassadeur in Berlijn te gaan werken. “He believed his son’s sharp eye would [in de hoofdstad van Pruisen] have a better view of Europe’s upheaval”.
    Adams junior was verre van blij met de gang van zaken, maar wat kon hij doen?
    Nagel: “His hands were tied. He acknowledged that it would be harmful for him to refuse the post after being confirmed by the Senate”.
    JQA, 30 jaar, legde zich neer bij de gang van zaken. Op 26 juli trad hij in het huwelijk met de acht jaar jongere Louisa Johnson. “The day was long and closed at about 11”, schreef hij in zijn dagboek. Een maand lang vierden ze feest. “Dinners, concerts, dances, and parties consumed  nearly every moment”. 
 
Op 25 augustus kwam er met een groot bal een einde aan de festiviteiten. Daarna duurde het nog tot 18 oktober voordat Louisa en John Quincy, vergezeld van zijn broer en twee knechten, de reis naar Duitsland begonnen. Weer misten ze de afvaart van het schip, dat hen naar de mond van de Elbe zou brengen. En dan te bedenken dat de overtocht vooruit betaald was.
    Opnieuw ging Adams tot handelen over. “John commandeered a skiff to pursue the ship, determined to gamble on the chance that they would find where it had put up for the night. Fortunately the evening was calm, making the chase less of an ordeal. Their quarry was eventually overtaken while riding at anchor. Mr. and Mrs. Adams were welcomed aboard at 10 p.m”.
    John Quincy en Louisa lieten Nederland en Engeland achter zich. Op 7 november 1797 arriveerde het echtpaar in Berlijn.
 
Harry Knipschild
18 april 2023
 
Literatuur
Simon Schama, Patriotten en bevrijders, Agon 1989
Paul C. Nagel, John Quincy Adams, A Public Life, a Private Life, New York 1997
Annie Jourdan, ‘Buitenbeentje tussen de zusterrepublieken. De Bataafse Republiek in internationaal perspectief’, in Frans Grijzenhout, Niek van Sas, Wyger Velema (redactie), Het bataafse experiment. Politiek en cultuur rond 1800, Nijmegen 2013
Founders Online, National Archives, op het internet
 
 
  • Raadplegingen: 2755

7 - Katholieke missie in het Indië onder Daendels

1 1 Daendels
 
In de Nederlandse geschiedschrijving komt Herman Willem Daendels (1762-1818) er meestal niet goed van af. Vooral zijn hardhandig optreden als gouverneur-generaal (maarschalk) van Indië is sterk bekritiseerd. Dat gebeurde al toen hij vanuit die kolonie in Europa terugkeerde. Als een van de weinige Nederlandse notabelen kreeg de voormalige inwoner van Hattem geen adequate job aangeboden toen koning Willem I het voor het zeggen kreeg in onze streken. In zekere zin werd hij naar het ongezonde Afrika gestuurd om zijn verdere leven te bekorten.
 
 
Toen ik in 1999 en 2000 onderzoek naar dat optreden deed in het kader van mijn eindscriptie als student geschiedenis te Leiden zette ik gaandeweg steeds meer vraagtekens bij de negatieve houding die Daendels in de historiografie ten deel was gevallen. Volgens mij ging je meer begrip krijgen – en zelfs waardering – voor hetgeen hij gedaan had naarmate je je meer verdiepte in zijn doen en laten en de omstandigheden waaronder hij opereerde, moest opereren.
   Dat bleek al uit rapporten van Franse ambtenaren, die samen met zijn opvolger J. W. Janssens als auditeurs waren meegereisd. Franse historici, die vanuit een niet-Nederlandse invalshoek onderzoek deden, hebben zich eveneens in sterk positieve zin over hem uitgelaten. En ook landgenoten bleken (soms zeer) gunstig over hem te oordelen als ze bepaalde facetten van zijn aanpak grondig onder de loupe namen.
 
 
7 01 JW Janssens
J.W. Janssens
 
 
In dit artikel demonstreer ik het bovenstaande niet met een opsomming van namen en de titels van hun publicaties. In plaats daarvan wil ik hier aandacht besteden aan een gedetailleerd artikel uit 1908 dat ik vond in het kader van mijn historische activiteiten op het terrein van de katholieke missie.
   Nederlandse katholieken waren uitermate positief over de rol die de maarschalk voor hun geloof in het wingebied speelde.
 
 
1908
 
 
Het jaar van publicatie, 1908, was niet willekeurig. Precies een eeuw eerder, op 1 januari 1808, arriveerde Daendels op de noordwestkust van Java. Diezelfde maand nog wist Herman Willem in Batavia de macht te grijpen die Lodewijk Napoleon, koning van Holland, hem formeel verleend had.
   Een paar maanden na Daendels arriveerden de twee eerste Nederlandse katholieke missionarissen op het eiland. Dat was geen toeval, zoals in onderstaande regels zal blijken. Antonius (A.H.L.) Hensen (1854-1932), een gerenommeerde katholieke academicus en priester, herdacht in het tijdschrift De Katholiek het honderdjarig bestaan van de vaderlandse missie in de kolonie.
   “De missie van Oost-Indië”, aldus Hensen, “heeft met verloop van tijd grote uitbreiding gekregen, en bloeit nog in onze dagen. Ongetwijfeld mogen wij in dit jubeljaar [het honderdjarig bestaan] een degelijke studie verwachten aan de ontwikkeling van die missie gewijd. Dan zal het duidelijk worden welk een vlucht zij genomen heeft, vooral sinds de leiding daarvan is toevertrouwd aan de wakkere zonen van Sint Ignatius [de Jezuieten]”.
   Daar ging het hem echter niet om. “Onze taak beperkt zich tot het ontstaan van die missie. Met behulp van officiële en andere bescheiden zullen wij hier uiteen zetten hoe de arbeiders, die in het eerste uur werden geroepen, hun verdienstelijk werk konden aanvangen en op welke wijze zij getracht hebben dat te volbrengen”.
 
 
De bronnen
 
 
Nederlandse historici die onderzoek deden naar de machtsuitoefening van Daendels in Oost-Indië zochten niet zo snel in kerkelijke archieven. Hensen wel. Met name kwam hij uit bij het archief van de aartsbisschop van Utrecht. Zijn vondsten daar gaven een ander inzicht dan het gebruikelijke. De geestelijke las er brieven van die twee missionarissen en tevens de correspondentie van mgr. Aloysius Ciamberlani (1748-1828), in die tijd vice-superior van de Hollandse zending. Nederland (Holland) was sinds de Tachtigjarige Oorlog (de Opstand) voor Rome missiegebied en werd vanuit de pauselijke staat derhalve in die zin behandeld.
   Veel brieven over de missie in Oost-Indië vond Hensen niet in het archief. Maar die er bewaard gebleven zijn, geven wel een mooi katholiek inkijkje in het reilen en zeilen van wat zich op godsdienstig vlak afspeelde onder Daendels en zijn chef, koning Lodewijk Napoleon.
 
 
7 02 AHL Hensen
A.H.L. Hensen
 
 
Mgr. Ciamberlani manifesteert zich in het koninkrijk Holland
 
 
Tijdens het koningsschap van Lodewijk Napoleon had Ciamberlani contacten op het hoogste niveau. De vorst had namelijk priesters in zijn entourage: aalmoezeniers Pierre de Lamblardie en Paul Bertrand, ‘welke in kerkelijke aangelegenheden zijn volle vertrouwen genoten’. Binnen de hiërarchie van de katholieke kerk was de entree bij de ‘gewone’ overheid dan ook redelijk makkelijk gelegd.
   In 1806 stuurde Napoleon zijn broer Louis (Lodewijk) naar het noorden om er samen met zijn echtgenote Hortense de Beauharnais als koning en koningin van Holland te regeren. “Koning Lodewijk was oprecht gezind om aan zijn katholieke onderdanen al de rechten te verschaffen, welke de grondwet hun toezegde”, aldus Hensen. “De koning moest voor alles het vertrouwen van zijn volk trachten te winnen”.
   Daar hoorden dus ook de katholieken bij.
 
Als het aan Ciamberlani gelegen had, was hij snel in actie gekomen. Daar was echter geen sprake van. Napoleon had zijn broer namelijk meteen nodig voor krijgshandelingen. In Westfalen moest gevochten worden. Dat had voor hem meer prioriteit dan het besturen van het koninkrijk Holland. Ook Daendels, die al enkele jaren een teruggetrokken bestaan in Gelderland leidde, werd opgeroepen om met de Fransen mee te vechten. Mede daardoor kwam de Hattemer opnieuw in de picture om een rol te gaan spelen in het internationale Franse rijk.
 
 
Lodewijk Napoleon tijdelijk in Duitsland
 
 
Nog vóór de koning voldeed aan het bevel van de keizer was hij bereid Ciamberlani te ontvangen. In het Nieuw Nederlandsch Biografisch Woordenboek (uit 1911) is uit de pen van die zelfde Hensen te lezen: “Met de meeste onderscheiding was hij ontvangen; de souverein had hem beloofd de zaken der katholieken naar recht en billijkheid te zullen regelen, doch dit kon niet aanstonds geschieden. Een gelijke ontvangst was hem op 30 september bij koningin Hortense ten deel gevallen”.
 
Ciamberlani wilde bewerkstelligen dat er – voor het eerst – enkele katholieke missionarissen naar Oost-Indië gestuurd zouden worden – enerzijds om de ‘Hollandse’ katholieke militairen aldaar geestelijk te ondersteunen en van de katholieke sacramenten te voorzien, zoals de biecht en het heilig oliesel. Maar natuurlijk tevens om het ware geloof te verkondigen en te verbreiden op Java en zo mogelijk elders in het eilandenrijk.
   Twee geschikte kandidaten had hij al. Dat waren de missionarissen Jacobus Nelissen en Lambertus Prinsen. In 1806 had Nederland, bondgenoot van Frankrijk en dus tegenstander van de Britten, zuidelijk Afrika aan de vijand moeten afstaan. Een aantal inwoners, onder wie luitenant-generaal J.W. Janssens en de paters Nelissen en Prinsen, waren naar eigen land teruggekeerd.
   Hensen: “Het tweetal seculiere priesters had een zegenrijke werkkring aan Kaap de Goede Hoop moeten prijs geven. Sedert hun terugkomst in het vaderland op 30 mei 1806 zagen de geestelijken verlangend uit naar nieuwe missie-arbeid”.
 
Vanwege de militaire operaties oostelijk van zijn vorstendom mocht Lodewijk, die zich in Den Haag op last van zijn oudere broer tot koning had uitgeroepen (“Ik ben uw koning”), voorlopig niet op zijn post blijven.
   Hensen: “De voorbereidingen [die Ciamberlani getroffen had om met de koning in contact te komen] waren spoedig gevolgd tot de oorlog met Pruisen, en vervolgens het persoonlijk aandeel dat Lodewijk aan de krijgsverrichtingen in Westfalen had genomen. Monseigneur begreep dat voorlopig geduld moest worden uitgeoefend en trachtte onderwijl invloedrijke personen voor zijn plan te winnen”.
   Janssens (‘die bij de nieuwe souverein hoog in aanzien stond’) was bereid mee te werken. Met de twee ‘brave en ijverige’ Franse priesters, die de koning terzijde stonden, had de vice-superior ‘talrijke samenkomsten’. Het resultaat daarvan kwam niet in het archief in Utrecht terecht. “Het gewichtig punt van de missie in Oost-Indië, om [namelijk] in de belangen van de Nederlandse katholieken [aldaar] te voorzien, zal [echter] zeker niet onbesproken zijn gebleven”.
 
 
Ciamberlani en koning Lodewijk Napoleon
 
 
In november 1806 keerde de koning terug in Nederland. Daendels liet hij voorlopig in Duitsland achter om het veroverde gebied te besturen. Op 21 december en 21 januari waren er nieuwe gesprekken van Ciamberlani met Lodewijk.
   Het duurde nog tot 4 maart 1807 voor de contacten van de vice-superior met de Hollandse autoriteiten tot formeel resultaat voor de missie leidden. Op die dag werd er een decreet van de koning afgekondigd. Daarin ‘beschikte hij gunstig op het verzoek om de rooms-katholieke priesters Nelissen en Prinsen als missionarissen naar Batavia te mogen gaan’. Eventueel mocht nóg een pater naar Oost-Indië vertrekken.
   De positieve houding van Lodewijk was meer dan een eenvoudige goedkeuring. Er waren additionele gunstige voorwaarden, legde Ciamberlani vast. “Vooreerst zou aan de katholieke missionarissen, voor Batavia bestemd, hetzelfde jaargeld uitbetaald worden als aan de predikanten aldaar. Bovendien voorzag het gouvernement niet slechts in de reiskosten, maar gaf hun reeds een gratificatie van 300 gulden tot het aanschaffen van de meest noodzakelijke kerkbenodigdheden, en nog een tweede gratificatie van 400 gulden voor verdere uitrusting”.
   Hensen: “Dit alles wordt bevestigd door officiële stukken, waarvan ik de kopie aantrof in het archief van de aartsbisschop van Utrecht”.
 
 
7 03 koning Lodewijk
koning Lodewijk
 
 
Resultaten van de diplomatie
 
 
Paulus van der Heim, minister van koloniën onder Lodewijk, kreeg opdracht Batavia op de hoogte te brengen van het decreet. Op 6 maart schreef de minister een brief aan het hoge bestuur van Indië ‘waarbij hij kennis gaf van de door de koning genomen beslissing door te melden dat de geestelijken op dezelfde voet zouden behandeld worden als de hervormde predikanten, in Indië gevestigd’.
 
Uit de correspondentie bleek dat Daendels, die inmiddels als gouverneur-generaal uit Holland vertrokken was in de richting van Batavia, tijdig op de hoogte gebracht was van de beslissing van de koning. De Hattemer hoefde trouwens niet overgehaald te worden om met die beslissing in te stemmen.
  Ciamberlani: “De tegenwoordige gouverneur van Batavia [Daendels dus] is zelf niet katholiek maar wel bevriend met de aartspriester Nicolaas Pas. Hij heeft [nog voor zijn vertrek] de meest ondubbelzinnige bewijzen van welwillendheid jegens onze missionarissen gegeven door het schrijven van een aanbevelingsbrief uit Den Haag, waarbij hij ten zeerste erop aandringt dat men jegens de missionarissen op reis alle mogelijke voorkomendheid zal betonen”.
  Volgens Ciamberlani had de vriendschap van pater Pas (uit Salland) met Daendels er in sterke mate toe bijgedragen aan het decreet van Lodewijk Napoleon. De vice-superior stuurde dan ook een ‘hartelijk dankschrijven’ aan Pas voor zijn bemoeienis.
 
De twee missionarissen probeerden zo snel mogelijk uit Nederland te vertrekken. Hensen, die de Utrechtse archieven bestudeerde, was er van overtuigd dat ze dat deden omdat ze wisten dat ze door Daendels (‘met zijn vastberaden en doortastende karakter’ en ‘schier onbeperkte volmacht’) in hun activiteiten stevig ondersteund zouden worden.
  Dat blijkt bovendien door de manier waarop Ciamberlani de zaak kerkelijk aanpakte. Formeel moest er gewacht worden op toestemming van de Propaganda Fide (de missie-organisatie). De twee priesters waren nog niet ‘overgeboekt’ van zuidelijk Afrika naar Oost-Indië. Dat moest volgens de kerkelijke regels eerst gebeuren.
  Hensen: “De vice-superior was bij het snelle verloop van zaken niet in staat geweest tijdig de nodige volmachten voor hen in Rome aan te vragen. Maar, gebruik makend van buitengewone faculteiten, had hij voorlopig jurisdictie gegeven, en eveneens provisioneel Jacobus Nelissen tot overste der nieuwe missie benoemd”.
  De situatie in Batavia was immers niet wezenlijk anders dan die in Kaap de Goede Hoop was geweest, legde hij uit aan kardinaal Di Pietro, prefect van de Propaganda Fide.
  In de correspondentie met Rome vermeldde Ciamberlani tevens nog eens de ‘welwillende houding’ van maarschalk Daendels.
 
 
De reis naar Indië
 
 
Mede vanwege de haast die blijkbaar geboden was om zo snel mogelijk te vertrekken kon er niet meteen een derde geestelijke gevonden worden om onder de gunstige condities van koning Lodewijk mee te varen naar Indië.
  Een van de hindernissen was het gevaar van de gezondheid. Niet alleen onderweg op zee maar ook op Java kon je ziek worden en je verblijf daar niet overleven. Als je de brieven leest die Daendels vanuit Java naar Holland verstuurde vind je regelmatig opmerkingen dat hij hospitaals liet bouwen om de zieken zo goed mogelijk te behandelen. Die bouwactiviteiten beschouwde de gouverneur-generaal als een essentieel verkoopargument om Nederlanders te bewegen naar Indië af te reizen.
  Wat de reis zelf betreft – voor Daendels was die uiterst moeilijk. De Britten lagen op de loer om een belangrijke man van de vijand gevangen te nemen. Daarom trok deze over land naar het zuiden van Spanje om ten slotte op Tenerife (Canarische Eilanden) incognito van wal te steken voor de verre vaart naar Java.
  Bij de twee missionarissen ging het anders, legde Ciamberlani vast. “Een Hollands schip lag op de rede van Texel klaar om onder neutrale vlag naar Indië koers te zetten”. Maar vanwege de wind  en opnieuw het gevaar om in handen van de Engelsen te vallen konden ze pas op 22 juli wegzeilen.
  De paters volgden een andere koers dan die van de maarschalk. Hun zeilschap bracht hen eerst naar New York. Vervolgens Baltimore en van daaruit, waarschijnlijk met een Amerikaans (neutraal) schip naar Java, waar ze op 4 april 1808 in de Hollandse hoofdstad aldaar arriveerden, drie maanden later dus dan Daendels.
  In een reisverslag liet het tweetal weten: “Zonder op de hele reis over Amerika tot hier één man verloren te hebben zijn wij fris en wel op de rede van Batavia tot anker gekomen. Alle zeventig personen aan boord zijn nog in leven. Op de reis is er zelfs niet één gevaarlijk ziek geweest”. Die opmerking was bedoeld voor het thuisland: er moesten meer priesters komen. “De vrees van enige van onze medepriesters, die niet durven wagen zee te zien, is ijdel!”
  Meteen voegden ze eraan toe: “Onze receptie alhier is naar wens geweest, zowel wegens zijne excellentie de maarschalk [Daendels dus] als de overige leden van de regering”.
 
 
De eerste weken op Java
 
 
Daendels had de Hollandse priesters niet alleen goed ontvangen, hij bezorgde hen tevens een eerste onderkomen. Tot nader order mochten ze logeren ten huize van zijn lijfarts.
  In een brief is te lezen: “Wij logeren bij de heer Assmus, hoofd van de chirurgie, lijfmedicus van de maarschalk. Assmus heeft ons een paar dagen na onze overkomst daartoe uitgenodigd. Hij bood ons huis en tafel voor niets aan – met volkomen toestemming van zijn vrouw”.
   In de woning van de medicus werden weldra de eerste heilige missen opgedragen. “Wij hebben hier in huis een klein altaar opgericht en mis gelezen. Op zondag hebben wij voor de eerste keer een dienst met zang gedaan, inclusief een preek. Dat deden we in een provisorisch ingericht lokaaal. Dat zal zo nog duren totdat een nieuwe kerk op Weltevreden gebouwd zal zijn”.
  Op Weltevreden, het Hollandse bestuurscentrum op Java, hoorden de nieuw-aangekomenen, is het ‘overal zeer gezond’.
 
 
7 04 Batavia en Weltevreden kaart 1888
Batavia en Weltevreden
 
 
Na hun verblijf in de havenstad Batavia vertrokken Nelissen en Prinsen in mei 1808 naar Weltevreden. Ook daar was hen tijdelijk logies geboden, dit keer in de woning van een officier. Die was dichtbij de kerk, die er nog stond.
 
In Batavia wisten de missionarissen op korte termijn steun te krijgen van de daar aanwezige landgenoten. “De roomskatholieken beijveren zich om luister aan de godsdienstoefeningen bij te zetten. Wij zijn reeds zover in kerkelijke zaken gevorderd dat wij ons met verscheidene kerken in ons vaderland gelijk kunnen stellen”.
   Wat dat betekende maakten ze duidelijk: “Wij hebben zorg gedragen zes kerkmeesters, iedereen met aanzien en respect, aan te trekken. Vier daarvan zijn politieke personen, twee zijn officieren”.
  Dokter Assmus werd tot president van de kerkeraad uitgeroepen. De secretaris, Clement, overleed nog voor hij in functie kon treden. Geen nood, zijn plaats werd onmiddellijk ingenomen door een ‘zeer geschikte man’, Igis. “Die heeft ons altaar, preekstoel, communiebank etcetera helpen vervaardigen”.
 
Secretaris Clement was niet de enige Hollander die overleed, kort na de aankomst van Nelissen en Prinsen. “Wij hebben er al zeventien bediend” [van het sacrament der stervenden, het heilig oliesel, voorzien].
  Gelukkig was er ook zicht op de toekomst. “Wij hebben twee kinderen gedoopt. Eerstdaags zullen wij nog kinderen, enige jaren oud, dopen”.
  Over gebrek aan belangstelling werden geen klachten geuit in de correspondentie. “Onze gemeente is zeer talrijk en laat zich voordelig blijken. Officieren, burgers en soldaten verzoeken om catechismussen. De communiteit zal voor het grootste gedeelte waarschijnlijk uit militairen bestaan. In het hospitaal op Weltevreden hebben wij een aantal van hen te bedienen”.  
 
 
Heilige Lodewijk
 
 
De kerk op Weltevreden kreeg een nieuwe patroon. Hiervoor werd de heilige Ludovicus gekozen. “Zijn feest valt op 25 augustus, de naamdag van onze koning”. Wiens brood men eet...
  Daendels vergat evenmin de naam van koning Lodewijk en koningin Hortense in ere te houden. Te zijner eer en zijn familie (Napoleon) moesten regelmatig saluutschoten gelost worden. Toen de maarschalk een fort liet bouwen in de zee tussen het noordoosten van Java en het eiland Madura, noemde hij die plek ‘Fort Louis’, fort Lodewijk.
  Tot de ‘allerheiligste maagd en moeder Gods, Maria, werd gebeden dit eiland Java in haar bijzondere bescherming te nemen’. Op 15 augustus zou het ‘feest van haar hemelvaart’, beloofden ze, bijzonder plechtig gevierd worden.
 
 
Weltevreden
 
 
In april 1808 arriveerde een tweede Nederlandse overheidsfunctionaris op Java. Dat was Arnold Buyskes, die na zijn aankomst aan het einde van de maand koning Lodewijk op de hoogte bracht. Buyskes, zo bleek, zou in plaats van Daendels de macht hebben in Indië overgenomen moeten hebben, als Daendels dat gebied niet zou weten te bereiken.
  Buyskes uitte zich met tevredenheid over wat de maarschalk al in korte tijd voor elkaar had weten te krijgen. Voortvarend, zoals van hem verwacht mocht worden, had deze de zaken in Batavia en Weltevreden helemaal naar zijn hand weten te zetten, rapporteerde Buyskes.
  Nu dat gebeurd was kon de maarschalk een eerste tocht over het eiland maken, onder meer om aan de lokale vorsten zijn aanwezigheid te tonen. Buijskes bleef in Weltevreden achter om de lopende zaken af te handelen. De missionarissen formuleerden het als volgt: “Zijne excellentie de maarschalk is een reis landinwaarts in gaan ondernemen. Wegens menigvuldige bezigheden in ver afgelegen plaatsen zal hij naar men gist wel omtrent vijf of zes maanden uitblijven. In Weltevreden resideert zijne excellentie Buyskes ondertussen als luitenant-gouverneur”.
 
 
7 05 Buyskes
 
In een brief vanuit Weltevreden aan het einde van het jaar 1808 bevestigden de paters nog eens hoe goed ze ontvangen waren. “Wij hebben onze brieven [van aanstelling] bij ons arrivement aan zijne excellentie laten toekomen en zijn zeer vriendelijk door hem ontvangen”.
  De toezegging van koning Lodewijk om de priesters op één lijn te stellen met de op Java aanwezige dominees was zonder meer gehonoreerd. “In de Raad heeft men het besluit genomen ons in gevolge de intentie van zijne majesteit de koning gelijkstandig te stellen met de predikanten van de hervormde gemeente van deze hoofdplaats op het stuk van de gewone gage, douceur, huishuur en andere emolumenten”.
  In materieel opzicht kwamen de twee eerste missionarissen dus niets te kort. “Wij wonen nu sedert 17 mei dichtbij Weltevreden, waar het zeer gezond is. Provisioneel hebben we een lokaal tot kerk ingericht en dat voorzien van altaar, preekstoel, communiebank, stoelen en banken. Een koster woont bij de kerk, onder meer om die schoon te houden”.
  Natuurlijk waren er plannen om een betere kerk op Weltevreden te bouwen. De maarschalk had beloofd de bouw persoonlijk financieel te zullen ondersteunen. Bovendien had Nelissen toestemming gekregen om jaarlijks een collecte te organiseren voor hun kerkelijke activiteiten.
   Wat kon je nog meer verwachten? Misschien wilde koning Lodewijk vanuit Holland financieel nog wat meer bijspringen was de suggestie in de correspondentie.
 
 
Nieuwe missionarissen naar Java
 
 
De missie-zaak in het Hollandse bestuurscentrum op Java was eind 1808 enigszins op orde. Hoe nu verder?
  Na enig geharrewar werden de taken verdeeld. Overste Nelissen zou op Weltevreden blijven. Prinsen reisde over zee van Batavia naar Semarang in midden-Java. In maart 1809 vond hij een gebouw ‘ruim genoeg om zijn bediening in het openbaar te kunnen uitoefenen’. Al dan niet onder druk van de maarschalk was er sprake van een oecumenische gedachte. In een brief van 31 januari 1810 sprak Daendels van ‘de gereformeerde kerk, welke bij beurten door de hervormden en roomsgezinden gebruikt wordt’.
  Het tweetal pioniers bleef voorlopig echter alleen. Eenvoudig was het niet om nog meer Hollandse priesters te bewegen de tocht naar het verre eiland te ondernemen. De standplaats Soerabaja bleef derhalve onbezet.
  Ciamberlani deed zijn uiterste best. Hij had immers de steun van de koning die bereid was een derde pater financieel te ondersteunen. De vice-superior luchtte zijn hart bij kardinaal Di Pietro. “Het ware gewenst dat ook nog een ander wereldlijk priester, met ijver bezield, naar Java zou willen vertrekken, te meer daar het koninklijk besluit vaststelt dat het gouvernement van Batavia [onder suprematie van Daendels] aan drie katholieke geestelijken jaargeld zal uitkeren”. Er was zelfs sprake van dat zo’n derde pater uit een andere streek in Europa gehaald moest worden, omdat die in Holland niet gevonden kon worden.
 
Het duurde nog tot 13 februari 1809 voordat een oplossing in zicht kwam. Op die dag werd Ciamberlani in Amsterdam ontvangen door Lodewijk, die teruggekomen was van zijn reis naar de overstromingen in de Betuwe.
  Bij die gelegenheid vroeg Ciamberlani of het eventueel mogelijk was niet één, maar twee missionarissen onder die gunstige financiële condities naar de Oost te sturen.       
   “Zonder een oogenblik te aarzelen antwoordde de koning: ‘volontiers’”. De koning ging er kennelijk van uit dat die aanpak door zijn vertegenwoordiger op Java [Daendels] gesteund zou worden.
  Blijkbaar wist Ciamberlani, die zich meestal in Münster bevond, dat er in Holland nieuwe kandidaten waren. Dat waren Hendrik Waanders, ‘ijverig en bekwaam’ en werkzaam in Breukelen, en de Amsterdammer Philippus Wedding, die onlangs zijn priesterstudie in het grootseminarie van Warmond voltooid had en als kapelaan in het Maagdenhuis functioneerde. Wedding, assistent van pastoor Jacobus Cramer, was volgens hem de ideale missionaris voor Java. “Hij is begaafd met die deugd, welke bijzonder voor een werkkring onder de heidenen wordt gevorderd en van zulk een offervaardigheid, dat hij bereid is om wille van het zielenheil alles te verlaten en een zo verre reis over de oceaan te gaan ondernemen”.
  Wedding had Ciamberlani tijdens een gesprek onthuld dat telkens als hij over die arme hulpeloze katholieken op het heidense Java hoorde spreken en de heidenen zelf, die de ware God niet kenden, er steeds een verlangen in zijn hart opkwam om onder hen zijn heilig ambt te gaan uitoefenen. Hij was dan ook bereid ‘zulks te doen wanneer God het van hem verlangde’.
  Wedding had maar één probleem: “Het verdriet zijn moeder voor altijd te moeten verlaten”. Maar, liet hij weten: “God zou daarin wel weten te voorzien”.
  Met twee zulke kandidaten kon Ciamberlani verheugd vaststellen: “De Voorzienigheid zegent deze missie wel op buitengewone wijze!”
 
 
Goede hulp in Holland en Indië
 
 
De vice-superior kreeg opnieuw goede hulp van de Hollandse autoriteiten (inclusief minister Van der Heim) om de twee missionarissen op een neutraal (Amerikaans) schip richting Java te brengen. Op 4 oktober 1809 vertrokken ze om op 12 juli 1810 in Soerabaja aan wal te komen. Waanders bleef daar meteen als pastoor achter, Wedding reisde door om overste Nelissen ter zijde te staan.
 
 
7 06 Paulus van der HeimPaulus van der Heim
 
 
Ook nu bleek Daendels een helpende hand te verstrekken wordt in het artikel van Hensen duidelijk gesteld. De auteur wees nog eens op de instructies die Daendels van de koning gekregen had. In artikel 22 was immers opgedragen ‘dat aan alle godsdienstige genootschappen in de kolonie gelijke bescherming moest verleend worden’. Daar had de gouverneur-generaal zich aan gehouden. Hensen: “In zijn Staat der Nederlandsche Oost-Indische bezitingen kon hij er met recht op wijzen dit beginsel ook ten opzichte van de ‘Roomsgezinden’ trouw te hebben gehandhaafd”.
  Op 17 juni 1809 had Daendels ‘vrijheid geschonken om legaten en erfstellingen te maken ten behoeve van Rooms-katholieke kerken, godshuizen en legaten. Een andere dispositie van de zelfde datum hield in dat er jaarlijks, zowel te Semarang als te Batavia, collecte onder de roomsen mocht gehouden worden voor het bouwen van en eigen kerk’.
  Hensen: “Daaraan was vooral te Batavia grote behoefte. Aanvankelijk hadden de roomsen kerk gehouden in een afgedankte kazerne te Weltevreden. Dit gebouw, uit bamboe vervaardigd, was zo bouwvallig dat de toestand weldra onhoudbaar bleek. Aan Daendels hadden de katholieken van Batavia het wederom te danken dat hierin verbetering kwam”.
  Op 31 januari 1810 meldde de maarschalk aan Van der Heim: “Om de Roomse gemeente in staat te stellen tot het uitoefenen van haar devotie, hebben wij haar een geschikt stukje grond tot het aanbouwen van eene kerk gratis afgestaan, zomede de daartoe benodigde houtwerken (vijf en twintig procent beneden de marktprijs van Batavia). Om de fondsen voor de kerkbouw te vinden hebben wij vrijheid gegeven een inschrijving te openen, waarin zowel wij zelf als andere hoge ambtenaren hebben deelgenomen.
  Inmiddels, zo lang de kerk niet gebouwd is, hebben wij de gereformeerde kapel bij Weltevreden tot het verrichten van de dienst in gebruik gegeven”.
  Geen woord van kritiek op Daendels in het herdenkingsartikel uit 1908. Alleen maar complimenten.
 
 
Java na Daendels
 
 
Na het gedwongen vertrek – J.W. Janssens werd door de Fransen naar Java gestuurd om Daendels te vervangen – duurde het niet lang of de Britten namen de macht over in de kolonie. Volgens Hensen was er weinig directe missie-informatie te vinden uit de periode voordat het gebied onder het gezag kwam van het koninkrijk der Nederlanden.
  In een van zijn laatste brieven schreef overste Nelissen op 19 november 1816 aan aartspriester Pas over het probleem van de postbestellingen in de recente tijd. Veel post uit Europa was niet aangekomen. “Ten tijde dat de Engelsen hier de heerschappij hebben gevoerd [17 september 1811 tot 19 augustus 1816], hebben wij hier weinig vrucht gedaan. Wij hebben gemeend het geluk van de vrede te moeten afwachten”. Nelissen had zich te oud gevoeld om die vreemde en moeilijke taal (Engels) te leren. Veel communicatie op hoog niveau (onder Raffles) zal er dus niet geweest zijn.
  Pas met de komst van de Nederlanders (Van der Capellen, Elout en Buijskes) ging het weer wat beter met het katholicisme op Java. “Sedert de terugkomst van de Hollanders wordt onze godsdienst dagelijks met meer stichting beoefend. Er zijn zondagen dat er een twintigtal koetsen en cheesen naar de kerk komen.
  [Pater] Waanders te Soerabaja heeft eene mooie gemeente gekregen met al die ambachtslieden in het ambachtskwartier. Zij hebben zich hier een paar maanden opgehouden, en waaronder er zeer vele godvruchtige en zeer stichtige personen gevonden worden, die hier bij herhaling de heilige sacramenten gebruikt hebben”.
  Collega Prinsen in Semarang, wist hij te melden, had wat meer resultaten op zijn naam kunnen zetten: “Hij houdt zich zeer wel, en is allerijverigst in het voortplanten van het geloof - hij heeft te Semarang en in de omliggende districten er reeds 460 zowel grote als kleine, gedoopt”.
 
Door gebruik te maken van de brieven in het aartsbischoppelijk archief in Utrecht poneerde Antonius Hensen in 1908, een eeuw na de aankomst van Daendels in Oost-Indië, zonder enig voorbehoud dat de voormalige maarschalk uit Hattem in Gelderland de katholieken op een voorbeeldige manier van dienst was geweest.
  Om het nog maar eens te zeggen: niet iedere historicus stelde zich negatief op ten aanzien van het optreden van Herman Willem Daendels.
 
Harry Knipschild
20 juli 2017
 
De citaten zijn afkomstig uit het artikel van Hensen. Ik heb ze, zo nodig, bewerkt en hertaald.
 
Literatuur
A.H.L. Hensen, ‘Het ontstaan van de roomsch-katholieke missie in Nederlandsch-Indië (4 april 1808)’, De Katholiek, 1908, deel 133
A.H.L. Hensen, ‘Aloysius Ciamberlani’, Nieuw Nederlandsch biografisch woordenboek, deel 1, Leiden 1911
Jacobus Henneman, ‘Mgr Dr Antonius H.L. Hensen’, Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde, 1934, 1934
 
Brieven van Buyskes in Archive National te Parijs, AF IV 1740
 
 
  • Raadplegingen: 15465

9 - Daendels en zijn Grote Postweg. Een Franse connectie

 
 
Als je als historicus bezig bent met de voorbereiding van je proefschrift (voor je promotie) word je wel eens nadrukkelijk uitgenodigd om een artikel te schrijven. Meestal is er haast bij. Achteraf blijkt – zo is althans mijn ervaring – dat de redactie er niet zeker van is dat een gerenommeerde wetenschapper het eigen beloofde artikel op tijd zal inleveren en daarom alvast een reserve artikel laat maken.
    Als hij of zij dat alsnog doet word je als ‘beginneling’ medegedeeld dat je artikel niet geplaatst wordt. Een reden (of de werkelijke reden) blijft in vele gevallen uit. Je onderzoek en schrijfwerk is voor niets geweest. Zo leer je hoe de wereld van de wetenschap ‘georganiseerd’ is.
     In 2001 bijvoorbeeld maakte ik dat mee toen ik op instigatie van het tijdschrift BMGN (Bijdragen en Mededelingen betreffende de Geschiedenis der Nederlanden) een artikel schreef dat gebaseerd was op mijn onderzoek naar het optreden van Herman Daendels in Oost-Indië, het tegenwoordige Indonesië.  
    Onderstaand vind je mijn tekst.
 
Harry Knipschild, 26 oktober 2018
 
 
 1 1 Daendels
 
 
Daendels en zijn Grote Postweg. Een Franse connectie
 
 
1.  De Grote Postweg in 1858
 
 
In 1861 publiceerde James Money, advocaat te Calcutta, in Londen zijn reisverslag Java; or how to manage a colony. Showing a practical solution affecting British India. Het boek maakte grote indruk, met name op Leopold II. Op basis van Java ontwierp de Belgische koning zijn koloniale model. “Java is een onuitputtelijke goudmijn. De kwestie kan dus als volgt worden samengevat: is het voordelig goudmijnen te bezitten?”.[1]
  Nadat Britse troepen in India de ‘Mutiny’ (1857) bedwongen hadden, werd alom druk gediscussieerd over hoe het nu verder moest met die kolonie. Money besloot om samen met zijn zieke vrouw in de zomer van 1858 een reis door Java te maken en daar eens rond te kijken. Hij had gehoord dat het zo’n mooi eiland was, met een aantrekkelijk klimaat, een opera en ‘easy travelling’.
  Toen hij erover wilde lezen kwam hij niet verder dan het toen ruim veertig jaar oude boek van Raffles (History of Java) en De zieke Reisiger (‘Rambles in Java in 1852 by a Bengalian Civilian’), waarin een Britse ambtenaar verslag deed van zijn te korte reis. Ondanks het prachtige landschap en de kwaliteit van het wegennet had deze het eiland voortijdig verlaten, onder meer omdat hij de Hollands-Indische keuken niet had kunnen verdragen.
  Verder navragen, in India en en route in Singapore, gaf Money een negatieve indruk. De regering van Java leek wel een geheim en tiranniek genootschap dat gehaat werd door de plaatselijke bevolking, die niets liever wilde dan het Nederlandse juk verwerpen en (uiteraard) terugkeren naar het vreedzame Engelse bestuur van weleer (1811-1815).
 
Bij aankomst in Batavia kwam Money weldra tot heel andere gedachten. Zijn boek werd uiteindelijk één lofzang op de Nederlandse aanpak. Van het Cultuurstelsel daar konden de Britten heel wat van leren! Money droeg Java dan ook op aan ‘the memory of that great statesman, General Johannes van den Bosch, governor-general and commissary-general of the Dutch East Indies from 1830 to 1834, author of the Java culture system’.
 
In hoofdstuk één gaf hij echter eerst een beschrijving van de manier van reizen en van de wegen. “The main roads through the whole length of the island”, zo schreef hij, “and across it in some places, were originally made, at the beginning of this century, by Marshal Daendels, who had learnt the importance of roads from Napoleon”.
  Reizen over die wegen was niet echt goedkoop maar wél een waar genoegen. Voor 850 gulden had hij in Batavia een koets gekocht, die hij na afloop van zijn verblijf  met vijftig gulden verlies weer van de hand deed. Bij een postkantoor huurde Money zes paarden, eigendom van het gouvernement. Dat kostte hem omstreeks een gulden per kilometer maar daarvoor kreeg hij dan ook alle service van de overheid.
  De residenten zorgden ervoor dat er geen vertraging mogelijk was, zodat Money met zijn gezelschap een snelheid van tien mijl per uur haalde. Elke vijf mijl was er een overdekte overstapplaats, waar nieuwe paarden startklaar stonden. De residenten gaven elkaar berichten door, zodat een paardenwissel niet langer dan een minuut in beslag nam.
  ’s Avonds reisde men met fakkels die zo gehouden werden dat de reizigers er geen enkele last van hadden. Bij rivieren en bergen stonden inlanders klaar om de reizigers te helpen. Op vaste afstanden waren controleposten en uitstekende herbergen, waar bier, wijn en allerlei soorten voedsel verkrijgbaar waren".
 
Money was verbaasd, temeer daar het gouvernement zonder enig probleem bereid was om verlies te lijden op het in stand houden van deze paradijselijke verbindingen, die in zijn beschrijving doen denken aan de romantiek van de eerste autoroutes du soleil.
  Volgens Money waren de ‘Java posting’ en een paar korte spoorlijnen in India de enige beschaafde mogelijkheden om in het Oosten over land te reizen.
  Hij begreep evenwel niet waarom zo’n wegenstelsel nu juist op een smal en lang eiland als Java was aangelegd. Overal zat je betrekkelijk dicht bij zee. Veel van het verkeer tussen de drie hoofdsteden Batavia, Semarang en Soerabaja ging sowieso over zee. Was het niet veel efficiënter geweest om wat wegen naar de kustplaatsen aan te leggen?
 
 
2. Inleiding en verantwoording
 
 
Al tijdens het leven van Herman Willem Daendels (1762-1818) verschenen pamfletten over zijn optreden in Indië. De voormalige gouverneur-generaal (1807-1811) gaf zelf de aanzet door direct na afloop van de Franse tijd (1795-1813) zijn optreden te verheerlijken in het boek Staat der Nederlandsche Oostindische bezittingen onder het bestuur van den gouverneur-generaal Herman Willem Daendels.
  Daendels stond niet bekend om zijn diplomatiek optreden, noch om zijn sympathieke karakter. Het is dan ook niet verbazingwekkend dat de publicatie een groot aantal reacties opriep, vooral van zijn tegenstanders, zoals Nicolaus Engelhard, de door hem afgezette gouverneur van Oost-Java, Johannes van den Bosch, door hem op de boot naar Holland gezet, en Rogier van Polanen, de door hem gedwarsboomde ambassadeur van Lodewijk Napoleon in de Verenigde Staten.
  Voor- en tegenstanders in Nederland polemiseerden de hele negentiende en twintigste eeuw over het bestuur van Daendels. Voorstanders wezen op zijn daadkracht en prestaties, tegenstanders kleineerden die en wezen op de schaduwkanten van zijn handelen. Zo zouden er bij de aanleg van de Grote Postweg duizenden doden gevallen zijn.
  Voor een evenwichtig oordeel over Daendels kan men volgens H.W. van den Doel, in zijn standaardwerk Het Rijk van Insulinde, pas terecht bij Daendels. Maarschalk van Holland (1963) van Paul van ‘t Veer.[2] Maar Van ’t Veer was journalist, géén historicus. Hij verantwoordde nauwelijks hoe hij tot zijn bevindingen gekomen was.
 
Daendels was gouverneur-generaal in de Franse Tijd. Niet vreemd dus dat ook de Fransen over hem gepubliceerd hebben. In 1972 schreef Joël Eymeret het artikel ‘Les archives françaises au service des études indonésiennes: Java sous Daendels’ en een jaar later: ‘L’administration napoléonienne en Indonésie’. Eymeret heeft tevens bijgedragen aan de lijvige Dictionnaire Napoléon (1987).
  Andere Franstalige historici die over Daendels geschreven hebben zijn Octave Collet en Henri Prentout. In 1890 promoveerde Isidore Mendels in Leiden op een proefschrift over het optreden van Daendels vóór zijn benoeming tot gouverneur-general van Indië, waarbij hij zich met name baseerde op Franse bronnen.
 
Terwijl de Nederlandse historici zich twee eeuwen lang vooral druk gemaakt hebben over de conflicten van Daendels met zijn landgenoten, plaatsen de Franse historici hem als Frans georiënteerd generaal in de context van de grote Frans-Engelse machtsstrijd in de achttiende en begin negentiende eeuw.
  Zoals wij in Nederland de Engelsman Geoffrey Parker in zekere zin nodig hadden om de Nederlandse Opstand (1568-1648) in een breed Europees kader te zien, zo wordt het misschien tijd om Daendels ook eens vanuit een andere invalshoek te beoordelen.
  Met die gedachten heb ik onder meer het Daendels Archief, en andere contemporaine (uitgegeven) bronnen, bestudeerd. Bovendien heb ik onderzoek gedaan in de Archives Nationales in Parijs en in Caen, Normandië, waar zich de Papiers Decaen bevinden, de nagelaten documenten van Charles Decaen, die door Napoleon (Eerste Consul Bonaparte) op 1 januari 1803 uitgezonden werd als kapitein-generaal van Frans-Indië.
  In dit licht kunnen we ons nu afvragen hoe Daendels gehandeld heeft bij de aanleg van ‘zijn’ Grote Postweg.
 
 
3. Daendels en de Franse bemoeienis met Nederland; tot de komst van Louis Bonaparte
 
 
Frankrijk en Engeland waren in de tweede helft van de achttiende eeuw met elkaar in conflict om de macht in Europa en daarbuiten. In de Zevenjarige Oorlog (1756-1763) verloren de Fransen hun Amerikaanse kolonie Québec aan de Engelsen. Na het uitroepen van de Amerikaanse onafhankelijkheid, op 4 juli 1776, stelde Parijs zich tegen Londen op.
  Lafayette stak in 1777 over naar Amerika en vocht samen met George Washington tegen de Engelse vijand. Het kwam de Fransen zeker niet slecht uit dat er in de Republiek na de Vierde Engelse Oorlog (1780-1784) een patriottische beweging ontstond die zich afzette tegen stadhouder Willem V en zijn Engelse sympathieën.
  De patriotten wisten zich door Parijs gesteund. Zij waren er dan ook van overtuigd dat zij konden rekenen op Franse militaire assistentie na het incident bij Goejanverwellesluis (1787), waarbij Wilhelmina, de Pruisische echtgenote van de stadhouder, werd verhinderd Den Haag te bereiken. Het pakte echter anders uit. De Franse staat was niet meer bij machte daadwerkelijk op te treden toen een Pruisisch leger, door Londen betaald, de Republiek binnenviel en de patriotten verjoeg.
  De onmacht van Frankrijk droeg er toe bij dat het vertrouwen in de Franse staat ondermijnd werd. Twee jaar later brak daar de revolutie uit.
  Veel patriotten vluchtten naar het noorden van Frankrijk. Eén van hun leiders, de hoogleraar Johan Valckenaer, slaagde erin Lodewijk XVI te overtuigen dat hij en zijn landgenoten recht hadden op een uitkering om in hun levensonderhoud te voorzien. Zo kregen ze in Watten, bij St. Omer, een oud jezuietenklooster toegewezen, waar een groep van hen als een soort hippie-kolonie in leven bleef.
 
Herman Willem Daendels, geboren in Hattem (1762) en in Harderwijk afgestudeerd als meester in de rechten, bracht, 25 jaar oud, met zijn 19-jarige bruid Aleida de wittebroodsweken in Watten door. Hij had zich in Hattem en later Duivendrecht onderscheiden door campagne te voeren tegen Willem V en de binnenvallende Pruisische troepen. In Frankrijk maakte hij nu snel carrière door eerst allerlei bedrijfjes op te zetten. Hij handelde in wapens en handelde juist door na 1789 in Franse krijgsdienst te treden.
 
Het revolutionaire Frankrijk had voor zijn verdediging soldaten nodig, veel soldaten, zonder aanziens des persoon. Zo werd Lazare Hoche (1768-1797), de zoon van een stalknecht, al snel generaal, een loopbaanontwikkeling die een paar jaar eerder volstrekt ondenkbaar geweest zou zijn. Begin jaren negentig wist het ‘nieuwe’ Frankrijk de binnenvallende buitenlandse troepen te verslaan en zette daarna zelf een Grande Armée op, waarmee het achtereenvolgens de Oostenrijkse Nederlanden (België) en generaliteitssteden als Maastricht, Venlo en Den Bosch onder de voet liep en de zuidelijke Nederlanden omzette in Franse provincies.
  Tijdens die veroveringstocht van het Noorderleger onder Pichegru werd ‘citoyen’ Daendels op 30 december 1794 (10 nivôse, l’an troisième de la République française) benoemd tot Frans brigadegeneraal.[3] Daendels wist uit ervaring wat de gevolgen zouden zijn van de ‘bevrijding’ van Nederland door de Fransen. Daarom riep hij in Den Bosch op dat de Nederlanders zich zélf zouden bevrijden:
  “Ontwaakt […]. De tijd is gekomen, dat wij ons zelf moeten verlossen van de slavernij, waaronder het land […] gezucht heeft. Schroomt niet de wapenen op te vatten en u te ontdoen van uwe drosten, hoofdschouten, richters, ambtsjonkers, schouten, collecteurs, pachters en andere beulen en bloedzuigers. […] Ik zal in korte dagen mij bij u voegen. […] Groeten en broederschap! Lang leve de vrijheid!”[4]
  Maar vergeefs. Het waren Franse troepen, waaronder de nieuwe ‘général de brigade’, die in de eerste weken van januari 1795 Willem V en de Engelse ‘bezettingstroepen’ richting Londen verdreven.
 
Nederland was binnen de Franse invloedssfeer beland. Zo sloot de nieuwe Bataafse Republiek bij het Haags Verdrag (16 mei 1795) ‘voor altijd’ een alliantie tegen Engeland en had met Frankrijk ‘in eeuwigheid’ vrede, vriendschap en goede verstandhouding. De Bataafse troepen stonden voortaan onder Frans opperbevel, en een Frans bezettingsleger werd door de Bataafse Republiek onderhouden.[5] De Franse onderhandelaars slaagden er bovendien in om met een bedrag van honderd miljoen gulden naar Parijs terug te keren.
  De Nederlandse politiek werd steeds meer een verlengstuk van wat zich enkele honderden kilometers zuidelijker afspeelde. Een nieuwe ontwikkeling in Parijs werkte weldra door in Den Haag.
 
Daendels, teruggekeerd in Nederlandse krijgsdienst en benoemd tot luitenant-generaal, rapporteerde rechtstreeks aan het Franse opperbevel. Met zijn Franse militaire achtergrond beschikte hij over een uitstekend Frans ‘netwerk’.
  Via Rouget de Lisle, een broer van de componist van de Marseillaise, legde Daendels kontakten met Talleyrand, de invloedrijke minister van Buitenlandse Zaken. Ook Fouché, de latere minister van Binnenlandse Veiligheid, wist hij voor zich te winnen toen die als ambassadeur in Den Haag fungeerde.
  In 1798 pleegde Daendels, in nauw overleg met zijn Franse achterban, maar liefst twéé staatsgrepen, op 22 januari én 12 juni, iets wat voor hem en na hem niemand in ons land ‘presteerde’. Op 14 juni vroeg hij Rouget de Lisle om aan Talleyrand te melden dat de ‘vreugde en tevredenheid algemeen is; overal heerst grote orde, [bijna] nergens is er een spoor van revolutie’.[6] De pax daendeliensis.
  Een jaar later stond hij klaar om met een grote Bataafse vloot op te rukken naar Java, maar de Fransen hadden hem nodig bij de verdediging tegen een mogelijke Engelse inval, die inderdaad plaatsvond in het najaar. Daendels was het die de eerste klappen in de kop van Noord-Holland moest opvangen.
 
Eind 1799 kwam Napoleon Bonaparte aan de macht. Met de vrede van Amiens (1802) bereikte hij een rustpauze in de oorlog met de Engelsen. Daendels was voor het moment overbodig en werd met pensioen gestuurd. Met de Bataafse zelfstandigheid was het nu vrijwel afgelopen.
  In 1803 liet de Eerste Consul aan vertegenwoordigers van het Staatsbewind nog weten dat ‘hun lot even hecht met dat van Frankrijk verbonden was als een satelliet aan zijn planeet’.[7] Als keizer liet hij Nederland in 1810 nog eens weten dat hij het gebied in bezit had volgens ‘het meest heilige recht, dat van de verovering’.[8]
  De oproep van Daendels vanuit Den Bosch in 1794 aan zijn landgenoten om zich toch vooral zelf te bevrijden en dat niet aan de Fransen over te laten getuigt in dit licht van een vooruitziende blik.
 
  1. 4. De Franse invloed in Indië
 
 
In de tweede helft van de achttiende eeuw wierp Frankrijk begerige blikken naar de specerij-eilanden. In 1760 vestigde een expeditie onder leiding van Charles Déodate op de westkust van Sumatra de ‘Forts et Etablissements français’.[9] Tijdens de Vierde Engelse Oorlog beschermde de Franse vice-admiraal P.A. de Suffren de Nederlandse koloniën in Zuid-Afrika en Ceylon en hij wist de Engelse marine uit Indië te weren.[10] In 1782 overwinterde hij in Atjeh.
  Op 9 augustus 1795 kwam in de haven van Batavia het bericht binnen dat de Fransen nu de bondgenoten en de Engelsen de vijanden waren.[11] Maar Willem V, opperbevelhebber van leger en marine, had eerder dat jaar in Londen de Kew Verklaring getekend waarbij hij de Britten machtigde om namens hem op te treden als protector van de Nederlandse gebieden in het verre oosten.
  Een grote Britse vloot rukte onmiddellijk uit en verraste met wapens en de verklaring van de stadhouder de bestuurders van Zuid-Afrika, Ceylon, Malakka, Padang, Ambon en Banda. In feite was de macht van de Bataafse Republiek in het oosten plotseling gereduceerd tot niet veel meer dan Java. Bovendien werd Batavia nu bedreigd door de Engelsen.
  Vanaf dat moment stuurde de Raad van het Indië, het bestuurscollege van de VOC op Java, bij voortduring verzoeken om hulp, om schepen, om manschappen.
  Een Bataafs eskader onder Engelbert Lucas voer in 1796 uit om samen met een Franse vloot Zuid-Afrika te ontzetten, maar werd door de Engelsen ingerekend.[12] Een vloot onder leiding van Daendels in 1798/99 kreeg van de Fransen geen toestemming om naar het oosten te vertrekken.[13]
  Op Java was een acuut tekort aan Europese soldaten. Dirk van Hogendorp, gouverneur van oostelijk Java, richtte in Soerabaja twee bataljons op met inlanders. Later begon men duizenden Chinezen, Madoerezen en zelfs slaven onder te wapens te roepen. Mede als gevolg van ziekte en sterfte werd het Europese aandeel in de verdediging steeds geringer.[14] Bovendien, waarom zou men op Java loyaal zijn aan de Fransen met hun nieuwerwetse ideeën?
 
De Fransen riepen in 1789 een nieuwe samenleving uit van vrijheid, gelijkheid en broederschap. Ze maakten een einde aan de oude standenmaatschappij, niet alleen in Frankrijk, maar ook in de koloniën. Gold dat ook voor de slaven?
  In oktober 1790 brak op het rijke Franse koffie-eiland Santo Domingo een opstand uit onder leiding van Toussaint l’Ouverture, een voormalige slaaf die in het Franse leger gevochten had. Dit resulteerde in 1794 in een vrije ‘zwarte staat’ en dat was meteen het einde van de Franse hegemonie in de koffiecultuur.[15]
  Het is begrijpelijk dat de Europeanen in andere kolonies de ontwikkelingen met enige afschuw volgden. Het Franse Directoire stuurde in 1796 twee agenten en een vloot naar het eiland Mauritius (in die tijd: Isle de France) in de Indische Oceaan, om daar de nieuwe orde af te dwingen. Maar de kolonisten, bang voor Santo-Dominicaanse toestanden, wisten de troepen in de kazernes te houden en de agenten naar Parijs terug te sturen.[16]
 
Dirk van Hogendorp wilde de Molukken, met hun specerijen, heroveren. Toen er maar geen hulp uit Nederland kwam opdagen, herinnerde hij zich de militaire actie van Suffren en vroeg Isle de France om hulp.[17]
  De koloniale machthebbers hadden nu een mooie gelegenheid om van de daar gelegerde soldaten af te komen. En zo arriveerde op Java het twaalfde Franse bataljon onder leiding van J.G. Gosson. Deze speelde in die jaren zo’n belangrijke rol, dat hij zelfs werd opgenomen in de Raad van Indië.[18] Gosson was betrokken bij de verijdeling van een coup van de Bataafse commissaris Nordman[19] en droeg bij aan de verdediging van Batavia toen een Engels eskader onder leiding van kapitein-ter-zee Henry Ball daar in 1800 opdook en de eilandjes voor de kust vernielde.
  Maar aan het einde van de achttiende eeuw werd Java nog niet écht bedreigd. Dat was voornamelijk te danken aan het optreden van Napoleon in de Middellandse Zee en Egypte, waardoor de Britse eskaders in Azië naar hun thuisbasis werden teruggeroepen.[20]
 
 
5. De bemoeienis van Napoléon en Louis Bonaparte met Azië
 
 
Eind 1799 pleegde generaal Napoléon Bonaparte een succesvolle coup. Hij werd Eerste Consul en vervolgens consul voor het leven. In maart 1802 sloot hij met de Engelsen de vrede van Amiens, waarbij de Bataafse Republiek zuidelijk Afrika en de Molukken terugkreeg. De Fransen dwongen bij de Republiek echter het definitieve opgeven van Ceylon af.
  Bonaparte had belangstelling voor het verre oosten. Zo benoemde hij Denis Decrès, een man met een grote staat van verdienste tijdens het ‘ancien régime’, tot minister van Marine én Koloniën. Voor de zaken in Azië had hij zijn oog laten vallen op Charles Decaen, een veteraan van het Rijnleger. Op 1 januari 1803 stelde hij Decaen aan als kapitein-generaal van de ‘Franse bezittingen in Indië’.
 
In zijn aanstellingsbrief erkende Bonaparte de beperkingen van de Franse zeemacht. “Pour nourrir la guerre des Indes, pendant plusieurs campagnes, il faut raisonner dans l’hypothèse que nous ne servions pas maîtres de la mer”. Al heel kort na de vrede van Amiens verklaarde hij: “Les Anglais sont les tyrans des Indes”.
  De Eerste Consul gaf Decaen opdracht zich voorzichtig op te stellen, hem op de hoogte te houden van de ontwikkelingen en vriendschappen te sluiten met de ‘peuples ou les princes qui supportent avec les plus d’impatience le joug de la compagnie angloise’.
  Decaen moest zich verschansen op een versterkte plek en niet vergeten zich verzekerd te weten van de Hollanders. “On ne conçoit par aujourd’hui que nous puissions avoir la guerre avec l’Angleterre, sans y entrainer la Hollande. Un des premier sois du capitaine général sera d’assurer de la situation des établissements hollandais […] et des ressources qu’ils pourraient offrir”.[21]
 
Decaen bereikte Isle de France, nam de macht over en begon zijn opdrachten uit te voeren. Het dikke brievenboek dat hij bijhield begint op 7 oktober 1803 met de beschrijving van zijn eerste actie: een nieuwe expeditie naar Java, weer onder leiding van Gosson, maar met de kennelijke bedoeling om op basis van het Haags Verdrag ook op Java de touwtjes in handen te nemen.[22]
  Bij aankomst was er geen directe Britse bedreiging en toen Gosson op blufferige toon liet weten dat hij door Bonaparte persoonlijk gestuurd was maar dat niet kon aantonen, was hij niet meer welkom.
  Toch kwam er nog een compromis tot stand.[23] Het twaalfde bataljon bleef gelegerd in Batavia en zo kon landsarchivaris J.A. van der Chijs later melding maken van ‘eene curiositeit op staatsrechterlijk gebied’: Jauffret, commandant van het Franse batallion, legde op 27 december 1804 in opdracht van Decaen, ‘capitain-generaal der Fransche bezittingen beoosten Cabo de Goede Hoop’, en in het bijzijn van twee leden van de Hoge Regering van Indië, de eed van gehoorzaamheid aan de Franse Constitutie en trouw aan de nieuwe Keizer af.[24]
 
In datzelfde jaar, 1804, richtte Napoleon de blik op het buitenland. Op 27 april vroeg hij aan generaal Marmont, zijn adviseur in de Bataafse Republiek, wie daar te vertrouwen was.
  Op 18 juli (29 messidor, jaar 12) liet hij minister Talleyrand een brief aan de uitgerangeerde Daendels sturen en maakte hem lid van het Légion d’honneur.
  “Sa Majesté impériale desirant vous donner un témoignage de ses sentimens pour vous, en vous envoyant le grand Aigle de la légion d’honneur. […]
  En composant une légion où Sa Majesté impériale s’est réservé l’avantage d’admettre des étrangers, elle s’est plue à jetter les yeux sur les personnes qui comme vous, Monsieur, appartiennent à cette institution par d’honorables services rendus à leur pays, et par l’estime qu’elles ont particulièrement inspirée à Sa Majesté”.[25]
  Daendels was begonnen aan zijn comeback in Franse dienst.
 
Het volgende jaar, 1805, was cruciaal in de Frans-Engelse oorlog. De Grande Armée had zich te land goed ontwikkeld. Al in 1772 had Guibert het Essai général de tactique geschreven voor een leger dat zich over land, niet over water, verplaatste. Oude Romeinse wegen werden hersteld en uitgebreid. In 1795 waren de Fransen Holland niet over water binnengevallen, maar staken de bevroren rivieren over. Napoleon bouwde dit systeem verder uit. Op 2 december 1805 haalde hij zijn grote landoverwinning bij Austerlitz.
  Maar eerder, op 21 oktober, werd de Franse marine vernietigend verslagen bij Trafalgar. Frankrijk werd een uitgesproken landmacht die door middel van het Continentaal Stelsel aan economische oorlogvoering deed. In januari 1806 werd Zuid-Afrika voor de tweede keer door de Engelsen veroverd.
  Het eiland Java, waar na de slavenopstand op Haiti een rijke koffiecultuur op gang was gebracht, lag open voor de Britse suprematie ter zee. In feite bestond de Frans-Indische marine nu nog maar uit drie grote schepen, die vanuit Isle de France opereerden in een gebied dat zich uitstrekte van Kaap de Goede Hoop in het westen tot Mexico in het oosten: Linois op de Marengo, Motard op de Sémillante en Bourayne op de Cannonière.[26] Kapers als de gebroeders Robert en Nicholas Surcouf waren een welkome aanvulling.[27]
  Nederland stuurde een vloot onder vice-admiraal Hartsinck.[28]
 
In het voorjaar van 1806 zette Napoleon Schimmelpenninck aan de kant en gaf Nederland als het koninkrijk Holland aan zijn jongere broer Louis (Lodewijk). Meteen al na zijn aanstelling vermaande hij hem al om de strijdkrachten te land en ter zee in stand te houden en de koloniën niet te verliezen.
  Lodewijk reageerde per ommegaande op 1 juli: “J’ai commencé, à l’égard des colonies, par expedier un ordre de confirmation au gouverneur de Batavia. […]
  J’ai pris connaissance de l’état de ceux possessions aux deux Indes. Elles ne me paraissent pas dans dans une sureté parfaite si la guerre doit continuer. […] L’escadre [van Hartsinck] qui est aux Indes Orientales est dans un état d’épuisement. […] J’enverrais alors à Batavia un bon officier de terre”.[29]
  Het moet een typisch Franse manier van denken geweest zijn om in deze situatie aan een officier van de landmacht te denken. Lodewijk Napoleon, zoals Louis Bonaparte bekend werd, benoemde Paulus van der Heim tot minister van Koophandel (later Marine) en Koloniën.
 
Op 15 augustus 1806 schreef Napoleon weer aan zijn broertje: “Je crois que vous n'avez pas de conscription en Hollande. Vous avez besoin de troupes pour vos colonies et pour le continent”.[30]
  Waarnemend gouverneur-generaal van Indië, Albert Wiese, klaagde dat de ‘form der Regeering, geschikt voor voorige gelukkiger en vreedzame tijden, in de tegenswoordige noodlottige omstandigheid van zaken niet zodanig is, dat eenheid in de oogmerken en daden der Regeering daarvan kon worden verwagt. Langwijlige deliberatiën, tot over de minste aangelegenheden, en van welken den uitslag afhangt van een wisselvallige meerderheid van stemmen, […] verlammen [het] bestuur”.[31]
  Kortom, volgens de gouverneur-generaal, was er behoefte aan een sterke man, die knopen mocht en zou doorhakken.
 
Franse spionnen waren met Louis Bonaparte naar Holland gereisd. Over generaal Daendels rapporteerden ze: “C’est un homme qui a des talens, de l’acquis en matière d’agriculture, du courage à toute épreuve. Il est l’ennemi des Anglomanes; et s’il est arrivé à mettre pied à terre à Batavia, les Anglais n'auront jamais cette colonie”.[32]
  Als híj voet aan land zet in Batavia zullen de Engelsen die kolonie nooit in handen krijgen…
 
 
6. Daendels als maarschalk op weg naar Indië
 
 
In het eerste jaar van zijn bestuur over Holland (1806-1810) was Lodewijk Napoleon nogal ingenomen met Herman Willem Daendels. Al op 16 juli benoemde hij hem tot Staadsraad in buitengewone dienst (sectie oorlog). In het najaar nam hij hem mee om in Duitsland strijd te leveren tegen Pruisische troepen. Na de verovering van Westfalen annexeerde de koning het gebied voor Holland  en daarvan werd Daendels op 8 november de gouverneur-generaal. Dat was zijn allereerste civiele functie.
  Begin 1807 werkte Lodewijk een nieuwe bestuursstructuur uit. Als tegenhanger van het Légion d’honneur stelde hij de Orde van Verdienste in, waarbij hij Daendels als drager van het Grand-Croix indeelde in de hoogste klasse. Op 18 januari benoemde hij hem eerst nog tot kolonel-generaal van de cavallerie, maar tien dagen later, op 28 januari, maakte hij hem tot  ‘gouverneur général des grandes Indes’.[33] En op 17 februari, kort voor zijn vertrek naar Batavia, mocht Daendels zich zelfs maarschalk van Holland noemen.
 
Uit de instructies die Daendels meekreeg is duidelijk dat hij vooral met een militaire opdracht naar Indië gestuurd werd. Vóór 1806 was het militairen verboden om lid te zijn van de Raad van Indië, terwijl maarschalk Daendels zélf een militair was. Een tamelijk korte instructie gaf hem bevoegdheden die geen enkele gouverneur-generaal vóór hem en na hem ooit gehad heeft. Zo mocht alleen hij bepalen wat in de Raad van Indië besproken werd, alleen hij bepaalde bovendien wie leden van die Raad mochten zijn. En tot slot kreeg hij volmacht om desnoods zijn instructies te overschrijden.[34]
  Lodewijk Napoleon stuurde hem in feite als alleenheerser naar Batavia. Aan zijn broer, de Keizer der Fransen, rapporteerde hij op 22 februari 1807 over Batavia: “J’y ai envoyé le général Daendels avec de bonnes instructions”.[35]
 
De eerste opgave van de pas benoemde gouverneur-generaal was om Batavia te bereiken. Dat was geen eenvoudige zaak. De internationale wateren werden beheerst door de Britten en die lagen op de loer.
  Zo meldde de Franse Moniteur op 9 januari berichten uit Holland dat het schip le Hasard bij Portland door de Engelsen was aangevallen waarbij eenenveertig man verdronken en twee gedood waren. Op 24 januari lazen de Fransen in dezelfde krant dat de vijand le prince Régent van de Portugese bondgenoten op weg naar de haven van Lissabon had opgepakt. En op 8 februari meldde de Moniteur dat het Deense (neutrale) schip la Lisette tijdens de reis van Batavia naar Kopenhagen door Engeland was buitgemaakt.
  Op 27 december 1806 vaardigde Lodewijk Napoleon een decreet uit, waarin hij een einde probeerde te maken aan het deserteren van zeelui op Hollandse schepen. Op 31 maart 1807 schreef de Hollandse minister van Marine, C.A. Verhuell, aan de koning dat hij maatregelen had genomen om desertie van matrozen met alle mogelijke middelen tegen te gaan.[36]
  Blijkbaar was menigeen bang geworden om zich op zee te wagen.
 
In een aantekening die Anton Reinhard Falck, toentertijd afdelingschef van het ministerie van Buitenlandse Zaken, maakte, schreef hij dat er twee vloten voor Daendels gereed lagen, een op Texel, de ander in Hellevoetsluis, maar dat de ‘bestemming gevaarlijk was, omdat zij bekend was’.[37] De vijand was paraat.
  Maar ook in Holland was men begonnen met het aanleggen van landverbindingen. Op 28 augustus 1806 meldde de Moniteur bijvoorbeeld: “Depuis long-tems on désirait voir faciliter la communication par terre de nos deux villes les plus commerçantes, Amsterdam et Rotterdam, avec la Haye, entre lesquelles le sable, d’un côté, et de l’autre le terrein tourbeux, rendaient les chemins presqu’impraticables. Les travaux entrepris à cet effet touchent à leur fin par la construction, en briques, d’un chemin entre La Haye et Harlem”.
 
Daendels ging eind februari in Hellevoetsluis aan boord, maar de volgende dag besloot hij met een klein gezelschap over land naar het zuiden te reizen. Volgens Falck kwamen de orders rechtstreeks van Lodewijk Napoleon.
  Na een oponthoud in de hoofdstad, wellicht mede om zijn Franse netwerk in stand te houden, vertrok hij op 16 april 1807 in zuidelijke richting. Van de Hollandse koning had hij gehoord dat er in Lissabon een schip voor hem klaar lag.
  Slechts acht dagen later, op 24 april, was hij in Bordeaux, op 6 mei in Madrid en nog geen drie weken later, op 26 mei, in de Zuid-Spaanse havenstad Cadiz. Lissabon had hij laten schieten, en terecht, want toen zijn medewerkers met de Orozembo uitvoeren waren zij een makkelijke prooi voor de Engelsen. Op 1 juni was Daendels in Tanger en weldra bevond hij zich op Tenerife voor de kust van Afrika.
  Bij Tanger was Daendels van zijn geld beroofd[38] en aan boord van de Orozembo waren zijn papieren verloren gegaan. Maar één ding is duidelijk: dankzij het Franse continentale wegennet had de gouverneur-generaal van Indië zich snel verplaatst en ongedeerd alle Engelse schepen weten te ontwijken. Dat moet zeker indruk op hem gemaakt hebben.
 
In een van de eerste brieven vanuit Indië aan minister Van der Heim meldde Daendels dat hij niet alleen de vijand had ontweken, maar tevens was ‘ontsnapt aan de gevaren der zee’.[39] Hij voelde zich blijkbaar geen zeeman.
  Maar ongedeerd was de sterke man, die gouverneur-generaal Wiese zo nadrukkelijk nodig vond, op 1 januari 1808 op de westkust van Java geland.  Hij spoedde zich over land razendsnel richting Batavia. Onderweg ontving hij de sultan van Bantam en de daar gelegerde Franse resident DuPuy, en liet de bouw van een fort, waar hij langs kwam, meteen stopzetten. Op een deputatie uit Batavia, die hem onder leiding van Wouter van IJsseldijk tegemoet kwam maakte hij een grote indruk. ‘Vif als buspoeder’,[40] een man van dynamiet, noemde deze hem in een brief.
  In Batavia aangekomen, zette de maarschalk alle zaken zonder dralen naar zijn hand. Hij ontsloeg de opperbevelhebber van de troepen en de gouverneurs van Oost Java en de Molukken. Het thuisfront, de koning van Holland, schreef hij op 9 januari dat men op Java door zijn optreden al een impressie had gekregen van de ‘grandeur et du pouvoir de Sa Majesté l'Empereur Vôtre frère’.[41] En toen hij zich vijf dagen later liet installeren als de nieuwe gouverneur-generaal begon hij zijn toespraak met te wijzen op ‘de roem en luyster van het Fransch keizerlijk geslacht waarvan de straalen zig tot de uiterste grenzen der Oosterlijke waerelddelen uitspreiden’.[42]
  Daendels schafte de VOC op Java af en vestigde een nieuw bestuur, op de Franse leest van die tijd geschoeid.
 
 
7. De Grote Postweg als onderdeel van de verdediging van Java
 
 
Daendels was op een heel bijzonder moment aangekomen. Een paar maanden eerder, in het najaar van 1807, was een Engelse vloot onder commando van Pellew voor de kust van Java verschenen.
  Wiese smeekte Charles Decaen op Isle de France wanhopig om soldaten, Franse officieren maar ook vijf- of zeshonderd creolen, tegen welke prijs ook. Java miste immers de mogelijkheid om zich te verdedigen.
  De Engelsen vielen ongehinderd de havens van Soerabaja en Grissee (op de oostkust) binnen en gingen daar zelfs aan land. Daar lagen de laatste Nederlandse oorlogsschepen, de vloot van Hartsinck.
  De Nederlanders waren graag bereid de Engelsen van proviand te voorzien, als die maar vertrokken. En in ruil voor hun vertrek gaven ze de Britten toestemming om de laatste Hollandse vloot in brand te steken. Op Java waren nu geen Hollandse oorlogsschepen meer!
 
Op 30 december, twéé dagen voor de komst van Daendels, schreef Wiese vanuit Batava aan Charles Decaen op Isle de France: “Courier de Sourabaija, m’apportant l’heureuse nouvelle que les Anglais avaient quitté Grissé […] sans avoir commis d’autres hostilités, que de detruire les deux vaisseaux de guerre et un batiment de la Compagnie, et de plus d’avoir exigé la démolition du fort Sambilangang”.[43]
  Indië lag er nu volledig onbeschermd bij, maar de uitgebluste gouverneur-generaal was verheugd.
 
De verwarring rond het optreden van Pellew en zijn vloot had voor Daendels grote gevolgen. Enerzijds was hij in staat om in de verwarring van het moment, zonder zijn aanstellingspapieren, de macht aan zich te trekken. Maar als gevolg van de vernietiging van de laatste schepen van de vloot was hij nauwelijks in staat om Indië te verdedigen.
  Daendels beschouwde het als zijn belangrijkste taak om de Indische bezittingen te behouden. Zijn brieven aan de koning hadden voornamelijk een militair-strategisch karakter.
  Lodewijk Napoleon stuurde Daendels persoonlijk slechts één brief terug, maar al in de eerste regels bevestigde hij de juistheid van het militaire optreden van de maarschalk: “J’ai fort approuvé toutes vos dispositions miltaires, et je suis bien persuadés que vous justifierez toujours ma confiance en ne perdant point de vue que le but de votre mission est de conserver cette colonie”.[44]
  Indië moest met alle militaire middelen verdedigd worden tegen een Engelse invasie.
 
Een van de eerste structurele problemen waar Daendels mee te maken had was het ontbreken van behoorlijke verbindingswegen. Op 27 april 1808 bekende hij de koning: “J’ai été obligé d’envoyer par mer à Samarang, mon chef d’état major, qui se trouve par là en danger d’être pris par les Anglais”.[45]
  En op 23 november ging hij er nader op in: “A mon arrivée dans cette Isle il n’y existoit des chemins pour les voitures, que dans les environs de la capitale et des Residences qui etoient separées entre eux par des montagnes, forêts et marais, inaccesibles pendant six mois de l’année pour un passanger à cheval”.[46]
  Daendels beloofde Lodewijk dat hij hem op de hoogte zou brengen van de wegen waarmee hij bezig was, het project dat later bekend zou worden als de Grote Postweg.
 
Het vak van wegenbouwer bestond in die tijd nog niet. Daendels maakte gebruik van het al eeuwen bestaande systeem van ‘herendiensten’, onbetaald werk als belasting.
  Een Franse koopman, Jannaud, schreef in 1810 over de grote tegenslagen waar de bouw mee gepaard ging: “On traça des grandes routes sur une étendue d’environ cent cinquante lieues dans l’interieur de Java; lesquelles en beaucoup d’endroits doivent être recom­mencées, tous les ans; parce qu’a chaque mousson d’ouest c’est à dire dans la saison des pluies continuelles qui dure cinq mois.
  Les torrens qui se précipitent des montagnes dégradent entierement les chemins construis à grands fruix”.[47]
  Het was dus opstaan en opnieuw beginnen.
 
Bij Van der Heim diende Daendels een begroting in van 72.000 gulden voor de [hele!] Grote Postweg. Maar de minister, voor een voldongen feit gesteld, was verre van enthousiast. Hij verzocht de maarschalk om de werkzaamheden te ‘temporiseren, totdat een sterk vertier van producten de kassa zal stijven. Het zal mij bijzonder aangenaam zijn dat […] nog iets naamwaardigs kan worden bespaard en dat de instandhouding der wegen geen al te aanmerkelijke kosten zal vereischen’.[48]
 
Behalve het opzetten van de op dat moment enig mogelijk infrastructuur nam Daendels nog diverse andere beslissingen die alle wijzen op militair-strategische belangen. Bij Soerabaja liet hij een fort midden in zee bouwen, tussen Java en Madoera, en hij noemde het, naar zijn koning, Fort Louis. Ook in Bantam, op de zuidwestpunt van Java, begon hij met de bouw van een fort.
  Omdat het aantal blanke, Europese soldaten zeer beperkt was, 2500 man inclusief creolen, waarvan velen wegens ziekte tot niets in staat waren, bouwde hij zijn leger uit met troupes noires, zoals hij ze noemde: ongeveer tienduizend slaven en andere inwoners van de archipel.
  Voor de troepen liet hij een gigantisch exercitieveld aanleggen in Weltevreden, het huidige centrale plein van Jakarta. Hij voerde een ijzeren discipline in met strenge straffen. De Nederlandse officier Eikeboom veroordeelde hij om als gewoon soldaat tussen de troupes noires te dienen, een vernedering die deze ‘afkocht’ door zelfmoord te plegen.
  Een van zijn beste vrienden, voorzover Daendels vrienden had, de Fransman Jean Philippe Filz, die als opperbevelhebber Ambon naar Daendels’ inzicht te gemakkelijk aan de Engelsen prijsgaf, liet hij in het centrum van Batavia executeren te midden van alle aanwezige troepen, meer dan achtduizend soldaten.
 
Om een nieuwe vloot te kunnen bouwen legde hij een speciaal accent op het aanplanten van bossen met jati-bomen, zeer geschikt voor de scheepsbouw. Daarnaast bouwde hij bruggen, kazernes, hospitalen (voor de soldaten), verblijven voor officieren, magazijnen voor wapens en koloniale waren, vooral koffiebonen, de valuta waarmee Daendels zijn oorlogseconomie verwachtte te financieren.
  En ook in bestuurlijke zin zette de maarschalk Java naar zijn hand. Zo ruimde hij het oude Batavia aan zee op en verplaatste dat naar het binnenland. Omdat hij weinig vertrouwen had in de rol van Batavia maakte hij in het oosten, bij Fort Louis, van Soerabaja een nieuwe hoofdstad.
 
In dit kort bestek is het onmogelijk een uitgebreide opsomming te geven van alle maatregelen die Daendels afkondigde. Een aardig beeld geven de Plakkaatboeken (met regeringsbesluiten) die de Indische landsarchivaris Van der Chijs aan het einde van de negentiende eeuw publiceerde. Voor de meeste gouverneurs-generaal van rond 1800 had hij enkele honderden pagina’s nodig, bij Wiese (1805-1808) bijvoorbeeld 370. Voor het eveneens (ruim) driejarige bewind van Daendels (1808-1811) trok Van der Chijs meer dan tweeduizend bladzijden uit, waarbij hij zich nog verontschuldigde dat zijn stukken bij lange na niet compleet waren.[49]
 
 
8. De Grote Postweg in bedrijf
 
 
Ruim elf maanden na zijn aankomst op Java, op 12 november 1808, legde Daendels nog eens uit waarom hij begonnen was met het opbouwen van een infrastructuur op Java.
  In een brief aan minister Van der Heim sprak hij over de ‘relatie tot het nut ’t welk het Gouvernement Generaal daaruit door het etablisseren eener zekerder en meer geregelde correspondentie met al de delen van het eiland zal trekken, en bovenal uit een militair oogpunt, als het eenige middel om, onafhankelijk van het lot der hoofdplaats Batavia, bij eene vijandelijke attaque het behoud der geheele Kolonie te kunnen bewerken’.[50]
  Hij legde uit dat hij bij Semarang, in het middelpunt van het eiland, zijn troepen geconcentreerd had en dat hij vandaar alle bedreigde punten te hulp kon snellen.
  Daendels zag niet alleen gevaar in een potentiële Engelse invasie. Hij had het tevens voorzien op de Javaanse vorsten, die wel begrepen dat de Hollanders aan kracht hadden ingeboet.
  Op het moment dat de maarschalk zijn verslag schreef, was er een onrust uitgebroken in het westen van het eiland. De sultan van Bantam had zich beklaagd over de vele doden die gevallen waren bij de bouw van een fort, waarschijnlijk als gevolg van malaria, en wilde de Hollanders niet langer helpen.
  Daendels stuurde de resident, de Fransman DuPuy, maar die werd in Bantam samen met enkele anderen bij aankomst vermoord.
  Vliegensvlug trok Daendels aan het hoofd van zijn nieuwe troepen over land naar Bantam, verwijderde de vorst letterlijk en figuurlijk van zijn troon en lijfde het gebied in. De aanleg van de nieuwe wegen had zijn nut bewezen en Daendels ging door.
 
In de zomer van 1809 vertelde hij Lodewijk Napoleon vol trots persoonlijke ervaringen: “Les chemins sont achevés à peu de chose près et surpassent beaucoup ceux de la Hollande. J’ai fait trente six lieues par jour, et on peut faire le chemin d’içi à Sourabaya en cinq jours. La diligence marche dejà sur différents points et dans quelques mois la poste et les relais seront établis à l’instar de la France”.[51]
  Uit de woorden van Daendels vallen twee dingen op te merken. Ten eerste dat hij zich spiegelde aan de wegen in Frankrijk en het koninkrijk Holland. Ten tweede dat de wegen uiteraard ook een civiele functie hadden. De burgers van Java profiteerden mee.
 
Infrastructuur betekende trouwens niet alléén vervoer over de weg. Ook het water had zijn aandacht. Eind 1809 meldde hij aan de koning: “D’autres travaux pas moins utiles, comme un canal de Samarang et de Japara jusqu’a Rembang sont commencés […]. Et je projette actuellement un autre canal de Cheribon jusqu’a Batavia, qui serait dans tous les tems, mais principalement en tems de guerre, d’une grande utilité”.[52]
  Bovendien liet hij schepen bouwen van het jati-hout uit de bossen van Java.
 
Al eerder heb ik gewezen op de vele nieuwigheden die Daendels introduceerde. Zo liet hij vanaf januari 1810 een eigen krant uitgeven, de Bataviasche Koloniale Courant, in navolging van de Franse Moniteur. Het eerste nummer begon met de volgende tekst, die ongetwijfeld door hem zelf was geïnspireerd, zo niet geschreven:
   “Heden wordt het twee jaren, dat Zijne Excellentie, de Maar­schalk en Gouverneur Generaal Daendels in deze kolonie kwam. Nimmer werd een Gouvernement aanvaard in ongunstiger en moeie­lijker omstandigheden. De zwaarigheden zelve vuurden den ijver van Z.E. te sterker aan. Waar kreeg immers eene kolonie binnen zoo korten tijd, in weerwil van opgehoopte hinderpaalen, zulke verandering van gedaante?
  Onderneeming en uitvoering gingen met gelijken spoed voort. Het gene te vooren nooit beproefd of gedacht was, zag men daarstellen, het schier onmogelijke gehouden gelukken. De nuttigste inrigtingen komen nog bij aanhoudendheid te voorschijn. Tot een versch bewijs strekke dit beginnend weekblad, en het stuk, welk hier de eerste plaats ontvangt”.
 
Daarna volgde, in tientallen punten, een reglement voor de ‘Grote Postweg’, waarin een zeer groot aantal verordeningen tot in de kleinste details was vastgelegd.
  Zo regelde hij niet alleen de ‘transporteering van post-brieven, de voorspanning voor reizenden en publieke postwagens’ (artikel 1), maar ook alle benoemingen van personen, hun functies, salarissen en verantwoordelijkheden, de lokaties, de herbergen, het wisselen en verzorgen van de paarden enzovoort.
  De postillons, zo had Daendels bepaald, moesten gekleed zijn in een blauw jasje met rode omslag, een rode broek en een witte posthoorn op de linker arm (artikel 18). Voor ’s nachts waren er speciale wegbereiders die met brandende toortsten voorop reden om wilde dieren af te schrikken (artikel 19).
  Veel van de regels die Daendels in 1809 uitdacht, herkennen we in de kleurrijke beschrijving van de Engelsman Money, vijftig jaar later!
 
In de loop van 1810 werd het Daendels duidelijk dat Holland, en dus ook Java, bij het Napoleontische keizerrijk gevoegd zou worden. Mede daarom richtte hij zijn brieven voortaan aan de keizer persoonlijk, en aan Decrès, diens minister van Koloniën.
  Daendels maakte Napoleon duidelijk dat hij bereid was zijn leven te geven voor de verdediging van Java tegen de Engelsen. Ook vertelde hij hem dat hij was opgetreden tegen de sultan van Mataram (Jogjakarta) en hoe hij dat in een paar dagen tijd had kunnen doen:
  “Je me suis rendu dans cette partie de l’isle, il y a quelques jours, avec une division de l’armée, pour rétablir l’ordre dans la cour du Sultan du Mataram: un des princes de cette maison […] s’est déclaré souverain indépendant, menaçant également la puissance des deux cours Javannes et celle du Gouvernement Hollandais”.[53]
 
Napoleon en Decrès besloten echter om Daendels te vervangen door de voormalige gouverneur van zuidelijk Afrika, Jan Willem Janssens. In het voorjaar van 1811 landde een Franse vloot op de oostkust van Java.
  Daendels voelde zich geroepen om nog één keer aan de Fransen te laten weten, waar hij voor gestaan had de afgelopen jaren. Op 22 april schreef hij in zijn Indische ‘memoires’ aan minister Decrès over zijn grande route:
  “Il n’y avait point de grande route dans tout l’isle de Java si n’est aux environs de Batavia et près de quelques Résidences de la côte et il eut été difficile de transporter des troupes, et impossible de transporter de l’artillerie d’une partie de l’isle à l’autre; en deux ans de tems, il a été créé un grand chemin depuis d’Anjer, dans le détroit de la Sonde, jusques près de Banjoewangie; et une poste regulière a été établie: de manière que depuis un an, les diligences et voitures particulières vont de Batavia à Sourabaya, et vice versa, aussi promptement que par la poste en Europe.
  Nous devons à cette route en grande partie, la conservation de cette colonie, si nous avons le bonheur de repousser l’ennemi”.[54]
 
In de laatste maanden van zijn verblijf op Java had Daendels het eiland en zijn soldaten, de troupes noires, in de hoogste staat van paraatheid gebracht. Hij had de discipline tot het maximum opgevoerd, forten gebouwd, de haven van Batavia geblokkeerd. Java stond klaar voor de verwachte Britse invasie. Maar Janssens, de nieuwe gouverneur generaal, draaide de meeste maatregelen van Daendels terug. Toen deze op weg was naar Europa vielen de Engelsen aan. En binnen enkele weken was Frans Indië in Engelse handen. Het tijdperk van Stamford Raffles brak aan.
 
 
9. Conclusie
 
 
In de publikaties die tot op heden over Herman Willem Daendels verschenen zijn is zijn optreden in Indië altijd beoordeeld in Nederlands perspectief. Dat kon soms wel eens positief zijn, vaak ook zeer negatief.
  Maar Nederlandse historici hebben er nauwelijks aandacht aan besteed dat Daendels leefde in de Franse tijd. Ze gingen er volledig aan voorbij dat hetgeen hij in recordtijd op Java tot stand bracht een aanpak was die voor een groot gedeelte uitgelegd kan, en misschien wel moet worden, als een strategie om Indië te behouden voor het Franse imperium en te beschermen tegen een te verwachten Engelse invasie.
  Daendels handelde als een kind van zijn tijd. Hij stelde een Frans georiënteerd centralistisch bestuur in, op militaire leest geschoeid, zoals dat op het kontinent van Europa overal gebeurde. Hij maakte op Java een einde aan het particularisme (de VOC). De staat nam alle touwtjes in handen, en Daendels, maarschalk van Holland en gouverneur-generaal van eerst Hollands en daarna Frans Indië, deelde de lakens uit. Vanwege zijn aanpak is hij wel eens een kleine Napoleon genoemd.
 
Daendels heeft in zijn correspondentie nooit over de Grote Postweg gesproken. Hij sprak soms van de Grande Route of gebruikte vage termen. Hij heeft nooit uitgelegd hoe hij op het idee van de aanleg van dat wegenstelsel gekomen is, maar bij de bestudering wat hij gedaan en geschreven heeft, en wat anderen over hem geschreven hebben, ben ik tot de conclusie gekomen dat hij op basis van zijn Europese ervaringen onderweg naar Indië en uit noodzaak van het wegvallen van de verbindingen over water, gedaan heeft waar hij zich, militair gezien, toe gedwongen zag.
  Toen die weg er eenmaal was, was het logisch om hem ook voor andere doeleinden te gebruiken. En zoals nu de touristen bijvoorbeeld over de Boulevard Hausmann in Parijs ronddolen, een weg die onder Napoleon III  is aangelegd voor een eventuele snelle opmars van militairen tegen het revolutionaire gepeupel, zo werd de Grote Postweg een voorloper van de autoroutes à péage. In diezelfde geest kan een vergelijking gemaakt worden met de Autobahnen van Hitler.
 
Koloniale geschiedenis heeft in Nederland een negatieve bijklank gekregen. Herinneringen aan Van Heutsz krijgen een andere naam of worden verwijderd. Daendels is vrijwel vergeten bij het grote publiek.
  In Indonesië is dat heel anders. Toen ik voor mijn onderzoek in november 1999 door het land reisde bleek Daendels bij vrijwel iedereen, jong en oud, vanzelfsprekende bekendheid te hebben. Wie kent daar niet ‘zijn’ Grote Postweg, de Jalan Raya, letterlijk ‘grande route’…
 
 
 
[1] Wesseling, H.L., Verdeel en heers. De deling van Afrika, 1880-1914, Amsterdam 1992, 106.
[2] Doel, H.W. van den, Het Rijk van Insulinde. Opkomst en ondergang van een Nederlandse kolonie, Amsterdam 1996, 307.
[3] Algemeen Rijksarchief , Archief Daendels (2.21.046), inv. nr. 161.
[4] Veer, Paul van 't, Daendels. Maarschalk van Holland, Bussum 1983, 47-49.
[5] Servaas van Rooijen, A.J. , ‘Het Haagsch Verdrag van 1795’, in A.J. Servaas van Rooijen (red.), Haagsch Jaarboekje voor 1897, Den Haag 1897, 328-333.
[6] Mendels, Isidore, Herman Willem Daendels vóór zijne benoeming tot gouverneur-generaal van Oost-Indië (1762-1807), Den Haag 1890, bijlage XXXVI.
[7] Schama, Simon, Patriotten en bevrijders. Revolutie in de Noordelijke Nederlanden 1780-1813, Amsterdam 1989, 513.
[8] Ibidem, 732.
[9] Collet, Octave J.A., L’ile de Java sous la domination française. Essai sur la politique coloniale de la monarchie et de l’empire dans la malaisie archipélagique, Brussel 1910, 119.
[10] Goor, J. van, De Nederlandse koloniën. Geschiedenis van de Nederlandse expansie 1600-1975, Den Haag 1994, 179-180.
[11] Eyck van Heslinga, Elisabeth Susanna van, Van Compagnie naar koopvaardij. De scheepvaartverbindingen van de Bataafse Republiek met de koloniën in Azië 1795-1806, Amsterdam 1988, 63.
[12] Schutte, G.J., De Nederlandse Patriotten en de koloniën. Een onderzoek naar hun denkbeelden en optreden 1770-1800, Groningen 1974, 150.
[13] Mendels, Daendels, 229.
[14] Eyck, Van Compagnie naar koopvaardij, 72-73.
[15] Merriman, John, A History of modern Europe from the Renaissance to the Present, New York/Londen 1996, 515.
[16] Collet, Java, 141-142.
[17] Ibidem.
[18] Ibidem, 145.
[19] Haan, F. de, ‘Jacobijnen te Batavia’, in Tijdschrift voor Indische taal-, land- en volkenkunde, Batavia/Den Haag 1899, 162.
[20] Deventer, M.L. van, De opkomst van het Nederlandsch gezag in Oost-Indië. Verzameling van onuitgegeven stukken uit het oud-koloniaal archief. Uitgegeven en bewerkt door Jhr. Mr. J.K.J. de Jonge, Dertiende en laatste deel, Den Haag 1888, IV-V.
[21] Bibliothèque Municipal, Caen, Papiers du général Decaen, inv.nr. 78.
[22] Ibidem, 77.
[23] Deventer, Nederlandsch gezag, 251.
[24] Chijs, J.A. van der, Nederlandsch-Indisch Plakaatboek 1602-1811. Vijftiende deel 1808-1809, Batavia/Den Haag 1896, 725.
[25] Archief Daendels, inv.nr. 164.
[26] Tulard, Jean (red), Dictionnaire Napoléon, 1987, 86.
[27] Cobban, Alfred, A History of modern France. Volume 2: 1799-1871, Londen 1991, 51.
[28] Eyck, Van Compagnie naar koopvaardij, 75.
[29] Archives Nationales, Parijs, Particuliere brieven van Lodewijk Napoleon aan zijn broer, de keizer van Frankrijk, AF IV 1683.
[30] Archives Nationales, Parijs, Particuliere brieven van Napoleon aan zijn broer Lodewijk Napoleon, 400 AP 25.
[31] Mackay, Donald Jacob, De handhaving van het Europeesch gezag en de hervorming van het regstwezen onder het bestuur van gouverneur-generaal Mr. H.W. Daendels over Java en onderhoorigheden (1808-1811), Den Haag 1861, 2-3.
[32] Colenbrander, H.T., Gedenkstukken der algemeene geschiedenis van Nederland. Van 1795 tot 1840, Vijfde Deel, Koning Lodewijk Napoleon 1806-1810, Den Haag 1909/1910, 382.
[33] Archives Nationales, AF IV, inv.nr. 1748, doc. 96.
[34] Deventer, Nederlandsch gezag, 354.
[35] Archives Nationales, AF IV 1683.
[36] Archives Nationales, AF IV, inv.nr. 1739, doc. 263.
[37] Colenbrander, H.T., Gedenkstukken Vijfde Deel, Den Haag 1909/1910, 643.
[38] Ibidem.
[39] Archief Daendels, inv. nr. 105 (9 januari 1808).
[40] Roo, L.W.G. de, Documenten omtrent Herman Willem Daendels, Gouverneur-Generaal van Ned. Oost-Indië.Verzameld en van inleidingen voorzien, Den Haag 1899, 33.
[41] Archives Nationales, AF IV inv.nr. 1740, doc. 137.
[42] Roo, Daendels, 31.
[43] Papiers Decaen, inv. nr. 106.
[44] Collet, Java, 529.
[45] Archief Daendels, inv.nr. 103.
[46] Ibidem.
[47] Papiers Decaen, inv. nr. 106.
[48] Roo, Daendels, 192.
[49] Chijs, J.A. van der, Nederlandsch-Indisch Plakaatboek 1602-1811. Veertiende deel 1804-1808, Batavia/Den Haag, 1895, 550-551.
[50] Deventer, Nederlandsch gezag, 314.
[51] Roo, Daendels, 204.
[52] Archief Daendels, inv.nr. 103.
[53] Deventer, Nederlandsch gezag, 519.
[54] Archief Daendels, inv.nr. 108.
  • Raadplegingen: 1112516

18 - Daendels moet terug van Java naar Europa (1811)

 
 18 1 Daendels
 
 
In 1789 verzetten de Fransen zich tegen het optreden van hun koning, Lodewijk XVI. Toen zijn macht steeds verder beperkt werd, sloeg het koninklijke echtpaar op de vlucht naar het buitenland, maar werd onderweg aangehouden en gedwongen terug te keren naar de hoofdstad. In januari 1793 werd Lodewijk ter dood veroordeeld en belandde de volgende dag al onder de guillotine.
    De nieuwe Franse machthebbers moesten zich nu verdedigen tegen buitenlandse invallen. Maar vrij snel daarna wist Frankrijk zijn invloed uit te breiden buiten de voormalige grenzen. Mede met hulp van Nederlandse patriotten (tegenstanders van stadhouder Willem V die het land uit waren gevlucht en in St. Omer en omgeving een voorlopig onderdak hadden weten te vinden) trokken Franse legers de noordelijke grens over. De Oostenrijkse Nederlanden (België) en het zuidelijk deel van de Republiek (Nederland) werden veroverd en geannexeerd.
   Op 18 januari 1795 wist de stadhouder zijn hachje te redden door op de boot naar Engeland te stappen. De Fransen kregen het vanaf die tijd in onze streken steeds meer voor het zeggen.
 
 
18 2 Willem V naar EngelandWillem V naar Engeland
 
 
Daendels naar Oost-Indië
 
 
De Geldersman Herman Willem Daendels, op 21 oktober 1762 geboren in Hattem, maakte carrière in het Franse leger. Hij speelde een grote rol bij het verdrijven van de stadhouder en het uitschakelen van zijn aanhangers. Onder supervisie van de Fransen ontpopte hij zich weldra als hoogste militair in ons land. Daendels trad op de voorgrond bij twee staatsgrepen in 1798 en als legerleider toen een Britse invasievloot in Noord-Holland anno 1799 landde in een poging de (Franse) bezettingsmacht aan de kant te zetten en het stadhouderlijke bewind te herstellen.
    Daendels raakte in discrediet en leek uit het politieke middelpunt te verdwijnen. De Fransen waren hem echter niet vergeten. Toen Lodewijk Napoleon, de jongere broer van Napoleon (keizer sinds 1804) in Holland door hem in 1806 op de troon gezet werd, kwam hij steeds meer in beeld. De Hattemer, lid van het nieuwe légion d’honneur, was voortdurend aan de zijde van de koning te vinden, tijdens militaire expedities in Duitsland en Den Haag.
    In het voorjaar van 1807 kreeg de koning van Holland van zijn broer opdracht om een sterke man naar Java te sturen om daar de wankelende Franse macht te herstellen. Door de gebeurtenissen in Europa en de groeiende Britse invloed op zee (zeker na de Nederlaag bij Trafalgar) had de koloniale elite zich steeds meer losgemaakt van de Franse invloed. 
 
Napoleon had territoriale ambities in Azië. Hij stuurde de Fransman Charles Decaen die kant uit. Vanaf het eiland Mauritius (Isle de France) probeerde die de zaken naar Franse hand te zetten en stuurde troepen naar Java. Dat was niet genoeg. Napoleon gaf zijn broer in Holland opdracht om in Oost-Indië een volgende stap te zetten. Lodewijk Napoleon (Louis Bonaparte) benoemde Daendels tot gouverneur-generaal en maarschalk.
    Herman Willem wist de overtocht te volbrengen en in zijn eentje de macht te grijpen – een bijzondere prestatie. Op Java werd hij de kleine Napoleon genoemd.
 
 
Daendels op Java
 
 
De elite op het eiland had grote moeite met het optreden van de man die de Fransen hadden gestuurd. Hun nieuwe hoogste chef, maarschalk en gouverneur-generaal, voerde een bewind in zoals dat in het Franse keizerrijk normaal was geworden. Van democratie was geen sprake. Iedereen moest gewoon doen wat hem verteld was. In feite regeerde hij per decreet.
    De Nederlanders, die vóór de komst van Daendels de macht onder elkaar verdeeld hadden, zich onafhankelijk van het moederland opstelden en zich (ten koste van de VOC) hadden weten te verrijken, werden gedwongen zich te schikken. Menigeen verloor zijn bron van inkomsten. Anderen werden op de boot terug naar Europa gezet. Terug in Nederland hadden ze weinig goede woorden over het optreden van Daendels, die weliswaar Nederlander was maar zijn boterham door de Fransen liet smeren. Ze vonden gehoor bij minister Van der Heim, die zich kritisch opstelde ten aanzien van de aanpak van Daendels. 
 
In een brief aan Lodewijk Napoleon liet Daendels weten: “Ik heb de ontbinding van de Compagnie [VOC] afgekondigd. Ik heb overal de wapens van de Compagnie vervangen door die van Uwe Majesteit. Uw verjaardag is op 25 augustus op het hele eiland Java gevierd, zelfs in het hof van de [Javaanse] prinsen.
    De oude sultan, die vroeger nooit de woning van de resident kwam bezoeken, heeft nu meegedaan aan de volgende toasts:
    1. Op de gezondheid van Z.M. Lodewijk Napoleon, koning van Holland, de vriend van de Javaanse prinsen, de vader van zijn volk; tevens van het Javaanse volk. Het saluut bestond uit 45 kanonschoten.
    2. Op de gezondheid van Z.M., de grote en onoverwinnelijke Napoleon, keizer van de Fransen, broer van Z.M. de koning van Holland, 45 kanonschoten.
    3. Op de gezondheid van H.M. de koningin van Holland [Hortense de Beauharnais], voorbeeld van deugd en goedheid, 36 kanonschoten.
    4. Op de gezondheid van Z.K.H., de koninklijke prins van Holland, de hoop van al zijn goede en trouwe onderdanen, 36 kanonschoten.
    5. Op de gezondheid van de gouverneur-generaal van Indië, 28 kanonschoten.
    6. Op de gezondheid van Zijne eminentie de Soesoehoenan, of sultan van Mataram, 21 kanonschoten”.
 
 
Ontwikkelingen in Europa
 
 
18 3 Lodewijk Napoleon weg uit HollandLodewijk Napoleon weg uit Holland
 
 
Daendels was in Batavia slecht op de hoogte van de snel op elkaar volgende gebeurtenissen in Europa. Zeilschepen deden er vele maanden over om brieven te bezorgen, als die sowieso hun bestemming bereikten. Vóór het antwoord op een dringend schrijven arriveerde, verstreek er een zeer lange periode. In de tussentijd was er dan weer een totaal andere situatie ontstaan. Hoe kon de maarschalk op Java weten dat de twee Bonaparte-broers ver weg niet meer door één deur konden.
    Begin juli 1810 vluchtte Lodewijk weg uit zijn paleis in Haarlem. Keizer Napoleon besloot het koninkrijk Holland met Frankrijk te verenigen, dat wil zeggen in te lijven.
    Vanuit Mauritius had Daendels gehoord over de nieuwe staatkundige ontwikkelingen. Maar formeel wist hij van niets. Aan Napoleon vroeg hij nadere informatie. Hij liet de keizer weten dat hij blij was voortaan rechtstreeks met de Franse autoriteiten te maken te krijgen. “Het bericht heeft mij veel genoegen gedaan”.
    Maar omdat Java (en de rest van Oost-Indië) nu Frans territorium geworden was, vreesde hij voor een Britse landing op Java. “Het is waarschijnlijk dat de veranderingen, zoals die in Holland worden doorgezet, onze externe vijanden nieuwe hoop zullen geven. Ze zullen ons komen aanvallen”.
    Daendels leek de Britten niet te vrezen. “Laat ze maar komen! Ze kunnen ons bang maken met de kracht van hun wapens, maar Uwe Majesteit kan ervan overtuigd zijn dat ik dit mooie land zal behouden zolang er één druppel bloed in mijn aderen stroomt”.
 
 
Java wordt Frans
 
 
Meer dan een half jaar later, op 17 februari 1811, vernam hij per brief dat het koninkrijk Holland had opgehouden te bestaan. Oost-Indië was onderdeel van het Franse keizerrijk geworden. Daendels vernam bij die gelegenheid bovendien dat hem de hoge Franse functie van maarschalk was ontnomen. Voortaan mocht hij zich alleen nog maar generaal en gouverneur-generaal noemen.
    Wat kon hij anders dan zich bij de nieuwe situatie in het verre Europa neerleggen. De volgende dag, organiseerde hij een ‘aanzienlijk festijn voor 180 personen’ waar voor het eerst ter ere en op de gezondheid van ‘onze nieuwe souverein, zijne majesteit keizer Napoleon, plechtig gedronken werd’.
    Daendels ging verder. Op 20 februari, ’s morgens om half acht, riep hij de Raad van Indië in een buitengewone zitting bijeen. In de Bataviasche Koloniale Courant (door Daendels opgezet) was te lezen: “De gouverneur-generaal arriveerde een half uur later in een koets, met zes paarden bespannen en begeleid door honderd dragonders, én adjudanten, secretarissen generaal, zijn griffier, de brigadiers en chefs der generale staven van landmacht en marine.
    Aan de trap van het gouvernementshuis op Molenvliet werd hij ontvangen door de president, de leden en de secretaris van de Raad van Indië, en begaf zich plechtig naar de vergaderzaal. De adjudanten namen plaats achter de stoel van Daendels en deze opende de vergadering met een gebed”.
    Daendels bracht het koloniale bestuursorgaan op de hoogte van het decreet, gedateerd 9 juli 1810 en opgesteld in kasteel Rambouillet, waarbij Napoleon Holland met Frankrijk verenigd had. Vervolgens zwoer hij een eed van trouw en gehoorzaamheid aan Napoleon, ‘de keizer der Fransen, koning van Italië, beschermer van het Rijnverbond en bemiddelaar van het Zwitserse bondgenootschap’. “Zo waarlijk helpe mij God almachtig!”
    Na deze verklaring nodigde hij zijn belangrijkste onderdanen uit hetzelfde te doen – door die eed, waarvan hij het voorbeeld had gegeven, ‘plechtig  en hoofd voor hoofd aan mijn handen af te leggen’.
    Verzet was er niet in Batavia. Napoleon kon, ver weg in Europa, tevreden zijn. “De vergadering hief een ‘Lang leve Zijne Majesteit, de keizer en koning. Lange leve Hare Majesteit de keizerin’ aan. Vijfenveertig saluutschoten volgden”.
 
 
18 4 Bataviasche Koloniale CourantBataviasche Koloniale Courant
 
 
De besluiten volgden elkaar snel op. De Hollandse vlag moest op forten en schepen onmiddellijk door de Franse vlag vervangen worden. Bij alle kerkgenootschappen moest gebeden worden voor de keizer en de keizerin. In het vervolg moest recht worden gesproken in naam van de keizer.
    Java was een stuk van Frankrijk geworden. Per brief liet hij aan Napoleon weten: “Mijn hart voelt zich verlicht als ik eraan denk dat de Hollandse natie, die al zolang onderwerp van medelijden is, nu onderdeel wordt van het grootste volk van het continent en gaat leven volgens de beste wetten”.
 
 
18 5 vlagvlag van keizer Napoleon
 
 
Klachten over Daendels
 
 
Menigeen die zich verzette tegen de Franse aanpak van Daendels op Java moest dat bekopen met een onvrijwillige retourreis richting het vaderland. De ballingen uitten daar uiteraard hun ongenoegen als ze de kans kregen. 
     Charles Lebrun (1739-1824) kreeg een en ander te horen. Na de inlijving had Napoleon hem naar het noorden gestuurd om als een soort interim-manager (luitenant generaal) op te treden en in de gaten te houden wat er in Holland speelde. 
     Minister Van der Heim, die onder Lodewijk Napoleon gediend had en een negatief oordeel had over de aanpak van Daendels op Java, was een campagne begonnen om de ‘maarschalk’ van zijn post te verwijderen. Hij wilde hem bij voorkeur vervangen door J.W. Janssens, afkomstig uit Nijmegen.
     Jan Willem zat verlegen om een goede baan. Hij besefte weliswaar dat hij misschien niet de meest bekwame persoon was voor Indië, maar hij wilde heel graag iets nieuws aanpakken. Zijn Maastrichtse vrouw Anna Balneavis was op 27 april 1810 overleden.
     Met Janssens kon Van der Heim het goed vinden. Janssens lijkt iemand te zijn die zich overal goed kon verkopen. Zo maakte hij in die tijd deel uit van het Hollands gezantschap dat Napoleon in Rambouillet kennis kwam geven van Lodewijks ‘besluit’ om af te treden. Ter plekke had hij op 16 augustus een lang onderhoud met Napoleon over Indische zaken, waarin hij – blijkbaar met succes – de laatste roddels over Daendels overbracht.
     Van der Heim stopte bovendien met het uitbetalen van het Hollandse salaris aan mevrouw Daendels, die in Nederland was gebleven toen haar echtgenoot naar Oost-Indië vertrok.
 
 
Van der Heim – Lebrun – Janssens
 
 
Al op 22 juli 1810 rapporteerde Lebrun aan Napoleon dat ‘Daendels hier niet kan rekenen op groot vertrouwen en grote achting, maar er zijn vrouw en kinderen en al zijn belangen zijn vastgekluisterd aan die van Uwe Majesteit’.
    Op 31 juli, in een nieuwe brief aan de keizer, schreef hij: “Daendels is een slecht mens, maar wij hebben zijn vrouw en zijn kinderen”.
    Het zegt wel iets van het niveau van Lebrun, of van de cultuur van het Franse keizerrijk in die tijd, om de familie van de gouverneur-generaal van Indië meteen als gijzelaar te zien.
    Het lijkt erop dat Van der Heim Daendels stapje voor stapje onderuit haalde. Op 20 augustus ging hij zelfs zo ver dat hij een vernietigend rapport over Daendels schreef. Had Lebrun daar om gevraagd? Van der Heim kon in zekere zin schrijven wat hij wilde: de koning was gevlucht, Daendels was niet bij de hand om zich te verdedigen, en bij Lebrun vond hij een gewillig oor.
 
Een van zijn grootste verwijten aan het adres van Daendels was dat hij ten onrechte gerapporteerd had dat het in Bantam (Banten) rustig was. Wat is rustig? Wanneer is een conflict onder controle?
    Van der Heim was ‘vergeten’ dat hij kort daarvoor nog in een brief aan Daendels geschreven had: “Alles is hier in volmaakte rust”. Op dat moment legden Franse troepen hun wil op in Holland, zoals de maarschalk dat in Bantam deed.
    Een ander verwijt was dat Daendels brigadier Sandol Roy op Java had afgezet. Hij vertelde er niet bij dat Sandol Roy, opperbevelhebber van het Bataafse leger op Java in 1808, vóór de komst van Daendels, openlijk had verklaard dat hij van plan was de door Lodewijk Napoleon benoemde gouverneur-generaal bij aankomst te arresteren.
    Van der Heim beklaagde zich over de negatieve manier waarop hij een ‘criticus’ als Van Polanen bejegend had, over de vooraanstaande rol die hij Van Braam had toegedacht, en over het in roulatie brengen van papiergeld. Maar hij voegde er niet aan toe dat Daendels had gehandeld conform de instructies en volmachten die hij – ondanks zijn eigen protesten – (toch) van Lodewijk Napoleon gekregen had. Enzovoort, enzovoort.
    Het rapport van Van der Heim was het rapport van een technocraat die geen grip had op zijn gouverneur-generaal en hem met onjuiste en onvolledige feiten verdacht maakte.
 
 
Lebrun brengt de keizer op de hoogte
 
 
18 6 Charles LebrunCharles Lebrun
 
 
Die zelfde dag nog, 20 augustus 1810, schreef Lebrun aan Napoleon dat men de ‘meest afschuwelijke dingen over Daendels schrijft’. Op 10 september stuurde hij de door Van der Heim vertaalde instructies die Daendels drieëneenhalfjaar eerder naar Indië had meegekregen naar Parijs. Van der Heim beweerde dat hij slechts met grote moeite bij het Secretariaat van de Staat een zeldzaam exemplaar van de relevante stukken had kunnen bemachtigen. Hij had ze zelf niet op kantoor, ze waren nooit bekrachtigd en hij had de indruk dat ze slechts waren gebruikt door leden van de regering in het verre verleden.
    De minister was niet op de hoogte of hij hield zich van den domme. Bracht hij Lebrun op de hoogte van de geheime (mondelinge) volmachten die Daendels van Lodewijk Napoleon meegekregen had?
    Intussen stuurde hij het ene memo na het andere over de situatie in Indië. Daarbij werd hij geholpen doordat toevallig, juist in die tijd, Maurisse en Prediger (afgezette leden van de Hoge Raad van Justitie op Java) en Sandol Roy in ‘Nederland’ arriveerden, die Daendels in Indië op de boot gezet had.
 
 
De benoeming van Janssens als opvolger van Daendels
 
 
Tijdens mijn onderzoek in het Franse nationaal archief vond ik honderden briefjes die Lebrun aan de keizer der Fransen stuurde. Die gingen over de meest uiteenlopende onderwerpen. Zo vertelde hij Napoleon dat hij op 19 juli 1810 het eerste vaatje haring in ontvangst had genomen; het was nu eenmaal traditie in Holland dat de hoogste gezagsdrager dat deed – en dat was hij. De vissers waren (op zijn initiatief?) ook onderweg naar Parijs om Napoleon zelf van haring te voorzien!
    Op 21 oktober schreef hij, in alle ernst, aan de keizer: “De liquidatie gaat nu beginnen”. Menige hoge ambtenaar moest vervangen worden. Maar Van der Heim was een goede collaborateur. Twee maanden later bevestigde Lebrun: “Er zijn nog verdienstelijke mensen. Holland moet hem erkentelijk zijn”.
    De keizer beloonde Van der Heim met een baantje als prefect.
 
Al eerder deed Lebrun zelf een voorstel om een nieuwe man voor de hoogste post op Java in te zetten. “Er is hier een Franse officier, een brigade-generaal, een broer van Rouget de Lille, de auteur geloof ik van de Marseillaise. Hij zou met Daendels naar Batavia gaan, maar werd tijdens de overtocht gevangen genomen. Ik geloof dat men hem kan vertrouwen”.
    Napoleon reageerde meteen: “Ik weet niet wie de broer van Rouget de Lille is. Ik geloof dat ik een Nederlander ga sturen”. En op 6 september: “Vanwege de taal wil ik – vanuit Saint Malo – Hollandse troepen sturen, een klein bataljon met vier compagnieën van ieder 120 man. Zoek goede officieren voor me uit. Stuur me de correspondentie van Daendels”.
    Op 12 oktober liet de Franse minister Denis Decrès, evenals Van der Heim belast met de marine, aan Napoleon weten: “Generaal Sandol Roy is in Parijs aangekomen en zou Uwe Majesteit graag willen spreken. Hij heeft vijftien jaar in Batavia gediend. Generaal Daendels heeft hem teruggestuurd onder het voorwendsel dat hij te oud is”.
    Een paar dagen later stuurde de keizer Decrès persoonlijk naar Holland, waar hij op 24 oktober bij Lebrun in Amsterdam arriveerde. Op 7 november schreef Lebrun: “Bijgaand een brief van de minister van marine die de nieuwe daden van de gouverneur van Java verafschuwt”.
    Daendels had afgedaan bij de Franse autoriteiten. Hij moest definitief vervangen worden.
 
 
18 7 Denis Decrès 2Denis Decrès, Père Lachaise, Parijs
 
 
Terwijl Decrès in Holland was, arriveerden in Bordeaux schepen met koloniale waren die Daendels gestuurd had. Erbij zaten stapels (duplicaten van) brieven aan Napoleon, Lodewijk Napoleon, Van der Heim en aan de echtgenote van Daendels. De post werd onmiddellijk doorgestuurd naar Parijs en daar vertaald.
    De Franse regering was nu op de hoogte van de laatste stand van zaken. Napoleon gaf opdracht om schepen en lading te confisqueren en zo de beoogde Java-expeditie uit de opbrengst te financieren. De handelswaar bleek voor het grootste gedeelte van Daendels persoonlijk te zijn.
 
Op 16 november 1810 besloot Napoleon definitief om Janssens naar Java te sturen. Het jaarsalaris van Janssens stelde hij vast op 500.000 franc (400.000 gulden), driemaal zo hoog als dat van Daendels, maar wel te halen uit de Indische kas.
    De volgende dag schreef Jan Willem vanuit Hotel des Etrangers in Parijs, waar hij op zijn benoeming zat te wachten, aan Decrès, zojuist terug uit Amsterdam: “Ik zit boordevol erkentelijkheid voor dit bewijs van goedheid van mijn Souverein. Ik smeek Uwe Excellentie mijn oprechte dankbaarheid aan de voeten van Zijn Troon te leggen, en de verzekering dat ik mij zal inspannen alle plichten die zo’n belang met zich meebrengt te vervullen”.
    Wat public relations betreft liet Janssens weinig aan het toeval over.
 
Twee dagen later bezorgde Decrès de vanuit Indië verzonden correspondentie van 26 mei van Daendels bij de keizer, met daarin onder meer: “Ik hoef niet vervangen te worden zolang de situatie zo kritiek is. Deze kolonie mag niet in handen van de Engelsen komen”. 
    Op 24 november 1810 schreef de Franse minister Decrès, namens Napoleon, de formele ontslagbrief aan Daendels. Hij legde het accent op de mogelijk slechte gezondheid van de gouverneur-generaal. “De Keizer heeft zich op de hoogte gesteld van uw correspondentie, met name uw brieven aan de koning. De koning had aan uw brief van 30 november van vorig jaar een onaangenaam gevoel overgehouden. De slechte staat van uw gezondheid was voor hem aanleiding u een opvolger te sturen. Hij was van mening dat het goed voor u was u na enkele jaren in het slechte klimaat van Java wat rust te gunnen”.
 
Op verzoek van Decrès stuurde Napoleon nog een vriendelijk bedankbriefje. Kort voor het vertrek van Janssens naar de Oost schreef hij: “Ik heb de brieven gelezen die uw schepen mij gebracht hebben. Tevens heb ik kennis genomen van uw brieven aan de koning van Holland. Ik ga een groot aantal soldaten, ambtenaren sturen, met wapens en munitie. Ik heb ruim zestig handelsexpedities op het oog en alle koloniale waren die zullen komen heb ik vrijgesteld van douanerechten. Ik schrijf deze brief om te getuigen van mijn tevredenheid. Ik ken uw talenten en uw ijver voor mijn dienst”.
    De volgende dag, na beëdigd te zijn als gouverneur-generaal voor de gebieden ten oosten van Isle de France, het territorium van Charles Decaen, vertrok Janssens naar Indië. Voor alle zekerheid benoemde Napoleon een Fransman, Jumel, als militair opperbevelhebber, en een andere Fransman, Perrin, als hoogste ambtenaar van Financiën.
    Het lot van Oost-Indië bleef zo onder Frans toezicht.
 
 
Daendels in Indië, voorjaar 1811
 
 
Wat er in Europa gebeurde kreeg, zoals eerder aangegeven, pas maanden later zijn vervolg in het oosten van Azië. In februari 1811 werd Daendels formeel op de hoogte gebracht van het verdwijnen van Lodewijk Napoleon, de man die hem met veel volmachten naar Java gestuurd had om daar een bestuur in Franse stijl op te zetten. 
    Onwetend van het vervolg, zijn ontslag en de opvolging van Janssens in november 1810, ging hij door met zijn aanpak. Alle prioriteit gaf hij aan de verdediging van het eiland tegen de verwachte aanval van de Britten vanuit India. Wie onvoldoende meewerkte moest de consequenties ondervinden. 
 
Een voorbeeld. Toen het Molukse eiland Ambon in 1810 door de Engelsen bedreigd werd stuurde hij een van zijn beste officieren, de Franse kolonel Filz, die kant uit. Met nauwelijks bloedvergieten gaf deze zich echter over. 
    Dat had hij beter niet kunnen doen. Bij terugkomst werd Filz, tot voor kort een vertrouweling,  gearresteerd en ter dood veroordeeld. De executie moest duidelijk maken dat Indië niet voor Frankrijk verloren mocht gaan. Aan het thuisfront, de al verdwenen koning van Holland, liet hij weten: “De krijgsraad heeft kolonel Filz ter dood veroordeeld omdat hij Ambon zo laks heeft overgegeven. De executie heeft op het exercitieterrein plaatsgevonden in het bijzijn van acht- tot negenduizend soldaten van het garnizoen en van de mobiele divisie in Batavia. Dit verschrikkelijke voorbeeld was noodzakelijk in een kolonie waar de militaire toestand vroeger veracht en vernederd werd”.
    Over de executie van zijn tot voor kort dierbare ondergeschikte liet hij in de krant afdrukken: “Hij trad de dood gelaten tegemoet, en behield een blijkbare bedaardheid van geest tot het laatste ogenblik”.
 
 
18 8 FilzJean Philippe François Filz (1771-1810)
 
 
Daendels was niet van plan om Indië over te geven aan de Engelsen. Iedereen, vriend en vijand, wist waar hij aan toe was. In afwachting van de invasie bracht hij de verdediging van het eiland in een opperste staat van paraatheid. Het koloniale leger, voor een groot deel bestaande uit door hem op de slavenmarkt gekochte mannen (troupes noirs), kon hij snel verplaatsen over de door hem opgezette ‘grande route’ (grote postweg). In het gebied tussen de haven van Batavia en het militaire hoofdkwartier liet hij alle vervoer verwijderen. Het water daar liet hij stilleggen omdat hij begreep wat de consequenties van stilstaand water (malaria-muggen) waren voor degene die door het gebied moest trekken.
 
 
Janssens lost Daendels af
 
 
Twee maanden na de transitie van Java tot een Franse kolonie, op 27 april 1811, hoorde Daendels van de aankomst van de compagnie onder leiding van generaal Jumel, die Napoleon en Decrès vanuit Frankrijk hadden georganiseerd. Op 16 mei droeg hij zijn zaken over aan Jan Willem Janssens en verliet de bij elkaar gekomen Raad van Indië. Het lijkt alsof de opvolging een sober karakter had. “Dadelijk begon de gewone behandeling van zaken door een rekest van zekere Chinezen ter tafel te brengen, alsof er niets bijzonders was voorgevallen was”, is in de teksten van een latere archivaris te lezen.
    Weldra stapte hij op de boot, die hem naar Europa (Frankrijk) terugbracht. 
 
 
Franse verslagen
 
 
Napoleon werd op de hoogte gehouden van hoe het gegaan was. Aan de Franse vloot waren enkele auditeurs verbonden om verslag te doen. Ze waren unaniem van mening dat Daendels de Franse belangen goed behartigd had. “Overal in deze kolonie waait de Franse vlag. Daendels heeft de verandering met voorzichtigheid en wijsheid doorgevoerd”. 
    Een van hen schreef op 11 juni 1811, dus op zee: “Ik heb het mooiste land van de wereld gezien. Niemand in Europa heeft hier een idee van. Daendels heeft in korte tijd grote dingen tot stand gebracht. In tijd van oorlog was hij helemaal op zichzelf aangewezen. Hij heeft het gezag hersteld, zonder hulp uit het buitenland een leger opgebouwd en grote wegen aangelegd zodat communicatie, transport van troepen en munitie mogelijk is van het ene eind van het eiland naar het andere [ruim 1000 kilometer]”.
    Een jonge luitenant-ter-zee was helemaal lyrisch in een schrijven dat naar Napoleon gestuurd werd. “Bij onze aankomst in dit land vonden wij de Franse vlag op alle forten. Generaal Daendels had iedereen de eed van trouw laten zweren op de keizer en dat is heel plechtig gegaan. U kunt zich niet voorstellen hoe actief deze generaal is en wat hij voor de dienst van de kolonie gedaan heeft.
    1. Vóór hem was er geen verbinding tussen Batavia en Soerabaja over land of heel moeilijk. Hij heeft een grote weg opengebroken waar hij op vaste afstanden gastverblijven heeft laten bouwen, waar men paarden vindt om van rijtuig te wisselen.
    2. Bij het fort Soerabaja konden drie jaar geleden geen boten aan land komen. Nu varen er schepen van 300 ton tot bijna een mijl de rivier in.
    3. Door zijn inspanningen is er een prachtig militair hospitaal gebouwd, heel goed onderhouden, heel gezond.
    4. Een mooie fabriek geeft aan 2.000 man werk om wapens te smeden, hout te bewerken, zeilen te weven, masten te maken, allemaal voor de marine.
    5. Er is een muntgebouw waar men 80.000 munten per maand slaat, zodat het de inwoners van Java, die geen zilver meer hebben, niet aan geld ontbreekt.
    6. Twee gigantische forten, het een met 40 kanonnen, het ander met een dozijn, om de haven te verdedigen.
    7. Een citadel, Fort Louis, om de haven te verdedigen en voorzien van 120 kanonnen, is op een zandplaat verrezen.
    8. Een kleine vloot om de kust te verdedigen en jacht te maken op de piraten.
    9. Een leger van 25.000 man, met discipline, Europese kleding en goed betaald.
    Daendels vertrekt naar Frankrijk op het corvet la Sapho, maar hij laat de kolonie zó achter dat die niet hoeft te vrezen voor de aanval van de Engelsen”.
 
Op 1 november 1811 deed Daendels verslag in Frankrijk. Minister Decrès ontving hem en rapporteerde vervolgens aan Napoleon, terug van een bezoek aan het ingelijfde Nederland: “Ik heb zojuist een onderhoud met Daendels gehad. Na zijn vertrek heb ik zijn antwoorden meteen op papier gezet. Wij hebben fouten gemaakt”.
    De Fransen, lijkt, waren alsnog tot de conclusie gekomen dat de Hattemer het aanzienlijk beter gedaan had dan zij eerder verondersteld hadden. Een jaar later trok hij met Napoleon mee naar Rusland en belandde er lange tijd in Modlin, nu Pools gebied.
    Hoe zou Janssens het aanpakken?
 
 
Java in Britse handen
 
 
Janssens was anders dan Daendels. Hij vond dat de maatregelen van Daendels disproportioneel waren. Belangrijker dan het in stand houden van een verdedigingslinie zag hij het als zijn taak de Javanen voor zich te winnen. Hij reduceerde de troepenmacht en verplaatste zijn hoofdkwartier. Op 4 juni bepaalde de nieuwe gouverneur-generaal dat de op bevel van Daendels vernielde bruggen en het stil liggende water weer in de oude staat teruggebracht moesten worden. Zijn broodheer vergat hij echter niet: op 15 augustus 1811 hield het Franse leger nog een parade ter gelegenheid van de 42ste verjaardag van Napoleon, keizer van de Fransen en dus ook van het geannexeerde Nederland. In Europa konden ze trots op hem zijn.
 
 
18 9 JanssensJan Willem Janssens
 
 
Het pakte anders uit dan Janssens voor ogen had. Nog vóór de parade waren de Britten met de door Daendels voorspelde invasie begonnen. Het nieuwe beleid kwam hen goed uit. Van weerstand was dan ook weinig sprake. Binnen enkele weken was de situatie uitzichtloos geworden. Op 17 september bevond de gouverneur-generaal  zich te Salatiga, op de weg tussen Semarang en Soerakarta. Vanuit zijn hoofdkwartier daar gaf hij volmacht aan H.M. de Kock om zich aan de Engelsen over te geven.
    Nog vóór Daendels verslag kon uitbrengen aan minister Decrès was Frans Indië overgegaan in Britse handen.
 
 
Harry Knipschild
29 december 2021
 
Bovenstaand artikel is een afgeleide van veel archiefonderzoek, dat in 2000 leidde tot de eindscriptie ‘Een Bataaf in Batavia, 1808 – 1811. Herman Willem Daendels en zijn Franse connectie’, aan de universiteit Leiden. De scriptie is in de bibliotheek aldaar te raadplegen. Ik studeerde af bij prof dr Leonard Blussé en prof dr Femme Gaastra. 
    
  • Raadplegingen: 8040

13 - Daendels anno 1813 in Modlin (Polen)

 
 
 13 1 Daendels
 
 
Wie vandaag de dag nog aan Herman Willem Daendels denkt geeft hem wellicht voornamelijk een plaats in de geschiedenis van Indonesië, het land dat tot na de Tweede Wereldoorlog gedurende enkele honderden jaren gedeeltelijk beheerst werd door Nederlanders.
    De eilandengroep, vooral Java, werd begin zeventiende eeuw het Aziatische centrum van de VOC, de Verenigde Oostindische Compagnie. J.P. Coen vestigde er een Nederlandse hoofdstad: Batavia. Na het einde van het Franse en Britse tijdperk (1816) werd er een Nederlands Indië gecreëerd dat tot de Japanse inval (1942) stand hield.
    Daendels vervulde, zo kun je achteraf vaststellen, een scharnierfunctie. In zijn eentje maakte hij een einde aan de laatste resten van het VOC-bestuur en liet Java in de jaren 1808-1811 een rol spelen in de mogelijke internationale expansie van het Franse Napoleontische keizerrijk.
    Maar aan alles komt nu eenmaal een einde. In 1811 vervingen de Fransen hem door er J.W. Janssens heen te sturen. Op Franse schepen reisde de Franse generaal Daendels terug naar Europa. In Los Pasajos, ten oosten van San Sebastian in Baskenland, zette hij voet op het vasteland en begaf zich naar Parijs, de hoofdstad van het keizerrijk, dat tijdens zijn afwezigheid heel Nederland had ingelijfd. Daar werd hij bovendien herenigd met Aleida, zijn echtgenote, die hij in Indië jarenlang had moeten missen.
 
 
 
Generaal in Franse krijgsdienst
 
 
Ook in 1811 kon Napoleon de generaal uit Hattem prima gebruiken. Goede soldaten waren meer dan welkom in het Franse leger. Om die aan te trekken had hij al in 1806 zijn jongere broer Louis tot koning van Holland gemaakt. Omdat Louis als Lodewijk Napoleon niet genoeg voor elkaar kreeg had hij het gebied maar ingelijfd. Daarmee was Daendels automatisch opnieuw in Franse krijgsdienst overgegaan. Dat was al eerder het geval geweest, toen Franse troepen na de revolutie mede onder zijn leiding met succes in noordelijke richting trokken. In 1795 vluchtte stadhouder Willem V naar Engeland en arriveerde de Geldersman als Frans generaal in Amsterdam.
 
 
Naar Rusland en terug
 
 
13 2 Rusland
 
 
Napoleon had grote plannen. Hij besloot helemaal naar Rusland op te rukken. Daendels moest mee. Als generaal van de 26ste divisie trok de Hattemer op naar Danzig. Evenals eerder op Java in 1810 vierde hij er de verjaardag van de keizer, die op 15 augustus 43 werd. Saluutschoten werden gelost. Om negen uur ’s morgens was er een militaire parade. De soldaten werden in Danzig beloond met een extra rantsoen brandewijn.
    Aan het einde van die maand trokken de Franse troepen verder in de richting van Moskou. Zo belandde Daendels onder meer in Vilnius, de huidige hoofdstad van Litouwen, en Minsk. Het oprukken ging zozeer boven verwachting dat de troepen vanuit het westen niet goed bevoorraad konden worden. Dat kwam de Fransen duur te staan.
    Napoleon besloot naar Parijs terug te keren, waar hij op 18 december arriveerde. Het Franse leger gaf Daendels begin 1813 opdracht het bevel over te nemen van de versterkte plaats Modlin, 36 kilometer westelijk van Warschau.
 
 
Modlin – strategisch gelegen
 
 
Ten behoeve van het in 1989 verschenen boek over Daendels, Een gulhartig Geldersman, deed F.J.J. Besier onderzoek naar het optreden van de generaal in Polen anno 1813. Zijn bijdrage aan het boek vormt de basis van dit artikel.
    Besier stelde dat Modlin door Napoleon van groot strategisch belang werd geacht. De vesting lag immers aan de samenvloeiïng van de Narew en de Weichsel (Wisla). In de voorafgaande jaren waren er bovendien uitgebreide versterkingen aangelegd. Het was van belang die plek te behouden in de nog te verwachten strijd tussen de Fransen en de Russen.
 
Op 2 februari 1813 kreeg Daendels het bevel over de vesting, die eerder door het Franse leger ontruimd was. Bij aankomst bleek dat er in de magazijnen voldoende voorraden opgeslagen waren voor zes maanden, met name graan en gezouten vlees. Maar brandhout ontbrak.
    Het leger van Napoleon, waarmee hij naar Rusland getrokken was, bestond uit inwoners van allerlei landen, die de keizer aan zijn regime had weten te onderwerpen. Dat was ook het geval toen Daendels met zijn bezettingstroepen de ontruimde vesting binnentrok. Er waren soldaten uit Saksen, Würzburg, Litouwen en Polen. De bezettingsmacht bestond uit 5.300 man.
    Daendels was niet de enige Franse onderdaan van Nederlandse afkomst. Hij had er assistentie van de kapiteins Aart Kool (1787-1862) uit Rotterdam, William Archibald Bake (1783-1843) uit Woerden en Petrus Rutger Falter (1785-1868) uit Maastricht, al sinds 1794 een Franse stad.
    Daendels bereidde zich voor op een lange belegering. Hij slaagde erin om nog veertig stuks rundvee uit de omgeving binnen te halen.
    Minder geluk had de generaal met de huisvesting. Van de enige kazerne waarvan Modlin destijds voorzien was brandde een aantal weken na aankomst een vleugel helemaal af. Zijn eigen woning had vier kamers en een keuken, maar geen verwarming. Wat er overbleef van de kazerne diende vooral als hospitaal, maar ook als verblijf voor zijn officieren. Ook tijdens zijn verblijf in Indië zag Daendels het als zijn taak goed voor de zieken te zorgen.
 
 
Het aarzelende begin van de belegering
 
 
13 3 Ivan Paskevitsj
Ivan Paskevitsj
 
 
Voor de Russen was het geen prioriteit om Modlin snel in te nemen. Pas op 5 februari verscheen generaal Ivan Paskevitsj bij de vesting. Daarna duurde het nog een aantal weken vóór hij een redelijke blokkade wist te organiseren met zijn zevenduizend kozakken. De inname van Warschau op 8 februari, na het vertrek van Franse troepen onder leiding van generaal Reynier, zal van meer belang geweest zijn. Voor Daendels was die ontwikkeling wellicht een geluk bij een ongeluk. Zo kon hij zich nog van extra proviand voorzien. Je wist maar nooit hoe lang je vast zat.
    Volgens Besier had het leven binnen de vesting een eentonig karakter. Aart Kool legde vast dat hij regelmatig bij Daendels uitgenodigd werd om een spelletje schaak met hem te spelen. “De generaal was een groot liefhebber van het schaakspel. Menige avond verdreef ik op die wijze de verveling. Want het is verre van aangenaam als je lang opgesloten bent”.
    De Franse officieren van Nederlandse afkomst hadden sowieso relatief veel onderling contact, schreef Bake. Zij voelden zich nog steeds ‘Hollanders’. Ook de Maastrichtse kapitein werd zo aangeduid. “Een grote troost was het dat wij vier Hollanders bij elkaar waren. Generaal Daendels heeft mij aan zijn staf toegevoegd. Hij overlaadt mij met vriendelijkheid”.
 
 
Uitvallen van Franse troepen
   
 
Zoals gezegd, de omsingeling van Modlin stelde aanvankelijk niet veel voor. De Poolse generaal Kossetzky, die de leiding had over de Litouwse soldaten in Modlin, drong er bij Daendels voortdurend op aan uitvallen te laten doen. Zo werden de troepen tenminste geactiveerd en werd tevens het contact met het Poolse achterland in stand gehouden.
    De onderdanen van Napoleon verwachtten dat de keizer het er niet bij zou laten zitten en weldra met een nieuw leger in de richting van Rusland zou trekken. En dan zou Modlin zeker niet vergeten worden.
    Daendels liet zich blijkbaar overreden. Hij gaf toestemming voor een uitval met tweeduizend man, bijna de helft van de beschikbare troepen. De uitval op 24 maart leverde evenwel nauwelijks iets op behalve een verlies van tweehonderd man.
    Een tweede Poolse uitval, nu met drieduizend soldaten, had wel meer effect, maar deze keer was er een verlies van 500 man aan doden en vermisten.
    Het vervolg laat zich raden: er was een stijging van zieken, sterfgevallen en deserteurs.
 
 
Onderhandelingen
 
 
13 4 Modlin krant
Nieuws over o.a. Modlin in Franse Moniteur (26 april 1813)
 
 
Daendels, opgesloten in de vesting, zocht een uitweg op een andere manier. Hoe zouden de ontwikkelingen elders zijn, vroeg hij zich uiteraard af. Al eerder had hij zich op de hoogte gesteld, of proberen te stellen, door kranten te bemachtigen, hoe eenzijdig die waarschijnlijk ook geweest waren. Tijdens zijn verblijf op Java had hij de Bataviasche Koloniale Courant opgezet, waarvan hij zelf als hoofdredacteur optrad.
    Daendels stuurde zijn adjudant Bake naar het Russische hoofdkwartier, onder meer om door het opvragen van Berlijnse kranten beter geïnformeerd te worden over de algemene militaire situatie.
    Dat lukte, misschien wel omdat je dan kon lezen dat de Franse positie in midden Europa er slecht uit zag. Het leger had zich van de Oder en Elbe moeten terugtrekken. Hamburg was in opstand gekomen.
    Paskevitsj was op dat moment niet voorzien van voldoende goed belegeringsgeschut. Ook voor hem was er dus weinig eer te behalen. De Russische generaal maakte dan ook van de gelegenheid gebruik om de vesting op een alternatieve manier in proberen te nemen. Hij bood Daendels één miljoen francs aan als hij Modlin zou overgeven. Zo zou tevens verder nodeloos bloedvergieten achterwege blijven. Gezien de slechte militaire positie van de Fransen zou het er immers toch een keer van komen.
 
Bake, afgezant van Daendels, reageerde niet negatief. Hij beloofde binnen enkele dagen terug te komen met een antwoord.
    Tijdens zijn bezoek aan het Russische legerkamp had Bake meer gehoord. Dichtbij, in Warschau, werd er met de Russische regering onderhandeld over de vorming van een Hollands legerkorps bestaande uit de in Rusland vrijgekomen krijgsgevangen. De soldaten die op bevel van de Franse keizer naar Moskou waren opgetrokken zouden zich dan gaan inzetten om met de Russen hun vaderland van de Franse overheersing te bevrijden.
    Dat was geen loos verhaal. De zoon van stadhouder Willem V, de latere koning Willem I, was in Breslau (Wroclaw) en zocht onderhandelingen met tsaar Alexander die zich in Warschau bevond.
 
 
Niet meer loyaal aan Frankrijk?
 
 
In Indië had Daendels zich altijd keihard opgesteld. Toen het er in 1810 op leek dat de Britten van plan waren een expeditie naar Java te sturen, liet hij zijn hoogste baas, Napoleon dus, per brief weten dat hij bereid was zijn bloed voor hem te vergieten.
    Nu was het anders. Wat had de Franse keizer nog in te brengen?
    In Indië duurde het ontzettend lang voor hij er achter kwam dat de man, koning Lodewijk, die hem erheen gestuurd had, geen koning meer was en Holland door de Fransen ingelijfd was. Ook vanuit de afgesloten vesting op het Poolse platteland zal het niet eenvoudig geweest zijn goed in te schatten wat er in Parijs aan de had was.
 
Kennelijk was Daendels niet meer zo pro-Frans als in zijn Indische jaren. Kapitein Kool legde immers vast dat hij tegen zijn chef gezegd had dat ‘ons vaderland weldra weer vrij zou worden’ als gevolg van de onderhandelingen met de tsaar.
    Kool mocht die gedachten echter niet uiten. “Stil. Zoiets kan men wel denken. Maar het is gevaarlijk zoiets te zeggen”, met dat soort woorden zou Daendels op die opmerking gereageerd hebben.
    Daendels zag de onderhandelingen met Alexander – om met een Hollands legercorps naar het thuisland op te trekken – wel zitten als hij er de leiding over kreeg. En dat terwijl hij in Modlin juist de Franse belangen op militaire manier behartigde.
    Zijn standpunt veranderde echter toen hij vernam dat een Frans leger op 21 mei 1813 overwinningen had behaald bij Lützen en Bautzen. Het was moeilijk te bepalen wanneer het opportuun was om zijn loyaliteit van de Franse naar de gealieerde kant om te buigen. Wanneer moest je vriend worden van wie je vijand was?
 
 
Veranderende houding van Daendels en Paskevitsj
 
 
13 5 Bake
Bake
 
 
Door zijn weifelende houding kwam de gezagvoerder over Modlin in conflict met afgezant Bake. Die zou als diplomaat te ver gegaan zijn in zijn gesprekken met de Russische generaal. Kapitein Kool: “Tussen beiden ontstond een verschrikkelijk krakeel. Met geweld bracht ik Bake uit de kamer en bood aan bij de generaal te blijven, hetgeen deze aannam. Bake verliet het huis van Daendels en ik werd in zijn plaats adjudant. Ik moest Bake vervangen in de vertrouwelijke gesprekken met de Russen”.
    De belegeraars, intussen van materieel voorzien, wisten ook niet goed hoe ze moesten handelen. In de nacht van 7 op 8 juni 1813 liet Paskevitsj driehonderd granaten op Modlin neerkomen met als gevolg drie gewonden en twee dodelijke slachtoffers. Maar toen hij het bombardement op de vesting voort wilde zetten, ontving hij bericht dat er een paar dagen eerder tot een wapenstilstand met de Fransen was besloten.
    Inmiddels waren er 1.500 van de 5.300 ‘Franse’ soldaten gestorven. Bovendien waren er duizend zieken in de vesting. Driehonderd militairen waren er vandoor gegaan toen ze de kans kregen. De actieve bezettingsmacht was gehalveerd.
 
De Nederlanders werden nu ineens als ‘vrienden’ behandeld. De Russische generaal bood Daendels gastvrijheid in zijn hoofdkwartier aan. Hij en Kool bleven er hele dagen. In zijn hoofdstuk betitelde Besier hen zelfs als ‘stamgasten’. Daendels kreeg ook de kans om de voorraad levensmiddelen weer op peil te brengen.
    Terwijl de Nederlander in Franse krijgsdienst zich maandenlang stevig verweerd had en zelfs soldaten het Russische kamp had laten aanvallen stelde hij zich in juni totaal anders op. Kool: “Daendels beloofde de zijde der geallieerden te kiezen als de wapenstilstand niet tot vrede zou leiden en er nieuwe vijandelijkheden uitbraken”.
 
Opnieuw veranderde de Hattemer echter van standpunt toen hem het bericht bereikte dat het Franse leger weer tussen de Elbe en de Oder verbleef. Hij moest de bezetting volhouden. Besier: “Het was voor Daendels onmogelijk bij de hervatting der vijandelijkheden in te stemmen met de overgave van de herbevoorrade vesting”.
    Omdat vrede nabij leek hadden de Russen het blijkbaar schaarse belegeringsgeschut naar elders (Danzig) verplaatst en konden dus niet meteen tot actie overgaan.
    Paskevitsj kreeg op 22 juni bericht dat zijn divisies werden afgelost door het korps van André Kleinmichel. Eindelijk was hij van het gedoe bij Modlin af.
 
 
Weer feest op 15 augustus
 
 
In Modlin liet Daendels opnieuw de verjaardag van Napoleon vieren. Wat kon hij anders doen als Frans bevelhebber? Op de dag dat de keizer weer een jaartje ouder werd, op 15 augustus 1813, werd in de vesting de traditionele parade gehouden. De soldaten ontvingen een dubbele portie vlees en de officieren bovendien een liter wijn de man. Besier: “Om vijf uur ’s middags was er een officiersmaaltijd in de woning van Daendels met toasten op de keizer [44 geworden], keizerin [Marie Louise van Oostenrijk], leger, bondgenoten en de trouwe verdedigers van Modlin”.
    Aan het einde van die dag werd er zelfs vuurwerk in de vesting afgestoken. De Russen zullen met verbazing hebben toegekeken. Het was een bijzondere tijd.
    Wellicht een beetje overmoedig deden de Fransen kort daarna een nieuwe uitval, maar resultaat bleef opnieuw uit.
 
 
Kool stapt over naar het Russische leger
 
 
13 6 Aart Kool
Aart Kool
 
 
Aart Kool, die als afgezant van Daendels functioneerde, hoorde van de Russen dat de woorden van de Hattemer niet langer serieus genomen werden. Hoe kon het ook anders als hij steeds van standpunt veranderde, misschien wel moest veranderen.
    Daendels kwam gaandeweg tot de conclusie dat aansluiting bij de geallieerden voor zijn positie het beste was. Hij besloot Kool naar Berlijn te sturen om Ivoy van Mijdrecht, uit het kamp van Oranje, te laten weten dat hij spijt had van zijn eerdere houding ten opzichte van de Oranjes. “Ik ben in staat mijn fouten weer goed te maken”, tekende Kool uit zijn mond op.
    Kleinmichel, de nieuwe Russische commandant, was bereid de tocht van Kool naar Berlijn mogelijk te maken, terwijl Daendels zelf in Modlin achterbleef om de vesting nog tegen een mogelijke aanval van de Russen te verdedigen.
 
 
 13 7 tsaar Alexander I v
tsaar Alexander I
 
 
Kool liep zelf over naar de Russen toen tsaar Alexander op 3 oktober persoonlijk aanbood hem te betrekken bij de Russische belegering van Danzig, de stad die nog in Franse handen was. Kool werd meteen tot majoor benoemd in het Russische leger. Door van alliantie te veranderen verbeterde hij zijn positie en toekomst.
    In Berlijn had Kool bovendien een ontmoeting met de twee prinsessen Wilhelmina, de weduwe van stadhouder Willem V en de echtgenote van de ‘erfprins’, de latere koning Willem I.
    Van vergeving voor de Franse opstelling van Daendels was geen sprake. Kool: “De beide hoge personen waren verbaasd over de verandering, die de omstandigheden bewerkt hadden om opnieuw een rol te spelen. ‘Mon Dieu’, zei de oude vorstin [weduwe], ‘wat wil de man. Hij is de grootste vijand van ons huis geweest’”.
    De dames doelden er waarschijnlijk op dat Daendels als leider van de Franse troepen in 1794-95 bewerkstelligd had dat de stadhouder met zijn echtgenote vanuit Nederland naar Engeland moest vluchten. Bovendien had hij er een belangrijke bijdrage aan geleverd dat Willem V bij de Brits-Russische invasie van 1799 niet naar Nederland kon terugkeren.
    De dames hadden Daendels niet nodig, lieten ze aan Kool merken.
 
 
Daendels en overgave van Modlin
 
 
Daendels, formeel nog steeds in Franse dienst, gaf Modlin niet op. Maar hij had er te maken met zo’n zware regen dat grote stukken van de aarden wallen verzakten. Er was geen hout om dit afdoende tegen te gaan. Ondanks dat weigerde hij in te gaan op herhaaldelijke sommaties van de Russen om de plaats over te geven. Gezien het opdringen van de geallieerden had zijn houding geen enkele zin, probeerde men hem duidelijk te maken.
 
Na de nederlaag van de Fransen bij Leipzig, de dagenlang durende ‘volkerenslag’ (16-19 oktober) was er echter geen toekomst meer voor de bezetters van Modlin. Daendels probeerde nog te onderhandelen over gunstige voorwaarden als vrije aftocht van het overgebleven garnizoen met medeneming van de wapens en een deel van de graanvoorraad. Maar er viel niets meer te onderhandelen. De Russen wezen alle wensen af. Op 1 december 1813 werd Modlin onvoorwaardelijk ontruimd. Het hele garnizoen, inclusief Daendels, werd krijgsgevangen gemaakt.
    Daendels probeerde zijn hachje nog te redden. Al op 2 december stuurde hij brieven aan de geallieerden, inclusief de prins van Oranje, om opgenomen te worden in de troepen die Nederland moesten gaan bevrijden. De generaal was er in Polen niet van op de hoogte dat het land al door de kozakken was binnengevallen. Bovendien was Willem, voorlopig nog alleen als souverein vorst, op 30 november vanuit Londen in Scheveningen aan land gekomen.
    Aan zijn moeder, de weduwe van de door de Fransen verdreven stadhouder, schreef Willem dan ook op 18 december: “Daendels zal geen gelegenheid meer hebben aan de bevrijding van zijn vaderland mee te werken, want we staan op het punt om die in zijn geheel volbracht te hebben”.
 
 
Terug in Nederland
 
 
Daendels en zijn nieuwe adjudant Falter ontvingen pas half februari 1814 paspoorten om via Berlijn naar Nederland terug te keren. In die stad probeerde de voormalige Franse generaal nog contact te leggen met weduwe Wilhelmina van Pruisen. Maar die had er geen behoefte aan hem te woord te staan.
    Het duurde nog tot 5 of 6 maart 1814 vóór de generaal zich in Den Haag meldde. Zeven jaar eerder was hij vanuit die regio door koning Lodewijk Napoleon uitgezonden. Hij had veel gezien en veel meegemaakt in grote delen van de wereld, inclusief Oost Indië, Spanje, Noord Afrika, Tenerife, Duitsland, Polen, Litouwen en Rusland. Het duurde nog tot 31 augustus voor hij formeel uit Franse militaire dienst ontslagen werd.
    Terug in Nederland, aldus Besier, had Daendels regelmatig contact met Gijsbert Karel van Hogendorp. De Hattemer werkte aan een relaas over wat hij in Indië gedaan had. Op 18 september 1814 was Willem I bereid hem in Brussel te ontvangen zodat hij zijn boek persoonlijk aan hem kon overhandigen. “De prins ontving hem vriendelijk en heeft hem aan zijn tafel toegelaten”, tekende Van Hogendorp in 1830 op.
    Op 15 juli 1815 benoemde de koning der Nederlanden de voormalige Franse generaal tot gouverneur-generaal in Elmina. Nog geen drie jaar later, op 2 mei 1818, kwam Herman Willem op de Afrikaanse kust te overlijden.
 
13 8 Warschau vanuit Modlin
Warschau gezien vanuit Moldin
 
 
Een persoonlijke noot
 
 
In 1976 reisde ik samen met ABBA (en Vara’s Willem van Beusekom) vanuit Stockholm naar Warschau. Het gezelschap werd vanuit de Poolse hoofdstad met een speciaal toestel van de staat opgehaald en de volgende dag weer teruggebracht naar Zweden.
    Op het internet las ik dat er die tijd in Modlin een vliegbasis was van het Poolse leger. Ik kan me niet meer herinneren waar we in 1976 geland zijn, maar er waren wel heel wat militairen aanwezig. Zou ik voet gezet hebben op de plek waar Daendels zich maandenlang verweerde? Die vraag valt door mij niet te beantwoorden.
 
 
13 9 ABBA Polen 1976
aankomst ABBA in Polen (1976)
 
Clips
 
 
 
Harry Knipschild
17 februari 2020
 
Literatuur
F. Pereboom, H.A. Stalknecht (red.), Herman Willem Daendels (1762-1818). ‘Een gulhartig Geldersman, even zo vif als buspoeder’, Kampen 1989
Adam Zamoyski, 1812. Napoleons fatale veldtocht naar Moskou, Amsterdam 2012 (2004)
   

 

  • Raadplegingen: 11590

17 - Daendels in en uit Frankrijk

17 1 Daendels
 
 
Tegen het einde van de achttiende eeuw was er in ons land sprake van een politieke tweedeling. De gevestigde macht, de stadhouder en een groot deel van de politieke elite in de steden, zocht zijn heil in Londen. Een nieuwe generatie ondernemende mannen oriënteerde zich daarentegen op Frankrijk. 
    De regering van de Franse koning Lodewijk XVI, in conflict met de Engelsen, bood steun aan zijn aanhangers in de Nederlandse Republiek, de patriotten – maar niet genoeg. Toen die zich gingen verzetten tegen het bewind van Willem V en zijn echtgenote Wilhelmina, zuster van de koning van Pruisen (Friedrich Wilhelm II, 1744-1797), schoten de Fransen tekort. Van hun belofte, dat ze hun Nederlandse bondgenoten ter zijde zouden staan, kwam onvoldoende terecht toen het erop aankwam – met name na de inname van Hattem in 1786 door de eigen troepen van de stadhouder en de inval van een Pruisisch leger in 1787 na het incident bij Goejanverwellesluis, een dorp in de omgeving van Gouda.
 
 
17 2 Friedrich Wilhelm IIFriedrich Wilhelm II, koning van Pruisen
 
 
Wraak, geen verzoening
 
 
Recentelijk hebben historici veel onderzoek gedaan naar hetgeen zich afspeelde in de bovenste helft van ons land nadat de Pruisen het stadhouderlijke echtpaar terug aan de macht hadden gebracht. In zijn biografie van Cornelis Kraijenhoff tekende Wilfried Uitterhoeve uitgebreid hoe vooraanstaande burgers in Amsterdam geknecht werden. Intelligente mensen werd de mond gesnoerd.
    Ook Joost Rosendaal gaf anno 2003 in zijn boek Bataven! tal van voorbeelden over hoe de tegenstanders van de stadhouder aangepakt werden – konden worden omdat de Fransen hen op het beslissende moment in de steek hadden gelaten.
    Over Amsterdam schreef Rosendaal: “Er brak een Oranjeterreur van ongekende omvang uit. Het Oranjevolk richtte aan duizenden huizen vernielingen aan en plunderde een aanzienlijk deel daarvan”. Overal waren de huizen vooraf gemerkt en de plundering was van enige regie voorzien. Het ‘volk’ en de militairen gaven spontaan uitvoering aan de zuiveringen. Vervolging van plunderaars vond nauwelijks plaats. 
    De Oranjeterreur, aldus de auteur, bleef niet beperkt tot materieel geweld. Fysieke intimidatie was eveneens aan de orde van de dag. Pruisische huzaren sleepten bijvoorbeeld de patriotse predikant Kluwe uit Sluipwijk (bij Gouda) achter een tweetal paarden mee. Predikant Van den Bosch uit Zoetermeer verdronk in een sloot toen hij op de vlucht sloeg voor zijn mishandelaars. Een burgemeester van Alphen werd geslagen, met messen en spelden gestoken, bijna verdronken en achter een paard gesleept. Andere patriotten raakten voorgoed invalide nadat de Pruisen hun handen braken.
    Krijgsgevangenen ondergingen een collectieve mishandeling. Honderden soldaten en officieren werden onder erbarmelijke omstandigheden opgesloten in Wesel, in vochtige Pruisische kerkers. Niet iedereen overleefde deze aanpak.
    Prinses Wilhelmina van Pruisen, echtgenote van stadhouder Willem V, bleef niet achter. Op 11 oktober 1787 gaf ze aan wie allemaal politiek verantwoordelijk waren voor de belediging, haar bij Goejanverwellesluis aangedaan. Zo kwam een eerste politieke zuiveringsoperatie in gang.
    Om kort te gaan: van een landelijke verzoening was voorlopig geen sprake. Eerder van het tegendeel: stadhouderlijke wraak.
 
 
Franse houding
 
 
De Fransen waren minder slagvaardig dan de Pruisen. De regering van Lodewijk XVI was immers steeds verdeeld. Toen het er militair op aan kwam, ontvingen de patriotten dan ook niet de steun waar ze op gerekend, in elk geval op gehoopt, hadden. Velen van hen vluchtten alle kanten het land uit toen bleek hoe hard ze werden aangepakt door het regime dat met buitenlandse hulp weer aan de macht gekomen was. Ze kwamen terecht in België, Amerika, diverse Duitse staten en – je kon het verwachten – Frankrijk. De voormalige patriotten kregen een nieuwe naam: bataven.
    Saint-Priest, de Franse ambassadeur die bestemd was voor Nederland, kwam in Antwerpen in contact met de Frans-gezinde patriotten die er vandoor gegaan waren. Rosendaal: “Hij was diep onder de indruk van de verhalen en werd de belangrijkste architect van de Franse politiek ten aanzien van de vluchtelingen. Hij verzocht een aantal prominente mannen een commissie te formeren die de vluchtelingen en hun schade zou registreren”. ‘Redden wat er nog te redden viel van het Franse systeem’ was de kern van de Franse politiek. 
    Een afgevaardigde van de patriotten presenteerde hun wensen aan minister Montmorin. Frankrijk diende de vluchtelingen bijeen te brengen en hun een aantrekkelijk bestaan te verzekeren.
    Saint-Priest ondersteunde hun verlangen. De alliantie van Frankrijk met de patriotten had immers Londen en Berlijn geprovoceerd. Het betaamde de koning en zijn regering om de vele beloften van protectie en gastvrijheid na te komen die men gedaan had.
 
De Franse regering zette zich in om de Nederlanders op te vangen. In het katholieke land mochten ze zelfs hun eigen religie uitoefenen. Om de zaken te vergemakkelijken kregen de patriotten tevens een (betaalde) rol in het Franse leger aangeboden – met een eigen legioen. Er werden plannen gesmeed om een Nederlandse patriottische kolonie te stichten, die wellicht een positieve bijdrage aan de Franse schatkist kon opleveren.
    Van al die mooie plannen kwam niet veel terecht. De meeste patriotten belandden op de noordwestpunt van Frankrijk waar ze met staatssteun een bestaan probeerden op te bouwen. Saint Omer (Sint Omaars), de Frans-Vlaamse stad, speelde een centrale rol.
 
 
Daendels in Frankrijk
 
 
In zijn Daendels-boek legde Paul van ’t Veer vast dat ook Herman Willem de wijk naar het buitenland nam. “Het is waarschijnlijk, hoewel niet te bewijzen, dat Daendels zich met zijn vrouw, die in verwachting was, aanvankelijk naar Brussel begaf en zich daar, als zovelen, aanmeldde om in aanmerking te komen voor Franse financiële onderstand”.
    In Brussel, aldus de auteur, bleek dat de wettigheid van het haastige Duitse huwelijk niet zonder meer vast stond. Daarmee kwam de financiële steun uit Frankrijk in gevaar. Het echtpaar reisde naar Kampen (Overijsssel) voor een tweede verbintenis, op 9 maart 1788. Een paar dagen eerder kwam hun eerste kind levenloos ter aarde. De oranje-gezinde ouders van Aleida hadden alsnog toestemming voor het huwelijk van hun dochter gegeven.
 
Het nog kinderloze echtpaar vestigde zich anno 1788, een jaar voor het uitbreken van de Franse Revolutie, eveneens in Vlaams Frankrijk. Herman Willem en Aleida vonden onderdak in een voormalig, leegstaand Jezuietenklooster op de heuvel bij Watten, dichtbij St. Omer. Ze kwamen nu in aanmerking voor steun. 
 
 
17 3 kaart

 
In zijn Daendels-boek schreef Isidore Mendels: “Alleen zij die van een certificaat van patriottisme voorzien waren, hun door een daartoe benoemde commissie te Brussel afgegeven, hadden recht op ondersteuning. De uitbetaling gebeurde door Court van Beyma uit West-Dongeradeel. Johan Valckenaer, gewezen hoogleraar te Franeker, stond hem terzijde – volgens eigen bewering als mede-commissaris, volgens Van Beyma als secretaris. Het duurde niet lang of de beide vrienden waren in de bitterste tegenstanders veranderd en de patriotten in twee vijandige kampen verdeeld, de Valckenisten en de Beymanisten”.
 
Het lijkt me meer dan logisch dat er in deze voor de vluchtelingen benarde omstandigheden onderlinge spanningen boven kwamen drijven, bijvoorbeeld over het beperkte geld en allerlei andere ongemakken. Maar er was meer aan de hand. Moesten de uitgewekenen zich voor altijd neerleggen bij de voor hen zo ongewenste enorme veranderingen en hun hand blijven ophouden bij de Franse overheid? Of was het beter de aanwezigheid als tijdelijk te beschouwen en krijgsplannen te maken om het alsnog voor het zeggen te krijgen in het vaderland?
    Daendels steunde Valckenaer, schreef Mendels. “Ernstig ontried hij de aanstaande kolonisten, die voorlopig in de kazerne te St. Omer gevestigd waren, zich tegen de Franse autoriteiten te keren omdat die de vluchtelingen wel eens uit Frankrijk zouden kunnen jagen. Men moest Valckenaer geloven en zich niet verzetten tegen het stichten van een kolonie ‘waarvoor miljoenen franks bij het ministerie klaar lagen’”. 
 
 
17 4 Beyma

 
De Fransen schaarden zich achter Valckenaer en vervingen Beyma door Collignon. Binnen de Nederlandse uitwijkelingen liepen de spanningen hoog op. Ter bescherming van zijn eer begon Beyma een proces tegen Daendels.
    De tegenstellingen ontaardden tevens in ‘daden’. Mendels maakte melding van een fysieke uitbarsting op 10 september 1789, twee maanden na het uitbreken van de revolutie, elders in het land. “Daendels was met zijn vrouw bij een vriend in Duinkerken uitgenodigd. Tijdens het diner vield baron Aylva, aanhanger van Beyma, zo geweldig uit dat Aleida in zwijm viel. Toen zij bijgekomen was, haalde Daendels twee pistolen tevoorschijn en verzocht de baron er een uit te kiezen. Aylva wilde echter niet duelleren”.
    Daendels was blijkbaar niet bang om in Frankrijk met wapens om te gaan. Dat had hij in eigen land al gedaan. 
 
 
Daendels in handel en wapens
 
 
De onderlinge twisten duurden voort. Mendels: “Er werd zelfs een aanslag op het leven van Daendels beraamd”. Voor de Hattemer zou dat aanleiding geweest zijn om zich vanuit Duinkerken met echte zaken te gaan bemoeien, met name de handel. Het bedrijf Daendels, Gelderman & Co (1791) hield zich volgens Paul van ’t Veer succesvol bezig met de import van geweren. “Hij besefte dat de gebeurtenissen in Parijs, hoe ze dan ook precies mochten uitpakken, een geheel nieuwe situatie zouden scheppen”. Langzaam maar zeker kwam Daendels in militaire sferen terecht. “Hij legde contacten met militairen in ballingschap”.
 
In Nederland had Herman Willem zich in het Hattemse exercitiegenootschap gemanifesteerd, later in de Gelderse brigade die vergeefs optrad in Utrecht en Amsterdam. In Frankrijk beland was Daendels actief met de oprichting van een Bataafs legioen, aan het hoofd waarvan hij later het bevrijde vaderland zou kunnen binnenrukken. Als eeuwige banneling, bedreigd met de doodstraf, had hij daar, lijkt me, alle aanleiding voor. In tegenstelling tot bij andere voormalige patriotten had stadhouder Willem V geen enkele clementie met hem ten toon gespreid.
 
In een artikel in 1991 sprak Joost Rosendaal over Daendels’ ‘duizeling wekkende militaire carrière in het Franse leger’. In zoverre was dat niet uitzonderlijk omdat iedereen die voor de Franse republiek wilde vechten en er zijn leven voor wilde wagen, meer dan welkom was. De rangen moesten snel opgevuld worden.
     Onder invloed van de revolutionaire ontwikkelingen in Frankrijk, aldus de auteur, vond bij Daendels in het voorjaar van 1792 de omslag plaats. “Hij wilde niet langer aan de zijlijn staan en wachten tot zijn vaderland bevrijd zou worden”.
    Op 18 maart 1792 formuleerde Daendels een memorie over het door Frankrijk te volgen beleid ten aanzien van de actuele situatie in de Nederlanden. Via een generaal belandde dit stuk op het bureau van luitenant-generaal Dumouriez, op dat moment minister van buitenlandse zaken. De aanleiding voor deze memorie was de publieke verwachting dat Frankrijk in oorlog zou komen met Oostenrijk.
    Daendels meende dat zodra de Franse troepen de zuidelijke [Oostenrijkse] Nederlanden zouden binnentrekken, er in de Republiek een revolutie zou uitbreken.
    Hij prikkelde de Franse autoriteiten door Nederland als een rijk land voor te stellen. De Hollanders zouden hun beurzen wel openstellen voor Franse geldleningen. Nederland binnen vallen was dus aantrekkelijk voor de Franse schatkist. Zo wist de vluchteling de aandacht van de minister te trekken. Herman Willem wilde wel als adviseur optreden.
 
Dankzij de Franse diplomaat Emmanuel de Hosdan raakten Daendels en de minister eind mei 1792 met elkaar in gespek. Collega-minister Servan (van oorlog) was eveneens van de partij. In de oorlog met de Oostenrijkers, die inderdaad was uitgebroken, was steun van de allochtonen uit het noorden van belang. Het idee van een ‘Bataafs legioen’ binnen het Franse leger, leek aantrekkelijk. In plaats daarvan werd evenwel een vreemdelingenlegioen (Légion Franche Étrangère) opgezet. Rosendaal: “Het eerste vreemdelingenlegioen uit de Franse geschiedenis”.
    Herman Willem en zijn zakelijke partner, Jan Gelderman, begonnen zo ongeveer op de onderste tree in het Franse leger. Gelderman hield zich bezig met de toelevering, de foeragering. Daendels kreeg het bevel over het vierde bataljon infanterie. Formeel werd hij nog door de Franse koning in die functie benoemd.
    Met zijn bedrijf, aldus Rosendaal, was Daendels de Fransen nog in een ander opzicht behulpzaam in hun oorlogsvoering: hij bespoedigde de verzending uit Londen van 40.000 geweren voor het Franse leger. De aankoop werd gedaan door Abbema, bankier van Daendels’ firma en hiermee een van de grootste wapenhandelaren.
 
 
17 5 Daendels GeldermanLakzegel van Daendels, Gelderman & Co
 
 
Daendels vecht voor de Fransen
 
 
In 1792 kampte het Franse leger met belangrijke problemen, zoals een enorme expansie – van 150.000 man tot 700.000 twee jaar later. Adellijke officieren vluchtten het land uit. Bovendien werd het officierscorps gezuiverd van aristocratische elementen. Kansen dus voor iemand met weliswaar nog beperkte militaire ervaring (in Nederland), maar wel een man die in het revolutionaire leger vocht als burger-soldaat.
    Rosendaal: “Uit het ideaal van de burger-soldaat kwam een verheerlijking van de soldatencultuur voort. Het man tegen man gevecht met de bajonet werd bejubeld als de grote kracht van het Franse leger. Ook Daendels was een overtuigd aanhanger van het werken met de bajonet”.
    Daendels onderscheidde zich tijdens de zogenaamde Postenoorlog. “Een jaar lang werd strijd geleverd langs de grens tussen de Franse Republiek en de Oostenrijkse Nederlanden [België]. Hierbij werd in talloze gevechten en schermutselingen gevochten om een aantal grensposten. Daendels werd in de buurt van Rijssel [Lille] gelegerd. Hier leerde hij pas goed het kunstje van de oorlog zoals hij het later noemde”.
 
De strijd om Menen [op de grens bij Kortrijk, september 1793] gaf Daendels gelegenheid om zich als een onverschrokken revolutionair militair te presenteren. Tegenover het Frans-Bataafse leger stond namelijk een belangrijk deel van de Nederlandse landmacht onder bevel van de prinsen Willem en Frederik, de twee zonen van Willem V, die Daendels voor eeuwig verbannen had. Onder leiding van Daendels verdreven de Bataven in een direct man tegen man gevecht de latere koning Willem I en de Nederlandse troepen. Willem was de zoon van prinses Wilhelmina van Pruisen en in 1791 getrouwd met zijn nicht Wilhelmina, eveneens prinses van Pruisen.
    De strijd in het zuiden van België was fataal voor het Nederlandse leger: een gewonde prins Frederik slaagde er slechts met moeite in aan krijgsgevangenschap te ontkomn, maar, aldus Rosendaal in 1991, achttien officieren en 132 manschappen uit het Nederlandse leger sneuvelden. Met de gevangen genomen militairen kwam het verlies aan Nederlandse kant op meer dan duizend man.
    Het moge duidelijk zijn: Daendels vocht als ‘Fransman’ tegen de landgenoten die hem verdreven hadden. In de strijd moest ook hij tot het gaatje gaan. “Toen zijn paard onder hem vandaan werd geschoten kon hij half liggend, half hangend aan een voorbij rennend paard zijn vege lijf redden. Zijn stoutmoedig optreden bleef niet onopgemerkt”.
 
 
17 6 zonen Willem V

 
Een oversteek te ver
 
 
In zijn Daendels-boek gaf Mendels aan dat de Hattemer zich tijdens de slag bij Jemappes (6 november 1792) al onderscheiden had als luitenant-kolonel in het Franse leger. “Onder Dumouriez, commandant van het Franse noordelijke leger, hielp hij de Franse overwinning bevechten, die België in de macht der Fransen bracht”.
    De Fransen zetten door. Het rijke Nederland kwam in zicht. Dumouriez kreeg opdracht verder op te rukken. Mendels: “Op 17 februari 1793 trokken de Fransen de Nederlandse grenzen over. Achtereenvolgens vielen Breda, Klundert en Geertruidenberg in hun macht. Begin maart werden aanstalten gemaakt het Hollands Diep over te steken”.
    Dat was ‘een oversteek te ver’, zeker voor Daendels. “Meer dan honderd bewapende schepen versperden de overtocht. Op last van Dumouriez ondernam Daendels een hopeloze aanval op het eiland Dordrecht. Hij werd met verlies teruggedreven door het Hollands garnizoen, dat kort te voren met 2000 man Engelse troepen was versterkt”.
    Paul van ’t Veer over die zelfde actie: “Hij moest van Antwerpen uit, waar zijn legioen voorzichtigheidshalve enigszins in de achterhoede was gehouden, met achthonderd man infanterie en honderd man cavallerie een snelle doortocht maken naar de Moerdijk en het eiland van Dordrecht. De eerste troepen in het eigenlijk Holland onder Daendels’ bevel!”
    Over de mislukking schreef de biograaf: “Het duurde te lang eer hij het bevel kreeg. De nachtelijke overval op de Moerdijk werd – ondanks de persoonlijke moed van de commandant – een grote mislukking. Op de brede rivier patrouilleerden zeker honderd kleine kanonneerboten en bewapende jachten”.
    Van ’t Veer wees eveneens op een Britse troepenmacht met meer dan twee keer zoveel manschappen als het vertraagde binnenvallende Franse legertje. “Daendels moest afdeinzen”, met die woorden eindigde hij zijn korte relaas. 
 
Legerleider Dumouriez gaf de verovering van Nederland gedwongen op. Een langer toeven zou niet zonder gevaar geweest zijn. In België braken alom opstanden uit wegens de knevelarijen door Franse regeringscommissarissen. Luik werd door de Fransen verlaten”.
    Dumouriez – en daarmee ook Daendels – kreeg bevel van Parijs zonder oponthoud terug te keren. Korte tijd later liep de commandant over naar de tegenpartij. De verovering van Holland kwam op een laag pitje te staan.
    In november 1793 werd het Légion Franche Étrangère opgeheven. Joost Rosendaal: “Het vierde bataljon werd omgevormd tot een van de gewone halve brigades van het Franse leger. Door deze reorganisatie waren Daendels en de andere Bataven voor de Fransen niet langer vreemdelingen”.
    Nogmaals: Herman Willem was voor de Fransen geen vreemdeling meer.
 
 
Klaar voor de tweede aanval op het bewind van stadhouder Willem V
    
 
17 7 Hochemonument voor Lazare Hoche bij Koblenz, op Duitse bodem
 
 
De eerste aanval, als je die zo zou willen noemen, was afgeslagen. Mendels: “Bijna een jaar duurde het eer de patriotten weer gegronde hoop konden voeden spoedig de vaderlandse bodem te zullen betreden.
    Tegen het einde van 1793 waren de vijanden uit Frankrijk verdreven. De Franse Republiek was als overwinnaar uit de strijd met de verbonden mogendheden tevoorschijn gekomen. Hoche had de Oostenrijkers uit de Elzas verjaagd, Bonaparte had Toulon aan de Engelsen ontrukt. In het voorjaar van 1794 begon de oorlog opnieuw”.
    De Fransen maakten plannen om naar België (en Nederland) op te rukken en vervolgens naar Engeland over te steken.
    Daendels, inmiddels vastgeketend aan de Franse belangen, speelde het spel mee. In een brief van 19 januari 1794 riep hij de achtergebleven patriotten op nu zelf in actie te komen, onder meer om aan Engeland een dodelijke slag toe te brengen. Mendels: “Zijn bedoeling was duidelijk. De omwenteling moest van Holland zelf uitgaan. In geen geval mochten de Fransen als overwinnaars binnen komen. Integendeel, men moest Parijs aan zich verplichten, door de binnen vallende troepen meteen bij te staan in de voorgenomen landing in Engeland”.
    Uit eigen ervaring besefte de Hattemer dat de Fransen niet zachtzinnig optraden tijdens hun invallen. Mendels: “Hij voorzag waarop zulk een bevrijding zou uitlopen. In plaats van Frankrijk tot vriend, zou men het dan als heer krijgen”.
 
Binnen het Franse leger bleef Daendels zich onderscheiden. Mendels: “Hij verzuimde geenszins zijn dienst bij het leger naar behoren te vullen. Waar persoonlijke moed vereist werd, was Daendels de eerste”. Hij voorzag zijn soldaten bovendien van levensmiddelen. 
    Het gedrag van de ‘Nederlander’, alweer namens Mendels, zorgde ervoor dat hij steeds verder steeg in de achting van de Franse autoriteiten. “De regering, het comité de salut public, liet zijn moed en beleid niet onbeloond. In april 1794 volgde zijn aanstelling tot brigade-generaal. Dadelijk maakte hij van zijn nieuwe bevoegdheid gebruik om wanorde en plunderingen zo streng mogelijk tegen te gaan”.
    
17 8 fragmentfragment uit boek van Mendels
 
 
De koers van Daendels berustte dus op twee gedachten. Enerzijds onderscheidde hij zich nadrukkelijk binnen het Franse leger door moed en beleid. Anderzijds probeerde hij te voorkomen dat Nederland een wingebied van de Fransen zou worden als die er met hun legers in zouden slagen de heersende elite, gesteund door de Britten en Pruisen, te verdrijven. De patriotten in Nederland moesten zich volgens hem zelf losmaken van het stadhouderlijk bewind en een nieuwe, onafhankelijke staat uitriepen die de Fransen op gelijk niveau zouden verwelkomen als ze verder naar het noorden trokken.
 
Dat jaar, 1794, zou het moeten gaan gebeuren. Daendels, sinds 1787 een vluchteling uit Nederland maar zeven jaar later op 32-jarige leeftijd nu een hoge Franse militair, lag ingekwartierd in het westen van België, klaar om de sprong naar zijn eigen Gelderland en de rest van Nederland te maken.
 
Harry Knipschild
17 augustus 2020
 
Literatuur
 
Isidore Mendels, Herman Willem Daendels, vóór zijne benoeming tot gouverneur-generaal van Oost-Indië (1762-1787), Den Haag 1890
Paul van ’t Veer, Daendels. Maarschalk van Holland, Bussum 1983
Joost Rosendaal, ‘Daendels’ stormachtige loopbaan tot burger-generaal’, in F. van Anrooy (red.), Herman Willem Daendels 1762-1818, uitgeverij Matrijs, 1991
Joost Rosendaal, Bataven! Nederlandse vluchtelingen in Frankrijk (1787-1795), Nijmegen 2003
Wilfried Uitterhove, Cornelis Kraijenhoff 1578-1840. Een loopbaan onder vijf regeringsvormen, Nijmegen 2009
  • Raadplegingen: 7099

16 - Saint-Priest en de Nederlandse vluchtelingen (1787-1788)

1 Daendels

 
Na de inval in Nederland van troepen uit Pruisen in het najaar van 1787 en het herstel van de macht van stadhouder Willem V en zijn volgelingen voelden heel wat patriotten zich bedreigd. Velen van hen vluchtten in zuidelijke richting het land uit. Terecht. De orangisten namen wraak als ze de kans kregen. De patriotten voelden zich verbonden met de Fransen, die hen gesteund en hulp toegezegd hadden.
   
Een van die Fransen was François-Emmanuel Guignard, graaf van Saint-Priest (1735-1821). De uit Grenoble afkomstige militair, diplomaat en politicus werd in 1764 benoemd tot Frans gezant in Portugal en vervolgens, in 1768, aan het Turkse hof in Istanboel. Enkele maanden na Goejanverwellesluis stuurde de regering van Lodewijk XVI hem als ambassadeur naar Nederland. Saint-Priest was de opvolger van markies de Vérac (1743-1828).
 
 
2 GoejanverwellesluisGoejanverwellesluis
 
 
In lang niet alle Nederlandse geschiedenisboeken over de Franse tijd wordt zijn naam genoemd. De Britse historicus Simon Schama kende hem wel. In Burgers. Een kroniek van de Franse Revolutie besteedde de auteur aandacht aan zijn Franse optreden ten tijde van de revolutie. Maar in het dikke  Patriotten en Bevrijders. Revolutie in de noordelijke Nederlanden ontbreekt zijn naam. In het Daendels-boek van Paul van ’t Veer komt Saint-Priest evenmin voor.
    Joost Rosendaal liet in Bataven! zien hoe belangrijk de rol was die de Fransman speelde voor de patriotten, die uit het noorden waren afgedaald. Zijn teksten, verspreid over het lijvige maar interessante boek, vormen de basis van dit artikel.
 
 
Antwerpen
 
 
Gezien de gespannen verhoudingen tussen Frankrijk en stadhouderlijk Nederland had ambassadeur Vérac maar kort in ons land kunnen vertoeven. Nog vóór de Pruisen binnenvielen was hij al vertrokken. 
    Toen Saint-Priest op weg was naar standplaats Den Haag, vond de Pruisische inval in volle hevigheid plaats. Wat had het voor zin, overwoog de Franse diplomaat, om verder naar vijandelijk gebied (Nederland) te reizen. In Antwerpen besloot hij op 18 september 1787 zijn reis niet voort te zetten maar te wachten op de dingen die zouden gaan gebeuren en op nadere instructies uit Versailles.
    Even was er nog verwarring in de Conseil du Roi. Stadhouder Willem V en zijn partij moesten wellicht juist geïmponeerd worden door de komst van een nieuwe ambassadeur. Het was een absurd idee vond Saint-Priest, die misschien wel bang was voor zijn eigen welzijn. Hij bleef in de zuidelijke (Oostenrijkse) Nederlanden totdat hij na enige weken naar Versailles teruggeroepen werd. In oktober bevond hij zich weer in Frankrijk.
 
 
Contacten met patriotten
 
 
Tijdens zijn verblijf in Antwerpen kreeg de Fransman veel bezoek van vooraanstaande patriotten, die het raadzaam gevonden hadden om uit angst voor het Pruisische militaire ingrijpen meteen de wijk te nemen. 
    Rosendaal: “Saint-Priest was diep onder de indruk van de verhalen en werd de belangrijkste architect van de Franse politiek ten aanzien van de vluchtelingen. Hij verzocht een aantal prominenten onder hen een commissie te formeren die de vluchtelingen en hun schade zou registreren.
   Een vergadering van uitgeweken patriotten koos op 1 oktober 1787 vijf notabelen die drie dagen later hun werkzaamheden begonnen. De commissie droeg een sterk Hollands en elitair karakter: Itel Frederik Pottey Turcq, Haags raadsheer aan het Hof van Holland, Ocker Gevaerts, burgemeester van Dordrecht, de Rotterdamse baljuw Paulus Gevers, de Leidse vroedschap Daniël Michiel Gijsbert Heldewier en Johan Valckenaer, een afgezette hoogleraar van de universiteit van Franeker.
   Waarschijnlijk op aanraden van Saint-Priest besloot de commissie een afgezant naar Versailles te sturen om er opnieuw aan te dringen op steun voor de patriotse vluchtelingen. De keus viel op Antoine Cerisier. Deze patriot-gezinde katholieke Fransman had als publicist veertien jaar lang voor de Franse ambassade in Den Haag gewerkt. Ook adviseerde hij de Amerikaanse ambassadeur John Adams”.
   De Fransen en Amerikanen waren bondgenoten.
 
 
Saint-Priest: hulp voor de uitgeweken patriotten!
 
 
3 Saint PriestSaint-Priest
 
 
Cerisier en Saint-Priest zaten op één lijn. Ze stuurden soortgelijke advies-nota’s aan graaf Montmorin (1745-1792), de nieuwe minister van buitenlandse zaken (opvolger van graaf Vergennes).
   In oktober 1787 poneerde de uit Antwerpen teruggekeerde ambassadeur dat Frankrijk verplichtingen had ten aanzien van de vluchtelingen. De alliantie van de Franse regering met de patriotten was immers een provocatie geweest voor de Britten en Pruisen, bondgenoten van Willem V en zijn echtgenote, de Pruisische prinses Wilhelmina.
   Om te beginnen zou de Nederlandse ‘allochtonen’ wat religie betreft geen beperking mogen worden opgelegd in het katholieke Frankrijk. Volgens hem was er best een mouw te passen aan de herroeping van het edict van Nantes (1598-1685) voor de ingezetenen van een ander land. De vluchtelingen moesten in staat zijn om in een beperkt aantal steden binnenshuis kerk te houden en, indien zij het geld ervoor hadden, een kerk te bouwen. De weg behoorde geopend te worden naar een wet waardoor de protestantse godsdienst vrij kon worden uitgeoefend.
   Montmorin en Breteuil (1730-1807), adviseur van de koning, konden zich vinden in het betoog van Saint-Priest. Op 19 november 1787 presenteerde Lodewijk XVI zijn Edit de Tolérance, waarmee de vrije uitoefening van godsdienst was vastgelegd.
 
De vluchtelingen moesten niet alleen ‘geestelijk’ geholpen worden maar ook materieel. Geldelijke ondersteuning dus. Het voorstel van de gezant om hulp te bieden werd meteen aangenomen. De koning stelde een bedrag van 200.000 livres ter beschikking uit een fonds van het ministerie van buitenlandse zaken om de eerste nood te lenigen. Saint-Priest werd opgedragen om zelf de supervisie over de patriotse vluchtelingen en over de verdeling van deze gelden op zich te nemen.
 
Bleef over de vraag waar al die vluchtelingen zich dan mochten of moesten vestigen. Volgens Saint-Priest konden die zich best nuttig maken. Hij verwachtte dat verschillende rijke kooplieden hun onderneming zouden meenemen. Hiervoor hoefden geen maatregelen genomen te worden, behalve dat hen alle vrijheid zou worden gegeven. Verder nam Saint-Priest aan dat sommigen van hen, vooral die uit Gelderland, land zouden willen ontginnen. Het zou toereikend zijn individuele concessies te geven. 
   De uitgeweken Nederlanders zouden wel eens een positieve rol kunnen spelen in de Franse economie.
 
 
Militaire Nederlandse vluchtelingen
 
 
Belangrijk was de opvang van militaire vluchtelingen. Saint-Priest meende dat Frankrijk de overwegend goed getrainde soldaten zelf in dienst moest nemen.
   Saint-Priest wees erop dat dit een goede gelegenheid bood om Gelderse edellieden die door verarming vooral op posten in het leger aangewezen waren, aan zich te binden. Tevens merkte hij op dat de koning al een verdrag had gesloten met de prins-bisschop van Luik om een regiment Liégeois op te richten. Saint-Priest stuurde een gedetailleerd plan hierover mee dat was opgesteld door een gevluchte officier, Arnold de Polis.
 
 
4 Montmorin

 
Ook deze nota kwam bij de juiste minister terecht. “Montmorin stuurde de nota door naar de minister van oorlog, graaf de Brienne. Hij wees er zijn collega op dat het van politiek nut was Gelderse edelen in koninklijke dienst te nemen, zoals er ook Zwitserse officieren waren en zoals het wenselijk was dat ook Duitse edelen in het Franse leger zouden komen.
   Brienne reageerde per omgaande. Ook hij was overtuigd van de noodzaak tot het verzamelen van patriotse vluchtelingen in Frankrijk en meende eveneens dat de oprichting van een legercorps daarvoor nuttig was. Het oprichten van twee corpsen, zoals door Montmorin gesuggereerd, wees hij echter af als te kostbaar en niet haalbaar in verband met bezuinigingen op overheidsuitgaven.
   Brienne stelde daarom voor alleen het Régiment Liégeois op te richten en af te zien van het Légion de la Meuse. De prins-bisschop van Luik diende de formatie en equipage van het corps, dat op 1 mei 1788 compleet moest zijn, te bekostigen.
   De koning zou dit regiment dan op 1 januari 1788 in dienst nemen. De recrutering behoorde geheel, of althans voor het grootste deel, onder de Nederlandse vluchtelingen te geschieden en de prins-bisschop diende er zorg voor te dragen dat de helft tot tweederde van de officieren Nederlander was”.
 
 
Adriaan van Helden
 
 
Het plan kreeg snel zijn beslag. Op 18 november 1787 werden de eerste officieren van het nieuwe regiment aangesteld. Kolonel-eigenaar werd Joseph Clément de la Tour, die tot die tijd in dienst van de keurvorst van de Palts was geweest.
   De koning besloot dat van de officieren er dertig, dat wil zeggen de helft van de reguliere officiersposten, uit de Republiek dienden te komen. Onder de hoge officieren was aanvankelijk, november 1787, slechts één Nederlander: de genie-officier Adriaan van Helden (1747-1822), afkomstig uit Werkendam. 
   Gelijktijdig met zijn aanstelling als kapitein-commandant in de rang van majoor werd hem het Croix de Mérite verleend, waardoor hij zich voortaan ridder in de Ordre royal et militaire de Saint Louis mocht noemen. 
   Het merendeel van de officiersposten werd pas in februari en maart 1788 ingevuld. Kolonel-commandant werd ridder de Ternant, die daarmee voor zijn eerdere diensten in de Republiek werd beloond. 
 
 
Waarheen in Frankrijk?
 
 
Er vonden heel wat discussies plaats over de plek waar de Nederlandse vluchtelingen in Frankrijk zouden moeten worden opgenomen. Gebieden in bijvoorbeeld de Médoc, Bretagne, de Landes en Lotharingen werden ter sprake gebracht. De patriotten zouden zich er nuttig kunnen bezighouden met het ontginnen van land en ook daarmee een bijdrage aan de Franse economie leveren. Het paste goed in het classisistische ideaal van Saint-Priest, het ideaal van de soldaat-boer. 
     
Voor al die ontginningsplannen, verspreid over Frankrijk, hadden de vluchtelingen geen belangstelling. Het gebied waar de asielzoekers zich zouden gaan vestigen werd het noordwesten, waar bovendien nog Vlaams gesproken werd. Drie afgevaardigden gingen op onderzoek uit.
 
Rosendaal: “Een handelsplaats had overduidelijk de voorkeur van de commissieleden. Met tegenzin begaven zij zich naar de plaatsen die hen vanuit Versailles en met name door graaf de Saint-Priest werden aangeraden. Beïnvloed door de fysiocraten had de ambassadeur een modelkolonie voor ogen die vanuit het niets zou worden opgebouwd. Hij wees de commissie op een markizaat met veel grond dat te koop was en stuurde hen ook naar het ontginningsgebied de Vai in de buurt van Cherbourg.
   In een reiskoets met zes en een sjees met drie paarden vertrok de commissie op 17 januari 1788 vanuit Brussel voor een reis die bijna een maand duurde en langs meer dan twintig plaatsen voerde, in de kuststreek van Artesië, Picardië en Normandië, van Duinkerken tot Granville.
   De aandacht van de commissie ging vooral uit naar havenplaatsen. Dankzij de deskundigheid van waterbouwkundige Sjoerd Stapert (uit Lemmer) konden de havens tot in details worden beschreven (bodemsamenstelling, diepgang en windligging). Niet de visvangst, maar de handel bleek ten grondslag te liggen aan deze interesse. Uitvoerig werden namelijk naast de haven de mogelijkheden van zeehandel en binnenlandse handel beschouwd.
   De beschikbaarheid van zoet water voor de vestiging van fabrieken en de eventuele aanwezigheid van dergelijke instellingen waren het volgende aandachtspunt. Diepgaand en gedetailleerd werden ook nog per plaats de kosten van het levensonderhoud en de mogelijkheden voor huisvesting onderzocht.
   De medicus Pieter van Schelle kon zijn deskundigheid laten gelden als het ging over de gezondheid van het klimaat. Zompige lucht en stank, de grote bedreigers van de volksgezondheid, kwamen maar in een paar plaatsen voor”. 
 
 
Béthune en Saint-Omer
 
 
Saint-Priest bleef betrokken bij het opvangen van de asielzoekers. In afwachting van de keuze van een plaats voor de vestiging van een kolonie had het Franse hof maatregelen getroffen voor de tijdelijke opvang en de financiële ondersteuning van de vluchtelingen. De ambassadeur, die uit diplomatieke overwegingen vooralsnog niet naar Den Haag vertrok, hield het oppertoezicht over deze operatie.
   Als verzamelplaats voor gevluchte militairen wees hij al in een vroeg stadium de Noord-Franse stad Béthune aan. Ridder de Bellonet werd belast met het directe toezicht op de militairen en de verdeling van de gages en pensioenen onder hen. Als majoor van de genie was Bellonet een van de Franse kanonniers in de Republiek geweest. Hij kende daardoor een groot aantal van de gebrevetteerde militairen. Bovendien hoefde hij nu niet elders in het leger herplaatst te worden.
 
 
5 kaarthedendaagse kaart
 
 
Het merendeel van de vluchtelingen was echter gewoon burger. In afwachting van de keuze van een definitieve kolonieplaats koos Saint-Priest voor hen de Frans-Vlaamse stad Sint-Omaars (Saint-Omer) tot verzamelplaats. In deze garnizoensstad stond een groot kazernecomplex dat voor hun opvang geschikt was.
   François-Toussaint Collignon, commissaris van oorlog, kreeg op 8 december 1787 opdracht alles hiervoor in gereedheid te brengen. Aan de Brusselse commissarissen Turcq en Gevaerts werd gevraagd de vluchtelingen die tot nu toe via hem onderstand hadden ontvangen, naar Béthune of Sint-Omaars te sturen.
   Al in december 1787 besloot graaf de Saint-Priest de directie over de vluchtelingen in de verzamelplaats, of het depot zoals het werd genoemd, in handen te geven aan een Nederlander.
   Het was echter nog niet duidelijk wie de zware last op zich zou nemen. Turcq en Gevaerts zagen ervan af en benaderden de Leidse patriot Albertus van Nievelt, secretaris van de Hollandse Sociëteit te Brussel. Na een paar dagen bedankte ook deze voor de eer en het werk.
   De Friese patriottenleider Coert Lambert van Beyma was bereid de directie op zich te nemen. Wel behield hij zich het recht voor om na vier maanden af te zien van de functie. 
   Op 9 januari 1788 gaf Van Beyma aan Collignon kennis van zijn benoeming als commissaris. Zijn vriend Johan Valckenaer had zich vrijwillig aangeboden hem terzijde te staan.
 
 
6 Beyma

 
Saint-Priest draagt zijn bemoeienis over aan Osmond
 
 
Aan de intense bemoeienis van Saint-Priest met de patriotten kwam in het voorjaar van 1788 een einde. De ambassadeur werd opgedragen zich alsnog naar Den Haag te begeven. In maart 1788 droeg hij zijn taken als oppertoezichthouder over aan René-Eustache (1751-1838), markies van Osmond en graaf van Boitron.
 
 
Laatste adviezen alvorens te vertrekken
 
 
Alvorens te vertrekken stelde de ambassadeur nog enige maatregelen voor die van grote invloed waren op de organisatie van de onderstand aan de vluchtelingen, aldus Joost Rosendaal. Voor de militairen onder hen werd een nogal genuanceerde regeling getroffen. De Fransen hielden bijvoorbeeld rekening met de recente ontwikkelingen in Nederland. 
 
“De afzonderlijke lijst voor officieren bleek minder zinvol dan was verondersteld. Ook na de oprichting van het regiment Royal Liégeois konden veel officieren niet in een Frans regiment geplaatst worden. De koning kende deze officieren dezelfde rang toe in het Franse leger als ze in de Republiek hadden gehad met de daarbij behorende gage en onderscheidingen, overeenkomstig hun dienstjaren. De enige beperking die hieraan gesteld werd, was dat de promoties die men in 1787 gemaakt had als gevolg van de desertie van orangistische officieren of dankzij de oprichting van nieuwe patriotse legeronderdelen, buiten beschouwing werden gelaten.
   Om deze kostenpost en het aantal niet-plaatsbare officieren te beperken besloot minister Montmorin op advies van Saint-Priest de registratie van officieren te Béthune op 10 februari 1788 te sluiten. Officieren die zich na die datum nog zouden melden werden doorgezonden naar Sint-Omaars. 
   Saint-Priest bouwde nog een kleine ontsnappingsclausule in: als zich bij Osmond nog een officier meldde die waard was toegelaten te worden dan diende dat mogelijk te blijven.
   Een goede regeling voor de officieren had eerste prioriteit. Saint-Priest adviseerde om de officieren die niet meer geschikt waren voor daadwerkelijke dienst, een pensioen te geven.
   Zij die pas in de laatste fase van de patriotse revolutie hun officiersrang hadden gekregen en eigenlijk burger waren, dienden naar Sint-Omaars gestuurd te worden. De overigen moesten ingedeeld worden in twee regimenten Royal Batave, die samen het kader van het Légion Batave moesten gaan uitmaken. Van dit ‘carcasse’ kon gebruikt worden gemaakt in het geval de koning mocht besluiten de Republiek alsnog aan te vallen.
   De verwachting was dat de regimenten, die dus louter uit officieren bestonden, snel manschappen konden werven. Tot die tijd konden ze de orde onder de vluchtelingen handhaven”.
 
 
7 boek bataven

 
Niet alle ideeën van Saint-Priest werden gehonoreerd.
   Graaf de Puységur, secretaris van de minister van oorlog, zag niets in het plan van Saint-Priest. De voorgestelde constructie was volstrekt onbekend en ook de mogelijkheid tot promotie was zijns inziens ontoelaatbaar: ingeval een officier zou vertrekken of komen te overlijden zou een officier die minder in rang was, worden bevorderd, waarbij hij overigens zijn oude gage bleef houden.
   In principe was het hierdoor mogelijk dat een onderluitenant zonder daadwerkelijk dienst te doen, kolonel kon worden.
   Dit was, volgens Puységur, tegen de militaire beginselen. Hij geloofde niet dat de officieren in de toekomst geen hogere gage zouden verlangen. 
   Het voorstel werd na dit vernietigend commentaar afgezwakt. Het corps was slechts een organisatorische constructie geweest zonder daadwerkelijke invulling. Op deze manier konden de officieren ten minste nog van enig nut zijn en – wat het belangrijkste was – het kostte niets extra.
 
Een tweede probleem dat Saint-Priest voor zijn vertrek aan de orde stelde waren de burger-emigranten. Het grootste deel was, naar zijn mening, een zuivere last voor de koning en er bestond weinig hoop dat deze hiervan bevrijd kon worden. Nog voor de terugkomst van de onderzoekscommissie betitelde hij de plannen om een kolonie te stichten als prematuur. Het ideaal leek niet haalbaar: de vluchtelingen waren een heterogene groep en velen hadden al bijna achttien maanden lang hun oude ambacht niet meer uitgeoefend, omdat ze in het patriotse leger hadden gediend. Bovendien bleken de vluchtelingen die zich in Sint-Omaars kwamen melden veelal berooide lieden uit de lagere klassen.
   Graaf de Saint-Priest stelde voor hen in een soort vrijcorps dienst te laten doen en zo onder discipline te houden, totdat ze veilig konden worden teruggestuurd of uit zichzelf weer naar het vaderland terugkeerden. 
   De welgestelde kooplieden en regenten, die Frankrijk juist hoopte aan te trekken, bleven vooralsnog in Brussel de kat uit de boom kijken.
   Mochten ‘les capitalistes’ uiteindelijk toch komen, dan waren steden als Grevelingen (Gravelines) en Duinkerke uitermate geschikt voor hen. Eerstgenoemde stad had volgens Saint-Priest alles in zich om een zeehandelsplaats van belang te worden.
   Met de ideeën en plannen van Saint-Priest als erfenis kreeg markies d’Osmond opdracht om beide vraagstukken tot definitieve oplossingen te komen.
 
 
Saint-Priest in Nederland
 
 
Het besluit van de Franse regering om de ambassadeur toch naar Den Haag te sturen kwam hard aan bij de vluchtelingen. Zij hadden de hoop gekoesterd dat Frankrijk alsnog militair zou ingrijpen. Nu leek het of Frankrijk verraad pleegde aan de patriotse zaak en zich met het nieuwe regime in de Republiek wilde verzoenen.
   Zij waren niet op de hoogte van de geheime instructies die Saint-Priest op 15 mei 1788 ontving. Daarin werd benadrukt dat de macht van de stadhouder een obstakel vormde voor de betrekkingen tussen Frankrijk en de Republiek en dat de koning nog steeds, maar niet meer openlijk, de patriotten steunde.
 
De missie van ambassadeur Saint-Priest naar de Republiek verliep desastreus. Kort na zijn aankomst in Den Haag braken relletjes uit. Een opgehitste orangistische menigte mishandelde een knecht van de ambassadeur, die weigerde om oranje te dragen.
   Hoewel voor dit diplomatiek affront genoegdoening werd gegeven, bleef de sfeer zeer gespannen. 
   Na amper twee maanden vertrok Saint-Priest zonder enige diplomatiek succes uit Den Haag. Maar pas op 9 februari 1789 werd hij formeel teruggeroepen.
   Na zijn terugkomst ging Saint-Priest een andere rol spelen in Frankrijk. Hij werd minister (zonder portefeuille) in de regering die onder leiding stond van Jacques Necker (1788-1789). Tot begin 1791 bleef hij nog een rol in de Franse politiek spelen.
 
 
Osmond
 
 
Markies d’Osmond, opvolger van Saint-Priest als toezichthouder, had minder hulp in de aanbieding.
   Al vrij snel nam hij een drastische besluit: in navolging van de militaire lijst werd ook de toelating op de burgerlijst afgesloten. 
   Op 18 maart 1788 kreeg commissaris Beyma te horen, dat met ingang van 20 maart geen patriotse vluchtelingen meer in aanmerking kwamen voor financiële onderstand uit de Franse schatkist.
   Van Beyma verzocht onmiddellijk de burgercommissies in Antwerpen en Brussel geen vluchtelingen meer door te sturen. Daar dit bericht pas na de twintigste aankwam en er vanaf dat moment nog lieden onder weg waren naar Sint-Omaars, werd de definitieve sluitingsdatum opgeschoven naar 1 april 1788.
 
Osmond kreeg van Montmorin, minister van buitenlandse zaken, in april opdracht een reis langs de vluchtelingencentra in Noord-Frankrijk te maken.
   De markies richtte zijn aandacht eerst op de militaire vluchtelingen in Béthune. Hij riep de belangrijkste officieren bijeen om de daar verzamelde militairen naar rang en betekenis te schiften. 
   Om buitenlandse huurlingen uit te sluiten, werd bepaald dat men reeds voor 1 januari 1780 in dienst van de Republiek moest zijn geweest. Verder werden ook alle officieren die pas in 1787 onder de defensie-commissie van Woerden tot een officiersrang waren bevorderd, van de militaire lijst uitgesloten. De officieren van patriotse genootschappen kwamen al helemaal niet in aanmerking.
 
Osmond trof in Béthune 255 militairen aan. Hiervan bleek een deel (26 man) dienst te kunnen doen bij de marine en in Franse regimenten, zoals het regiment Liégeois. Commandant-commissaris Bellonet had reeds een aantal burgerofficieren naar Sint-Omaars doorgestuurd. Osmond verwees een tweede groep door naar de burgerlijst, omdat ze eveneens niet in aanmerking kwamen voor een militaire functie (totaal 6 man). Van de resterende 166 mannen bleken er 55 slechts onderofficier te zijn geweest vóór de omwenteling van 1787.
   Osmond stelde voor om uit deze onderofficieren een twaalftal te kiezen dat alsnog bevorderd zou worden tot onderluitenant. De overigens behoorden teruggestuurd of afgekocht te worden.
 
Het plan om de resterende officieren als kader van twee regimenten Royal Batave te gebruiken, werd verlaten. Promotie bij vertrek of overlijden van een officier zou alleen maar tot ruzie leiden en een corps van louter officieren zou voor elk seizoen vervelende situaties opleveren.
   Osmond, gesteund door minister Montmorin, meende dat de officieren een rustig bestaan moest worden verzekerd tot het moment dat men hen eventueel weer nodig mocht hebben.
 
Het opgeven van het idee van een legercorps betekende dat de officieren niet in een garnizoensplaats hoefden te worden geconcentreerd. Ze mochten zich vrij vestigen in steden en dorpen in Artesië en Frans-Vlaanderen. Wel werd de wens uitgesproken dat zij dit in groepen van twintig à veertig man zouden doen.
   Op hen was niet het militaire recht van toepassing, maar ze zouden als burgers wel onder de Franse wet vallen. Maandelijks konden ze hun traktement ontvangen in hun woonplaats, maar zij werden van de lijst geschrapt indien zij twee maanden niet zouden verschijnen. Hoewel de officieren geen corps vormden, werd hen, ten slotte, wel een specifiek blauw uniform toegekend.
   De minister van oorlog, graaf de Brienne, legde het plan van Osmond voor aan de koning.
   Deze stemde ermee in, op voorwaarde dat de gages verlaagd werden.
 
 
8 JohanValckenaer

 
Nadat hij in Béthune orde op zaken had gesteld, vertrok Osmond naar Sint-Omaars. Van 13 april tot 12 mei 1788 verbleef Osmond er. De markies voerde gesprekken met de verantwoordelijke functionarissen aldaar (Collignon, Van Beyma en de intendanten) en nam de verschillende groepen in ogenschouw. Hij gaf opdracht een lijst te maken van alle vluchtelingen met hun beroep en het bedrag van hun onderstand, zodat hij een goed overzicht kon krijgen van de vluchtelingengemeenschap. Deze lijst moest hem tevens helpen bij zijn belangrijkste taak: het terugdringen van de hoge kosten.
   De afsluiting van de uitkeringslijst op 1 april 1788 had verschillende redenen. Zonder het beëindigen van de inschrijving zou de onderstand aan de Nederlandse vluchtelingen onbetaalbaar worden. Bovendien bleken de lieden die zich in Sint-Omaars aanmeldden veelal arme arbeiders wier verdiensten voor de patriotse zaak, in de ogen van de voormannen, uitermate gering waren. 
   Om die reden ging Osmond een stap verder; de terugkeer van vluchtelingen naar de Republiek diende actief bevorderd te worden.
   Door de afkondiging van een (beperkte) amnestie in de Republiek en het luwen van de door de orangistische autoriteiten gepropageerde terreur, was het volgens Osmond voor de meeste patriottische vluchtelingen van de laagste klasse veilig om terug te keren. Om hen te stimuleren gaf hij Van Beyma toestemming extra geld voor de repatrianten beschikbaar te stellen.
 
In nog geen twee maanden tijd werd de omvang van de vluchtelingengemeenschap (exclusief vrouwen en kinderen) terug gebracht met een vijfde, van 1262 bedeelden naar 1000.
   De reductie van het aantal vluchtelingen kwam niet als een volslagen verrassing. Al in februari had Saint-Priest aan Van Beyma zijn bedenkingen geuit over de hoge uitgaven en aangedrongen op bezuinigingen.
   Anderzijds stelde de graaf in zijn rapport aan de minister van buitenlandse zaken, Montmorin, voor een nieuw, aanzienlijk fonds voor onderstand aan de uitgewekenen te formeren. Hij beriep zich daarbij op de koning. “Le roi dit le ministre veut établir de l’économie partout, mais il ne la consultera pas pour ce qui concerne les refugiés hollandais. (Ce sont ses propres termes)”.
   Zuinigheid bleef evenwel noodzaak.
 
 
Daendels
 
 
Het is opvallend dat Herman Willem Daendels in deze beginperiode van het verblijf van de patriotten in het noordwesten van Frankrijk niet opviel – ondanks zijn rol in Hattem, Utrecht en Amsterdam (1786-1787).
   In een artikel schreef Joost Rosendaal onder meer: “In de enorme vluchtenstroom die tijdens de eerste maanden na de ‘gelukkige omwenteling’ [Pruisische militaire inval] naar het zuiden trok, viel Daendels nauwelijks op. 
   De meeste patriotten bleven slechts korte tijd in het buitenland. Zij keerden nog voor, of vlak na de afkondiging van een amnestie in februari 1788 terug naar hun woonplaats. Als een van de leiders van de Gelderse patriottenbeweging, werd Daendels evenwel van de amnestie uitgesloten.
 
 
9 Wattenhet klooster van Watten
 
De eerste vier jaar van zijn ballingschap leidde Daendels een vrij rustig leven. Kort na zijn huwelijk vestigde hij zich met enige vrienden in het Château de Watte, een vervallen jezuietenklooster in de buurt van Sint-Omaars. Behalve Daendels namen onder meer de Delftse journalist Wybo Fijne en de Franeker hoogleraar Johan Valckenaer hun intrek in dit kasteel. 
   Howel het kasteelleven een idylle leek, moest Daendels waarschijnlijk om financiële redenen na een half jaar deze woonstede verruilen voor het stadje St. Winoksbergen [Bergues]. Daendels verhuisde in november 1789 naar de nijvere havenstad Duinkerke. Daar richtte hij zich vrijwel geheel op zijn economische bezigheden, zoals de participatie in een tabaksfabriek. In deze onderneming was ook zijn in Nederland woonachtige broer Egbert Anthony deelgenoot. Met deze broer en een makker uit de Gelderse brigade, Jan Gelderman, stichtte hij in juli 1791 bovendien de handelsfirma Daendels, Gelderman & Co”.
 
Daendels wist zijn positie te versterken door zich, na de Franse Revolutie, opnieuw als vechter, als militair, te manifesteren. Dat soort mannen kon de nieuwe Republiek goed gebruiken. De banneling speelde een doorslaggevende militaire rol in het verdrijven van de orangisten en hun leider, stadhouder Willem V (1794-1795).
   François Guignard, graaf van Saint-Priest, speelde nog tot in 1790 een rol in de Franse politiek. In dat jaar vertrok hij uit zijn vaderland en zwierf rond door Europa. Pas in 1815, 25 jaar later, keerde hij terug in het Frankrijk waar Lodewijk XVIII, een jongere broer van Lodewijk XVI, als nieuwe koning op de troon was komen te zitten. Guignard overleed op 26 februari 1821, 85 jaar oud, te Saint-Priest bij Lyon.
   Daendels trok als generaal in het Franse leger mee richting Rusland. Emmanuel Guignard (1776-1814), zoon de voormalige Franse ambassadeur, vocht aan de Russische kant. Tijdens de slag bij Reims (maart 1814) werd hij als legerleider niet alleen verslagen maar ook dodelijk gewond.
 
 
Harry Knipschild
15 september 2020
 
 
Literatuur
 
Paul van ’t Veer, Daendels. Maarschalk van Holland, Bussum 1983
Joost Rosendaal, ‘Daendels’ stormachtige loopbaan tot burger-generaal’, in F. van Anrooy (red.), Herman Willem Daendels 1762-1818, uitgeverij Matrijs, 1991
Joost Rosendaal, Bataven! Nederlandse vluchtelingen in Frankrijk (1787-1795), Nijmegen 2003
 

 

 

  • Raadplegingen: 9665

14 - Daendels, patriot in de jaren 1780-1787

14 1 Daendels

 
In de achttiende eeuw kwamen de Fransen en Britten tegenover elkaar te staan. Dat leidde diverse malen tot internationaal geweld. Tijdens de Zevenjarige Oorlog (1756-1763) delfden de Fransen niet alleen in Europa het onderspit, maar ook op het Amerikaanse continent.
    Na allerlei conflicten in de Britse koloniën daar, zoals over gebrek aan democratie (‘no taxation without representation’, 1768) en bij de Boston Tea Party (1773), verklaarde een aantal Amerikanen zich op 4 juli 1776 onafhankelijk van het moederland.
    De regering in Londen deed er alles aan om zijn onderdanen op het Amerikaanse continent onder de duim te houden. Van een feitelijke afscheiding was voorlopig nog weinig sprake. Maar de Amerikanen kregen hulp uit Europa. Heel wat Fransen waren bereid mee te vechten tegen de Britse vijand, eerst als vrijwilligers, later met officiële steun van de koning. Ondernemende Nederlanders in de West steunden de vrijheidsstrijders door ze officieel te erkennen en handel met hen te drijven.
    Op 19 oktober 1781 moest de Britse legerleider Cornwallis zich in Yorktown overgeven aan de Amerikanen en Fransen. Bij de vrede van Versailles (3 september 1783) werd de Amerikaanse onafhankelijkheid een feit. De eerste van een reeks transatlantische revoluties had zich voltrokken.
 
 
14 2 Yorktown

 
Nederland
 
 
Andere tijden waren aangebroken, ook in Europa. Een nieuwe generatie ondernemende mannen roerde zich ook nadrukkelijk in ons land. In zijn baanbrekende boek over de Nederlandse geschiedenis wijdde Jonathan Israel een heel hoofdstuk aan de revolutie van de patriotten (1780-1787). “On the morning of 16 September 1781, copies of a revolutionary booklet entitled Aan het volk van Nederland, published anonymously but written by Baron van der Capellen, were found posted up, and strewn, all over the Republic”.
    De Amerikaanse revolutie was bezig over te slaan naar het Europese continent – inclusief de Nederlandse Republiek. Als gevolg van de orangistische revolutie van 1747-51 hadden de stadhouders in de ogen van een aantal verlichte en ontwikkelde onderdanen te veel macht gekregen. Ze zagen de stadhouder en het huis van Oranje, aldus Israel, als de ‘principal enemy of freedom’.
    Die mannen, patriotten, gingen zich meer en meer roeren. Daarbij kregen ze militaire steun uit Frankrijk, zoals Joost Rosendaal vastlegde in zijn boek Bataven!. Er werden corpsen opgericht waarin Franse (oud)-officieren functies vervulden. Lodewijk XVI, de Franse koning, leende militairen uit. In maart 1785 arriveerde de Franse generaal Mallebois in ons land met een gevolg van 150 Franse officieren. Mallebois, aldus Rosendaal, bleef nauwe banden met het Franse Hof onderhouden, maar raakte door zijn neutrale houding in de controverse patriotten-orangisten in een isolement. Nadat zijn legioen begin 1786 afgedankt was, vervulde hij geen rol van betekenis meer.
  Maar enkele van zijn officieren bleven in Nederland en traden in het najaar aan patriotse zijde weer in actieve dienst. Een van hen, ridder De Ternant, werd op 4 juli 1787 zelfs commandant van de troepen in Overijssel. Frankrijk was niet alleen betrokken bij de opstand in Amerika, maar ook bij die van de patriotten in Nederland.
 
 
Franse steun voor Nederlandse patriotten
 
 
Rosendaal schetste een helder beeld van de tweedeling die er in de eerste helft van de jaren tachtig van de achttiende eeuw gegroeid was tussen de aanhangers van de Brits-gezinde stadhouder en de patriotten die zich oriënteerden op Frankrijk.
    “In 1779 ontstonden er twee kampen: de hofpartij of wel orangisten, die neigden tot een keuze voor Engeland, en de patriotten, die uit handelsoverwegingen de voorkeur aan Frankrijk gaven. In eerste instantie waren de regenten [bestuurders] van Amsterdam en Haarlem de woordvoerders van deze laatste groep.
    Er ontstond een steeds nauwere samenwerking tussen de Franse regering en de patriotten uit de genoemde Hollandse steden. Ook regenten en kooplieden uit Dordrecht, Rotterdam, Schiedam en Utrecht alsmede edelen en regenten uit Gelderland, Overijssel en Friesland sloten zich hierbij aan.
    Het ‘Franse systeem’, het beleid van de Franse minister van Buitenlandse Zaken Vergennes dat gericht was op een bondgenootschappelijke band tussen de Republiek en Frankrijk, begon steeds succesvoller te functioneren”.
    In deze tijd opereerden de elf gewesten (provincies) zelfstandig en onafhankelijk van elkaar. De Staten-Generaal hadden een min of meer overkoepelende functie. Rosendaal: “In de Republiek werd de roep om een alliantie met de Franse koning steeds groter. Er werd gepleit voor militaire samenwerking. Vergennes was inmiddels de belangrijkste minister van Lodewijk XVI geworden en via zijn bekwame ambassadeur, De La Vaugyon, groeide zijn invloed in de Republiek. Op 8 september 1784 besloten zes gewesten Frankrijk een bondgenootschap aan te bieden”.  
    Zover kwam het echter niet. De tegenstellingen tussen de twee Nederlandse partijen hoopten zich op. In het Gelderse stadje Hattem kwam het in 1786 tot een uitbarsting. Gelderland was een bijzonder gewest. De stadhouder had er aanzienlijk meer dan elders in de Republiek in te brengen. Het is dan ook geen wonder dat hij zich juist daar terugtrok toen zijn macht in Holland afbrokkelde. De orangisten hadden het in Gelderland stevig voor het zeggen.
 
 
Herman Willem Daendels
 
 
Herman Willem Daendels was op 21 oktober 1862 geboren in Hattem. In een provinciale publicatie uit 1989 noteerde de in die plaats woonachtige historicus Cor Groenewold: “De naam Daendels komt van Daniels en de leden van dit geslacht vormden al eeuwen een bekende familie in het IJsselstadje. De familie kende vele telgen die er het burgemeesters- of een ander magisterambt bekleedden. Zo ook de vader van Herman Willem, mr. Burchard Johan Daendels, steenfabrikant, die de functie van schepen en secretaris vervulde – een man van gewicht”.
    Gezien deze achtergrond was het niet onlogisch dat Daendels junior werd voorbereid op een bestuurlijke toekomst. Op 19-jarige leeftijd, in 1781, ging hij rechten studeren aan de universiteit van Harderwijk, Gelderland, waar hij een paar jaar later met een proefschrift afzwaaide. Herman Willem mocht zich voortaan meester in de rechten noemen, een mooi uitgangspunt voor een goede ambtelijke carrière.
 
 
14 3 HarderwijkUniversiteit Harderwijk
 
 
Harderwijk had een aantal prominente promovendi in zijn curriculum: Jacob Roggeveen, die in het begin van de achttiende eeuw de wereld rondtrok, in Batavia optrad als raadsheer van justitie en Paaseiland ontdekte; Herman Boerhaave, de medicus; de bioloog Carl Linaeus; de natuurkundige Cornelis Kraijenhoff; botanicus Caspar Reinwardt; Jan Nieuwenhuyzen, oprichter van ‘Het Nut’. De ‘Harderwijkers’ manifesteerden zich als praktische wetenschappers en wisten met hun ideeën van zich te laten horen.
    Daendels studeerde bij hoogleraar Pieter Roscam, een man die eveneens de nieuwe ideeën verkondigde. In zijn biografie van Cornelis Kraijenhoff poneerde Wilfried Uitterhoeve: “Het klimaat aan de academie in Harderwijk werd uitgesproken patriots. Het gold niet alleen voor de studenten, maar ook voor de hoogleraren. Bijna allen droegen zij bij aan de patriottenkas, het Nationaal Fonds. Roscam behoorde tot de felle openlijke patriotten. Tal van de studiegenoten van Kraijenhoff moeten in hun studentenjaren de grondslag hebben gelegd voor hun radicale politieke activiteit, die naar een hoogtepunt zou gaan in de eerste grote confrontatie zou gaan tussen patriotten en orangisten in 1786/7”. Als belangrijkste voorbeeld noemde hij Daendels.
 
 
Hattem
 
 
In een publicatie ter gelegenheid van de Daendelslezing in 2011 schreef historicus Willem Frijhoff: “Na zijn promotie in de rechten in Harderwijk vestigde Herman Willem zich als jonge advocaat in zijn geboortestad, waar hij zich in woord en daad sterk maakte voor de patriotse ideeën tot ‘grondwettige herstelling’ van het bestuur van stad en land. In 1785 richtte hij daar het oude Sint Anna Schuttersgilde opnieuw in tot een militair exercitiegenootschap dat in Hattem een politieke rol moest gaan spelen. Zijn vader overleed in datzelfde jaar.
    Herman Willem, het achtste kind van dertien, maar de oudste die nog in leven was, was zijn logische opvolger in de magistraat [het stadsbestuur]. De burgerij droeg hem inderdaad voor het schepenambt bij de stadhouder [Willem V] voor.
    Die weigerde en benoemde een ander, waarop Daendels het verzet tegen het stadhouderlijk regiem organiseerde. Hattem werd een centrum van agitatie waar patriotten uit andere steden naartoe stroomden”.
 
Elders in de Republiek waren de tegenstellingen al boven water gekomen, gaf Paul van ’t Veer in zijn Daendelsboek aan. “In tal van steden kwamen afwisselend patriotse en orangistische relletjes voor. In de zomer van 1784 werd eerst in Utrecht, daarna in Holland, het dragen van oranje verboden. In september 1785 verliet Willem V Den Haag als protest tegen het beledigende feit dat de Staten van Holland na een nieuwe oranjerel in de hofstad eigenmachtig bevelen aan het Haagse garnizoen gingen geven.
    In het gewest Urecht werd revolutie gemaakt: in de hoofdstad, Wijk bij Duurstede, Amersfoort, overal waren bewegingen gaande om eigen benoemingsrechten te hernemen. In Amersfoort lukte het niet. Daar marcheerde in augustus 1785 prinselijke troepen binnen op verzoek van het stadsbestuur. De democratische beweging werd zo ondrukt. In de stad Utrecht en Wijk bij Duurstede lukte het wel. Daar werd de patriotse democratie gevestigd. De radicale patriotten hadden er gewonnen”.
 
 
De confrontatie in Hattem
     
 
In Hattem werden de zaken van twee kanten op de spits gedreven. De stadhouder, prins van Oranje, die zich vanuit Den Haag in Gelderland gevestigd had, negeerde de wens om de patriot Daendels in het stadsbestuur op te nemen. In plaats daarvan benoemde hij twee van zijn aanhangers, A.W. Meylink en A.H. Dinckgreve.
    Historicus Henk Niemeijer: “Al een dag na de bekendmaking van de nieuwe aanstellingen kwam de gehele magistraat op het stadhuis bijeen. Een grote menigte volk verhinderde Dinckgreve, die onder begeleiding tot voor het stadhuis genaderd was, de doorgang onder het roepen van ‘Kale hondsvot, wou jij burgemeester worden?’ Dinckgreve droop af.
    Meylink werd doorgelaten. In het stadhuis verklaarde hij aan de magistraat dat hij voor de eer bedankte en dat andere andere, meer bekwame personen dan hij om de vakante plaats hadden gesolliciteerd”.
    Daendels dus, voegde Niemeijer eraan toe en hij ging verder: “Het voorval raakte tot over de grenzen bekend als een doorslaand bewijs van de despotische willekeur van de stadhouder. De Franse revolutionair Honoré de Mirabeau prees de Hattemers die zich manmoedig tegen de stadhouderlijke dwingelandij hadden verzet – ‘Les braves Hattémois le rejettent avec indignation’”.
 
 
Oorlog in Hattem
 
 
De vlam was in de pan geslagen. De burgers in Amsterdam, die de bui al zagen hangen, drongen aan op terugtrekking van de Hollandse troepen uit Gelderland. Willem V gaf opdracht de Gelderse en Zeeuwse detachementen uit de generaliteitslanden (Brabant en Limburg, rechtstreeks onder bestuur van de Staten-Generaal) te laten overkomen. “Sedert vele jaren had men van een dergelijke overhaasting geen voorbeelden gezien”, meldde een contemporaine bron.
    Hattem, aldus Niemeijer, was een slecht verdedigbare vesting. “Maar patriotten van allerlei slag hielpen de Hattemer manschappen met het aanslepen van zandzakken, het opwerpen van schansen en het installeren van geschut. Door de boomgaarden onder de stadsmuren te rooien werd een schootsveld vrijgemaakt. De bomen gebruikten de schutters om de zwakke poorten te barricaderen”.
    Er kwam uitgebreide militaire hulp uit Overijssel: Zwolle, Vollenhove, Steenwijk, Goor en Wijhe. Drenthe (Meppel, Hoogeveen) bleef niet achter. Meer troepen, uit het westen, waren onderweg.
    Verschillende steden en gewesten deden nog bemiddelingspogingen. Maar op 2 september 1786 gaf Willem V aan generaal-majoor J.C. Spengler het bevel ‘om de orde in Hattem (en Elburg) te herstellen’. De Staten van Gelderland, op de hand van de stadhouder, riepen op 4 september ‘de ongehoorzame stadjes op tot onderwerping aan de werkelijke souverein’.
    De troepen van Willem V ondervonden niet veel tegenstand. Zonder één dode, aldus Paul van ’t Veer, trok het garnizoen de stad binnen waaruit menigeen gevlucht was.
    De patriotten namen de zaak natuurlijk hoog op. Ze vergeleken Willem met voormalige boosdoeners als ‘de wrede Nero’ en Alva.
 
 
14 4 Hattem september 1786Hattem, september 1786
 
 
Daendels weg uit Hattem
 
 
Ook Herman Willem, 23 jaar, was er vandoor gegaan. Vanuit het ‘vrije’ Zwolle aan de overkant van de IJssel schreef de Hattemer aan een vriend in Amsterdam dat hij zich daar met de complete burgerij van het stadje bevond. “De gruwelen, die door de militie [van Willem V] bedreven zijn en nog begaan worden, gaan alle geloof te boven. De huizen zijn geplunderd. Het geroofde is met wagens weggevoerd. Rijst, olie, zout, zeep, dekens zijn op straat gesmeten en gestolen. De kleren en het linnen van mijn moeder zijn langs de straten gesleept en in stukken gesneden. Deuren, vensters, bureau’s, kasten, ze worden met bijlen en de kolven van geweren open geslagen. Zowel van de voorname als mindere burgers wordt niets overgelaten. Ingezetenen uit de omgeving worden met sabelslagen gedwongen voor de soldaten van de stadhouder te werken. De meeste burgers bezitten niets meer. Wij moeten die arme mensen helpen”.
    Aan het einde van de brandbrief luchtte Herman Willem zijn hart: “Wij verlangen niets vuriger dan ons te wreken”.
 
Op de patriotten in het westen hadden de aanval en de plunderingen grote indruk gemaakt. In zijn Daendels-boek (gebaseerd op intensief archiefonderzoek) schreef Isidore Mendels dat zich in Amsterdam een comité vormde om geld in te zamelen voor de berooide Gelderse patriotten. Ook bij de Staten van Holland, de steunpilaren van het patriottisme, liet men zich niet onbetuigd.
 
Daendels hield zich koest in Zwolle. Hij waagde het niet in Gelderland terug te keren. Mendels legde uit waarom: “Bij het plakkaat van amnestie, dat de Staten van Gelderland op 17 september 1786 uitvaardigden, werd hij uitgesloten. Willem V had de Staten een missive gezonden, waarin hij als zijn mening te kennen gaf dat veel ingezetenen van Hattem het voornemen hadden om zich aan zijn gezag te onttrekken of zich op een misdadige wijze daartegen te verzetten”.
    Van een zachtmoedig optreden kon geen sprake meer zijn. ‘Advocaat Daendels te Hattem’ werd door de stadhouder in persoon aangeduid als een van de personen die niet op clementie hoefden te rekenen.  
 
 
Daendels in Utrecht
 
 
Van Overijssel, zo bleek, had Daendels niet veel meer te wachten dan zijn vrijheid. Weldra bevond hij zich in de stad Utrecht, waar de Frans-gezinde patriotten de macht van de orangisten hadden weten over te nemen. Utrecht was, aldus Paul van ’t Veer, de stad van zulke kordate jongelingen als Quint Ondaatje en Gerrit Paape. Op 12 april 1787 nam de Hattemer er deel aan een nationale politieke manifestatie, een vergadering van gewapende burgercorpsen. “Onnodig te vermelden dat hij in de toenemende radicalisering van deze beweging nog een kans zag om Gelderland te ‘bevrijden’”.
    In zijn Utrechtse tijd dacht Herman Willem, inmiddels 24, niet alleen aan zijn politieke toekomst. “Tussen Aleida (19), dochter van orangist C. van Vlierden, en hem was een ‘verboden liefde’ opgebloeid. In een ‘stormachtige nacht’ (9 maart 1787) reed hij in het diepste geheim naar Hattem, schaakte Aleida uit het ouderlijk huis en vluchtte naar Lage bij Bentheim – over de grens”.
    In de Duitse stad trad hij met haar in het huwelijk.
 
 
Houding van de Fransen
 
 
14 5 Lodewijk XVI 1788 Lodewijk XVI (1788)
 
 
In zijn boek over de Bataven schreef Joost Rosendaal dat Frankrijk aanvankelijk officieel neutraal bleef. “De patriotten werd echter regelmatig te verstaan gegeven dat zij op de steun en protectie van de koning [Lodewijk XVI] konden rekenen. In november 1786 werd Gérard de Rayneval, een topdiplomaat en de rechterhand van minister Vergennes, naar de Republiek gezonden om, samen met een Pruisische gezant, te bemiddelen in het conflict tussen de stadhouder en de Staten van Holland”. Wilhelmina, echtgenote van de stadhouder, was de zus van Frederik Willem, sinds augustus 1786 koning van Pruisen.
    Willem V wees het bemiddelingsvoorstel echter af.
    Rosendaal: “Het werd Rayneval duidelijk dat de prins verjaagd en de patriotse partij in alle opzichten ondersteund moest worden. Na zijn terugkeer in Parijs (januari 1787) bleef deze houding de leidraad van zijn beleid”.
 
Armand de Montmorin, die Vergennes na diens overlijden (13 februari 1787) opvolgde bij het ministerie van buitenlandse zaken, volgde een soortgelijke koers tegenover de ontwikkelingen in Nederland. Het doel van de Fransen was om een patriotse meerderheid in de Staten van Holland te entameren. Rosendaal: “Ridder de Bourgoing werd naar Den Haag gestuurd om in deze zin richting te geven aan de Franse ambassadeur, markies de Vérac. Verschillende Franse agenten werden ingeschakeld om te adviseren en met geld te assisteren”. Met name Amsterdam, Gouda en Medemblik moesten voor de patriottische aanpak gewonnen worden.
    In 1787 voerden de Fransen hun betrokkenheid op. “Op verzoek van Vérac gaf de Franse regering op 14 juli 1787 toestemming tot het onderhands zenden van honderdvijftig kanonniers”. Ondanks desertie onder de Franse soldaten gingen zij, aldus de historicus, vooral in Amsterdam een belangrijke rol spelen in de patriotse verdediging, toen de Pruisische troepen van Wilhelmina’s broer de grenzen met Nederland overschreden en in ons land begonnen huis te houden.
 
 
Goejanverwellesluis, 28 juni 1787
 
 
14 6 Wilhelmina 1789Wilhelmina van Pruisen (1789)
 
 
Na de aanval van Willem V op Hattem, 5 september 1786, was het tegenhouden van Wilhelmina, echtgenote van de stadhouder, op 28 juni 1787 een tweede essentiële datum.
    Volgens Rosendaal speelde de relatie tussen de patriotten en de Fransen een belangrijke rol. “De Fransen voorzagen de patriotten van aanzienlijke financiële steun. In mei 1787 stelde ambassadeur Vérac voor leden van de exercitiegenootschappen, die als hulptroepen sctief wilden bijdragen aan de verdediging van de patriotse zaak, met Frans geld te betalen. Blijkbaar werd zijn voorstel in daden omgezet want Rosendaal vervolgde: “De kosten liepen snel op”. Er kwamen grote bedragen uit de Franse schatkist ‘bij het Nationaal Fonds om daarmee de patriotse burgermilities van Woerden (het Hollandse cordon), Overijssel en Gelderland te betalen’.
    Frankrijk bemoeide zich dus intensief met de binnenlandse Nederlanse politiek.
    De patriotten rekenden op nog meer hulp. “Ze vertrouwden erop dat de Franse regering in geval van nood niet alleen ‘militaire adviseurs’ en geld, maar ook troepen zou zenden”.
     
Wilhelmina zorgde voor een incident door zich vanuit Gelderland naar Holland te begeven.
    Chris van der Heijden wijdde er in 1987 een artikel aan.
 
“In de vroege ochtend van 28 juni 1787 vertrok Wilhelmina met een sjees en twee karossen vanuit Nijmegen in de richting van Den Haag. Zij werd vergezeld door een beperkt gezelschap, een Bentinck, een zekere generaal Stamford, enkele hofdames.
  Na een uur of zeven rijden, dwars door de Betuwe en de Vijfherenlanden, arriveerde de groep bij Nieuwpoort, waar vijftien verse paarden gereed stonden. Een pontje bracht hen over de Lek, richting Schoonhoven. Vanaf het water zagen zij dat een menigte mensen hen aan de overkant stond op te wachten.
  Oranjegezinden? Goed teken?
  Terwijl daarover gedelibereerd werd, wees Bentinck op een stel soldaten die een stukje verderop stonden. Vrijcorporisten? Patriotten dus? Slecht teken?
  Het gezelschap steeg uit, wilde zijn tocht vervolgen, maar werd door de soldaten aangehouden. ‘Een ferme toon’, zoals Stamford later in zijn verslag schreef, deed wonderen. De wachtposten behandelde het hoge gezelschap met alle égards en gaven het vrije doorgang.
  Maar enige kilometers later werd de groep opnieuw aangehouden, niet in Goejanverwellesluis maar aan het riviertje de Vlist, tussen Schoonhoven en Haastrecht en in de polder Bonrepas (Boenderpas).
  Het ferme optreden had nu geen effect meer. Op alle beleefde en boze opmerkingen kregen Bentinck en Stamford hetzelfde antwoord: er mocht niemand doorgelaten worden; bevel van hogerhand.
  Ongeduldig wilde laatstgenoemde de prinses op de hoogte brengen. Hij kreeg een geweer op de borst. Het was ernst.
  Bentinck verzocht de aanwezige officier het bevel aan de prinses zelf over te brengen.
  Deze verkoos de diplomatieke weg: of ze een briefje aan de commandant mocht schrijven.
  Dat mocht, maar een antwoord kon lang op zich laten wachten: de generaal zat in Gouda en dat lag op meer dan tien kilometer afstand. Heen en terug minstens drie uur. Er was geen andere mogelijkheid; er werd een bode gezonden en de prinses zou wachten.
  Stamford meende dat zoiets niet kon: een prinses drie uur langs de openbare weg? Hij vroeg daarom of er geen plek was die iets meer waardigheid bezat dan deze kale polder.
  Die was er. ‘En nu omringde ons die woeste hoop met een getier en geraas, als ware hij een roversbende, die rijke reizigers had uitgeschud. Een der paarden van H.K.H. verschrikte en wij voorzagen het ogenblik dat het rijtuig in een der sloten zou storten. Bentinck en ik wilden hulp bieden maar wij werden met geweld terug gehouden.
  Stapvoets voerde men ons, gevangenen, naar Goverwellesluis, waar wij tegen 7 uur ’s avonds aankwamen. Men deed ons uitstappen aan het huis van de kommandant van het vrijcorps. Men bracht de prinses en haar gevolg in één kamer en de bedienden in een daaraan belendend vertrek’.
  In de boerderij van Goejanverwellesluis wachtte het gezelschap op antwoord. Volgens Stamford ging het er tijdens die uren niet al te vriendelijk aan toe, zo zelfs dat een van de kameniersters met getrokken sabel naar het gemak begeleid werd.
  Onder de brute bende was slechts één heer, een officier. Hij bood wijn, bier, pijp en tabak aan dat door de prinses trots geweigerd werd. Ze had in de koets eigen versnaperingen. Hoe dan ook, om ongeveer tien uur kwam het antwoord uit Gouda en dat bevatte een helder ‘nee’. De prinses kon haar tocht niet vervolgen.
  Na enig overleg werd besloten terug te keren, richting Schoonhoven. Omstreeks middernacht kwam het gezelschap daar weer aan. De missie was mislukt”.
 
 
14 7 aanhouding WilhelminaDe aanhouding van prinses Wilhelmina
 
 
De gevolgen van Goejanverwellesluis
 
 
Na het incident liepen de spanningen snel op. De Staten van Holland wilden Frankrijk om bemiddeling vragen. Maar de troepen van de Pruisische echtgenote van de stadhouder kwamen meteen in actie. Montmorin, de Franse minister, waarschuwde Berlijn hier niet mee door te gaan. Begin augustus liet hij de Pruisen weten dat de koning van Frankrijk de Hollandse belangen in geen geval zou opgeven als er sprake was van buitenlandse agressie.
  Binnen de Franse regering werd druk overleg gevoerd. Montmorin wilde in het noorden van Frankrijk een grote troepenmacht samentrekken om de Pruisen af te schrikken. In Versailles heerste echter grote verdeeldheid. De ministers van Marine en die van Oorlog traden zelfs af. De Pruisen konden van de Franse besluiteloosheid gebruik maken door snel militair op te treden. Een nieuw-benoemde Franse ambassadeur, Saint-Priest, besloot op 18 september zijn reis naar Nederland niet voort te zetten, maar in Antwerpen te wachten op de dingen die zouden gaan gebeuren en op nadere instructies uit Versailles.
  Het Pruisische leger, gesteund door de Britten en troepen van de stadhouder, stond al snel voor de poorten van het patriottische Amsterdam. Joost Rosendaal: “De besluiteloosheid van de Franse regering en de militaire successen van de Pruisen deden Amsterdam besluiten te capituleren. De stad kwam op 10 oktober in Pruisische handen”.  
  Daendels bevond zich in die stad toen het erop aankwam.
 
 
Daendels in Amsterdam
 
 
Mendels gaf details over de rol van Daendels ten tijde van de buitenlandse inval. “Hij was geen rusteloos toeschouwer gebleven van de politieke verwikkelingen te lande. Bij de nadering der Pruisen bevond hij zich als majoor van een Gelderse brigade onder de patriotten die Amsterdam zouden verdedigen. Hij voerde er het bevel over de voorposten aan de Duivendrechter brug. In de vroege ochtend van 1 oktober werd daar hevig gestreden. Aan weerszijden vielen vele doden”.
  Paul van ’t Veer: “De Pruisen naderden en de brug werd behoorlijk verdedigd. Op platboomde vaartuigen had Daendels enige kanonnen van klein kaliber laten plaatsen. Schansen versperden de enige dijkweg naar Amsterdam, die aan weerszijden in het water lag.
  Daendels hield stand. Wat hij, met zijn tamelijk kleine gestalte, aan lichaamslengte tekort kwam, vergoedde hij door sabelzwaaien in vijandelijke richting als hij bevel tot vuren gaf. Nijdig klonken zijn commando’s”. De opstelling van de Hattemer zette echter onvoldoende zoden aan de dijk. “Aan Daendels lag het niet dat zijn brave Gelderlanders de vlucht namen. Het sabelzwaaien was vergeefs. Toen er aan weerskanten enige doden gevallen waren, trok de brigade in wanorde terug op Amsterdam”.
 
 
14 8 Pruisen AmsterdamPruisische troepen trekken Amsterdam binnen
 
 
Daendels veroordeeld
 
 
Dankzij de internationale hulp kon Willem V weer als stadhouder optreden. De prins voerde geen politiek van verzoening. Integendeel. Weliswaar verleende hij amnestie aan diverse patriotten, als ze zich koest hielden, tegen de mensen die hij als zijn echte tegenstanders zag, trad hij met harde hand op.
  Op 25 april 1788 deed het hof van Gelderland uitspraak in een crimineel proces tegen doctor Herman Willem Daendels. Isidore Mendels had de stukken opgevist in het archief en drukte de lange, letterlijke tekst van het vonnis in zijn boek af.
  Herman Willem werd verweten dat hij ten tijde van het inmiddels door de Pruisen onderdrukte oproer en oppositie in Hattem tegen de soeverein (Willem V) zeer actief was geweest. “Hij moet onder de voornaamste hoofden en belijders van die feitelijkheden gehouden worden”. Ten onrechte had hij zich met veel zaken in de stad bemoeid, zodat de door de stadhouder aangestelde Dinckreve de eed als schepen niet had kunnen afleggen.
  Uit tal van voorbeelden, opgesomd in het vonnis, was duidelijk dat de beklaagde zich schuldig had gemaakt aan oproer en delicten. In een land van goede justitie en orde kon zoiets natuurlijk niet worden getolereerd. Zijn daden waren derhalve ‘ten hoogste strafbaar’.
 
Consequenties konden niet achterwege blijven. Doctor Herman Willem Daendels, de niet aanwezige beklaagde, werd van zijn burgerrechten vervallen verklaard. Wanneer hij in handen der justitie mocht raken, zou hij naar een plaats gebracht worden waar men gewoon was criminele executie te doen om aldaar door de scherprechter met het zwaard over het hoofd te worden gestraft. Bovendien werd hij voor heel zijn leven verbannen tot buiten het gehele vorstendom en graafschap op straffe van dood als hij er ooit gevonden zou worden.
  Aan de veroordeling werd nog toegevoegd dat de beklaagde alle kosten van de rechtszaak plus belasting moest betalen.
 
Voor Herman Willem was voorlopig geen plaats meer in Gelderland, zelfs niet elders in het vorstendom waar Frankrijk door niet op te treden zijn zeggenschap en invloed verloren had. Er zat voor hem en zijn Aleida weinig anders op dan hun heil elders te zoeken. Gezien de toezeggingen van Lodewijk XVI en zijn regering leek Frankrijk een praktische verblijfplaats om plannen tot wraak te beramen.
 
 
14 9 vonnisvonnis (uit het boek van Mendels)
 
 
Harry Knipschild
30 juli 2020
 
Literatuur
 
Isidore Mendels, Herman Willem Daendels, vóór zijne benoeming tot gouverneur-generaal van Oost-Indië (1762-1787), Den Haag 1890
Paul van ’t Veer, Daendels. Maarschalk van Holland, Bussum 1983
Hoofdstukken van Cor Groenewold en Henk Niemeijer in F. Pereboom, H.A, Stalknecht (red), Herman Willem Daendels (1762-1818). ‘Een gulhartig Geldersman, even zo vif als buspoeder’, Kampen 1989
Jonathan Israel, The Dutch Republic. Its rise, greatness, and fall 1477-1806, Oxford 1995
Harry Knipschild, ‘Een Bataaf in Batavia. Herman Willem Daendels en zijn Franse connectie’, Leiden 2000
Joost Rosendaal, Bataven! Nederlandse vluchtelingen in Frankrijk (1787-1795), Nijmegen 2003
Wilfried Uitterhove, Cornelis Kraijenhoff 1578-1840. Een loopbaan onder vijf regeringsvormen, Nijmegen 2009
Willem Frijhoff in Niek van Sas, Bataafse terreur. De betekenis van 1798, Nijmegen 2011
  • Raadplegingen: 12099

15 - Arnold Buyskes, rechterhand van Daendels op Java

15 1 Daendels   
 
 
Overwinnaars schrijven de geschiedenis – het is een bekende uitdrukking.  Dat geldt ook voor de Nederlandse aanwezigheid in de Indische archipel. Aan het einde van de Tweede Wereldoorlog, na de Japanse bezetting, kwam de Indonesische bevolking in opstand tegen de ernstig verzwakte Europese overheerser van vóór die oorlog. De Nederlanders slaagden er niet in hun koloniën in het verre oosten opnieuw onder controle te krijgen.
    Op 27 december 1949 werd Indonesië formeel onafhankelijk. Nederland verloor zijn Aziatische kolonie (met uitzondering van Nieuw-Guinea). Dat had tevens gevolgen voor de geschiedschrijving. Ons land was een ‘loser’ geworden. In plaats van trots te zijn op de bezittingen die welvaart in eigen land gebracht hadden, ging menigeen zich langzamerhand schamen voor wat de Indonesiërs was aangedaan. Mannen als Van Heutsz en Coen, om er maar eens enkele te noemen, genieten niet meer de populariteit die ze vroeger bezaten. Nieuwe straten en pleinen zullen voorlopig niet meer naar onze ‘koloniale helden’ vernoemd worden.
 
 
15 2 Coen

 
 
1816 en 1945
 
 
Twee eeuwen geleden had Nederland met een soortgelijk probleem te kampen in Oost-Indië. In de periode rond 1800, de Franse tijd, was Nederland een satellietstaat van Frankrijk geworden en werd zelfs door Napoleon ingelijfd. Java werd, voorlopig onder leiding van Herman Willem Daendels, een Franse kolonie. Groot-Brittannië, tientallen jaren de vijand van Frankrijk, zag hierin aanleiding om een vloot naar Java te sturen en de macht op het eiland na diens vertrek over te nemen. Op 17 september 1811 capituleerde het Nederlandse leger definitief voor de Engelse overmacht. Als luitenant-gouverneurs kregen de Britten Stamford Raffles en John Fendall het voor het zeggen.
 
Evenals in 1945 kreeg Nederland zijn kolonie in 1816 terug. In Het Rijk van Insulinde legde historicus Wim van den Doel vast: “In de vroege morgen van 19 augustus 1816 werd voor het stadhuis van Batavia de proclamatie afgekondigd waarin de Britse regering verklaarde Java en Onderhorigheden aan Nederland over te dragen.
    ‘Onder een saluut van 21 kanonschoten daalde de Engelse vlag van de vlaggenmast’, zo beschreef een ooggetuige het verdere verloop van de plechtigheid. ‘Onder een gelijk saluut werd de Nederlandse vlag gehesen. Het Wilhelmus en het ‘God save the King’ werden bij afwisseling uitgevoerd en met geestdrift aangehoord, terwijl de donder van zwaar geschut der op de rede liggende schepen plechtig de stille ogenblikken aanvulde, die tussen de verschillende ceremoniën verliepen, en op krachtige toon aankondigde, dat ook daar de vlag van de Staat vrij en onbelemmerd haar vorige gebied had hervat’”.
 
 
Herstel Nederlands gezag na 1816
 
 
Evenals in 1945 was het geen eenvoudige opgave om, na het vertrek van de Japanners, het Nederlands gezag in de Oost-Indische archipel te herstellen na een aantal jaren van Britse bezetting.
    Van den Doel: “Een krachtige legermacht ontbrak. Verschillende inheemse vorsten probeerden na het vertrek van de Britten hun zelfstandigheid te herstellen”. De historicus wijdde heel wat pagina’s aan alle opstanden en de negentiende-eeuwse ‘politionele acties’ van de Nederlanders. Voorlopig was het voor de blanken niet pluis in het gebied waar de V.O.C. drie eeuwen lang geopereerd had. Er kwam pas weer rust toen Johannes van den Bosch anno 1830 het Cultuurstel op Java introduceerde.
 
In 1816 stuurde de nieuwe koning Willem I een commissie-generaal naar Batavia. Die bestond uit drie personen: de Haarlemmer Cornelis Elout, schout-bij-nacht Arnold Buyskes uit Enkhuizen en Godert, baron van der Capellen, die moest gaan functioneren als de eerste Nederlandse gouverneur-generaal nadat Oost-Indië door de Britten aan het koninkrijk der Nederlanden was afgestaan.
    Voorlopig had Buyskes de leiding van het drietal. Dat was niet zonder reden. Hij was al eerder in het gebied geweest en had er opgetreden als rechterhand van gouverneur-generaal en maarschalk Herman Willem Daendels.
    Tijdens mijn onderzoek in de Franse nationale archieven te Parijs vond ik [HK] enkele brieven die Buyskes geschreven had aan Louis Bonaparte, oftewel Lodewijk Napoleon, door zijn oudere broer (keizer) Napoleon aangewezen als koning van Holland.
 
 
15 3 Buyskes

 
Brieven in 1807
 
 
Lodewijk Napoleon stuurde Daendels en Buyskes begin 1807 naar Oost-Indië. Van de keizer der Fransen had Louis Bonaparte opdracht gekregen om Oost-Indië tegen een aanval van de Britten te behoeden.
    In zijn Daendels-biografie schreef Paul van ’t Veer: “Schout-bij-nacht Buyskes was door de koning bestemd voor het luitenant-gouverneur-generaalschap. Hij zou met officieren en manschappen en militaire voorraden, met het op de rede van Texel gereed gehouden eskader langs een andere route dan Daendels naar Indië varen. Mocht Daendels de reis niet overleven of om andere redenen niet arriveren, dan zou Buyskes hem onmiddellijk als gouverneur-generaal opvolgen”.
 
Op 24 februari 1807 vertoefde Buyskes aan boord van het fregat Eurydice op de rede van Hellevoetsluis. Daendels, berichtte hij aan de jongere broer van Napoleon, was vier dagen eerder vertrokken en zou de weg over Willemstad nemen.
 
Enkele weken later, op 13 maart, liet Buyskes in een Franstalige brief aan de koning weten dat hij zich op het fregat Gelderlander op Texel bevond – met twee korvetten en een vrachtschip. De schout-bij-nacht had de afvaart moeten uitstellen.
    Drie dagen daarvoor had hij al het teken tot vertrek gegeven. Maar helaas, een onverwacht opgedoken Britse vloot maakte dat onmogelijk. “Il y a trois jours que j’étais prêt a sortir le soir, ayant déjà fait le signal de lever un ancre, quand les croisiers ennemies se présentaient à notre vue, avec une force superieure. Depuis ce moment ils nous observent de telle manière que j’ai été obligé de desister pour le present de mon projet”.
 
Als de wind maar een keer uit de goede hoek ging waaien zou Buyskes zijn tegenstanders wellicht te slim af kunnen zijn, meldde hij. “Par ces raisons je trouve plus convenable de partir avec les vents au Sud et un temps brumeux, l’ennemi s’écarte alors ordinairement des bancs dangereux, qui environnent ce port de mer, et je dois saisir un de ces moments”.
    De vijand was echter goed geïnformeerd, besefte de vlootleider. Arnold was wanhopig. “Je suis au desespoir Sire! de ne pouvoir exécuter les ordres de Votre Majesté”.
 
 
De toestand op Java bij de komst van Buyskes in april 1808
 
 
In het Franse nationaal archief vond ik geen gegevens over de reis van Buyskes naar Java. De volgende brief van de Nederlandse onderdaan van Lodewijk Napoleon dateerde dan ook pas van 30 april 1808. Buyskes was meer dan een jaar onderweg geweest en bijna vier maanden na Daendels [op 14 april] in de hoofdstad Batavia op Java aangekomen. Bovendien had hij tal van officiële stukken bij zich, die de nieuwe gouverneur-generaal tijdens zijn eigen reis was kwijt geraakt.
    Zijn chef, Daendels, had de zaken in korte tijd stevig aangepakt. Herman Willem had een einde gemaakt aan allerlei misbruiken van de vorige bestuurders, het leger verbeterd en het bestuur naar zijn hand gezet.
    “J’ai l’honneur de rapporter à Votre Majesté, mon arrivée dans cette colonie, avec la satisfaction d’y avoir trouvé son Excellence le Marechal Daendels, qui pendant son court sejour avait déjà organisé le gouvernement, et l’armée ameliorié, et reformé les abus dans la plupart des administrations”.
 
Pessimistisch liet Buyskes zich uit over de op het eiland Java aanwezige Nederlandse marine. Die was er namelijk niet meer. Van een Nederlandse vloot in Oost-Indië was geen sprake meer. Geen wonder dat Daendels besloot om de Grote Postweg (‘la grande route’) op touw te zetten. Hoe moest hij anders zijn troepen verplaatsen…
    ‘‘A l’égard de la marine je me trouve dans l’obligation malheureuse, de devoir rapporter à Votre Majesté, qu’il n’en subsiste plus dans cette colonie, toutes les vaisseaux et batiments, étant condemnés par le service, où detruit par l’ennemi avant mon arrivée’’.
 
 
15 4 Grote Postweggrote postweg
 
 
Omdat Daendels zijn zaken goed had aangepakt hoefde Buyskes hem dus niet te vervangen of op te volgen. ‘‘Comme il a plu à Votre Majesté, de me nommer pour executer Ses ordres, en cas que Son Excellence le Marechal ne seroit pas arrivée ici, ou bien que si eu arriva quelque chose, de le succéder’’.
   De maarschalk leek echter blij te zijn met zijn komst. Diens hulp kon hij goed gebruiken. ‘‘Son Excellence a jugé à propre, de me communiquer toutes ses plans d’amelioration et reforme dans les administrations, et dans les abus qu’il avait introduites, et qu’il avait dessein d’introduire encore’’.
 
Daendels had de eigenmachtige gouverneur van noordoost Java, Engelhard, aan de kant gezet. Buyskes uitte zich vol complimenten over de doortastende aanpak van de man die het Franse gezag op Java moest handhaven en de Britten buiten de deur houden.
   ‘‘Je prends la liberté d’assurer Votre Majesté, que monsieur le Marechal satisfait en toute maniere, à la haute opinion qu’on s’etoit formé de ses talens, et son zêle opinion, qu’il lui avoit devancée, ainsi nous nous flattons, que ces possessions lointaines de Votre Majesté, en resentiront bientôt l’effet salutaire, et sont assurés, que la conduite ferme de Son Excellence, ancantira et rendra illusoir, toutes les intrigues de quelques individus, qui ne cherchant que leur interet particulier’’.
 
Volgens Buyskes had Daendels zo effectief gehandeld in Batavia dat hij zijn machtsbasis kon verlaten en een dienstreis op het eiland maken. Omdat er geen Nederlandse vloot meer was in de havens zette hij marineman Buyskes in om in Batavia achter te blijven en tijdelijk zijn functies waar te nemen.
   ‘‘Comme dans ce moment il n’y a point des bâtiments de guerre, qui exige ma présence pour les commander, Monsieur le Maréchal a jugé à propos, de me deferer le commandement de Batavia, pendant son absence, son intention étant, de visiter lui même, toutes nos provinces dans l’isle [Java], pour y introduire les améliorations, aux quel ce riche pays est susceptible, et qui après une serée des vexations, étaient absolument necessaires’’.
 
In zijn eigen verslaggeving legde Daendels vast: ‘‘Ik heb Buyskes als luitenant gouverneur generaal geïnstalleerd en hem het bevel over de militaire macht over de hoofdplaats Batavia gegeven. Op 28 april vertrok ik uit Buitenzorg. Ik reisde voorzover het klimaat en de gesteldheid van het land het toeliet. Onderweg controleerde ik hoe het overal toeging. Op 12 mei arriveerde ik in Semarang’’.
 
 
7 augustus 1808
 
 
Het duurde nog ruim drie maanden vóór Buyskes in staat was om vanuit Batavia een tweede brief aan de koning van Holland te sturen. Daarin vertelde hij dat hij tot dan toe vergeefs wachtte op schepen met Nederlandse militairen. ‘‘Je prends la liberté de rapporter à votre Majesté, que mon esquadre ne s’est pas encore rendue dans ces parages, et que nous en attendons l’arrivée avec impatience’’
   Om Oost-Indië bij Frankrijk te houden waren nieuwe officieren meer dan noodzakelijk. ‘‘Il nous manquent des bons sous officiers pour placer auprès des troupes du païs, qui sans cela ne valent pas grand chose; ainsi un petit renfort nous seroit fort utile et necessaire’’.
 
Daendels was nog niet terug van zijn dienstreis. ‘‘Monsieur le Maréchal Daendels se trouve encore à Samarang, s’occupant toujours d’introduire des changements qu’il a jugé nécessaire, après un inspection qu’il a fait dans toutes les provinces, jusqu’à Sourabaija, et moi j’ai l’honneur en attendant de le remplacer ici’’.
   Overal was het rustig op Java, zelfs in Cheribon. ‘‘La colonie se trouve dans un assez bon ordre et tranquille, si ce n’est que quelques brigands se sont ressemblés pres de Cheribon, mais qui, à l’arrivée d’un petit corps de troupes se sont dispersés’’.
   Economisch gezien ging het goed in de kolonie. Producten waren er genoeg. Het grote probleem was echter dat er te weinig schepen van neutrale landen aanmeerden om die te kopen. ‘‘La recolte des productions surpasse notre attente, mais il ne viennent point des bâtiments neutres pour les acheter, ce qui fait que nous sommes assez embarassé pour trouver les fonds necessaires pour nos besoins’’.
 
Ondanks de goede aanpak van Daendels voelde Buyskes, op 21 januari 1771 geboren, zich niet gelukkig op Java. Al een kwart eeuw zwierf hij over de wereld. Hij wilde weg uit het hete klimaat en zich bij zijn gezin voegen.
   ‘‘Me trouvant pour la troisieme fois dans ce malheureux climat, je supplie Votre Majesté de se resouvenir de moi, en ne m’y laissant plus longtemps qu’il jugera necessaire pour son service. Ayant coursés les mers pendant 25 années consecutives, votre Majesté aura bien la bonté de concevoir le désir qu’on forme alors, de jouir quelques momens de la présence d’une famille chérie, dont on a été absent si longtemps’’.
   Hij hoopte dat de koning hem een goede betrekking in eigen land kon bezorgen.
 
 
30 september 1808
 
 
Twee maanden later, op 30 september 1808, was er nog niet veel veranderd. Daendels bevond zich nog steeds in Semarang (midden-Java op de noordkust). In Cheribon bleef het onrustig. De Nederlanders hadden er moeten ingrijpen. ‘‘l’Espèce d’un insurrection qui a eu lieu dans une partie de la province de Cheribon est a peu près dompté; on a tué un des chefs et un autre est pris’’.
 
 
15 5 Cheribon

 
Omdat Nederland niet meer over een eigen vloot in de Oost-Indische wateren beschikte was het op zee onrustig. De Britten en hun onderdanen (in India) profiteerden ervan. ‘‘Les pirates anglois et indiens troublent de temps en temps le commerce qui se fait le long de la côte’’. Buyskes wachtte nog steeds op overzeese versterkingen.
   ‘‘Nous esperons tous les jours voir arriver quelque vaisseau de mon escadre afin de pouvoir nuire au commerce de l’ennemi; comme aussi des bâtiments neutres pour acheter nos productions’’.
   Zonder versterking was het moeilijk om het langwerpige eiland Java te verdedigen. ‘‘Nous manquons des matelots européens, pour defendre ayant assez de petits batiments colonials armés’’.
 
Daendels had intussen besloten om forten in herendienst te laten bouwen. Buyskes ging ervan uit dat hij na terugkomst van de maarschalk een kijkje kon gaan menen om de vorderingen te inspecteren.
   ‘‘Je me propose à l’arrivée de Son Excellence, de visiter les deux ports de mer a l’ouest et a l’est de cet isle ou on s’occupe à les fortifier contre toute attaque de l’ennemi; celui à l’ouest [Meeuwenbaai] est un nouveau port formé par un petit isle à l’entrée du détroit de Sunda 40 lieues d’ici, qui une fois fortifié sera un des plus beau ports de l’Inde, comme celle de Sourabaya sera a l’est [Fort Louis, vernoemd naar de koning van Holland]’’.
 
Arnold deed er alles aan om zijn conditie op peil te houden in het hete klimaat. ‘‘Le malheureux climat de ce pays, a eu son effet sur moi, ayant été indisposé quelque temps, mais ma constitution robuste y a resisté et un petit voyage dans les montagnes m’a parfaitement retabli’’.
  
Buyskes had de brief kunnen versturen omdat een Amerikaans schip bereid was zijn schrijven mee te nemen.
 
15 6 Louis Bonaparte 1806Louis Bonaparte (koning Lodewijk Napoleon)
 
 
25 januari 1809
 
 
Op zijn best duurde het vele maanden voor de brieven van Buyskes aan Lodewijk Napoleon arriveerden. Mocht de koning willen reageren dan ging er opnieuw een hele tijd overheen. Bovendien moest je maar afwachten of de correspondentie niet onderweg onderschept werd door de vijand: Groot-Brittannië. Diverse brieven werden langs verschillende routes verstuurd in de hoop dat er één aankwam. Het is in elk geval niet verbazingwekkend dat Daendels en Buyskes hun boodschap aan de koning steeds opnieuw herhaalden.
 
Op 25 januari 1809 kreeg Buyskes de kans om een volgende brief naar Lodewijk Napoleon te sturen. ‘‘Un bâtiment françois, partant d’ici avec des vivres pour l’Isle de France, me procure l’occasion de donner à votre Majesté de mes nouvelles”.
   Op dat eiland, het vroegere Mauritius, bevond zich Charles DeCaen, die de keizer der Fransen naar Azië had uitgezonden om er namens hem op te treden.
 
Omdat Daendels in Batavia teruggekeerd was, kon hij Buyskes erop uit sturen om later aan hem te rapporteren in hoeverre de bewoners van Java wel deden hetgeen volgens de voormalige inwoner van het Gelderse Hattem moest gebeuren om de Franse belangen te behartigen.
   Het was een belangrijke opdracht schreef Buyskes. “Le Marechal Daendels étant retourné a Batavia, m’a deferé la commisssion de surveiller aux travaux militaire dans cette partie de l’Isle, qui sont important”.
   Buyskes deed de koning verslag over voortgang van de bouw van de twee forten, Meeuwenbaai in het westen en Fort Louis bij Soerabaja. Ook bracht hij hem op de hoogte om overal (‘partout où le terrain le permet’) koffieplantages aan te leggen. Zorgen maakte hij zich uiteraard over een mogelijke Britse invasie. “Il y a quelques temps que le bruit courant, que l’ennemi preparait un expédition pour cet isle”.
   De Molukken lagen er sowieso onbeschermd bij wegens een tekort aan militairen. “Je crains pour les etablissements dans les Mollucques, puisque nous ne sommes pas en état d’y envoyer le secours nécessaire”.
 
 
15 7 koffie Java

 
Buyskes was er niet van op de hoogte wat Daendels zelf aan de orde stelde in zijn brieven, gericht aan de koning van Holland. Met name in Banten (Bantam) had deze nogal wat aangericht. De maarschalk was er persoonlijk heen gegaan om de orde te herstellen.
   “J’ignore si son Excellence Daendels a déjà rapporté à Votre Majesté ce qui s’est passé a Bantam. Il y a environ deux mois que le commandeur ou resident avec quelque personnes ont été tué, par l’ordre du premier ministre, avec l’approbation du sultan. Monsieur le maréchal y a envoyé sur le champ un petit corps de troupes, et s’y est rendu lui même, pour venger l’outrage commis à un magistrat de Votre Majesté, avec le succès heureux que dans 10 ou 12 jours, le sultan et son ministre furent pris; le premier est détroné et envoyé en exil à Amboina et l’autre a été fusillé”.
   Na zijn militaire optreden, waarbij dertig Europese soldaten waren omgekomen, had Daendels het bestuur daar in eigen hand genomen. “Le marechal a profité de cette circonstance pour rendre Bantam plus dépendante. Il a mis sur le trône le prince destiné à le remplir après le mort du sultan détroné, mais qui sera sous les ordres d’un préfet, ainse il ne sera sultan que de nom, et n’est en effent que regent, comme ceux des autres provinces de l’isle”.
 
Veel Europeanen waren ernstig ziek geworden, mede als gevolg van het klimaat en wat hij ‘slechte lucht’ noemde. Ze waren niet meer in staat te vechten. De ziekenhuizen waren overvol. Buyskes wachtte nog steeds op versterkingen uit Nederland. Die waren meer dan noodzakelijk.
   Ook Buyskes maakte zich zorgen over zijn gezondheid, zoals hij steeds benadrukt had. Hij wilde graag weer terug naar Nederland. “Je supplie la grâce de Votre Majesté de ne me laisser pas plus long temps ici”.
 
 
1 april 1809
 
 
Een volgende brief van Buyskes aan Lodewijk Napoleon dateerde van 1 april 1809 en afkomstig uit Soerabaja, waar Fort Louis gebouwd werd. De schout-bij-nacht twijfelde eraan of eerder geschreven brieven de koning wel bereikt hadden. Misschien was de post wel in handen van de Britten gevallen. Daarom stuurde hij in elk geval een kopie van die van 25 januari. “Je suis informé, que plusieurs bâtiments, avec lesquels j’avois envoyé des dépêches à Votre Majesté, ont été pris par l’ennemi’’.
 
Buyskes verzekerde de door Napoleon in Holland geplaatste vorst dat Daendels en hij er alles aan deden om zo vaak en zo goed mogelijk te rapporteren wat er ter plekke aan de hand was.
   ‘‘Je supplie Votre Majesté de le pas attribuer à ma négligence ou que je n’obéisse pas de ses ordres, prenant la liberté d’assurer Votre Majesté que je n’ai pas manqué d’aucun occasion qui s’est presentée depuis mon arrivée de Lui donner de mes nouvelles’’.
   Buyskes was wanhopig geworden. Hij wachtte nog steeds op nieuwe soldaten uit Holland. Als het aan hem lag zou hij zo snel mogelijk terug naar huis willen. ‘‘Je commence a despérer de l’arrivée de mon escadre, ce qui m’afflige beaucoup, car je crains de ne pas resister à ce malheureux climat ayant en depuis quelque temps la fièvre. Ainsi je me recommande toujours dans les bonnes grâces de Votre Majesté pour mon rappel’’.
   Buyskes bevond zich nu al een heel jaar op Java, waar hij op bevel van Daendels in het westen, in het oosten en in Batavia vertoefd had. Hoe lang zou deze ellende nog voor hem duren. Hij wilde naar huis…
 
 
19 juli 1809
 
 
Op 19 juli 1809 beantwoordde de Franse koning van Holland de post die hem vanuit Batavia bereikt had. Hij was tevreden over hetgeen hij vernomen had, legde hij vast. ‘‘J’ai reçu toutes les lettres qui vous m’avez écrites de Batavia. Je suis très content de votre conduite, et je suis persuadé que vous auriez rendu de plus grande service si vous eussiez en une escadre’’.
   Van het versturen van versterkingen naar Java was niets terecht gekomen. De schepen waren door de Britten overmeesterd. ‘‘A toutes les tentatives que j’ai faites pour envoyer des vaisseaux dans l’Inde, n’ont point réussi: j’en ai perdu deux dont l’ennemi s’en emparé lorsque’ils fesaient voile pour cette destination’’.
   Buyskes kreeg toestemming van de koning om Java te verlaten en zich op weg naar zijn vaderland te begeven. Daendels was van die beslissing op de hoogte gebracht.
   ‘‘Comme il ne me paraît pas possible d’envoyer une escadre dans l’Inde, avant la paix, je commença à examiner les vœux que vous faites pour revenir dans le royaume. J’en écris au Maréchal Daendels qui vous laissera partir dès que sa santé sera bien affermie: je m’attendra donc à vous revoir bientôt, et j’espère que vous m’apporterez de bonnes nouvelles sur la situation de cette colonie’’.
 
Zolang er nog geen schip beschikbaar was moest Buyskes maar doorgaan met het assisteren van Daendels bij het aanbrengen van de noodzakelijke aanpassingen. Louis liet in zijn schrijven bovendien doorschemeren dat hij de maarschalk verzocht had voorzichtig te werk te gaan.
   ‘‘En attendant que vous puissiez partir, je suis persuadé que vous continuerez à seconder avec zèle, les efforts du maréchal pour la conservation de cette importante colonie, en n’introduisant (qu’avec prudence, comme je lui recommande encore aujourd’hui) que les changements et améliorations qui ne peuvent indisposer les habitans, les indigènes, ni les Européens, par la raison que, n’ayant pas l’espoir d’obtenir avant la paix, de secours et des forces un peu considérables, il faut éviter constamment d’exciter la jalousie de l’ennemi, et même attirer seulement son attention sur ce qui se passe dans cette colonie’’.
 
 
Buyskes terug naar Europa
 
 
Nog vóór de brief van de koning in Batavia arriveerde was Buyskes al op weg naar huis, blijkt uit een schrijven van Daendels, gedateerd 26 augustus 1809.
   Daendels: ‘‘La santé du Contre Amiral Buyskes me faisant craindre pour sa vie et les travaux importants dont il a été chargé a Sourabaya, des Fort Louis et autres étant presqu’achèves, je n’ai osé lui refuser de retourner en Europe, ce qu’il effectuera sous peu et apportera à Vôtre Majesté de nouveaux desseins de ces forts, qui ont surpassé mon attente et m’ont rempli de surprise, lorsque je les ai visité dans les mois de Juin et de Juillet: Le Fort Louis surpassant en force, grandeur et exécution, tout ce que j’avais oui jusqu’ici. Il etait dejà armé de 83 pièces et mortiers de gros calibre”.
 
Buyskes was dus met toestemming van Daendels scheep gegaan. De maarschalk had hem opgedragen om bij thuiskomst uitvoerig verslag te doen van zijn activiteiten op het eiland.
   “Ce géneral apportera en même tems à Votre Majesté les desseins des Hotels à Welevreden, Buitenzorg, Bodjong près de Samarang, et de Simphang près de Sourabaija, ce dernier bâti par Mr. D. [Dirk] van Hogendorp.
   Les quatre Hotels seront tres necessaires pour loger le Gouverneur Général, s’il veut entreprendre annuellement le voyage jusqu’à Sourabaija, ce que j’ai trouvé par moi même, être de la plus haute importance, car le projet seulement de son voyage fait remplir les devoirs à tout le monde”.
 
In het verslag van 26 augustus uitte Daendels zijn tevredenheid over de gang van zaken. Zo was de grote postweg al een eind gevorderd. “Les chemins sont achevés à peu de chose près et surpassent beaucoup ceux de la Hollande.
   J’ai fait trente six lieues par jour, et on peut faire le chemin d’ici à Sourabaya en cinq jours. La diligence marche dejà sur différents points et dans quelques mois la poste et les relais seront établis à l’instar de la France”.
   De grote postweg zou niet onderdoen voor het Franse wegennet.
 
Daendels zette zich op alle mogelijk manieren in voor alles wat met bestuurlijke en militaire zaken te maken had. Hij zorgde ervoor dat er goede voorzieningen waren als de soldaten ziek werden. Maar om dat nog beter te doen waren er artsen en chirurgen uit Europa nodig.
   “Les hopitaux sont dans un tres bon état et pour les soins des malades et pour l’administration. On compte qu’il ne meure, dans les mois les plus malsains, que cinq sur cent, tandis qu’il en meure en Zelande sept sur le même nombre. Mais il nous manque des medecins et des chirurgiens, que nous attendons de la bonté paternelle de Votre Majesté”.
Met het vertrek van Buyskes dacht de maarschalk er eveneens aan om naar huis terug te keren. De koning moest er maar eens over nadenken om hem een geschikte opvolger te sturen.
   “Je rends compte au Ministre de Votre Majesté [Van der Heim] dans le plus grand détail de la situation de la Colonie et je le prie de porter au pieds de Votre Majesté mes voeux, qu’il vous plaise, Sire! de m’envoyer un successeur, avec les raisons, qui me font croire, que les intérets de la Colonie, et la confiance que Votre Majesté et son Ministre peuvent avoir dans les changemens, que j’ai opéres, les commandent.
   Mais il faut, Sire! que mon successeur soit envoyé de l’Europe et que Votre Majesté le fasse accompagner de quelques personnes probes, qui ont des réputations à perdre, et qui ont des talens administratives et financières, car la colonie en a besoin, et quoiqu’il s’y trouve des gens probes et de bonne foi, ils en manquent entièrement les talens pour gouverner et administrer la Colonie”.
 
 
Paul van ’t Veer over Buyskes en Daendels
 
 
15 8 Paul van t VeerPaul van ’t Veer
 
 
Uit de boven geciteerde brieven valt op te maken dat Buyskes en Daendels goed met elkaar samenwerkten. In het boek van Paul van ’t Veer vind je een andere mening. Zo schreef deze: “Daendels besloot ter beveiliging van de marinebasis te Soerabaja een groot fort, genaamd Fort Lodewijk, te bouwen, waarop Buyskes het toezicht mocht houden. Dan had de man tenminste nog iets om handen, want in Batavia liep hij Daendels toch maar voor de voeten”.
   Over de terugkeer meldde de biograaf: “Buyskes keerde als een teleurgesteld man naar patria terug. Ziek was hij, maar tegelijk ontevreden over de manier waarop Daendels hem terzijde liet staan”.
 
Van ’t Veer ging tevens in op de situatie in 1816, toen koning Willem I Oost-Indië van de Britten ‘cadeau kreeg’. Daendels zou er op gehoopt hebben opnieuw als gouverneur-generaal naar het verre oosten uitgezonden te worden. In plaats daarvan zond de koning der Nederlanden hem naar Afrika.
   Van ’t Veer: “Er gingen drie commissarissen-generaal naar Indië, van wie er één, Buyskes, enige reden had om tegen Daendels te zijn ingenomen”.
   Als je afgaat op de brieven die Buyskes in 1808 en 1809 naar koning Lodewijk Napoleon stuurde, zou je denken dat Buyskes weinig ambitie gehad moet hebben om vele jaren in het hete Nederlands-Indië te werken. Ondanks het feit dat hij de leiding over de expeditie had is het, althans om die reden, logisch dat niet hij, maar baron van der Capellen, na aankomst de hoogste Nederlandse positie, die van gouverneur-generaal, zou gaan bekleden.
 
 
15 9 Godert van der CapellenGodert van der Capellen
 
 
Harry Knipschild
7 oktober 2020
 
bronnen:
 
Nationaal Archief Parijs, AF IV
M.L. van Deventer, Opkomst van het Nederlands gezag in Oost-Indië, 1888
L.W.G. de Roo, Documenten omtrent H.W. Daendels, Den Haag 1909
Paul van ’t Veer, Daendels – maarschalk van Holland, Bussum 1983
Wim van den Doel, Het rijk van Insulinde. Opkomst en ondergang van een Nederlandse kolonie, Amsterdam 1996

 

  • Raadplegingen: 9221